35 302 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2020)

F VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIËN1

Vastgesteld 5 december 2019

De memorie van antwoord geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende nadere opmerkingen en het stellen van de volgende nadere vragen.

1. Inleiding

De leden van de fractie van de VVD hebben met belangstelling kennisgenomen van de memorie van antwoord bij het wetsvoorstel Belastingplan 20202. Deze leden hebben nog een aantal nadere opmerkingen en vragen.

De leden van de CDA-fractie danken de regering voor de beantwoording van haar vragen in de verschillende memories van antwoord. Ter voorbereiding van het plenaire debat wensen deze leden nog een aantal aanvullende vragen te stellen.

De leden van de SP-fractie danken de regering voor de beantwoording van de door hen gestelde vragen maar hebben naar aanleiding hiervan nog enkele vervolgvragen.

De leden van de fractie van 50PLUS hebben met belangstelling kennisgenomen van de memorie van antwoord. Graag stellen zij de volgende nadere vragen.

2. Vragen die niet direct betrekking hebben op het Belastingpakket 2020

2.1 Vermogensongelijkheid

De leden van de fractie van de SP vroegen of de regering het niet als haar taak ziet de vermogensongelijkheid terug te dringen, maar ook zo nee, waarom niet3. Op deze laatste vraag is geen antwoord gekomen. De leden van de SP-fractie constateren dat de regering het terugdringen van de vermogensongelijkheid niet als haar taak ziet maar dat dat dit standpunt verder geen onderbouwing heeft. Als de regering wel redenen heeft om de vermogensongelijkheid niet te willen beïnvloeden, dan vernemen de leden van de SP-fractie dit alsnog graag.

In antwoord op vraag van de leden van de SP-fractie over het onderzoek van Reuten plaatst de regering enkele kanttekeningen, met name met betrekking tot het niet meenemen van de pensioenen4. De leden van de SP-fractie zijn er uiteraard bekend mee dat de vermogensongelijkheid in Nederland lager uitvalt als de pensioenen wel meegerekend worden. Maar de voornoemde leden vroegen specifiek naar de cijfers met betrekking tot de vermogensverdeling zonder de tweedepijlerpensioenen, oftewel op basis van de internationaal gehanteerde maatstaf, die onder andere ook door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) gehanteerd wordt. Dus die vraag blijft onbeantwoord. Of vindt de regering dat men altijd de pensioenen dient mee te rekenen en dat de vermogensongelijkheid zonder pensioenen, geen relevante indicator is? Indien de regering het wel een relevante indicator vindt dan vragen de leden van de SP-fractie nogmaals of de regering er een mening over heeft dat in Nederland de vermogensongelijkheid – zonder pensioenen – zo hoog is, ook in internationaal vergelijkend perspectief.

2.2 Hervormingen Box 3

De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering om een reactie op het voorstel van de redactie Vakstudie-Nieuws om de toezegging te doen dat, mocht een procedure bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) tot succes leiden voor een belastingplichtige die een procedure in het kader van artikel 1 Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) heeft gevoerd, de uitkomst daarvan ook zal gelden voor anderen, zonder dat deze anderen zelf de weg naar het EHRM hoeven te volgen5.

3. Vragen die direct betrekking hebben op het Belastingpakket 2020

3.1 Algemeen

Kan de regering bij tabel 3 van de memorie van antwoord6 in de kolom algemene heffingskorting het aantal belastingplichtigen vermelden dat AOW-gerechtigd is en niet-AOW-gerechtigd is volgens de laatst bekende gegevens. En kan de regering tevens de verdeling van het budgettaire beslag van deze twee groepen, volgens de laatst bekende gegevens vermelden. Kan de regering zo mogelijk een laatste (globale) raming geven, zo vragen de leden van de 50PLUS-fractie.

3.2 Inkomensbeleid

Hervormingspakket: verkleinen fiscaal verschil tussen werknemers en zelfstandigen

De leden van de fractie van 50PLUS vragen hoe groot het aantal AOW’ers is die gebruikmaken van arbeidskorting, zelfstandigenaftrek of van beide? En wat is het budgettaire beslag van deze drie aantallen?

Kan toegelicht worden, zo vragen de leden van de 50PLUS-fractie, waarom AOW’ers slechts de helft van de arbeidskorting en de helft van de zelfstandigenaftrek ontvangen? Wat is het aandeel van de zelfstandigen in het budgettaire beslag op de arbeidskorting, volgens de laatst bekende gegevens? Met welk bedrag moet de arbeidskorting nog verhoogd worden, opdat werknemers geen AOW-premie meer betalen?

De leden van de 50PLUS-fractie vragen of de regering nog eens kan toelichten waarom zelfstandigen recht op de arbeidskorting hebben. In oorsprong is deze korting ontstaan uit de ombouw van het arbeidskostenforfait voor uitsluitend mensen in dienstbetrekking naar een heffingskorting. Voor zelfstandigen zijn andere eigensoortige regelingen ontstaan en uitgebouwd zoals de zelfstandigenaftrek, waaraan later de mkb-vrijstelling aan toegevoegd is. Deze toelichting achten deze leden des te meer van belang wegens de enorme toename van de arbeidskorting (€ 4.200 in 20227) en het budgettaire beslag (ongeveer € 22 miljard in 20228). Zelfstandigen krijgen zo steeds meer een gelijke behandeling als werknemers, terwijl er een principieel juridisch en fiscaal verschil is. En dat komt tot uiting in de zelfstandig specifieke regelingen zoals de zelfstandigenaftrek en mkb-vrijstelling die zijn. Treffend komt de spanning tot uiting in de samenval tussen verhoging van de arbeidskorting (een nettobedrag) met € 1.000 in de 3 jaren 2020–20229 en de geleidelijke verlaging van de zelfstandigenaftrek met ongeveer € 2.50010 die de vorm heeft van een aftrekpost, die globaal neerkomt op een netto nadeel van € 1.000. Kan een meer exacte berekening gegeven worden van het totale effect van beide wijzigingen tezamen? Zien de leden van 50PLUS-fractie het juist dat de netto verhoging met € 1.000 globaal een compensatie is voor de daling van de zelfstandigenaftrek? Kan het tijdsverloop van de beide wijzigingen worden aangegeven in tabel en grafiek?

3.3 Invoeren minimumkapitaalregel voor banken en verzekeraars

Kan de regering toelichten wat bedoeld wordt met de in de memorie van antwoord gestelde «de afnemende schokbestendigheid van de Nederlandse economie» door financiering met vreemd vermogen door banken en verzekeraars11, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Earningstrippingmaatregel

De leden van de SP-fractie hebben gevraagd of het bij de Europese Commissie (EC) ingewonnen advies met betrekking tot de vraag of er ten aanzien van ATAD1 (earningstrippingmaatregel) ook op papier stond, en zo ja of dit met de leden van de SP-fractie gedeeld kon worden. Nu antwoordt de regering dat het om een informeel advies ging volgend op een informeel verzoek12. Daarmee is echter de vraag van de leden van de SP-fractie niet beantwoord. Staat dit informele advies, dan wel de ambtelijke samenvatting ervan, op papier en zo ja kan dit in het kader van het inlichtingenrecht van de Kamer (artikel 68 van de Grondwet) met de leden van de SP-fractie gedeeld worden? De regering schrijft dat «dat vrijstelling van overdrachtsbelasting niet kan worden gerealiseerd binnen het voornoemde [EC] besluit [inzake woningcorporaties uit december 2009], maar als nieuwe staatssteun ter goedkeuring moet worden voorgelegd aan de EC13». Dit wordt onder andere door branchevereniging Aedes betwist. Het vrijstellingsbesluit 2012/21/EU zou ook van toepassing zijn voor nieuwe steun. Kan de regering zo precies mogelijk aangeven, met juridische onderbouwing, op grond waarvan zij tot een andere conclusie komt, te weten dat dit vrijstellingsbesluit niet van toepassing is op een nieuwe vorm van staatssteun in de vorm van een uitzondering op ATAD1?

3.4 Aanpassen verhuurderheffing

De leden van de SP-fractie is opgevallen dat ten aanzien van de voorgenomen heffingsmindering de regering in de memorie van toelichting schrijft dat deze mindering als een vorm van staatssteun gezien kan worden maar dat dit «echter gerechtvaardigd [kan] worden indien alle begunstigde ondernemingen in de groep gelijk behandeld worden en feitelijk en juridisch vergelijkbaar zijn en indien met de steun een legitiem doel wordt nagestreefd, welk doel bovendien evenredig is aan de verleende steun14». Volgens de leden van de SP-fractie is het gezien de huidige woningcrisis zeker een legitiem belang dat woningcorporaties in staat zijn om voldoende sociale huurwoningen te bouwen, hetgeen nu overduidelijk niet het geval is. Waarom zou de geciteerde redenering dan niet gelden, zo vragen voornoemde leden, voor een mogelijke uitzondering op ATAD1 voor de woningcorporaties?

De leden van de commissie zien de beantwoording van voorgaande vragen met belangstelling tegemoet. Zij verzoeken de regering de nota naar aanleiding van het verslag uiterlijk vrijdag 6 december 2019 aan de Eerste Kamer toe te zenden. Onder voorbehoud van tijdige beantwoording achten zij de wetsvoorstellen gereed voor plenaire behandeling op 9 en 10 december 2019.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Frentrop

De griffier van de vaste commissie voor Financiën, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling: Essers (CDA), Koffeman (PvdD), Backer (D66), Ester (CU), Faber-van de Klashorst (PVV), Van Apeldoorn (SP), Sent (PvdA), Van Strien (PVV), Jorritsma-Lebbink (VVD), N.J.J. van Kesteren (CDA), Schalk (SGP), Van Rooijen (50PLUS), Wever (VVD), Van Ballekom (VVD), Crone (PvdA), Frentrop (FVD), (voorzitter), Geerdink (VVD), Gerbrandy (OSF), Van Huffelen (D66), Karimi (GL), (ondervoorzitter), Van der Linden (FVD), Otten (Fractie-Otten), Rietkerk (CDA), Rosenmöller (GL), Vendrik (GL) en Van Wely (FVD).

X Noot
2

Kamerstukken I, 2019–2020, 35 302, E.

X Noot
3

Kamerstukken I, 2019–2020, 35 302, D, blz. 4.

X Noot
4

Kamerstukken I, 2019–2020, 35 302, E, blz. 9.

X Noot
5

Vakstudie Nieuws (2019). «Reactie Staatssecretaris op advies parlementair advocaat inzake box 3-heffing (art. 5.2 Wet IB 2001)», 57.7, blz. 34–36

X Noot
6

Kamerstukken I, 2019–2020, 35 302, E, blz. 18.

X Noot
7

Kamerstukken II, 2019–2020, 35 302, nr. 3, blz. 38.

X Noot
8

Kamerstukken II, 2019–2020, 35 302, nr. 3, blz. 37.

X Noot
9

Kamerstukken II, 2019–2020, 35 302, nr. 3, blz. 37.

X Noot
10

Kamerstukken II, 2019–2020, 35 302, nr. 3, blz. 6 en 38.

X Noot
11

Kamerstukken I, 2019–2020, 35 302, E, blz. 23.

X Noot
12

Kamerstukken I, 2019–2020, 35 302, E, blz. 26–27.

X Noot
13

Kamerstukken I, 2019–2020, 35 302, E, blz. 26.

X Noot
14

Kamerstukken I, 2019–2020, 35 302, nr.3, blz. 27.

Naar boven