35 302 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2020)

D VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIËN1

Vastgesteld 28 november 2019

Het voorbereidend onderzoek geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

1. Inleiding

De leden van de fractie van de VVD hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Belastingplan 20202. Graag stellen zij de volgende vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Pakket Belastingplan 2020. Zij waarderen de inzet van de regering om de lastendruk voor de burgers zoveel mogelijk te verlagen. Met veel van de in dit pakket opgenomen maatregelen is de CDA-fractie het eens. Toch zijn er ook zorgen. Deze hebben vooral te maken met de positie van de Belastingdienst en mede daaraan gerelateerd, de betrouwbaarheid en waardigheid van de overheid. Ook de positie van het mkb is een belangrijk aandachtspunt. Ter voorbereiding van het plenaire debat hebben deze leden nog een aantal vragen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij wensen van de gelegenheid gebruik te maken om nog enkele vragen te stellen.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel belastingplan 2020. De leden hebben nog enkele vragen over het wetsvoorstel aan de regering.

De leden van de fractie van de PvdA hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij wensen van de gelegenheid gebruik te maken om nog enkele vragen te stellen.

De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij wensen van de gelegenheid gebruik te maken om nog een vraag te stellen.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het Belastingplan 2020 en hebben daarover nog de volgende opmerkingen en vragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Belastingplan 2020 en hebben daar een aantal vragen over.

De leden van de fractie van 50PLUS hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.

Graag stellen zij de volgende vragen.

Met belangstelling hebben de leden van de fractie van de SGP kennisgenomen van het wetsvoorstel Belastingplan 2020. Graag stellen zij nog een vraag aan de regering.

2. Vragen die niet direct betrekking hebben op wetsvoorstel Belastingplan 2020

2.1 Algemeen

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het fiscale pakket voor 2020. Zij delen het ongenoegen van leden van de Tweede Kamer dat het totale pakket dat de regering nu bij beide Kamers aanhangig maakt omvangrijk is en in korte tijd moet worden behandeld. Met name ten aanzien van de implementatie wetgeving is de vraag waarom het proces van verwerking in nationale wetgeving zodanig is dat deze wetgeving uitgerekend (pas) nu bij de Eerste Kamer ligt. Klopt de indruk van deze leden dat het proces van consultatie met marktpartijen veel langer heeft geduurd dan de tijd die het parlement wordt gegund? Wat is hiervan de reden?

In de commissievergadering van de commissie van 19 november 2019 is daarbij de vraag opgeworpen wat er misloopt wanneer de beide implementatiewetsvoorstellen niet voor de jaarwisseling door de Eerste Kamer behandeld worden. Kan de regering hier opheldering over verschaffen?

De leden van de fractie van D66 constateren dat in de afgelopen jaren er veel is gesproken over de vernieuwing van het belastingsysteem. Zowel om daarmee aan te sluiten op de veranderingen in de economie, maatschappelijke wensen (zoals vergroening), internationale ontwikkelingen en uitvoeringsproblemen. Het ministerie heeft daartoe in de afgelopen tijd verschillende onderzoeken gedaan en commissies in het leven geroepen om te komen tot verbeteringen. Kan de regering aangeven welke onderzoeken recent zijn uitgevoerd en in de komende tijd zullen worden gepubliceerd? Met welke opdrachten? En wanneer zij een appreciatie daarvan naar de Eerste Kamer zal sturen? En een stappenplan voor de komende wetgeving?

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de belastingwetten 2020 en juichen evenals vorig jaar toe dat diverse maatregelen zijn ondergebracht in verschillende wetten, en niet in een grote verzamelwet, zodat telkens afzonderlijke beoordeling kan plaatsvinden. Deze leden stellen eerst enkele vragen over de keuzes die de regering maakt. Het is algemeen aanvaard, zowel in de wetenschap als in de politiek dat belastingen er zijn voor het ophalen van middelen voor de uitvoering van overheidstaken, maar ook tot doel hebben de inkomensverhoudingen te bewaken (draagkracht van burgers en verdeling tussen categorieën als bedrijven en huishoudens) en bij te dragen aan het realiseren van maatschappelijke doelen als werkgelegenheid en ontmoedigen van minder wenselijk gedrag (milieu en gezondheidsaspecten). Daarom vragen deze leden of de regering deze belastingfilosofie deelt. En kan de regering dan toch verklaren waarom binnen de belastingmix de laatste paar decennia het aandeel van bedrijven en vermogen met procentpunten is gedaald, en van loon- en inkomstenbelasting met vele procentpunten is gestegen?

2.2 Marginale druk

De leden van de fractie van D66 constateren dat de marginale druk op basis van dit Belastingplan meer evenredig wordt verdeeld over de verschillende inkomensgroepen, maar dat de marginale druk nog bijzonder hoog is in de inkomensgroep van rond de € 30.000 (zorg/onderwijs). Daardoor is het voor bepaalde soorten beroepen vooral minder aantrekkelijk om meer te gaan werken. Of voor mensen in een bepaalde fase van hun leven (jonge ouders). Zou de regering kunnen aangeven in welke beroepen het hier vooral knelt en hoe in deze beroepen de verdeling naar leeftijd is? En welke man/vrouw verhoudingen in deze beroepen gebruikelijk zijn?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering bereid is tot een fundamentele herziening van het toeslagenstelsel, dat de marginale druk sterk heeft verhoogd, en waarvan ook de regering een en andermaal heeft aangegeven dat het niet houdbaar is, veel te ingewikkeld en niet doelmatig. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering of het belastingstelsel niet te zwaar wordt belast door met name kinderopvang- en zorgtoeslagen? Deelt de regering de indruk van deze leden dat het eenvoudiger en doelmatiger is in deze gevallen deze voorzieningen voor burgers betaalbaar te houden door de instellingen voor kinderopvang zelf rechtstreeks te subsidiëren. Waarom kiest het de regering er niet voor kinderopvang meer als een algemene voorziening te verstrekken, wat veel rompslomp kan besparen? En kan het advies van de Commissie inkomstenbelasting en toeslagen3 worden opgevolgd om de zorgtoeslagen te laten verrekenen met de zorgverzekeraars? Deelt de regering de indruk van de leden van de PvdA-fractie dat alleen al deze twee maatregelen in kinderopvang en zorg zouden kunnen zorgen voor een veel transparanter belastingstelstel en verlaging van de marginale druk voor werkenden?

Er is bij de bespreking van eerdere belastingplannen door de leden van de ChristenUnie-fractie bij herhaling gewezen op de (zeer) ongelijke fiscale behandeling van een- en tweeverdieners. De problematiek van marginale druk is daarbij aan de orde. Het onderzoek dat op verzoek van de Tweede Kamer Motie-Stoffer4 is verricht, geeft nader inzicht in de rapportage «Marginale druk: op het randje van de mogelijkheden5». Kan de regering een bredere appreciatie van de uitkomsten geven? Hoe beoordeelt zij de afzonderlijke beleidsvarianten? Welke fiscale route ziet de regering om de ongelijkheid tussen een- en tweeverdieners fiscaal verder te verkleinen? Wat is hier de fiscale agenda? Heeft het punt van de ongelijke fiscale behandeling van een- en tweeverdieners überhaupt fiscale prioriteit?

De leden van de fractie van de SGP constateren dat in de aanloop naar het wetsvoorstel Belastingplan 2020 bij de Algemene financiële beschouwingen door de regering vele malen is gewezen op de zogenoemde fiscale bouwstenen, waar momenteel aan gewerkt wordt. Deze verwijzingen vonden plaats bij besprekingen over ongelijke verdeling van belastingheffing tussen een- en tweeverdieners, bij de bespreking van de extreme marginale druk, en bij diverse gelegenheden als het ging over toeslagen en kortingen en wat dies meer zij. Kan de regering kort aangeven wat het onderliggende doel is van het onderzoek naar de fiscale bouwstenen in het kader van de hierboven genoemde thema’s?

2.3 Vermogensongelijkheid

De leden van de fractie van de SP valt het op dat er in het Belastingplan 2020 geen aandacht is voor de grote vermogensongelijkheid in Nederland. Mag daaruit geconcludeerd worden dat de regering het niet als haar taak ziet de vermogensongelijkheid in Nederland te proberen terug te dringen, en zo ja, waarom ziet de regering dit niet als haar taak? Is de regering bekend met het onderzoek van Reuten6, zoals ook naar wordt verwezen in Sociale Staat van Nederland 2019, waaruit blijkt dat Nederland op de Verenigde Staten na de hoogste vermogensongelijkheid heeft binnen 27 door hem onderzochte OESO-landen? Herkent de regering het beeld dat uit deze analyse opdoemt? Komen de gegevens in dit onderzoek overeen met de cijfers die de regering zelf tot haar beschikking heeft inzake de vermogensongelijkheid in Nederland in internationaal vergelijkend perspectief? Heeft de regering een mening over het feit dat de vermogensongelijkheid in Nederland ook in internationaal vergelijkend perspectief zo hoog is?

2.4 Tweeschijvenstelsel

Bij de behandeling in de Tweede Kamer van het Pakket Belastingplan 2020 is veel aandacht geweest voor box 3, met name voor de vraag hoe de regering erin kan voorzien dat in afwachting van een structurele hervorming van box 3 in 2022, in de jaren 2020 en 2021 al een verbetering van het regime kan worden aangebracht. Tot dusverre heeft de regering afhoudend gereageerd op voorstellen in deze richting. De leden van de CDA-fractie vragen zich af of daarmee niet een kans wordt gemist. Er is immers bij belastingplichtigen een breed gedragen gevoel dat box 3 in strijd is met de rechtvaardigheid. In het regime van box 3 zoals dat tot 2017 gold, zag deze onvrede vooral op het voor veel belastingplichtigen onhaalbaar geachte fictieve rendement van 4%. Ook de Hoge Raad heeft deze onrechtvaardigheid bevestigd, althans indien het te behalen nominale rendement dat zonder veel risico’s kan worden behaald lager is dan 1,2%7. Vooral spaarders, maar ook kleine beleggers, hebben daardoor jarenlang belasting moeten betalen over rendementen die ze niet daadwerkelijk hebben gerealiseerd. Het in 2017 ingevoerde nieuwe stelsel was weliswaar een verbetering in die zin dat de fictieve rendementen voor deze groep iets meer in lijn werden gebracht met de werkelijke rendementen, maar de fout in dat stelsel is dat wordt uitgegaan van de fictie dat iemand met veel vermogen ook wordt verondersteld meer te beleggen en risico te nemen en dus een hoger rendement kan behalen. Die veronderstelling staat haaks op de realiteit dat veel belastingplichtigen ook hoge vermogens (bijvoorbeeld na staking van hun onderneming) onderbrengen in spaartegoeden. De leden van de CDA-fractie gaan ervan uit dat de regering deze fouten erkent en deze wenst te verwijderen. Dat leiden zij onder andere af uit de wijziging van het stelsel in 2017 en de aangekondigde wijzing in 2022. Wat betreft de eerste wijziging zij echter opgemerkt dat deze alleen voor de toekomst gold. Daarmee wordt het onrecht dat er jarenlang met het gehanteerde fictieve rendement van 4% te veel is geheven niet hersteld. Door het pas laten ingaan van het aangekondigde stelsel per 2022 wordt de fout in het huidige stelsel gedurende de periode 2017–2022 evenmin hersteld.

De leden van de CDA-fractie vragen aan de regering of zij wil bevestigen dat dit een onbevredigende situatie is die strijdig is met het rechtsgevoel van de burger. De leden van de CDA-fractie roepen de regering in dit verband op om constructief na te denken over een bevredigende oplossing. Daartoe is een redenering die uitsluitend is gebaseerd op juridische argumenten en/of op oordelen van externe deskundigen niet voldoende. Dit vergt ook een eigen politiek-ethische afweging van de regering. In het licht van het voorgaande vragen deze leden de regering daarom nadrukkelijk om nog eens te reflecteren op het alternatief om, teneinde enigszins tegemoet te komen aan de systeemfouten in box 3 voor en na 2017, in de jaren 2020 en 2021 het heffingsvrije vermogen van box 3 te verhogen. Daarbij vragen deze leden de regering tevens om, mocht een bezwaar van de regering tegen dit alternatief zijn dat daarmee ook beleggers worden bevoordeeld, in haar overweging te betrekken de optie om naast de huidige algemene vrijstelling een tijdelijke drempelvrijstelling te introduceren voor de jaren 2020 en 2021 die boven een bepaald nader vast te stellen vermogen vervalt; dit om zoveel mogelijk spaarders te laten profiteren van de verhoogde vrijstelling. Overigens zijn de leden van de CDA-fractie van mening dat beleggers die worden geacht een hoger rendement te behalen dan zij structureel daadwerkelijk behalen, net als spaarders slachtoffers zijn van de box 3 systematiek en eveneens een tegemoetkoming verdienen. Graag vernemen deze leden de mening van de regering hierover.

Hoewel strikt genomen geen onderdeel van het fiscale pakket 2020, vragen de leden van de fractie van GroenLinks naar de samenloop tussen de uitwerking van de voornemens van de regering ten aanzien van box 3 en de eventuele uitkomsten van de bouwstenen exercitie komend voorjaar. Snappen deze leden het goed dat in het kader van deze exercitie alle opties voor belasting van kapitaal/vermogen aan de orde kunnen zijn, inclusief een overstap van het forfaitaire naar reële beginsel? Zij hebben de indruk dat de Nederlandse gunstige fiscale behandeling van kapitaal in EU-verband, zoals toegelicht in de bouwstenen-brief van de regering dit voorjaar daartoe tenminste uitnodigt8. Kan dat een moment zijn waarop de regering opnieuw beziet of haar voorgenomen aanpassing van box 3 per 1-1-2022 nog voldoende perspectief biedt en of zij haar voornemen doorzet?

De leden van de fractie van de PvdA vragen of de regering bereid is de twee-tarievenstructuur te heroverwegen? Deelt de regering de mening van de leden van de fractie van de PvdA dat de tweetaks slechts schijntransparantie oplevert, omdat de onderliggende afdrachtskortingen nu nog meer inkomensafhankelijk worden, waardoor het zeer onoverzichtelijk blijft voor belastingplichtigen om de belastingheffing en marginale effecten daarvan de voorspellen? Is het handhaven van een progressieve heffingsstructuur met meer schijven niet veel transparanter, met voorspelbare vaste afdrachtkortingen, zoals in de laatste variant in de brief van 27 september 20199 is verkend? En deelt de regering de vaststelling van deze leden dat het verlagen van het toptarief naar 49.5% het belastinggebouw zo ver in elkaar drukt dat daaronder de marges voor het terugbrengen van de (marginale) druk zo klein zijn geworden dat ook alleen al daarom een andere tariefopbouw meer knoppen oplevert om aan te draaien? En hoe denkt de regering anders de verdere vergroting van de inkomensverschillen te voorkomen, waar in de middellangetermijnverkenning (MLT) 2022–2025 blijkt dat deze de komende jaren nog verder oploopt (de Gini-coëfficiënt stijgt 0.9%)10? Juist de voor de arbeidsmarkt zo belangrijke middengroepen, als vakmensen in de private sector en onderwijsgevenden, politie en zorgwerknemers zijn hiervan de dupe, zo stellen de leden van de PvdA-fractie.

Het tweeschijvenstelsel wordt versneld ingevoerd. Hoe beoordeelt de regering de verhoging van de eerste schijf in 2020 vanuit het perspectief van collectieve lastendruk, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

De regering acht het niet mogelijk om voor 1 januari 2022 wijzigingen in box 3 (rendementsheffingen) aan te brengen die tegemoet komen aan het rechtvaardigheidsgevoel van spaarders. De redenen hiervan zijn dat nieuwe wetgeving vereist is die de nodige tijd vergt, de IT-infrastructuur niet op korte termijn kan worden aangepast en de operatie budgettair neutraal dient te verlopen. De Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) is bij brief van 25 oktober 2019 uitgebreid ingegaan op deze argumentatie en doet praktische voorstellen waardoor eerdere invoering wel mogelijk is11. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering om een reactie op de voorstellen van de NOB.

Kan de regering aangeven hoe de onevenredig zware belasting in box 3 gevolgen heeft gehad voor de verhouding van particulier vermogen in box 3 en box 2, zo vragen de leden van dePVV-fractie. Is het mogelijk een overzicht te geven over de afgelopen 5 jaar van het totale particuliere vermogen in box 3 en box 2, naar grootte van het particulier vermogen? En van de belastinginkomsten in die 2 boxen?

2.5 Belastingdienst

In de discussie over het slechte functioneren van de Belastingdienst is een veelgehoorde opmerking dat departementale topambtenaren die ambtelijk leidinggeven aan deze dienst vaak geen of weinig fiscale ervaring hebben en door de veelal beperkte tijd die zij bij de Belastingdienst zijn aangesteld ook niet in staat zijn om een langdurige fiscale ervaring op te bouwen. Zie ook het advies van de Commissie onderzoek Belastingdienst12. De leden van de CDA-fractie vragen de regering naar haar mening hierover. Ziet zij redenen om in dit kader het roulatiebeleid voor topambtenaren ten aanzien van de Belastingdienst te herzien?

Verder kan het in Nederland soms jaren duren voordat een belastingaangifte, -heffing definitief is afgerond. Een belangrijke oorzaak daarvan zijn de huidige processen en IT-systemen van de Belastingdienst. Sommige landen zijn veel verder dan Nederland in het «real time» verwerken van btw en inkomstenbelastingen voor ondernemers. Ziet de regering aanknopingspunten om deze werkwijze ook in Nederland in te voeren? Zo ja, op welke termijn zou dit dan mogelijk zijn, zo vragen de leden van de D66-fractie.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering – gezien de problemen bij de Belastingdienst – om een korte risicoanalyse van de uitvoering van het Pakket Belastingplan 2020. Wat is het samenvattende beeld op basis van de individuele uitvoeringstoetsen? Deze leden vragen om ook de beide andere wetsvoorstellen (35 241 en 35 255) in deze analyse te betrekken. Kan de regering op basis van deze integrale risicoanalyse een correcte uitvoering van het Pakket Belastingplan 2020 en de beide aanpalende fiscale wetsvoorstellen garanderen? Waar zitten de potentiele knelpunten en hoe wapent de Belastingdienst zich daartegen?

2.6 Overig

De leden van de CDA-fractie vragen de regering om aan te geven wat de gevolgen zullen zijn van de per 1 januari 2020 ingaande nieuwe kleineondernemersregeling voor zonnepaneelhouders die voor deze regeling opteren.

De leden van de CDA-fractie wijzen op de noodzaak van het oplossen van de onduidelijkheid die is gerezen over het vorig jaar aangenomen amendement-Omtzigt dat het mogelijk maakt voor gemeenten om sportaccommodaties, dorpshuizen en andere «instellingen van sociaal belang» het woningtarief voor de onroerendezaakbelasting te rekenen13. Hierover is de regering in gesprek met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Wanneer komt de regering met een voorstel om deze problematiek op te lossen? Het is immers zo 1 januari 2020.

De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering de tijdens de behandeling in de Tweede Kamer nog niet beantwoorde vraag 87 van de NOB over de kwalificerende buitenlandse belastingplicht14 alsnog te beantwoorden.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen naar de voortgang terzake van de inventarisatie en afbouw van (fiscale) fossiele subsidies (uitvoering van de motie-Van der Lee15). Zij hebben hiernaar gevraagd tijdens de laatste Algemene financiële beschouwingen van 19 november 2019 in de Eerste Kamer. Wanneer kan het parlement hierover informatie ontvangen? En zien deze leden het goed dat hierbij niet alleen gekeken wordt naar belastinguitgaven, maar naar alle grondslag-versmallende regelingen die gunstig kunnen zijn voor fossiele sectoren?

De leden van de PvdA-fractie vragen of het, nu de woningmarkt zo krap geworden is, het niet wenselijk is de verruimde vrijstelling van de schenkbelasting voor kinderen bij de aankoop van een huis af te schaffen of sterk te beperken, omdat deze de ongelijkheid tussen starters op de woningmarkt enorm vergroot, tevens een onnodige lastenverschuiving naar de loon- en inkomstenbelasting impliceert. Deelt de regering de conclusie van de fraaie studie van de Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) dat dit een fiscale subsidie is van vermogensoverdracht in rijke families16?

3. Vragen die betrekking hebben op het wetsvoorstel Belastingplan 2020

3.1 Algemeen

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering kan aangeven hoe het dragende fiscale principe van het regeerakkoord, namelijk de schuif van het belasten van arbeid naar het belasten van consumptie, doorwerkt in de verschillende onderdelen van het Belastingplan 2020? In welke mate is dit principe richtinggevend voor de zes wetsvoorstellen die samen dit pakket Belastingplan vormen? Kan de regering daarnaast systematisch en cijfermatig aangeven hoe de middenklasse profiteert van dit Belastingplan? Op welke onderdelen is sprake van vooruitgang, waar is sprake van stagnatie of achteruitgang?

Tijdens de Algemene financiële beschouwingen van 19 november 2019 vroegen de leden van de ChristenUnie-fractie aandacht voor het nijpende probleem van kinderarmoede (een op de negen kinderen in Nederland leeft in armoede) en de financiële onzekerheid van werkende armen. In welke mate draagt dit Belastingplan bij aan de verlichting van deze problemen? Hetzelfde geldt voor de groep van werkende armen. Biedt dit Belastingplan hier soelaas, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

Kan een overzicht worden gegeven van de fiscale ouderen-specifieke maatregelen in bedragen sedert 2000 en ter vergelijking voor de werkenden (werknemer, respectievelijk zelfstandigen), zowel in grafiek als in tabel, zo vragen de leden van de 50PLUS-fractie.

3.2 Inkomensbeleid

Lastenverlichting voor burgers

De leden van de GroenLinks-fractie nemen kennis van de voorgenomen verlaging van het toptarief naar 49,5%. Hierover is in de Tweede Kamer reeds uitvoerig gesproken. Deze leden hebben begrepen dat de verlaging van het toptarief verklaard wordt door de verlaging van het marginale tarief waartegen aftrekposten worden vergolden. Deze verlaging is pas in 2021 een feit, begrijpen deze leden dat goed? Waarom wordt het toptarief dan reeds in 2020 verlaagd?

Voorts vragen de leden van de fractie van GroenLinks – kennisnemend van het debat in de Tweede Kamer terzake – hoe zij de opmerking van de Staatssecretaris moeten duiden dat de verlaging onderdeel is van het streven van de regering om met name de middeninkomens tegemoet te komen17. Wat is de door de regering gehanteerde definitie van «middeninkomens»?

De leden van de PvdA-fractie vragen naar de redenen waarom de inkomensverschillen worden vergroot waardoor verlaging van het toptarief naar 49.5% de hoogste inkomens zowel absoluut als relatief er meer op vooruit gaan dan de laagste inkomens van werkenden en gepensioneerden? Deelt de regering de opvatting van velen dat veel maatschappelijke onrust en onzekerheid is terug te voeren op toenemende inkomensverschillen, versterkt door grotere verschillen in woonlasten, energie- en zorgkosten? En waarom geeft de regering er dan geen prioriteit aan om de lasten meer naar draagkracht te heffen bij de winsten van bedrijven en hogere-inkomensgroepen? Is de regering bereid om de eerste stappen daartoe in 2020 te zetten en een grote belastingherziening voor te laten bereiden via bijvoorbeeld een staatscommissie met breed maatschappelijk en politiek draagvlak?

Hervormingspakket: verkleinen fiscaal verschil tussen werknemers en zelfstandigen

De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe de stapsgewijze verlaging van de zelfstandigenaftrek zich verhoudt tot de aanstaande adviezen van de Commissie Regulering van werk18. Moet deze verlaging en de parallelle verhoging van de arbeidskorting worden beschouwd als een «no-brainer» bij de gewenste verkleining van de fiscale verschillen tussen werknemers en zelfstandigen? Neemt de regering hiermee een voorschot op de aanbevelingen van de Commissie Regulering van werk? Geldt dat ook voor de ophoging van de mkb-winstvrijstelling? Vanwaar deze stap?

De afbouw van de zelfstandigenaftrek in combinatie met de verhoging van de arbeidskorting doet vermoeden dat de regering zzp-ers meer vindt overeenkomen met werknemers dan met ondernemers. Is deze vaststelling door de leden van de fractie van de ChristenUnie correct? Indien dat zo is, wat zijn dan vanuit dit gelijkschakelingsperspectief de conclusies rond een arbeidsongeschiktheidsverzekering en pensioenreserveringen voor en door zzp-ers? Zijn er ramingen die de consequenties hiervan aangeven voor de koopkracht van zzp-ers? Welk deel van de budgettaire opbrengst van de afbouw van de zelfstandigenaftrek wordt gereserveerd in het kader van de aanbevelingen van de Commissie Regulering van werk? De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de hoogte van deze reservering. Kan de regering aangeven of zij de zelfstandigenaftrek – ook in afgeslankte vorm – überhaupt nog een zinvolle fiscale constructie vindt? Gaat de oorspronkelijke doelstelling nog op? Wat heeft afschaffing als zodanig voor koopkrachteffecten op zzp-ers?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen naar de gevolgen van de verhoging van de arbeidskorting en algemene heffingskorting voor de bestaande verzilveringsproblematiek voor mensen op en rond het minimum. Het kwam hen voor dat deze problematiek wordt versterkt door de verhogingen van de kortingen. Kan de regering hierin inzicht bieden? Deze leden vragen naar de reden van de oploop van de arbeidskorting vanaf ca. 20.000,– tot circa 35.000,– (het «dakje»)19. Vanwaar dit nieuwe element?

Uit de tabellen op pagina 102 tot en met 112 van de nota naar aanleiding van het verslag20, blijkt de omvang van de specifieke fiscale lastenverlichting voor een zelfstandige. Wat is het budgettaire beslag van de zelfstandigenaftrek en de mkb-winstvrijstelling. Zo vragen de leden van de fractie van 50PLUS. Wat is het aantal zelfstandigen dat recht heeft op de zelfstandigenaftrek respectievelijk mkb-winstvrijstelling? Wat is – vergeleken met de lastendruk voor werknemers – de rechtvaardiging voor zelfstandigen van het totaal van zelfstandigenaftrek en mkb-winstvrijstelling in 2020 op niveau: minimumloon € 9.456, modaal € 12.612, 2-maal modaal € 19.267? Hoeveel AOW-premie betalen zelfstandigen in 2020 bij winst op niveau van minimumloon, modaal en 2-maal modaal, in bedrag en effectief percentage? Wat zou de werkelijke AOW-premie zijn zonder deze zelfstandigenaftrek respectievelijk zonder aftrek van beide regelingen? Hoe groot is de reductie van de inkomensafhankelijke bijdrage als gevolg van de zelfstandigenaftrek, respectievelijk als gevolg van beide regelingen?

Geraamde koopkrachtbeeld

De leden van de CDA-fractie vragen de regering aan te geven hoe zij uitvoering gaat geven aan de in de Tweede Kamer aangenomen motie-Lodders en Van Weyenberg waarin de regering wordt opgeroepen een onderzoek te doen naar de effecten van verstoringen in het globaal evenwicht binnen de inkomstenbelasting21. Op welke termijn kunnen de resultaten van dit onderzoek tegemoet worden gezien?

3.3 Aanpassen vrijstelling overheidsondernemingen

De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering de tijdens de behandeling in de Tweede Kamer nog niet beantwoorde vragen 11 tot en met 16 van de NOB over de aanpassing vrijstelling overheidsondernemingen22 alsnog te beantwoorden.

3.4 Invoeren minimumkapitaalregel voor banken en verzekeraars

De leden van de VVD-fractie lezen dat voor banken en verzekeringsmaatschappijen de minimumkapitaalregeling («thin cap»), bovenop de ATAD1 wetgeving komt die in 2019 is ingevoerd23. De invoering van deze regeling wordt op verschillende manieren gerechtvaardigd. Banken en verzekeraars zouden gestimuleerd moeten worden om minder met vreemd vermogen te financieren. Herhaaldelijk is aangegeven dat de regeling niet wordt ingevoerd om banken en verzekeraars te stimuleren om meer kapitaal aan te houden24. Kan de regering uitleggen waarom banken en verzekeraars gedwongen moeten worden om minder met vreemd vermogen te financieren? Kan de regering aangeven wat de (verwachte) effecten zijn van de minimumkapitaalregeling op de kredietverstrekking van banken?

De huidige rente die nu op een historisch laag niveau is, gaat naar verwachting stijgen in de toekomst. Welke effecten heeft dit op de thans begrote inkomsten van de minimumkapitaalregeling en de (internationale) concurrentiepositie van de Nederlandse banken en verzekeraars, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering naar aanleiding van de voorgenomen minimumkapitaalregeling voor banken en verzekeraars aan te geven in welke mate deze maatregel in combinatie met andere heffingen de internationale concurrentiepositie van deze branches nadelig zal beïnvloeden.

Voor de banken- en verzekeringswereld gaat een minimumkapitaalregel gelden die de aftrekbaarheid van verschuldigde rente op vreemd vermogen beperkt tot 92% van het balanstotaal. Hoe verhoudt, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie, dit nieuwe aftrekbaarheidsregime zich tot andere Europese landen?

Earningsstrippingmaatregel

De leden van de SP-fractie hebben nog een aantal vragen over de verlaging van de vennootschapsbelasting en, mede in verband hiermee, de beperking van de renteaftrek, de zogenaamde earningsstrippingmaatregel. Klopt het dat de verlaging van de vennootschapsbelasting per 2021 gefinancierd wordt met de opbrengsten van een maatregel genomen in het kader van het tegengaan van belastingontwijking, en ter uitvoering van een Richtlijn (EU) 2016/1164 (ATAD1)25? Heeft de regering enig inzicht in hoe de lastenverlichtende werking van de verlaging van de vennootschapsbelastingtarieven en de lastenverzwarende werking van de earningsstrippingmaatregel neerslaan bij verschillende delen van het bedrijfsleven? Met andere woorden, zou het zo kunnen zijn dat beide maatregelen voor bepaalde categorieën bedrijven (erg) verschillend uitpakken? En zo ja, zou hier dan inzicht in gegeven kunnen worden op basis van de omvang van bedrijven (mkb of grootbedrijf), en, voor zover bekend, voor specifieke sectoren?

De leden van de SP-fractie maken zich zorgen, zoals eerder ook gewisseld, over de gevolgen van de earningsstrippingmaatregel voor de woningbouwverenigingen. De regering heeft eind vorig jaar de lasten voor de corporaties ten gevolge van genoemde maatregel geschat op € 353 miljoen structureel26. Is dit ook de huidige raming van de regering, en zo nee wat is dan nu de raming van de lasten zowel per jaar voor de komende jaren als structureel? Klopt het dat deze lastenverzwaring voor de corporaties niet gecompenseerd wordt in de huidige plannen? Overweegt de regering nog op enig later moment met een compensatie te komen, bijvoorbeeld als blijkt dat de sociale verhuur nog meer in de knel komt als de regering nu denkt?

De regering stelt zich op het standpunt dat er op grond van Europese regels aangaande staatssteun geen uitzondering mogelijk is voor de woningbouwverenigingen op de earningsstrippingmaatregel27. Daarover is advies gevraagd in Brussel, zo lezen wij in de verslagen van overleggen met de Tweede Kamer. Staat dit advies ook op papier? Zo ja, kan de regering dit met ons delen? Zo nee, hoe kunnen de leden van de fractie van de SP dan weten wat er precies in dit advies stond? Heeft de regering ook overwogen dit advies – dat geen bindende juridische uitspraak is – naast zich neer te leggen? Zo nee, waarom niet? Volgens branchevereniging Aedes biedt de desbetreffende richtlijn wel degelijk ruimte voor bepaalde uitzonderingen28. Klopt de indruk van de leden van de SP-fractie dat de regering het op dit punt niet eens is met Aedes? Zo ja, kan de regering de leden van de SP-fractie zo precies mogelijk uitleggen op grond waarvan de regering er van overtuigd is dat er geen enkele ruimte voor uitzonderingen – in het bijzonder voor woningbouwcorporaties – geboden wordt door de Richtlijn c.q. door de Europese regels?

Ten slotte, merken de leden van de SP-fractie op dat er vanuit de Tweede Kamer, door het lid Leijten (SP) gevraagd is om een overzicht van hoe andere landen omgaan met de gevolgen van de earningsstrippingmaatregel voor woningcorporaties c.q voor de sociale huursector29? Is dit overzicht inmiddels beschikbaar? Zo ja, dan zouden de leden van de SP-fractie dit overzicht ook graag ontvangen.

Vennootschapsbelastingtarief

De regering noemt het stabiele politieke klimaat van Nederland terecht herhaaldelijk een niet-fiscaal pluspunt voor het Nederlandse vestigingsklimaat in de wetsbehandeling tot op heden. Kan de regering aangeven wat haar visie is op de impact van het terugdraaien van de tariefsverlaging van de vennootschapsbelasting op het vestigingsklimaat van Nederland dat gebaat is bij een betrouwbare overheid, zo vragen de leden van de fractie van de VVD.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de voorstellen van de regering om het hoge vennootschapsbelastingtarief in 2020 ondanks eerdere voornemens niet te verlagen en voor de jaren daarna met 1,2% minder te verlagen30. Dat is geen goed voorbeeld van stabiliteit en betrouwbaarheid. In dat verband vragen deze leden de regering precies aan te geven wat haar tot deze beleidswijziging heeft gebracht, ook gelet op de positie van het mkb en in dit antwoord ook te betrekken dat de regering op 20 februari 2019 in haar antwoord op vragen uit de Tweede Kamer expliciet heeft gezegd dat «er geen aanleiding (is) de verlaging van het tarief in de vennootschapsbelasting te heroverwegen31».

De leden van de GroenLinks-fractie begrijpen dat de verlaging van de vennootschapsbelasting 1 jaar wordt uitgesteld en dat de verlaging per 2021 minder is dan destijds beoogd in het regeerakkoord. De reden daarvoor is, zo begrijpen deze leden, dat het bedrijfsleven in Nederland in de ogen van de regering nu aan zet is om komend jaar met fatsoenlijke stijging van contractlonen over de brug te komen. Zien deze leden dat goed? Wat is in dit verband de door de regering gewenste stijging in 2020? De Macro Economische Verkenning 2020 gaat uit van een stijging van de contractlonen met 2,5%32. Is dat voldoende, of moet de uitkomst hoger zijn? Voorts vragen deze leden, waarom de verlaging al is opgenomen in het wetsvoorstel Belastingplan 2020? Heeft de regering al zicht op de gewenste stijging van de contractlonen in 2020? Zo nee, ware het dan niet verstandiger dat de regering deze verlaging in 2021 nog niet opneemt in de wet hangende de realisatie van de verlangde prestatie van het bedrijfsleven in 2020?

De leden van de fractie van de PvdA constateren dat binnen de belastingmix de laatste paar decennia het aandeel van bedrijven en vermogen met procentpunten is gedaald, en van loon- en inkomstenbelasting met vele procentpunten is gestegen. Deze leden vragen waarom de regering doorzet met de verdere verlaging van de vennootschapsbelasting, terwijl de bedrijfswinsten (winstaandeel na belastingen in nationaal inkomen) verder stijgen en de bedrijven deze winsten niet investeren, maar steeds meer teruggeven aan de aandeelhouders (dividend en inkoop aandelen)? Waarom verhoogde Nederland meer dan andere Europese landen, ondanks waarschuwingen van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en Europese Commissie, de relatieve druk op arbeidsinkomen? En hoewel de komende jaren de totale collectievelastendruk licht daalt, zet de trend zich door van een lagere bijdrage uit de bedrijfswinsten en particulier kapitaalinkomen en stijging van het relatieve aandeel van de loon- en inkomstenderving. Acht de regering het verantwoord dat het aan een volgende kabinet als erfenis nalaat dat dit nog verder gaat, zoals uit de MLT 2021–2025 van het Centraal Planbureau blijkt, waar voor huishoudens een lastenverzwaring van € 4.5 miljard blijkt, en voor bedrijven van € 1 miljard33. Vindt de regering niet met deze leden dat de tijd is gekomen zo snel mogelijk deze trend van verstoring van de juiste prikkels te stoppen en te verbeteren uit het oogpunt van de houdbaarheid van de economie, waar er grote krapte op de arbeidsmarkt en afnemend arbeidsaanbod zal zijn?

Ook de leden van de fractie van GroenLinks lezen in de MLT 2021–2025 dat de beleidsmatige lasten in deze periode zullen stijgen met € 5,8 miljard waarvan het grootste deel bij de gezinnen € 4,5 miljard. Dit doet denken aan de start van deze regering. Hoe beoordeelt het de regering dit perspectief? Is deze erfenis gewenst door de regering?

Is de regering het met de leden van de PvdA-fractie eens dat daarenboven een verdere verlaging van het algemene vennootschapsbelastingtarief naar zelfs 21.7% per 2021, een verdere race to the bottom uitlokt, waar de belangrijkste concurrerende landen als België, Frankrijk, Duitsland, Denemarken, Spanje, Oostenrijk procentpunten hogere tarieven hebben? En is het niet misleidend dat de regering in de memorie van antwoord niet deze landen als maatstaf neemt, maar het algemeen Europese gemiddelde waarbij bv Oost-Europese landen met lagere tarieven meetellen, maar die op alle andere vestigingsfactoren veel minder concurrerend zijn? Is de regering bereid om voornoemde redenen af te zien van deze tariefsverlaging, zodat ondernemingen nu en in een volgende kabinetsperiode blijven meebetalen aan sociale en andere infrastructurele voorzieningen in ons land, en deze niet worden afgewenteld op de factor arbeid?

Dat geldt ook voor een andere verstoring van de belastingmix, waar de belasting op sociale huurwoningen (verhuurderheffing, beperking renteaftrek en vennootschapsbelasting) hoger is dan in alle andere westerse landen, ook lager dan op de particuliere huurmarkt en dan op in de koopsector (voor huizenbezitters is zelfs sprake van negatieve belasting door de aftrek van hypotheekrente). Is de regering bereid deze balans te herstellen, onder andere door de verhuurderheffing verder te verlagen dan nu voorzien, waardoor de investeringen in de broodnodige volkshuisvesting kunnen worden opgevoerd?

De verlaging van het hoge vennootschapsbelastingtarief gaat een jaar later in en de verlaging zelf is 1,2% minder dan eerder aangekondigd. In welke bedrijfssectoren zal dit met name effect hebben, zo vragen de leden van de ChristenUnie. Hoeveel procent van het mkb valt onder het lage vennootschapsbelastingtarief?

3.5 Aanpassen verhuurderheffing

De leden van de fractie van GroenLinks vragen naar de fiscale behandeling van woningbouwcorporaties, in het bijzonder de verhuurderheffing. De Staatssecretaris van Financiën heeft in de Eerste Kamer bij gelegenheid van de Algemene financiële beschouwingen van 19 november 2019 gesteld dat de woningbouwcorporaties voldoende ruimte hebben om te investeren. Kan de regering dit nader onderbouwen? De leden van de GroenLinks-fractie betrekken hierbij de lange termijn opgave voor de woningbouwcorporaties in het kader het Klimaatakkoord. Naast nieuwbouw van huurwoningen hebben de corporaties tot taak om in stevig tempo de bestaande voorraad te verduurzamen. Kan de regering cijfermatig inzichtelijk dat ondanks de verhuurderheffing en vennootschapsbelasting woningbouwcorporaties voldoende ruimte maken voor deze opgave?

De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering de tijdens de behandeling in de Tweede Kamer nog niet beantwoorde vragen 26, 28, 29, 30 en 31 van de NOB over de aanpassing van de verhuurderheffing34 alsnog te beantwoorden.

De verhuurderheffing wordt dusdanig aangepast dat heffingsvermindering gaat gelden voor de bouw van nieuwe woningen, zo constateren de leden van de ChristenUnie-fractie. Daarvoor is € 100 miljoen per jaar beschikbaar. Tot 2024 zou er aldus sprake zijn van 16.000 nieuwe woningen35. Welk aandeel is dit van de totale behoefte aan nieuwe woningen tussen nu en 2024? Gaat deze heffingsvermindering het verschil maken? Daarnaast wordt een vrijstelling voorgesteld voor tijdelijke woningen. Is het steeds duidelijk, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie, wat «tijdelijk» is? Wat is de mening van de woningcorporaties over beide maatregelen? Zou het bouwen van «tiny houses» kunnen bijdragen aan het snel kunnen bouwen van een groot aantal woningen en zo ja, kunnen daarvoor fiscale stimuli worden ingezet? Is het daarnaast overwogen om kamerverhuur door particulieren – vroeger heel gebruikelijk – fiscaal te stimuleren?

De leden van de vaste commissie voor Financiën zien de reactie van de regering – uiterlijk vrijdag 29 november 2019 – met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Frentrop

De griffier van de vaste commissie voor Financiën, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling: Essers (CDA), Koffeman (PvdD), Backer (D66), Ester (CU), Faber-van de Klashorst (PVV), Van Apeldoorn (SP), Sent (PvdA), Van Strien (PVV), Jorritsma-Lebbink (VVD), N.J.J. van Kesteren (CDA), Schalk (SGP), Van Rooijen (50PLUS), Wever (VVD), Van Ballekom (VVD), Crone (PvdA), Frentrop (FVD), (voorzitter), Geerdink (VVD), Gerbrandy (OSF), Van Huffelen (D66), Karimi (GL), (ondervoorzitter), Van der Linden (FVD), Otten (Fractie-Otten), Rietkerk (CDA), Rosenmöller (GL), Vendrik (GL) en Van Wely (FVD).

X Noot
2

Kamerstukken II, 2019–2020, 35 302, nr. 2.

X Noot
3

Commissie inkomstenbelasting en toeslagen (2013). «Naar een actievere belastingstelsel. Eindrapport.» Te raadplegen via https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2013/06/18/eindrapport-commissie-inkomstenbelasting

X Noot
4

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 785, nr. 86.

X Noot
5

Ministerie van Financiën en Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (2019). «Marginale druk: op het randje van de mogelijkheden.»

X Noot
6

Reuten, G. (2018). De Nederlandse vermogensverdeling in internationaal perspectief. Een vergelijking met 26 andere oecd- landen (tpedigitaal, 12(2), 1–8). Te raadplegen via https://www.tpedigitaal.nl/sites/default/ files/bestand/De-Nederlandse-vermogensverdeling-in-internationaal-perspectief.pdf.

X Noot
7

ECLI:NL:HR:2019:816

X Noot
8

Kamerstukken I, 2018–2019, 32 140 nr. B

X Noot
9

Kamerstukken I, 2019–2020, 35 302, B.

X Noot
10

Centraal Planbureau (2019). «Verkenning Middellangetermijn 2022–2025», blz. 40. Te raadplegen via https://www.cpb.nl/middellangetermijnverkenning-2022–2025

X Noot
11

De Nederlandse Orde van Belastingadviseurs. Commissie Wetsvoorstellen. «NOB-commentaar n.a.v. antwoorden op de vragen gesteld in het kader van een schriftelijk overleg over de brieven van 12 juli 2019 met de reactie op de motie van de leden Leijten en Lodders over letselschadevergoedingen (Kamerstukken II 2018/19, 35 026, nr. 55) (herziene brief) en van 6 september 2019 over aanpassing box 3 (Kamerstukken II 2018/19, 35 026, nr. 74).»

X Noot
12

Commissie onderzoek Belastingdienst (2017). «Onderzoek naar de besluitvormingsprocedures binnen de Belastingdienst». Te raadplegen via https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2017/01/27/rapport-commissie-onderzoek-belastingdienst

X Noot
13

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 026, nr. 31.

X Noot
14

Nederlandse Orde van Belastingadviseurs. Commissie Wetsvoorstellen. «NOB-commentaar Pakket Belastingplan 2020». 4 oktober 2019, blz. 29.

X Noot
15

Kamerstukken II, 2017–2018, 30 175 nr. 271.

X Noot
16

Centraal Bureau voor de Statistiek (2019). «Schenkingen waarvoor aangifte schenkbelasting

gedaan is, met een unieke relatie tussen de schenker en ontvanger van de schenking».

X Noot
17

Handelingen II, 2019–2020, 35 302, nr. 68, blz. 31.

X Noot
18

Commissie regulering van werk (2019). «In wat voor land willen wij werken? Discussienota van de Commissie regulering van werk over toekomstbestendig arbeidsrecht, sociale zekerheid en fiscaliteit.»

X Noot
19

Kamerstukken II, 2019–2020, 35 302, nr. 3, blz. 6–8.

X Noot
20

Kamerstukken II, 2019–2020, 35 302, nr. 13, blz. 102–112.

X Noot
21

Kamerstukken II, 2019–2020, 35 302, nr. 43.

X Noot
22

Nederlandse Orde van Belastingadviseurs. Commissie Wetsvoorstellen. «NOB-commentaar Pakket Belastingplan 2020». 4 oktober 2019, blz. 5–7.

X Noot
23

Kamerstukken II, 2019–2020, 35 302, nr. 3, blz. 17.

X Noot
24

Kamerstukken II, 2019–2020, 35 302, nr. 3, blz. 17–18

X Noot
25

Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad van 12 juli 2016 tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt (PbEU 2016, L 234/26)

X Noot
26

Kamerstukken II, 2019–2020, 35 300, nr. 46, blz. 7.

X Noot
27

Handelingen II, 2019–2020, 35 302, nr. 68, blz. 61.

X Noot
28

Aedes (2018). Eerste Kamer stemt in met ATAD. Te raadplegen via https://www.aedes.nl/artikelen/financi-n/fiscaliteiten--n-/vpb/eerste-kamer-stemt-in-met-atad.html

X Noot
29

Handelingen II, 2019–2020, 35 302, nr. 68, blz. 61

X Noot
30

Kamerstukken, II, 2019–2020, 35 302, nr.3, blz. 5.

X Noot
31

Kamerstukken II, 2018–2019, Aanhangsel 1636.

X Noot
32

Centraal Planbureau (2019). «Macro Economische Verkenning 2020», blz. 67. Te raadplegen via https://www.cpb.nl/macro-economische-verkenning-mev-2020

X Noot
33

Centraal Planbureau (2019). «Verkenning Middellangetermijn 2022–2025», blz. 33- 34. Te raadplegen via https://www.cpb.nl/middellangetermijnverkenning-2022–2025

X Noot
34

Nederlandse Orde van Belastingadviseurs. Commissie Wetsvoorstellen. «NOB-commentaar Pakket Belastingplan 2020». 4 oktober 2019, blz. 11–12.

X Noot
35

Kamerstukken, II, 2019–2020, 35 302, nr.3, blz. 26–27.

Naar boven