21 501-08 Milieuraad

Nr. 704 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 januari 2018

Hierbij bied ik u het verslag aan van de Raad Algemene Zaken cohesiebeleid van 15 november 2017.

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer

Verslag Raad Algemene Zaken (RAZ) 15 november 2017

De agenda van deze raad was volledig gewijd aan het cohesiebeleid en de Europese Structuur- en Investeringsfondsen (ESI-fondsen).

Er stonden tijdens de RAZ cohesiebeleid twee bespreekpunten op de agenda:

  • 1. Een informatiepunt van het voorzitterschap over de voortgang van de triloog over aanpassingen van de Algemene Verordening voor de Europese Structuur en investeringsfondsen (Verordening 1303/2013);

  • 2. Een discussie over de toekomst van het cohesiebeleid na 2020, gebaseerd op het zevende Cohesierapport van de Europese Commissie.

Tot slot waren er Raadsconclusies over synergie en vereenvoudiging van ESI-fondsen als hamerstuk geagendeerd.

Triloog over aanpassingen in de algemene verordening voor ESI-fondsen

Het Estse voorzitterschap informeerde de Raad over de voortgang van de onderhandelingen (triloog) met de Europese Commissie en het Europees parlement over de algemene verordening voor de ESI-fondsen, ook wel Omnibus-verordening genoemd.

Het Estse voorzitterschap sprak tijdens de Raad de hoop uit nog voor het einde van dit jaar een akkoord te bereiken over de Omnibus-verordening en benadrukte het belang van een zo snel mogelijke inwerkingtreding van de verordening. Sinds de Raad van 15 november zijn de onderhandelingen verder gevoerd en de verwachting is nog steeds dat de wijzigingen begin 2018 gepubliceerd kunnen worden. Een groot deel van de meest inhoudelijke vereenvoudigingen zal met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2014 ingevoerd worden.

Toekomst van het cohesiebeleid

De Raad stond grotendeels in het teken van het tweede agendapunt, namelijk de discussie over de toekomst van het cohesiebeleid na 2020. De Europese Commissie komt in het voorjaar van 2018 met haar voorstellen voor het nieuwe Meerjarig Financieel Kader, waar de ESI-fondsen een significant onderdeel van zijn. Gelijktijdig of kort daarop zal de Commissie naar verwachting de beleidsvoorstellen presenteren.

Alle lidstaten benadrukten het belang van cohesiebeleid na 2020, met als belangrijkste doelen onder andere het reduceren van verschillen tussen regio’s, het stimuleren van onderzoek en ontwikkeling en het bevorderen van grensoverschrijdende samenwerking. Ook was er overeenstemming dat dit gepaard zou moeten gaan met vereenvoudiging, met name gelet op de uitvoering van het cohesiebeleid. Bulgarije gaf aan in 2018, als Bulgarije voorzitter is van de Europese Unie, weer een RAZ over cohesiebeleid te willen organiseren.

Nederland benadrukte tijdens de discussie het belang van focus op de minst welvarende lidstaten, grensoverschrijdende samenwerking, meer nadruk op prioriteiten met hoge Europese toegevoegde waarde zoals maatschappelijke uitdagingen en innovatie. Nederland benadrukte de noodzaak tot synergie met het EU-Kaderprogramma voor onderzoek en innovatie inclusief de betekenis van de fondsen in de capaciteitsopbouw in lidstaten die achterblijven op innovatiegebied. Ook noemde Nederland de wens tot het verhogen van nationale cofinanciering, een sterkere koppeling tussen ESI-fondsen en structurele hervormingen zoals genoemd in het Europees Semester en, net als België, het belang van respect voor de rechtstaat voor Europese samenwerking. Op dit laatste punt kreeg Nederland bijval van Italië, Frankrijk, Duitsland, Zweden, Finland en Denemarken. Eurocommissaris Crețu gaf in haar afsluitende bijdrage echter aan een koppeling niet wenselijk te vinden. Finland riep daarnaast als enige lidstaat nog op tot een nieuwe ex ante-conditionaliteit ten aanzien van het naleven van migratie-afspraken.

Er was veel aandacht voor de koppeling van het cohesiebeleid aan het Europees Semester. De meeste lidstaten gaven aan dat een versterking van deze koppeling vooral positieve prikkels zou moeten geven en niet gelinkt zou moeten worden aan sancties. Eurocommissaris Crețu gaf aan het principe om het cohesiebeleid en het Europees Semester aan elkaar te linken te ondersteunen, maar gaf ook aan nog vraagtekens te hebben bij de wijze waarop hieraan uitvoering gegeven kan worden.

Verder benoemden enkele nettobetalers het belang van hogere nationale cofinanciering om het gevoel van eigenaarschap van lidstaten te vergroten en dalende EU-uitgaven te compenseren. De minder ontwikkelde lidstaten gaven echter aan tegen het verhogen van de nationale cofinanciering te zijn en droegen aan dat zij de administratieve capaciteit ontberen om dit vorm te geven. Eurocommissaris Cretu gaf richting de cohesielanden aan dat het huidige cohesiebeleid hervormd moet worden en dat er wel degelijk nagedacht moet worden over nationale cofinanciering en de focus van het beleid. Zij gaf aan voorstander te zijn van meer flexibiliteit en minder maar bredere prioriteiten, wat een snellere herprogrammering mogelijk zou moeten maken.

De Visegrad-landen (Polen, Hongarije, Tsjechië, Slowakije) gaven aan dat het huidige cohesiebeleid goed werkt en dat zij dit in stand willen houden. Ook benadrukten zij geen voorstander te zijn van differentiatie in controleregimes. Differentiatie is voor Nederland een belangrijk punt, omdat de controlelasten voor lidstaten met een goed functionerend auditsysteem disproportioneel hoog zijn.

Tot slot zijn de Raadsconclusies over synergie en vereenvoudiging van ESI-fondsen geaccordeerd.

Naar boven