34 837 Voorstel van wet van de leden Gijs van Dijk, Özdil en Van Kent tot wijziging van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs teneinde te bewerkstelligen dat voor arbeidskrachten die in het kader van payrolling ter beschikking zijn gesteld aan een opdrachtgever ten minste dezelfde arbeidsvoorwaarden gelden als voor werknemers werkzaam in gelijke of gelijkwaardige functies in dienst van de opdrachtgever waar de terbeschikkingstelling plaatsvindt

Nr. 7 VERSLAG

Vastgesteld 22 mei 2018

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

I.

ALGEMEEN

2

     

1.

Inleiding

3

     

2.

Payrolling

5

 

2.1 Verschillende vormen van payrolling

5

 

2.2 Juridische duiding payrolling

6

 

2.3 Motieven werkgevers en werknemers

6

     

3.

Beoordeling

7

     

4.

Inhoud van het wetsvoorstel

7

 

4.1 Gelijke arbeidsvoorwaarden

8

 

4.2 Pensioen

9

I. ALGEMEEN

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel van de leden Gijs van Dijk, Özdil en Van Kent tot wijziging van de wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs, dat beoogt concurrentie op arbeidsvoorwaarden te voorkomen. Naar aanleiding van het initiatiefvoorstel en de opmerkingen van de Raad van State bij het voorstel hebben de leden van de VVD-fractie nog wel enkele vragen aan de initiatiefnemers.

De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel van de leden Gijs van Dijk, Özdil en Van Kent. Wij danken de initiatiefnemers en hebben vooralsnog geen vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van onderhavig initiatiefvoorstel en waarderen het streven van de indieners om de nadelige effecten van payrolling aan te pakken.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij ondersteunen de gedachte van gelijke arbeidsvoorwaarden voor arbeidskrachten die in het kader van payrolling ter beschikking zijn gesteld, maar hebben nog vragen over de uitwerking.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met buitengewone interesse kennisgenomen van het voorstel van de leden Gijs van Dijk, Özdil en Van Kent. De leden van de fractie van GroenLinks ondersteunen het principe dat directe collega’s volgens dezelfde arbeidsvoorwaarden werken en ook recht hebben op een gelijke pensioenopbouw. Dit is volgens deze leden een uitgangspunt dat op verschillende dossiers binnen de arbeidsmarkt terugkomt en zij staan dan ook positief tegenover het voorstel om concurrentie tussen werknemers en gedetacheerde werknemers onmogelijk te maken. Zij hebben nog een aantal verhelderende vragen.

De leden van de SP-fractie hebben verheugd en met belangstelling kennisgenomen van het voorstel van wet van de leden Gijs van Dijk, Özdil en Van Kent tot wijziging van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs. Evenals de indieners zijn deze leden van mening dat oneigenlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden moet worden aangepakt. Door de manier van opereren van veel payrollbedrijven worden niet alleen werknemers benadeeld, maar ook werkgevers die geen gebruik maken van payrolling en zich derhalve te houden hebben aan de wet en de voor hen toepasselijke cao. Payrollbedrijven te verplichten de aan hen ter beschikking gestelde arbeidskrachten tenminste dezelfde arbeidsvoorwaarden te bieden als die welke zouden gelden als een payrollmedewerker rechtstreeks in dienst zou zijn genomen door de opdrachtgever, draagt volgens de leden van de SP-fractie onmiskenbaar bij aan een eerlijkere arbeidsmarkt. Deze leden staan dan ook in beginsel positief tegenover het voorstel. Zij hebben hierover wel nog een aantal vragen en opmerkingen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met grote instemming kennisgenomen van het voorstel van wet van de leden Gijs van Dijk, Özdil en Van Kent tot wijziging van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs. De leden van PvdA-fractie onderschrijven de doelstelling van de wet om mensen met hetzelfde werk dezelfde arbeidsvoorwaarden te laten krijgen.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie spreken allereerst hun waardering uit voor de initiatiefnemers. Er gaat immers veel tijd zitten in de uitwerking van een dergelijk initiatief vanuit de Kamer. Ongeacht of de leden van de VVD-fractie zich kunnen vinden in de inhoud van het voorstel, moedigen zij het gebruik van het recht tot initiatief vanuit de Kamer aan. Wel zijn de leden van de VVD-fractie benieuwd, gezien er spoedig een samenhangend voorstel rond de arbeidsmarkt en payroll vanuit de regering naar de Kamer komt, wat volgens de indieners de overweging is geweest om juist gezien de kritiek van de Raad van State over het ontbreken van samenhang met andere maatregelen, wel toch nu met dit voorstel te komen.

De initiatiefnemers geven met hun initiatief invulling aan een discussie die al langer loopt in de Tweede Kamer, maar ook tussen sociale partners op het terrein van payrolling. Immers, ook in het coalitieakkoord tussen de VVD, D66, CDA en CU zijn maatregelen op het gebied van payroll aangekondigd, waarbij het payrolling als ontzorgingsinstrument voor werkgevers mogelijk blijft. Zoals gezegd, wordt dit voornemen vanuit het regeerakkoord op dit moment uitgewerkt in een wetsvoorstel met een breed pakket aan maatregelen om de balans op de arbeidsmarkt te verbeteren.

De leden van de VVD-fractie delen de zorgen van de Raad van State dat de disbalans tussen flexibiliteit en zekerheid breder is dan de oplossingen die dit wetsvoorstel biedt en sluiten zich dan ook aan bij het advies van de Raad van State om de gekozen aanpak, afbakening en vormgeving te heroverwegen. De Raad van State acht de gekozen aanpak door de initiatiefnemers zelfs ontoereikend. De leden van de VVD-fractie vragen de initiatiefnemers nader in te gaan op de opmerkingen van de Raad van State dat voorliggend initiatief ontoereikend is. Kunnen de initiatiefnemers aangeven hoe ze aan bovenstaande opmerkingen door de afdeling tegemoet zijn gekomen?

Welk gewicht hangen de initiatiefnemers aan het advies van de Raad van State? Hebben de initiatiefnemers overwogen om het voorliggende initiatiefvoorstel in te trekken naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad van State? Zo ja, waarom hebben de initiatiefnemers er voor gekozen om het initiatief door te zetten? Zo nee, waarom heeft deze overweging niet plaats gevonden bij de initiatiefnemers?

De leden van de VVD-fractie zijn het met de Raad van State eens dat alleen wanneer de bescherming van payrollmedewerkers wordt bezien als onderdeel van een breder pakket aan maatregelen op de arbeidsmarkt, zoals maatregelen gericht op beperking van de loondoorbetalingsverplichting bij ziekte en versoepeling van het ontslagrecht, de door de indieners gesignaleerde problematiek effectief kan worden aangepakt. De initiatiefnemers geven aan de opmerkingen van de Raad van State te delen dat er sprake is van een bredere problematiek op de Nederlandse arbeidsmarkt en dat voorliggend initiatief één van de oplossingen is, maar hierbij wijzen de initiatiefnemers aanpassingen in het ontslagrecht en beperking van de loondoorbetaling bij ziekte van de hand. De leden van de VVD-fractie vragen de initiatiefnemers welke andere voorstellen zij voor ogen hebben om de balans op de arbeidsmarkt te herstellen, buiten de door dezelfde partijen aangekondigd initiatief op premiedifferentiatie. En kunnen de initiatiefnemers aangeven waarom de door hen gekozen oplossingen niet in samenhang worden gebracht in plaats van in aparte voorstellen met elk een eigen tijdspad?

De leden van de CDA-fractie zijn met de indieners van mening dat payrollwerknemers beter moeten worden beschermd en dat er een einde moet komen aan de ongelijke behandeling in arbeidsvoorwaarden. Echter, zoals ook de Raad van State aangeeft, betwijfelen deze leden ten zeerste of de gekozen aanpak van de indieners daartoe toereikend genoeg is en geen onnodige nadelige effecten met zich meebrengt. De nadelen van payrolling kunnen naar de overtuiging van deze leden alleen effectief worden aangepakt als maatregelen worden genomen in samenhang met het verminderen van de verschillen tussen verschillende vormen van arbeid. Zoals bekend bereidt de regering een wetsvoorstel voor om de ontstane disbalans in vast en flexwerk tegen te gaan en worden hierin ook de nadelen van de effecten van payrolling aangepakt. Waarom hebben de indieners niet op deze wetgeving, die binnenkort naar de Kamer zal worden gestuurd willen wachten, zo vragen deze leden?

Verder vinden de leden van de CDA-fractie het opmerkelijk dat de initiatiefnemers, na kritiek van de Raad van State, erkennen dat het initiatiefvoorstel in sommige gevallen kan leiden tot een uitholling van de arbeidsrechtelijke werknemersbescherming. Toch is dit voor hen geen reden om dit wetsvoorstel in te trekken. Waarom willen zij dit initiatiefvoorstel toch doorzetten, als zij zelf erkennen dat dit risico bestaat? De indieners geven aan dat uitholling kan worden voorkomen door een aantal andere maatregelen te nemen, zoals het creëren van verschillende WW-tarieven voor vaste arbeid en flexarbeid. Hoe zien de indieners dit voor zich en is dit niet een extra argument om de arbeidsvoorwaarden voor payrolling te bezien binnen een breder wetsvoorstel ter hervorming van de arbeidsmarkt?

Het is voor de leden van de CDA-fractie onduidelijk welke wijzigingen zijn aangebracht in het initiatiefvoorstel van wet en in de memorie van toelichting, naar aanleiding van het advies van de Raad van State. Kan dit precies worden aangegeven? Is dit voorstel voor advies voorgelegd aan de sociale partners en/of aan andere organisaties? Zo ja, wat was het oordeel/advies van deze organisaties? Zo nee, waarom niet?

De leden van de D66-fractie constateren dat in het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is aangegeven dat alleen wanneer de bescherming van payrollwerknemers in samenhang bezien wordt met de elders op de arbeidsmarkt bestaande disbalans tussen flexibiliteit en zekerheid, de door het voorstel gesignaleerde problematiek effectief aangepakt kan worden. De Afdeling adviseert het probleem van oneigenlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden aan te pakken door met een breder pakket aan maatregelen te komen om de balans op de arbeidsmarkt tussen flexibele en vaste banen te herstellen. De initiatiefnemers geven aan positief te staan tegenover voorstellen die de kosten van flexibele dienstverbanden verhogen, maar bijvoorbeeld voorstellen voor verdere versoepeling van het ontslagrecht gericht op het realiseren van meer contracten voor onbepaalde tijd pertinent af te wijzen en dit te zien als «politieke voorstellen» door de Afdeling. Hiermee lijkt voorbij te worden gegaan aan het inhoudelijke argument van de Afdeling dat om succesvol oneigenlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden aan te kunnen pakken aan beide kanten maatregelen nodig zijn. De leden van de D66-fractie vragen de initiatiefnemers hierop te reflecteren.

De leden van de D66-fractie vragen of er een openbare consultatie is belegd over voorliggend wetsvoorstel. Zo ja, welke organisaties hebben hiervan gebruik gemaakt en wat was op hoofdlijnen de reactie? Zo nee, waarom is hier niet voor gekozen? Zijn er inbrengen ontvangen van bijvoorbeeld sociale partners of beroepsgroepen en pensioenfondsen? Wat is de inschatting van de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel?

Volgens de afdeling advisering van de Raad van State wordt het in dienst nemen van werknemers via een payroll-systeem duurder. De leden van de GroenLinks-fractie vragen de initiatiefnemers of zij van mening zijn dat werkgeven via payrolling momenteel te goedkoop is en of zij het met de Raad van State eens zijn dat de prijs hiervan omhoog zal gaan door dit voorstel. De leden van de fractie van GroenLinks vragen de initiatiefnemers ook of zij het met de afdeling advisering van de Raad van State eens zijn dat de aanpak van de huidige disbalans tussen flexibele arbeid en vaste arbeid een brede aanpak vergt.

De leden van de SP-fractie merken op dat met het voorliggende wetsvoorstel de mogelijkheid om gebruik te maken van payrolling blijft bestaan, maar dan voor een eerlijke prijs zodat geen oneigenlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden ontstaat. In de reactie van de vakbonden op dit voorstel, lezen deze leden dat zij van mening zijn dat dit een belangrijke stap voorwaarts is, maar dat volgens hen het volledig verbieden van payrolling nog beter was geweest. De vakbonden zien geen toegevoegde waarde in payrolling, ook niet voor het ontzorgen van vooral kleine werkgevers. Dit kan namelijk ook zonder payrolling via een loonadministratiekantoor. Payrolling is daarmee volgens de bonden uitsluitend een verdienmodel voor werkgevers om de kosten voor arbeid te knijpen. Kunnen de initiatiefnemers reageren op de inbreng van de vakbonden op dit punt? Wat waren voor de initiatiefnemers de overwegingen om payrolling met dit wetsvoorstel niet in zijn geheel te verbieden?

De Raad van State geeft aan dat de payrollproblematiek in samenhang met de bredere arbeidsmarktdiscussie dient te worden bekeken. De leden van de PvdA-fractie horen graag van de indieners hoe zij hier tegenaan kijken. Verder zijn de leden van de PvdA-fractie benieuwd wat de indieners vinden van de politieke oordelen van de Raad van State inzake versoepeling van het ontslagrecht en beperking van de loondoorbetalingsverplichting bij ziekte. Zijn de indieners ook van mening dat versoepeling van het ontslagrecht en beperking van de loondoorbetalingsverplichting bij ziekte geen oplossingen zijn om de verschillen tussen vaste en flexibele arbeidsrelaties te verkleinen?

De leden van de SGP-fractie constateren dat de initiatiefnemers zich met enige trots als de drie linkse partijen presenteren die voor het eerst gezamenlijk een wetsvoorstel indienen. Het lijkt de bedoeling een keerpunt te bewerkstelligen als het gaat om oneerlijke concurrentie op de arbeidsmarkt. Deze leden steunen de inzet om ongerechtvaardigde ongelijkheid zoveel mogelijk te bestrijden. Zij constateren dat de initiatiefnemers een gelijker speelveld eenzijdig willen bevorderen door bepaalde vormen van flexibele arbeid duurder te maken dan vaste arbeid. Deze leden hechten juist aan een evenwichtige herijking van de relatie tussen vast en flexibel werk.

2. Payrolling

2.1 Verschillende vormen van payrolling

De leden van de VVD-fractie vragen de initiatiefnemers hoe zij tegen het instrument van payroll aankijken. Welke vormen achten de initiatiefnemers aanvaardbaar? Zijn de initiatiefnemers het met de leden van de VVD-fractie eens dat payroll een instrument kan zijn om (kleine) werkgevers te ontzorgen? Zo ja, welke vormen mogen dan blijven bestaan volgens de initiatiefnemers? Zo nee, waarom zien de initiatiefnemers payroll niet als geschikt instrument om (kleine) werkgevers te ontzorgen? Zijn de initiatiefnemers bekend met het feit dat payroll met name wordt ingezet door het Midden- en Kleinbedrijf (MKB). Hoe komen zij met dit voorstel hen tegemoet in het ontzorgen?

De leden van de D66-fractie constateren dat de Afdeling erop wijst dat payroll in veel verschillende vormen voorkomt. Cedris heeft bij de internetconsultatie van de Wet Arbeidsmarkt in Balans, waar gelijke arbeidsvoorwaarden voor payroll ook aan bod komt, bijvoorbeeld erop gewezen dat mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt in sommige gevallen ook vanuit een uitkering (bij gemeenten of het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)) via een payroll-constructie in eerste instantie aan de slag komen, met de intentie om uiteindelijk een regulier contract aan te gaan. Cedris verwacht dat als deze verloningsmogelijkheid onmogelijk wordt, de enige plaatsingsoptie wordt dat werkgevers betrokkenen meteen in dienst nemen en dat daarmee de bereidheid van werkgevers om deze doelgroep in dienst te nemen juist verminderd. De leden van de D66-fractie vragen hoe de initiatiefnemers hier naar kijken.

2.2 Juridische duiding payrolling

In het wetsvoorstel en in de memorie van toelichting worden de begrippen opdrachtgever en opdrachtgever waar de terbeschikkingstelling plaatsvindt, afwisselend gebruikt. De leden van de D66-fractie vragen of de initiatiefnemers hier bewust voor hebben gekozen. Gaat het bij «opdrachtgever» en «opdrachtgever waar de beschikkingstelling plaatsvindt» altijd over dezelfde partij? Is dat dan de inlenende partij? Is de opdrachtnemer degene die de arbeid verricht? Betreft de voorgestelde wet ook situaties waarbij werknemers via een extra doorlener ter beschikking worden gesteld aan een uiteindelijke inlener?

2.3 Motieven werkgevers en werknemers

De leden van de SGP-fractie vragen de initiatiefnemers of zij onderkennen dat het gebruik van alternatieve constructies als payrolling ook mede een gevolg kan zijn van het feit dat de lasten op vaste arbeid voor werkgevers te hoog zijn. Zij vragen in hoeverre de verwachting reëel is dat het voorstel een wezenlijke bestrijding van de geconstateerde problemen kan opleveren wanneer de oorzaak voor een belangrijk deel ook in de lasten op vaste arbeid ligt.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de initiatiefnemers in het nader rapport vooral blijk geven van de behoefte om bestaande regelingen in te perken en dat zij zich nauwelijks rekenschap geven van de gevolgen die dit voor de arbeidsmarkt kan hebben, bijvoorbeeld doordat werkgevers zullen zoeken naar alternatieve constructies die voldoen aan de eisen van het voorstel. Waarom aanvaarden de initiatiefnemers het risico dat door het onvoldoende doordenken van de effecten onverwachte scenario’s en verwarring ontstaan, waarvan ook werknemers weer de dupe kunnen zijn? Bovendien vragen zij waarop de inschatting gebaseerd is dat de vrees voor grootschalige uitwijking niet zal optreden.

De leden van de SGP-fractie hebben uit de toelichting begrepen dat de initiatiefnemers in beginsel wel ruimte zien voor payrolling, bijvoorbeeld voor het ontzorgen van kleine werkgevers, en dat zij zich richten op specifieke constructies van payrolling. Het is deze leden nog onvoldoende duidelijk welke beginselen aan de opvatting van de initiatiefnemers ten grondslag liggen, op basis waarvan zij tot een afbakening komen. Graag ontvangen zij een nadere toelichting. Eveneens vragen zij of de initiatiefnemers door het aanvaarden van payrolling per definitie onduidelijkheid laten bestaan. Waarom vinden zij het eigenlijk wenselijk dat situaties kunnen blijven bestaan van payrollbedrijven die louter als papieren werkgever functioneren?

3. Beoordeling

De leden van de SGP-fractie vragen een reactie op de stelling van de initiatiefnemers dat de wetgever een allocatieve functie in enge zin van de werkgever als constitutief vereiste beschouwde voor de uitzendovereenkomst. Deze leden vragen een onderbouwing van deze conclusie in het licht van het betoog van de Advocaat-Generaal bij de uitspraak van de Hoge Raad over payrolling uit 2016, waarbij deze juist tot een ruime opvatting van de allocatieve functie kwam, hoewel hij erkende dat hierover onvoldoende onderscheidend is gesproken.

4. Inhoud van het wetsvoorstel

De initiatiefnemers zetten in hun afbakening de allocatiefunctie van uitzenden centraal en vegen kortheidshalve alle mogelijke diversiteit op de hoop van payrolling weg, om vervolgens geen aandacht te besteden aan de consequenties hiervan voor werkenden. Dit raakt voor de leden van de VVD-fractie het belangrijke punt van de uitvoering. De leden constateren dat er veel verschillende redenen zijn voor werkgevers om voor een payroll-oplossing te kiezen. Payroll wordt daarmee ook niet uitsluitend toegepast voor een langere periode van werk, maar ook voor korte perioden, evenals payrollbedrijven dikwijls ook actief werkgeverschap invullen en hierbij soms verder gaan dan de cao van de inlener. De indieners miskennen met hun voorstel dan ook zowel de variëteit als de toegevoegde waarde van payroll. De leden van de VVD-fractie hebben dan ook zorg over mogelijke onduidelijkheden die de door de indieners gehanteerde definitie, kan opleveren en of er een voldoende adequaat en gemotiveerd onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende categorieën uitzendwerk.

In reactie op de opmerkingen gemaakt door de Raad van State ten aanzien van de scherpte en het onderscheidend vermogen van het door de initiatiefnemers gekozen criterium, geven de initiatiefnemers aan dat er door de wetgever reeds voor is gegaan in de definiëring van de payrollwerkgever. Hierbij wordt door de initiatiefnemers verwezen naar de definitie ontleend aan de Ontslagregeling. De leden van de VVD-fractie merken op dat de initiatiefnemers hierbij niet verder ingaan op opmerkingen van de Raad van State of deze gekozen definitie vooraf voldoende scherpte en onderscheidend vermogen biedt om verschillende categorieën te kunnen onderscheiden. De leden van de VVD-fractie vragen de initiatiefnemers nader inhoudelijk in te gaan op de opmerkingen van Raad van State en waarom de gekozen definitie tegemoet komt aan de opmerkingen van de Raad van State.

In navolging van de Raad van State wijzen de leden van de VVD-fractie dan ook op het belang van scherpte en duidelijkheid in het criterium van de allocatiefunctie. Door een onscherpe definitie van payrolling ontstaat rechtsonzekerheid in uitzendarbeidsrelaties die wel degelijk bedoeld zijn om een allocatieve functie te vervullen. Erkennen de indieners dit? Deze onzekerheid zal ertoe kunnen leiden dat de betreffende uitzendrelatie waarover onzekerheid bestaat waarschijnlijk niet tot stand komen. Dit raakt juist de allocatieve rol van uitzenden en detacheren. Als voorbeeld wijzen de leden van de VVD-fractie graag op het bemiddelen van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. In het kader van de banenafspraak kunnen voor werknemers verschillende en onduidelijke afspraken ontstaan, afhankelijk van hoe de arbeidskracht bij het uitzendbureau is terechtgekomen (aangedragen door het UWV of gemeente of op eigen gelegenheid via een uitzendbureau). Vinden de indieners dit onderscheid gerechtvaardigd? En zijn zij het met de leden van de VVD-fractie eens dat moet worden voorkomen dat de opstapfunctie die voor deze kwetsbare doelgroep zo belangrijk is om zeep wordt geholpen vanwege een discussie over de definitie?

De initiatiefnemers wijzen in dit kader naar de definitie die is ontleend aan de Ontslagregeling. De aangepaste Ontslagregeling op payroll geldt sinds 1 juli 2015. De leden van de VVD-fractie vragen de initiatiefnemers hoe vaak sinds de aanpassing van de Ontslagregeling de aangepaste omschrijving van payrolling is toegepast door het UWV. Zijn de initiatiefnemers bekend met hoe het UWV de omschrijving in de uitvoering ervaart?

De Raad van State wijst de initiatiefnemers er daarnaast op dat niet alleen de definitie, maar ook de daaraan gekoppelde maatregelen onduidelijk en complex zijn ten opzichte van de huidige situatie waarbij de NBBU- of ABU-cao wordt toegepast. Zijn de initiatiefnemers het met de leden van de VVD-fractie eens dat dit risico’s oplevert voor de uitvoerbaarheid? Hoe denken de indieners te voorkomen dat juist door een toename van de moeilijkheidsgraad en complexiteit belangrijke werkgelegenheid, die vormt krijgt via payrolling, mogelijk verdwijnt? Ook wanneer een zuiver administratieve functie voor een payrollwerkgever wordt beoogd zou een regeling vooral simpel en juist niet belastend moeten uitpakken. Erkennen de indieners dit?

Voorts delen de leden van de VVD-fractie de opvatting van de Raad van State dat dit wetsvoorstel de ongelijkheid tussen verschillende vormen van uitzenden mogelijk kan vergroten. De uit dit wetsvoorstel volgende lastenverzwaringen voor payroll-ondernemingen, kunnen ertoe leiden dat werknemers in constructies worden geduwd die hun situatie eerder verslechterd dan verbetert. Hoe denken de initiatiefnemers deze verslechtering te voorkomen? Het besproken waterbed-effect kan, zeker zo lang een dergelijk voorstel zich slechts concentreert op één element binnen de arbeidsmarkt, gemakkelijk optreden en heeft mogelijk precies het tegengestelde effect van wat de indieners willen voorkomen. Zijn de indieners het met de leden van de VVD-fractie eens dat deze wet op zichzelf staand de onzekerheid voor werknemers juist ook zou kunnen vergroten en dat dit onwenselijk is?

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de initiatiefnemers lijken te veronderstellen dat het opnemen van de definitie van payrolling in het systeem van de formele wet zoals die nu functioneert in de context van de Ontslagregeling geen aanleiding zal geven voor nadere afbakeningsvragen zoals door de Afdeling advisering van de Raad van State opgeworpen en de onduidelijkheid die hiervan het gevolg zal zijn. Immers, het is juist de door de initiatiefnemers beoogde beperking die zal leiden tot extra prikkels bij werkgevers om te zoeken naar uitwegen. Met het oog daarop vragen zij of de centrale criteria toereikend zijn om de bedoelde problemen te bestrijden. De leden van de SGP-fractie vragen waarom de initiatiefnemers ervoor gekozen hebben een in hun ogen veelal dubieuze constructie als payrolling door eigen toedoen juist een plek te geven in de formele wet. Het voorstel zou wat dat betreft als een legitimatie van payrolling beschouwd kunnen worden.

4.1 Gelijke arbeidsvoorwaarden

De leden van de D66-fractie vragen hoe de initiatiefnemers de mogelijke uitvoeringsproblemen beoordelen als de payrollwerkgever zich niet kan aansluiten bij een fonds waarop de inlener is aangesloten (bijvoorbeeld voor bovenwettelijke WW, ziekte of scholing). Wat is de inschatting van de initiatiefnemers van in hoeveel gevallen er wel of niet aangesloten zou kunnen worden bij de bestaande fondsen? En hoe zouden de initiatiefnemers dit op willen lossen?

4.2 Pensioen

Eén van de problemen bij de toepassing van het wetsvoorstel lijken te ontstaan bij de toepassing van het actuarieel gelijkwaardig pensioen. De leden van de VVD-fractie delen dan ook de zorgen van de Raad van State dat de grote diversiteit aan factoren, die van invloed zijn op de actuariële waarde van pensioen, de doelstelling van de wet onmogelijk maakt. De leden van de VVD-fractie vragen zich dan ook af waarom de initiatiefnemers voor deze bewoording hebben gekozen. Zou het wat de initiatiefnemers betreft niet beter zijn om de opdrachtgever te verplichten een adequate premie te laten betalen ongeacht of het gaat om een premie/kapitaal/uitkeringsovereenkomst?

De leden van de D66-fractie constateren dat de Afdeling erop wijst dat, hoewel er nadere regels gesteld zullen worden, het op voorhand duidelijk is dat het lastig zal zijn om te voldoen aan het bieden van een «vergelijkbare pensioenregeling» die tenminste actuarieel gelijkwaardig is aan de pensioenregeling van een werknemer in een gelijke of gelijkwaardige functie in dienst bij het inlenende bedrijf, zeker als aansluiting bij het pensioenfonds van de inlener niet mogelijk is. Het kan voor payrollbedrijven maar ook voor inleners lastig zijn om bijvoorbeeld een beschikbare premieregeling of een uitkeringsregeling te vergelijken. De initiatiefnemers geven aan deze mening niet te delen. De leden van de D66-fractie vragen of de initiatiefnemers nader kunnen toelichten hoe zij een dergelijke actuariële vergelijking mogelijk zien. Zijn de initiatiefnemers in overleg getreden met pensioenfondsen? En wat zouden mogelijk de gevolgen zijn voor de pensioenopbouw als de werknemer bij een aantal verschillende inleners arbeid verricht?

De leden van de GroenLinks-fractie hebben geconstateerd dat de regering in hun voorstel een andere manier van pensioenopbouw voorstaat voor payroll-werknemers dan de initiatiefnemers. Zij vragen of de initiatiefnemers een belangrijk verschil zien tussen de manier waarop de regering pensioenopbouw wil garanderen en hun eigen voorstel. Deze leden vragen of de initiatiefnemers van mening zijn dat pensioenopbouw een belangrijk deel is van de arbeidsvoorwaarden voor werknemers en of zij van mening zijn dat ook hier een gelijk speelveld moet zijn tussen verschillende werknemers.

De leden van de SP-fractie constateren dat de indieners ervoor kiezen payrollwerknemers recht te geven op een pensioen dat tenminste gelijkwaardig is aan het pensioen van werknemers in gelijke of gelijkwaardige functies in dienst van de opdrachtgever. Dat is wezenlijk anders dan de aanpak van payrolling die de regering beoogt. In het conceptwetsvoorstel arbeidsmarkt in balans wordt het pensioen uitgesloten van de gelijk te trekken primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden. Wat is de reactie van de initiatiefnemers op het voorstel van de regering? Wat zijn hun overwegingen geweest om in tegenstelling tot de regering, het pensioen ook bij die wetsvoorstel te betrekken?

De leden van PvdA-fractie zien dat er verschillen bestaan tussen het voorstel van de indieners en het voorstel van de regering. De initiatiefnemers beogen payrollwerknemers het recht op een pensioen te geven dat tenminste gelijkwaardig is aan het pensioen van werknemers in gelijke of gelijkwaardige functies in dienst van de opdrachtgever. Het voorstel van de regering daarentegen regelt dit niet. Wat zijn mogelijke gevolgen van het voorstel van de regering om het pensioen niet gelijk te trekken met collega-werknemers? Zijn de initiatiefnemers het met de leden van de PvdA-fractie eens dat door het niet gelijktrekken van het pensioen er nog steeds ongelijke arbeidsvoorwaarden tussen payrollwerknemers en collega-werknemers blijven bestaan?

De voorzitter van de commissie, Rog

Adjunct-griffier van de commissie, Kraaijenoord

Naar boven