35 084 Wijziging van enige wetten en het treffen van voorzieningen in verband met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie (Verzamelwet Brexit)

E BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE EERSTE KAMER DER STATEN-GENERAAL

Aan de Vice-President van de Raad van State

Den Haag, 5 maart 2019

Bij de Eerste Kamer der Staten-Generaal is momenteel aanhangig het wetsvoorstel Verzamelwet Brexit (35 084). Op 5 februari jl. is het wetsvoorstel in procedure genomen door de vaste commissie voor Europese Zaken, waarna op 12 februari een technische briefing in de commissie heeft plaatsgevonden en op 19 februari jl. het voorbereidend onderzoek.

Bij een meerderheid van leden van de vaste commissie voor Europese Zaken leven enkele vragen waarover voorlichting als bedoeld in artikel 21a van de Wet op de Raad van State wenselijk wordt geacht.

  • 1. De Eerste Kamer zou graag een beschouwing ontvangen over de mogelijke noodzaak van (aanvullende) nationale regelgeving in geval van een Brexit mét en zonder een terugtrekkingsakkoord met het Verenigd Koninkrijk. De Raad wordt verzocht bij zijn beschouwing over een Brexit mét een terugtrekkingsakkoord uit te gaan van de situatie met een transitieperiode met toepassing van EU-recht op het VK.

  • 2. De Kamer zou graag een nadere beschouwing ontvangen over het niveau van regelgeving en de mogelijkheid bij algemene maatregel van bestuur en ministeriële regeling af te wijken van de wet, zoals nu in het gewijzigde wetsvoorstel wordt voorgesteld. In dat verband vraagt de Kamer ook of in voorkomende gevallen alternatieve (spoed)procedures voor wetgeving voorhanden zouden kunnen zijn.

  • 3. In aansluiting op de hierboven gevraagde algemene beschouwing, heeft de Kamer nog de volgende twee specifieke vragen:

    • a. Moet de vraag of de tekst van het wetsvoorstel juridisch zo worden gelezen dat (1) wanneer sprake is van noodzaak in verband met de spoedeisendheid van een voorziening als bedoeld in het tweede lid van artikel X wordt gekozen voor een ministeriële regeling, (2) maar tevens dat het eerste lid van artikel X de regering overigens vrijlaat in haar keuze tussen een amvb en een ministeriële regeling? Anders gezegd, laat de redactie van het eerste lid en het zevende lid de regering de ruimte om ook in andere gevallen dan spoedeisendheid te kiezen voor een ministeriële regeling?

    • b. Het tweede lid van artikel X expliciteert dat in bepaalde gevallen bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid van artikel X kan worden afgeweken van het bepaalde bij of krachtens wet. In het zevende lid wordt ter zake van een ministeriele regeling niet expliciet vermeld dat kan worden afgeweken van een algemene maatregel van bestuur of wet. Een grondslag voor afwijken van hogere regelgeving, zoals voor een amvb in het tweede lid artikel X is geregeld, lijkt daarmee niet voorhanden, of moet dit ingelezen worden uit de zinsnede «voorziening als bedoeld in het tweede lid»? De Afdeling advisering van de Raad van State wordt verzocht hierover nader voorlichting te geven, mede in relatie tot wat in het vierde en negende lid van artikel X is bepaald.

Conform de wettelijke procedure vraagt de Kamer om voorlichting en verzoekt zij de Afdeling advisering van de Raad van State de gevraagde voorlichting met spoed te mogen ontvangen, om reden dat er op dit moment vanuit moet worden gegaan dat de Brexit 29 maart 2019 een feit is.

De Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, Broekers-Knol

Naar boven