32 735 Mensenrechten in het buitenlands beleid

Nr. 175 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 november 2017

In uw brief van 27 oktober 2017 verzocht u het kabinet, namens de Vaste Commissie voor Buitenlandse Zaken, om de Kamer in een brief te informeren over het recente besluit van het Comité van Ministers van de Raad van Europa (op basis van artikel 46, lid 4 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens) om wegens schending van de mensenrechten een procedure in gang te zetten tegen Azerbeidzjan, die uiteindelijk – aldus uw brief – zou kunnen leiden tot het schorsen van Azerbeidzjan als lid van de Raad van Europa.

Op het verzoek van de vaste commissie reageert het kabinet graag als volgt.

Ilgar Mammadov is een van de leiders van een oppositiepartij in Azerbeidzjan. Hij werd gezien als mogelijke presidentskandidaat bij de verkiezingen in 2013. Hij werd echter voor de verkiezingen gearresteerd, terwijl hij aanwezig was bij burgerprotest tegen de lokale overheid, en veroordeeld tot zeven jaar gevangenisstraf.

Op 22 mei 2014 oordeelde het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat de arrestatie en hechtenis van Mammadov in strijd waren met het recht op vrijheid als bedoeld in artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en een aantal andere bepalingen van het EVRM. Ondanks vele oproepen van het Comité van Ministers van de Raad van Europa tot onmiddellijke invrijheidstelling van Mammadov, verblijft deze nog steeds in hechtenis, inmiddels op basis van een strafrechtelijke veroordeling.

Op 25 oktober 2017 heeft het Comité van Ministers – in het kader van zijn toezichthoudende taak op de naleving van Hofuitspraken – besloten om de procedure onder artikel 46 lid 4 EVRM in werking te stellen. Deze procedure behelst het voorleggen aan het Hof van de vraag of de betreffende lidstaat, in casu Azerbeidzjan, heeft voldaan aan zijn verplichting onder het EVRM om de uitspraak ten uitvoer te leggen. Azerbeidzjan is namelijk van mening dat de uitspraak van het Hof van mei 2014 geen invrijheidstelling van Mammadov impliceert. Azerbeidzjan heeft tot 29 november de tijd gekregen om zijn mening te geven over het besluit van het Comité van Ministers. Op 5 december zal het Comité van Ministers zijn vraag daadwerkelijk aan het Hof voorleggen, zo is op 25 oktober besloten.

Bijzonder aan deze gang van zaken is onder meer het feit dat dit de eerste keer is dat de Raad van Europa gebruik maakt van artikel 46 lid 4. Dit artikel is in het EVRM ingevoerd in 2010 met als doel het Comité van Ministers een extra instrument te geven om zijn toezichthoudende taak op het gebied van de implementatie van de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, neergelegd in lid 2 van datzelfde artikel, te kunnen vervullen.

Nederland heeft zich sinds 2014 zowel in bilateraal verband, als in het kader van de EU en de Raad van Europa actief ingezet om Azerbeidzjan te bewegen tot invrijheidstelling van de heer Mammadov. Nederland heeft zich op 25 oktober dan ook nadrukkelijk uitgesproken voor de inzet van deze nieuwe procedure krachtens artikel 46, lid 4. Het detineren van een persoon waarvan het hoogste rechterlijke mensenrechtenorgaan van Europa al jaren geleden heeft bepaald dat deze detentie onrechtmatig is, is dermate ernstig dat alle bestaande verdragsrechtelijke middelen benut moeten worden. In antwoord op uw vraag benadrukt het kabinet voorts dat er geen directe verdragsrechtelijke relatie is tussen de inzet van artikel 46 lid 4 en een schorsing dan wel beëindiging van het lidmaatschap van de Raad van Europa. Schorsing of beëindiging is een zelfstandig vraagstuk dat niet afhankelijk is van voorafgaande inzet van artikel 46 lid 4 en viceversa.

Voor de volledigheid wijst het kabinet erop dat de heer Mammadov een tweede zaak aanhangig heeft gemaakt bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Deze betreft de klacht dat hij geen eerlijk proces heeft gehad. Een beslissing of uitspraak door een Kamer van het Hof in deze tweede zaak wordt verwacht op 16 november 2017.

De Minister van Buitenlandse Zaken, H. Zijlstra

Naar boven