35 015 Wijziging van de Pensioenwet en enige andere wetten vanwege enkele wijzigingen met betrekking tot pensioen (Verzamelwet pensioenen 2019)

Nr. 5 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 9 oktober 2018

De regering heeft met belangstelling kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid. In deze nota naar aanleiding van het verslag wordt bij de beantwoording in beginsel de indeling en volgorde van het verslag gevolgd. Met het oog op de overzichtelijkheid zijn de antwoorden op vragen die op hetzelfde onderwerp betrekking hebben, zoveel mogelijk samengevoegd. De vragen die gesteld zijn over gegevenslevering tussen de Dienst Uitvoering Onderwijs en pensioenuitvoerders volgen niet rechtstreeks uit de Verzamelwet pensioenen 2019. Deze vragen zijn gebundeld en worden beantwoord onder nummer 6 «Gegevenslevering Dienst Uitvoering Onderwijs en pensioenuitvoerders».

1. Waardeoverdracht

De leden van de VVD-fractie vragen of pensioenfondsen kunnen kiezen of zij kleine pensioenen afkopen of overdragen. En zo ja, of de regering verwacht dat pensioenfondsen hiervoor zullen kiezen. In ditzelfde kader vragen de leden van de VVD-fractie hoeveel het kost om de (vaak geautomatiseerde) afkoophandelingen aan te passen en de betreffende kleine pensioenen te blijven administreren of over te dragen zodat deze hun pensioenbestemming niet verliezen.

Pensioenuitvoerders hebben per 1 januari 2019 het recht om kleine pensioenen over te dragen naar een nieuwe uitvoerder. Dit recht geldt voor zowel bestaande kleine pensioenen als voor nieuwe kleine pensioenen (die ontstaan vanaf 1 januari 2018). De regering verwacht dat veel pensioenuitvoerders van het recht op waardeoverdracht gebruik gaan maken, met name die uitvoerders die veel kleine pensioenen in de administratie hebben.

Ongeacht of pensioenuitvoerders gebruik maken van het recht op waardeoverdracht, mogen zij vanaf 1 januari 2019 kleine pensioenen niet meer eenzijdig afkopen. In overgangsrecht is een uitzondering gemaakt voor kleine pensioenen die zijn ontstaan vanaf 1 juli 2016 tot 1 januari 2018. Pensioenuitvoerders hebben voor deze kleine pensioenen nog het eenzijdig recht tot afkoop binnen 6 maanden na twee jaar na einde deelneming. De afkoop hiervan vindt plaats na 1 januari 2019. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat er niet méér kleine pensioenen kunnen worden afgekocht dan was voorzien in de Wet waardeoverdracht klein pensioen. De afkoop van kleine pensioenen die zijn ontstaan vóór 1 januari 2018 kon al onder de huidige wet, maar vindt over een iets langere periode plaats. In de Wet waardeoverdracht klein pensioen is het volgende aangegeven qua kosten1:

Tabel 1: Gemiddelde kosten per handeling

Handeling

Kosten per handeling

Geslaagde afkoop bedrijfstakpensioenfondsen

Geslaagde afkoop ondernemingspensioenfondsen en verzekeraars

€ 15–20

€ 100

Administratiekosten slapersaanspraak

€ 5–45 per jaar

Het overgrote deel zit bij de bedrijfstakpensioenfondsen, de kosten liggen hier rond € 5–10 per jaar per aanspraak.

Handmatige waardeoverdracht

€ 40–100, uitschieters naar € 400

Geautomatiseerde waardeoverdracht via WOW

< € 40

Nieuwe geautomatiseerde waardeoverdracht

Blijkt bij evaluatie, verwachting lager dan afkoop

Inzake het onderdeel «Afkoop van heel kleine pensioenen ontstaan in 2017 en 2018» vragen de leden van de VVD-fractie hoe de communicatiecampagne omtrent de «eenmalige opschoonactie» is vormgegeven.

De communicatiecampagne bestaat uit een speciale pagina met informatie en een reeks vragen en antwoorden op www.rijksoverheid.nl en een doorlopende social mediacampagne in 2018. De campagne is specifiek gericht op doelgroepen en sectoren waar veel (heel) kleine pensioenen voorkomen. De boodschap die in de campagne is gebruikt is dat mensen op www.mijnpensioenoverzicht.nl kunnen nagaan of zij een heel klein pensioen hebben en zo ja, bij welke pensioenuitvoerder. Vervolgens worden zij opgeroepen om vóór 1 januari 2019 contact met de pensioenuitvoerder op te nemen als zij het heel kleine bedrag uitbetaald willen krijgen of willen overdragen. De campagne is in goede samenwerking met de koepels van pensioenuitvoerders voorbereid. De koepels hebben ook hun leden geïnformeerd en voorbereid op de eenmalige opschoonactie. Een aantal pensioenuitvoerders benadert zelf met een gerichte campagne de betrokken deelnemers over de eenmalige opschoonactie.

In ditzelfde kader vragen de leden van de VVD-fractie hoeveel betrokkenen al op de hoogte zijn gesteld dat hun pensioen mogelijk komt te vervallen.

Hierover zijn geen cijfers beschikbaar. Uit informatie van de koepels blijkt wel dat tot nu toe weinig mensen contact hebben opgenomen met de pensioenuitvoerders over de afkoop of waardeoverdracht van het heel kleine pensioen. Dat sluit ook aan bij de ervaringen die pensioenuitvoerders hebben met afkoop van kleine pensioenen: mensen komen nauwelijks in actie voor kleine bedragen.

Tenslotte vragen de leden van de VVD-fractie hoeveel tijd de deelnemers wier heel kleine pensioen zou vervallen in de opschoonactie krijgen om hun pensioen over te dragen.

In de brief aan uw Kamer van 13 november 2017 (Kamerstukken II 2017/18, 34 765, nr. 18) is duidelijk aangegeven dat het een «eenmalige opschoonactie» betreft. Dit was ook het verzoek vanuit uw Kamer. De inwerkingtreding van het onderdeel «heel klein pensioen» is met het oog op het mogelijk maken van een eenmalige opschoonactie met een jaar uitgesteld tot 1 januari 2019. Tot 1 januari 2019 (dus in 2018) kunnen deelnemers gebruik maken van het recht op waardeoverdracht en pensioenuitvoerders van het recht op afkoop van een heel klein pensioen. Deelnemers worden in 2018 opgeroepen om vóór 1 januari 2019 contact met de pensioenuitvoerder op te nemen indien zij het heel kleine pensioen willen afkopen of de waarde laten overdragen naar de huidige pensioenuitvoerder. De afkoop moet wel in 2018 plaatsvinden en zijn afgerond. Dit betekent dat deelnemers niet tot eind december 2018 moeten wachten om zich te melden bij de pensioenuitvoerder. In dat verband verwijs ik ook naar het antwoord op de vraag van de leden van de CDA-fractie over het moment waarop de afkoop moet zijn afgerond.

Met betrekking tot het vervallen van heel kleine pensioenen merkt de regering nog het volgende op. Vanaf 1 januari 2019 kan een pensioenuitvoerder op grond van de Wet waardeoverdracht klein pensioen besluiten om bestaande heel kleine pensioenen te laten vervallen. Dit recht van de pensioenuitvoerder is vastgelegd in artikel 220b, tweede lid, Pensioenwet en artikel 214a, tweede lid, Wet verplichte beroepspensioenregeling en zal met ingang van 1 januari 2019 in werking treden. Een pensioenuitvoerder die gebruik wil maken van dit recht dient de gewezen deelnemers hierover te informeren. Hieraan is geen termijn gebonden, pensioenuitvoerders kunnen zelf bepalen wanneer zij dit doen en op welke manier (het is vormvrij). Een pensioenuitvoerder kan echter ook besluiten om de heel kleine pensioenen niet te laten vervallen en in de administratie te laten staan. In de bovengenoemde brief aan uw Kamer is ook aangegeven dat pensioenuitvoerders kunnen overwegen om voor de bestaande heel kleine pensioenen eenmalig een poging tot automatische waardeoverdracht te doen.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering of de maatregel om zeer kleine pensioenen uit 2017 en 2018 af te kopen goed uitvoerbaar is. Welke termijn hebben pensioenuitvoerders hiervoor nodig? En moet de afkoop voor 1 januari 2019 zijn afgerond?

Naar de mening van de regering is de maatregel goed uitvoerbaar. De Wet waardeoverdracht klein pensioen is eind december 2017 gepubliceerd en pensioenuitvoerders zijn vanaf dat moment bekend met de nieuwe regels voor (heel) kleine pensioenen en dat zij tot 1 januari 2019 de tijd hebben om heel kleine pensioenen nog over te dragen of af te kopen. In de eerste helft van 2018 hebben de koepels van pensioenuitvoerders het nodige gedaan om hun leden te informeren en voor te bereiden. Het betreft in 2018 geen nieuwe processen, maar de reguliere processen van afkoop (en eventueel waardeoverdracht) van klein pensioen.

Het is inderdaad zo dat de afkoop in 2018 moet zijn afgerond. Vanaf 2019 kunnen pensioenuitvoerders immers de heel kleine pensioenen laten vervallen en is voor kleine pensioenen de automatische waardeoverdracht mogelijk. Pensioenuitvoerders kunnen desgewenst de afkopen van heel klein pensioen wel «opsparen» tot eind 2018 en dan gelijktijdig voor 1 januari 2019 afkopen. Indien een deelnemer zich pas laat in het jaar bij de pensioenuitvoerder zou melden en een afkoop niet meer op tijd kan worden afgewikkeld, kan het heel kleine pensioen nog wel worden meegenomen in de automatische waardeoverdracht.

Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie hoeveel pensioenuitvoerders interesse hebben in de afkoop, want als ze niet afkopen vervalt het pensioen per 1 januari? De leden van de CDA-fractie vragen zich af of dit een prikkel is om niet van de voorgestelde afkoopmogelijkheid gebruik te maken?

Er zijn geen gegevens beschikbaar over hoeveel pensioenuitvoerders interesse hebben in de afkoop. Het is ook niet zo dat het pensioen per 1 januari 2019 komt te vervallen. Een pensioenuitvoerder kan daartoe besluiten, maar dat hoeft niet zoals hierboven in antwoord op vragen van de leden van de VVD-fractie uiteen gezet is. Het van rechtswege vervallen van heel klein pensioen betreft alleen de nieuwe gevallen die vanaf 1 januari nog zullen ontstaan, niet de reeds bestaande gevallen.

De leden van de D66-fractie begrijpen dat het wetsvoorstel regelt dat het voor mensen, in een overgangsperiode, mogelijk blijft om pensioen afgekocht te krijgen.

In onderhavig wetsvoorstel is het mogelijk gemaakt dat heel kleine pensioenen, die zijn ontstaan in 2017 en 2018, in 2018 kunnen worden afgekocht. Zonder de onderhavige wijziging zouden deze heel kleine pensioenen niet kunnen worden afgekocht gelet op de termijn van twee jaar na einde van de deelneming, die in acht moet worden genomen op grond van het huidige artikel 66 Pensioenwet.

In dit kader vragen de leden van de D66-fractie of pensioenfondsen ervoor kunnen kiezen om hele kleine pensioenen niet af te kopen, ook al wil de betreffende deelnemer dit wel graag. De leden van de D66-fractie vragen of het klopt dat een pensioenfonds er voordeel bij kan hebben om geen gehoor te geven aan de wens van de deelnemer, aangezien zijn of haar aanspraken dan in de toekomst komen te vervallen? Gevraagd wordt of dit wel wenselijk is. Tenslotte willen de leden van de D66-fractie weten welke mogelijkheden ziet de regering om ervoor te zorgen dat deelnemers die graag hun heel kleine pensioen willen laten afkopen dit ook kunnen afdwingen bij hun pensioenfonds?

De afkoop van een (heel) klein pensioen is op grond van de Pensioenwet een recht van de pensioenuitvoerder. Strikt genomen zou een pensioenuitvoerder een verzoek om afkoop dan ook kunnen weigeren. Een deelnemer kan de afkoop op grond van de Pensioenwet ook niet afdwingen.

De koepels van pensioenuitvoerders hebben in het kader van de eenmalige opschoonactie echter verzekerd dat pensioenuitvoerders welwillend staan tegenover het afkopen (of evt. overdragen) van heel kleine pensioenen voor deelnemers die dat willen. Zij hebben de leden ook nadrukkelijk geadviseerd om mee te werken. De pensioenuitvoerders zelf hebben er, gelet op de dringende oproep van uw Kamer om een eenmalige opschoonactie mogelijk te maken, ook geen belang bij om dergelijke verzoeken te weigeren. Zoals hierboven aangegeven in antwoord op de vragen van de VVD-fractie verschilt het wel per pensioenuitvoerder in welke mate zij hun deelnemers actief benaderen. Overigens zij hier nogmaals opgemerkt dat bestaande heel kleine pensioenen niet van rechtswege komen te vervallen. Dat geldt alleen voor nieuwe gevallen vanaf 1 januari 2019.

2. Gegevenslevering DNB

De leden van de CDA-fractie vragen de regering of de gegevensverstrekking door De Nederlandse Bank (DNB) conform de AVG-regels is geregeld. Wat zijn hierbij de risico’s?

De gegevens die De Nederlandsche Bank vertrekt aan de Stichting Pensioenregister betreffen aantallen actieve deelnemers per pensioenuitvoerder. Het betreft geen persoonsgegevens. De Algemene verordening gegevensbescherming is daarom niet relevant voor deze gegevensverstrekking.

3. Overbruggingspensioen

De leden van de SP-fractie vragen allereerst hoeveel mensen gebruik hebben gemaakt van de spijtoptantenregeling zoals voorgesteld door het amendement van de leden Van Kent en Gijs van Dijk? In ditzelfde kader vragen de leden van de SP-fractie hoe de mogelijkheid van de spijtoptantenregeling gecommuniceerd is naar de deelnemers?

De regering heeft geen gegevens beschikbaar over hoeveel mensen gebruik hebben gemaakt van de spijtoptantenregeling. Dit geldt eveneens voor de wijze waarop de mogelijkheid van de spijtoptantenregeling gecommuniceerd is naar de deelnemers.

Tenslotte vragen de leden van de SP-fractie of het correct is dat de spijtoptantenregeling vooral wordt uitgebreid voor mensen die na 1 januari 2016 vervroegd met pensioen zijn gegaan en gebruik willen maken van de hoog-laag constructie alvorens de spijtoptantenregeling te laten vervallen?

De extra keuzemogelijkheid voor variabilisatie bij een reeds ingegaan pensioen is beschikbaar voor zowel vroeg-pensioneringen van vóór 1 januari 2016 als hierna, specifiek voor personen waarvan het pensioen meer dan vijf jaar vóór de voor hen geldende AOW-leeftijd is ingegaan en die te maken krijgen met een verhoging van de voor hen geldende AOW-leeftijd. De structurele regeling bedient daarmee een bredere doelgroep en maakt de spijtoptantenregeling overbodig. Daarom komt deze te vervallen na inwerkingtreding van de structurele regeling.

De leden van de VVD-fractie hebben in het wetsvoorstel gelezen dat het gebruikmaken van de extra variabilisatiemogelijkheid € 75,– per aanpassing kost. De leden van de VVD-fractie vragen of deze kosten betaald worden door de deelnemer die de aanvraag doet of het pensioenfonds?

De regering licht toe dat het gebruikmaken van de extra variabiliseringsmogelijkheid niet leidt tot extra kosten voor de deelnemer die de aanvraag doet. De kosten worden betaald door de pensioenuitvoerder.

4. Versterken medezeggenschap bij kleine ondernemingen

De leden van de D66-fractie zijn allereerst benieuwd hoeveel werkgevers er in Nederland zijn met ten minste 10 en minder dan 50 werknemers. Daarnaast vragen de leden van de D66-fractie hoeveel van deze werkgevers een pensioenregeling aanbieden en niet vallen onder de werkingssfeer van bedrijfstakpensioenfondsen. Tenslotte willen de leden van de D66-fractie in dit kader graag weten op welke manier de (vertegenwoordigers van) medewerkers van kleine werkgevers geraadpleegd zijn voor de totstandkoming van deze voorstellen.

De regering is verheugd te vernemen dat zowel de leden van de D66-fractie als ook de SP-fractie instemmend reageren op de versterking van medezeggenschap ten aanzien van de arbeidsvoorwaarde pensioen bij kleine ondernemingen. De leden van de D66-fractie vragen hoeveel werkgevers er zijn met ten minste 10 en minder dan 50 werknemers en hoeveel hiervan niet onder de werkingssfeer van een bedrijfstakpensioenfonds vallen. Nederland telt circa 50.000 bedrijven met 10 tot 50 werkzame personen. De inschatting is dat circa 80 procent van deze ondernemingen verplicht is aangesloten bij een bedrijfstakpensioenfonds2. Het wetsvoorstel heeft derhalve impact op circa 10.000 ondernemingen. Het voorstel is tot stand gekomen na advies van de Sociaal-Economische Raad (SER) en gesprekken met onder meer leden van de Commissie Bevordering Medezeggenschap van de SER. Op die manier zijn (vertegenwoordigers van) medewerkers van kleine werkgevers geraadpleegd voor de totstandkoming van deze voorstellen.

De leden van de SP-fractie vragen hoe de versterking van de medezeggenschap gecommuniceerd wordt aan kleine ondernemingen en haar personeelsvergadering dan wel personeelsvertegenwoordiging.

De regering is het met de SP-fractie eens dat communicatie van de bevoegdheden belangrijk is om de medezeggenschap bij kleine ondernemingen ten aanzien van de arbeidsvoorwaarde pensioen daadwerkelijk te vergroten. Ook in de gesprekken die in aanloop naar dit wetsvoorstel met de leden van de SER zijn gevoerd, is het belang hiervan naar voren gekomen om zo te voorkomen dat werkgevers en werknemers zich niet bewust zijn van de bevoegdheden die zij hebben. De SER heeft hierbij aangegeven de bevoegdheden van de personeelsvergadering en personeelsvertegenwoordiging in een overzicht te zullen vatten en publiek te maken, zoals ook voor de ondernemingsraad is gedaan.3 Daarnaast dragen pensioenuitvoerders en onafhankelijk adviseurs bij aan het bevorderen van kennis over de bevoegdheden van de personeelsvergadering en personeelsvertegenwoordiging door werkgevers te attenderen op respectievelijk te adviseren over de rol van medezeggenschapsorganen bij wijzigingen van de pensioenovereenkomst en uitvoeringsovereenkomst.

De leden van de SP-fractie vragen hiernaast hoeveel van de ondernemingen niet in staat zijn om schriftelijk informatie over de arbeidsvoorwaarde pensioen te verstrekken en wat de verwachte extra administratieve lasten zouden zijn wanneer deze bedrijven hier toch toe worden verplicht.

Met de leden van de SP-fractie meent de regering dat informatie over de arbeidsvoorwaarde pensioen zo veel mogelijk schriftelijk verstrekt moet worden. Door schriftelijke communicatie krijgen de in de onderneming werkzame personen de mogelijkheid de informatie, die bij pensioen veelal als complex wordt ervaren, te herlezen en beter te doorgronden dan bij het mondeling verstrekken van de informatie. Ook biedt dit betere handvatten om over het onderwerp in gesprek te gaan. Om deze redenen wordt het recht op schriftelijke informatie met het wetsvoorstel versterkt. Wel is hierbij de afweging gemaakt dat informatie alleen schriftelijk verstrekt hoeft te worden, voor zover deze schriftelijk aanwezig is. De verwachting is evenwel dat in het gros van de gevallen de informatie wel schriftelijk aanwezig zal zijn, bij de werkgever of de pensioenuitvoerder (bij wie de werkgever deze informatie kan opvragen). Voor zover informatie niet schriftelijk beschikbaar is, is de verwachting dat het op schrift stellen significante lasten met zich brengt voor alle 10.000 ondernemingen. Deze ondernemingen zullen zich hiervoor veelal wenden tot hun adviseur of de pensioenuitvoerder, die deze werkzaamheden in rekening zal brengen.

5. Premiebetaling op basis van feitelijk verloonde bedragen

De leden van de VVD-fractie vragen of er thans nog werkgevers zijn die de premie op kwartaalbasis afdragen, en zo ja wat dit betekent voor hun kasstroom en werkkapitaal.

In de Pensioenwet is bepaald dat de werkgever de premie voldoet aan de pensioenuitvoerder en worden eisen gesteld aan deze premiebetaling. De werkgever en de pensioenuitvoerder leggen in de uitvoeringsovereenkomst vast op welke manier uitvoering wordt gegeven aan de minimumeisen die de Pensioenwet stelt inzake de premiebetaling aan de pensioenuitvoerder. Het is de regering bekend dat de voorschotsystematiek bij premiebetaling die in de huidige Pensioenwet is opgenomen, nog altijd wordt toegepast door pensioenuitvoerders. De regering heeft echter geen inzage hoe vaak werkgevers de premie via de voorschotsystematiek op kwartaalbasis afdragen en wat dit betekent voor hun kasstroom en werkkapitaal.

6. Gegevenslevering Dienst Uitvoering Onderwijs en pensioenuitvoerders

De leden van de fracties van VVD, CDA en D66 hebben vragen gesteld over de gegevenslevering tussen de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en pensioenuitvoerders in het kader van de wezenpensioenuitkeringen, die na de 21ste leeftijd van de wees worden uitgekeerd.

Met de komst van de Algemene Verordening Gegevensbescherming worden er tussen DUO en pensioenuitvoerders geen persoonsgegevens meer verstrekt, omdat een rechtstreekse juridische basis hiervoor ontbreekt.

Afgelopen periode heeft overleg plaatsgevonden tussen DUO, SVB en de sector over de route van gegevensuitwisseling van DUO via de SVB naar de pensioenuitvoerders. De SVB keert aan volle wezen een wezenuitkering uit tot maximaal de 21-jarige leeftijd. Pensioenuitvoerders keren op grond van de pensioenregeling vaker tot een latere leeftijd uit aan zowel volle als half wezen. Het alternatief waar partijen over hebben gesproken levert onvoldoende gegevens voor de uitvoeringspraktijk op en is derhalve niet werkbaar bevonden door partijen. De regering is bereid om in samenspraak met betrokken organisaties (Ministeries van OCW, SZW en DUO) het overleg met de sector voort te zetten om tot een gezamenlijke en passende oplossing te komen.

Daarbij wordt gekeken naar rechtstreekse gegevenslevering tussen DUO en pensioenuitvoerders. De regering wil daarbij onderzoeken of er andere manieren zijn waarop gegevenslevering tussen DUO en pensioenuitvoerders kan plaatsvinden, die passen binnen de regels voor de bescherming van persoonsgegevens. Daarbij kan worden gedacht aan het verkrijgen van toestemming van de ontvangers van het (half) wezenpensioen voor gegevenslevering tussen DUO en pensioenuitvoerder, waar de leden van de fractie van D66 ook naar vragen. Dit is in de huidige praktijk niet geborgd.

Voor de volledigheid merkt de regering op dat de gegevenslevering tussen DUO en pensioenuitvoerders geen onderdeel uitmaakt van de onderhavige Verzamelwet pensioenen 2019. Na afronding van het overleg met de sector zal de regering de mogelijkheden zorgvuldig afwegen en indien nodig wettelijke maatregelen nemen. Gelet op het belang van bescherming van persoonsgegevens vindt de regering het belangrijk om de daarvoor aangewezen procedures in acht te nemen, zoals het uitvoeren van een gegevensbeschermingseffectbeoordeling (PIA) en een adviesaanvraag bij de Autoriteit Persoonsgegevens. De regering is bereid om een eventuele wettelijke maatregel op te nemen in het eerstvolgende passende wetstraject in 2019.

7. Overig

De leden van de CDA-fractie vragen naar de mogelijkheden om fiduciair beheer uit te besteden. Zij vragen de regering aan te geven welke mogelijkheden er in Nederland voor pensioenuitvoerders zijn voor fiduciair beheer en wat de opvattingen van de regering hierover zijn.

De regering geeft aan dat het bestuur van de pensioenuitvoerder wettelijk verantwoordelijk is voor de uitvoering van de pensioenovereenkomst. Zij kunnen hierbij overwegen om bepaalde werkzaamheden, zoals het fiduciair beheer, uit te besteden. Zij zullen dit bezien in een afweging van kosten, risico en rendement teneinde tot een zo goed mogelijk pensioen voor alle (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden te komen.

Voor het uitbesteden van werkzaamheden bevatten de Pensioenwet en het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling wel enkele beperkingen.4 Een pensioenuitvoerder mag bijvoorbeeld niet tot uitbesteding overgaan van taken en werkzaamheden van beleidsbepalers. Ook mag een pensioenfonds niet overgaan tot uitbesteding als dit leidt tot een ondermijning van de verantwoordelijkheid voor de organisatie en beheersing van bedrijfsprocessen – alsmede het toezicht daarop. Daarnaast is uitbesteding niet toegestaan als dit leidt tot een belemmering van adequate naleving van de wet. Na implementatie van de herziene IORP-richtlijn mag de pensioenuitvoerder tevens niet tot uitbesteding overgaan als dit in onnodig grote mate het operationele risico vergroot of de continuïteit en toereikendheid van de dienstverlening aan (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden belemmert.

Met deze uitbestedingsregels wordt onder meer geborgd dat het bestuur altijd verantwoordelijk blijft voor de uitvoering van de pensioenovereenkomst. Een externe partij, zoals een fiduciair beheerder, kan deze verantwoordelijkheid niet overnemen. Een fiduciair beheerder kan de pensioenuitvoerder slechts adviseren inzake het opstellen en uitvoeren van het beleggingsbeleid. Eventueel kan de fiduciair beheer na de besluitvorming van het bestuur tevens toezien op de uitvoering van het beleid. De regering vindt het net als de leden van de CDA-fractie een goede zaak dat de pensioenwet en -regelgeving waarborgen stelt voor de uitbesteding van werkzaamheden, zodat het bestuur van het pensioenfonds te allen tijde verantwoordelijk blijft voor het beleid dat zij voeren.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees


X Noot
1

Kamerstukken II 2016/17, 34 765, nr. 3, blz. 16–20.

X Noot
2

Kamerstukken II 2016/17, 32 043, nr. 360 (bijlage).

X Noot
3

Kamerstukken II 2017/18, 32 043, nr. 389.

X Noot
4

Zie artikel 34 van de Pensioenwet en artikel 12 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling.

Naar boven