34 950 XIII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Economische Zaken en Diergezondheidsfonds 2017

Nr. 1 JAARVERSLAG VAN HET MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN (XIII) EN DIERGEZONDHEIDSFONDS (F)

Aangeboden 16 mei 2018

Gerealiseerde uitgaven van EZ verdeeld over de beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (bedragen x € 1 mln). De totale uitgavenrealisatie over 2017 bedraagt € 5,1 mld.

Gerealiseerde uitgaven van EZ verdeeld over de beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (bedragen x € 1 mln). De totale uitgavenrealisatie over 2017 bedraagt € 5,1 mld.

Gerealiseerde ontvangsten van EZ verdeeld over de beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (bedragen x € 1 mln). De totale ontvangstenrealisatie over 2017 bedraagt € 3,7 mld.

Gerealiseerde ontvangsten van EZ verdeeld over de beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (bedragen x € 1 mln). De totale ontvangstenrealisatie over 2017 bedraagt € 3,7 mld.

Inhoudsopgave

   

blz.

     

A.

Algemeen

5

 

1.

Aanbieding van het jaarverslag en verzoek tot dechargeverlening

5

 

2.

Leeswijzer

8

     

B.

Beleidsverslag

13

 

3.

Beleidsprioriteiten

13

 

4.

Beleidsartikelen

29

   

1

Goed functionerende economie en markten

29

   

2

Bedrijvenbeleid: innovatie en duurzaam ondernemen

37

   

3

Toekomstfonds

55

   

4

Een doelmatige en duurzame energievoorziening

61

   

5

Meerjarenprogramma Nationaal Coördinator Groningen

75

   

6

Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

81

   

7

Groen onderwijs van hoge kwaliteit

93

   

8

Natuur en biodiversiteit

98

 

5.

Niet-beleidsartikelen

102

   

40

Apparaat

102

   

41

Nominaal en Onvoorzien

106

 

6.

Bedrijfsvoeringsparagraaf

107

     

C.

Jaarrekening

111

 

7.

Departementale verantwoordingsstaat

111

 

8.

Samenvattende verantwoordingsstaat baten-lastenagentschappen

112

 

9.

Jaarverantwoording baten-lastenagentschappen per 31 december 2017

113

     

Agentschap Telecom (AT)

116

     

Dienst ICT Uitvoering (DICTU)

125

     

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)

132

     

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl)

142

 

10.

Saldibalans

151

 

11.

WNT-verantwoording 2017 - Ministerie van Economische Zaken

163

     

D.

Jaarverslag Diergezondsheidsfonds (F)

169

 

12.

Beleidsverslag Diergezondheidsfonds

169

 

13.

Bedrijfsvoeringsparagraaf Diergezondheidsfonds

186

 

14.

Jaarrekening Diergezondheidsfonds

187

 

15.

Saldibalans Diergezondheidsfonds

188

     

E.

Bijlagen

190

 

Bijlage 1: Toezichtrelaties en Zelfstandige Bestuursorganen en Rechtspersonen met een Wettelijke Taak

190

 

Bijlage 2: Afgerond evaluatie- en overig onderzoek

199

 

Bijlage 3: Externe inhuur

215

 

Bijlage 4: Europese geldstromen

217

 

Lijst van afkortingen

230

A. ALGEMEEN

1. AANBIEDING VAN HET JAARVERSLAG EN VERZOEK TOT DECHARGEVERLENING

AAN de voorzitters van de Eerste en de Tweede Kamer van de Staten-Generaal.

Hierbij bied ik, mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, het departementale jaarverslag van het Ministerie van Economische Zaken (XIII) over het jaar 2017 aan, alsmede het jaarverslag met betrekking tot de begroting van het Diergezondheidsfonds (F) over het jaar 2017.

Onder verwijzing naar de artikelen 2.37, tweede en derde lid, 2.38, 2.40 van de Comptabiliteitswet 2016 verzoek ik de beide Kamers van de Staten-Generaal de Minister van Economische Zaken en Klimaat decharge te verlenen over het in het jaar 2017 gevoerde financiële beheer.

Voor de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening stelt de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 7.14, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2016 een rapport op. Dit rapport wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden. Het rapport bevat de bevindingen en het oordeel van de Rekenkamer op basis van artikel 7.12, van de Comptabiliteitswet 2016, over:

  • a. de financiële verantwoordingsinformatie in de jaarverslagen, bedoeld in artikel 3.8 van de Comptabiliteitswet 2016;

  • b. de totstandkoming van de niet-financiële verantwoordingsinformatie in de jaarverslagen, bedoeld in artikel 3.9 van de Comptabiliteitswet 2016;

  • c. de financiële verantwoordingsinformatie in het Financieel jaarverslag van het Rijk, bedoeld in artikel 2.35 van de Comptabiliteitswet 2016;

  • d. het gevoerde begrotingsbeheer, het financieel beheer en de materiele bedrijfsvoering, bedoeld in de artikelen 3.2 tot en met 3.4 van de Comptabiliteitswet 2016 en de daartoe bijgehouden administraties van het Rijk;

  • e. de centrale administratie van de schatkist van het Rijk van het Ministerie van Financiën.

Bij het besluit tot dechargeverlening worden verder de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken betrokken:

  • a. het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2017;

  • b. het voorstel van de slotwet dat met het onderhavige jaarverslag samenhangt;

  • c. het rapport van de Algemene Rekenkamer over het onderzoek van de centrale administratie van de schatkist van het Rijk en van het Financieel jaarverslag van het Rijk;

  • d. de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer over de in het Financieel jaarverslag van het Rijk, over 2017 opgenomen rijksrekening van uitgaven en geraamde ontvangsten over 2017, alsmede over de rijkssaldibalans over 2017 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 7.14, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016).

Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwet is aangenomen en voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes

Dechargeverlening door de Tweede Kamer

Onder verwijzing naar artikel 2.40 van de Comptabiliteitswet 2016 verklaart de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van de Tweede Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 2.40, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2016 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, ter behandeling doorgezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer.

Dechargeverlening door de Eerste Kamer

Onder verwijzing naar artikel 2.40 van de Comptabiliteitswet 2016 verklaart de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van de Eerste Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 2.40, vierde lid, van de Comptabiliteitswet 2016 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, doorgezonden aan de Minister van Financiën.

2. LEESWIJZER

De leeswijzer gaat in op de volgende onderwerpen:

  • 1. Opbouw jaarverslag;

  • 2. Ondergrenzen toelichtingen;

  • 3. Verantwoordelijkheidsverdeling tussen ministers;

  • 4. Overgangsrecht Comptabiliteitswet;

  • 5. Controlenormen financiële en niet-financiële gegevens;

  • 6. Focusonderwerpen jaarverslag;

  • 7. Groeiparagraaf;

  • 8. Motie Schouw en motie Hachchi c.s.

1. Opbouw jaarverslag

In 2017 wordt nog verantwoording afgelegd over de begrotingsstaten van het Ministerie van Economische Zaken (EZ) en het Diergezondheidsfonds (DGF). Vanaf het begrotingsjaar 2018 is sprake van een begrotingsstaat van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK), het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en het DGF (zie ook de nota van wijziging; Kamerstuk, 34 775 XIII, nr. 8).

Dit jaarverslag bevat een beleidsverslag, een jaarrekening, het jaarverslag van het Diergezondheidsfonds (DGF) en diverse bijlagen. Deze bevatten informatie over de in 2017 gerealiseerde beleidsresultaten en de budgettaire realisatiegegevens van EZ en het DGF.

Het onderdeel beleidsprioriteiten van het beleidsverslag betreft de verantwoording over de beleidsagenda uit de EZ-begroting 2017. Naast een macro-economisch beeld en een korte beschrijving van de EU- ontwikkelingen, worden in het beleidsverslag de prioriteiten van EZ voor 2017 toegelicht. Dit gebeurt via drie blokken:

  • 1. bedrijfsleven, innovatie en marktordening;

  • 2. verduurzaming en energietransitie en;

  • 3. voedselketen, landbouw en natuur.

De beleidsartikelen in dit jaarverslag hebben dezelfde opzet als de begroting 2017 (Kamerstuk, 34 550 XIII, nrs. 1 en 2) en zijn conform de Rijksbegrotingsvoorschriften opgesteld (https://www.rbv.minfin.nl/2018). Elk beleidsartikel bevat een paragraaf beleidsconclusies waarin voor de belangrijkste instrumenten een oordeel wordt gegeven over de uitvoering van het beleid in het afgelopen jaar. In beleidsartikel 4 (Een doelmatige en duurzame energievoorziening) is net als in de begroting 2017 een totaaloverzicht opgenomen van alle maatregelen van alle ministeries ten behoeve van het energieakkoord.

De bedrijfsvoeringparagraaf doet verslag van relevante aandachtspunten in de bedrijfsvoering van het Ministerie van EZ. Het jaarverslag van het DGF bevat een separate bedrijfsvoeringsparagraaf.

De jaarrekening bestaat uit de departementale verantwoordingsstaat, de samenvattende verantwoordingsstaat inzake de agentschappen, de jaarverantwoordingen van de agentschappen, de saldibalans en de WNT-verantwoording.

Het jaarverslag van het DGF bestaat uit een beleidsverslag (inclusief een bedrijfsvoeringsparagraaf) en een jaarrekening (verantwoordingsstaat DGF en een saldibalans). De apparaatsuitgaven voor de uitvoering van het DGF zijn deels opgenomen bij het moederdepartement (beleidsartikel 6).

De volgende bijlagen zijn opgenomen: Zelfstandige Bestuursorganen (ZBO’s) en Rechtspersonen met een Wettelijke Taak (RWT’s), afgerond evaluatie- en overig onderzoek 2017, Europese geldstromen, externe inhuur en een lijst van afkortingen.

2. Ondergrenzen toelichtingen

Voor wat betreft het toelichten van significante verschillen in de uitgaven, ontvangsten en verplichtingen in de realisatie versus de vastgestelde begroting 2017 zijn de ondergrenzen gehanteerd zoals opgenomen in de onderstaande tabel.

Omvang begrotingsartikel

(stand ontwerpbegroting)

in € mln

Beleidsmatige mutaties

(ondergrens in € mln)

Technische mutaties

(ondergrens in € mln)

< 50

1

2

=> 50 en < 200

2

4

=> 200 en < 1.000

5

10

=> 1.000

10

20

In sommige gevallen, waar politiek relevant, worden ook posten toegelicht beneden deze ondergrenzen.

De beleidsartikelen 2 (Bedrijvenbeleid: innovatief en duurzaam ondernemen) en 8 (Natuur en biodiversiteit) zijn in de huidige vorm voor het eerst verschenen in de begroting 2017 (zie ook de toelichting in de leeswijzer van de begroting 2017). Er zijn daarom alleen realisatiegegevens opgenomen voor 2017.

3. Verantwoordelijkheidsverdeling tussen ministers

De onderstaande tabel geeft weer welke ministers voor welke begrotingsartikelen of onderdelen op dit moment in de begroting van hoofdstuk XIII verantwoordelijk zijn. Dit naar aanleiding van de beleidsherverkavelingen die voortvloeien uit het Regeerakkoord.

Artikel (onderdeel)

Omschrijving

Beleidsverantwoordelijke ministers

 

Beleidsartikelen

 

1

Goed functionerende economie en markten

Minister van EZK

2

Bedrijvenbeleid: innovatief en duurzaam ondernemen

Minister van EZK/Minister van BZK/Minister van IenW

3

Toekomstfonds

Minister van EZK

4

Een doelmatige en duurzame energievoorziening

Minister van EZK

5

Meerjarenprogramma Nationaal Coördinator Groningen

Minister van EZK

6

Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

Minister van LNV

7

Groen onderwijs van hoge kwaliteit

Minister van OCW/Minister voor BVOM/Minister van LNV

8

Natuur en biodiversiteit

Minister van LNV

     
 

Niet-beleidsartikelen

 

40

Apparaat

Minister van EZK/Minister van LNV

41

Nominaal en onvoorzien

Minister van EZK/Minister van LNV

Toelichting

Van de beleidsartikelen is de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) verantwoordelijk voor de beleidsartikelen 1 tot en met 5. Het deel van het beleidsartikel 2 dat betrekking heeft op het beleidsthema «digitale overheid voor bedrijven» valt onder de verantwoordelijkheid van de Minister van BZK. Het deel van het beleidsartikel 2 dat betrekking heeft op het beleidsthema «Elektrisch vervoer» valt onder de verantwoordelijkheid van de Minister van IenW. De budgettaire overheveling voor de beleidsthema’s digitale overheid (naar begroting BZK) voor bedrijven en elektrisch vervoer (naar begroting IenW) per 1 januari 2018 heeft plaatsgevonden bij de tweede nota van wijziging op de EZ-begroting 2018 (Kamerstuk, 34 775 XIII, nr. 8).

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) is verantwoordelijkheid voor de beleidsartikelen 6 en 8. Conform het koninklijk besluit houdende herindeling met betrekking tot het groen onderwijs (no. 2017001807) zijn de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media (BVOM) belast met de behartiging van de aangelegenheden op het terrein van groen onderwijs. Het grootste deel van het beleidsartikel 7 valt daarmee onder de verantwoordelijkheid van de Minister van OCW en de Minister voor BVOM. Een klein deel van het beleidsartikel 7 valt onder de verantwoordelijkheid van de Minister van LNV. Het betreft een deel van het subsidiebudget, een deel van het opdrachtenbudget en de bijdrage aan RVO.nl.

De Minister van EZK en de Minister van LNV zijn in 2017 beiden verantwoordelijk voor de niet-beleidsartikelen 40 en 41. Vanaf de begroting 2018 is de Minister van LNV verantwoordelijk voor de nieuwe niet-beleidsartikelen 42 (apparaat) en 43 (nominaal en onvoorzien)1.

4. Overgangsrecht Comptabiliteitswet

Op grond van het overgangsrecht in artikel 10.2 van de Comptabiliteitswet 2016 blijven voor de jaarverslagen en slotwetten over 2017 de bepalingen uit de Comptabiliteitswet 2001 en de daarop berustende bepalingen van toepassing zoals deze golden voor de inwerkingtreding van de Comptabiliteitswet 2016 per 1 januari 2018. Om die reden moet telkens bij de verwijzingen naar de bepalingen van de Comptabiliteitswet 2016 worden gelezen de artikelen van de Comptabiliteitswet 2001 conform de transponeringstabel bij de Comptabiliteitswet 2016, Stb. 2017, 139. Het betreft met name de volgende artikelen:

Artikelen in CW 2016 en CW 2001

Art. in CW 2016

Art. in CW 2001

3.2 – 3.4

19, eerste lid; 21, eerste en tweede lid

3.5

22, eerste lid; 26, eerste lid

3.8

58, eerste lid, onderdeel a, en derde lid; 61, derde lid

3.9

58, eerste lid, onderdeel b en c

2.37

60, tweede en derde lid; 63, eerste en vierde lid

2.35

61, tweede tot en met vierde lid

2.40

64

7.12

82, eerste lid; 83, eerste lid

7.14

82, vijfde lid; 83, tweede tot en met vierde lid

5. Controlenormen financiële en niet-financiële gegevens

Het jaarverslag bevat zowel financiële als niet-financiële gegevens (kengetallen en indicatoren). Deze gegevens zijn aan verschillende controlenormen onderhevig. De controle van financiële informatie is gebaseerd op normen zoals deze voortvloeien uit de Comptabiliteitswet 2016 en de Rijksbegrotingsvoorschriften 2018 (RBV). De controle van beleidsinformatie en informatie over de bedrijfsvoering is gebaseerd op normen zoals deze voortvloeien uit de RBV. Van een aantal indicatoren zijn de realisatiegegevens over 2017 nog niet bekend. In die gevallen is de meest recente realisatie opgenomen.

6. Focusonderwerpen jaarververslag

Door de Tweede Kamer zijn de volgende twee thema’s benoemd als focusonderwerpen voor het jaarverslag 2017: toetsbare beleidsplannen en financiële verplichtingen.

Over het thema «toetsbare beleidsplannen» is op het eind van bijlage 2 (Afgerond evaluatie- en overig onderzoek) een alinea opgenomen.

In het Financieel Jaarverslag Rijk (FJR) wordt specifiek aandacht gegeven aan het thema «financiële verplichtingen». In het FJR is ook een casus opgenomen over de verplichtingen van de subsidieregeling Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE+).

7. Groeiparagraaf

Naar aanleiding van de bij het wetgevingsoverleg over het jaarverslag 2016 (28 juni 2017) aangenomen Motie Weverling c.s. (Kamerstuk, 34 725 XIII, nr. 10) is er in het jaarverslag 2017 extra aandacht geweest voor het formuleren van de beleidsconclusies en de kwaliteit van de toelichtingen bij de budgettaire verschillen (realisatie 2017 versus vastgestelde begroting 2017). Vanaf de begroting 2019 komen er aparte begrotingen voor het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). De doelen en niet-financiële gegevens in de beleidsartikelen worden in de begroting 2019, waar mogelijk, herzien (zie ook Kamerstuk, 34 775 XIII, nr. 14).

8. Motie Schouw en motie Hachchi c.s.

Motie Schouw

In juni 2011 is de motie Schouw ingediend en aangenomen. Deze motie zorgt er voor dat de landenspecifieke aanbevelingen van de Raad op grond van de nationale hervormingsprogramma's een eigenstandige plaats krijgen in de departementale begrotingen. Voor de beleidsterreinen van EZ is één specifieke aanbeveling gedaan. Het betreft de aanbeveling van de Europese Commissie, de OECD en het IMF om meer publiek te investeren in Research en Development (R&D) en meer private R&D-investeringen uit te lokken door de randvoorwaarden te verbeteren. In het beleidsartikel 2 (Bedrijvenbeleid: innovatief en duurzaam ondernemen) is hierover een beleidsconclusie opgenomen (R&D als percentage van het bbp).

Motie Hachchi c.s.

Ter uitvoering van de motie Hachchi c.s. (Kamerstuk, 33 000 IV, nr. 28) brengen departementen in kaart welke uitgaven zij doen in Caribisch Nederland, uitgesplitst per instrument. Voor het opnemen van deze uitgaven in de budgettaire tabellen geldt een ondergrens van € 1 mln. De totale uitgaven (realisatie) van EZ voor Caribisch Nederland in 2017 bedroegen € 3,5 mln. Deze uitgaven zijn verdeeld over de beleidsartikelen 1 (€ 0,8 mln), 2 (€ 0,3 mln), 4 (€ 0,6 mln) en 8 (€ 1,9 mln). Ten opzichte van de begroting 2017 is er sprake van € 3,6 mln lagere uitgaven (totale begroting bedroeg € 7,1 mln). Dit wordt met name veroorzaakt door € 0,8 mln lagere uitgaven op artikel 2 (categorie opdrachten) voor projecten zoals het strategisch beleidsonderzoek toerisme die met enige vertraging in 2018 worden gerealiseerd. Daarnaast is sprake van € 2,5 mln lagere subsidie-uitgaven op het beleidsartikel 4 als gevolg van lagere netbeheersubsidies aan de energiebedrijven van Saba en Sint Eustatius en het doorschuiven van de betalingen voor de 2e fase van het duurzame energieproject op Sint-Eustatius naar 2018.

B. BELEIDSVERSLAG

3. BELEIDSPRIORITEITEN

Inleiding

Met de beëdiging van het nieuwe kabinet is het Ministerie van Economische Zaken (EZ) gesplitst in het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Vanaf dat moment zitten er twee ministeries in één huis. In 2017 is echter nog sprake van één begroting en één jaarverslag onder de verantwoordelijkheid van zowel EZK als LNV. Met de overkomst van het klimaatbeleid naar EZK, de focus op het realiseren van een klimaatakkoord, de verdere verduurzaming van de veehouderij en het in goede banen leiden van de aanpak in Groningen liggen er grote uitdagingen. Hoewel EZ gesplitst is, zullen EZK en LNV onverminderd blijven samenwerken aan maatschappelijke thema’s met partijen uit de buitenwereld.

Economisch beeld

De Nederlandse economie heeft een zeer goed jaar achter de rug. Zo was in 2017 sprake van een economische groei van 3,2% die breed gedragen was, met meer consumptie, meer investeringen, en meer uitvoer. En was Nederland in 2017 wederom de tweede exporteur ter wereld van agrarische producten. 2017 was het jaar dat economische groei echt zichtbaar werd voor Nederlanders. Zo hadden we de grootste daling in de werkloosheid sinds de naoorlogse geschiedenis, en vonden 175 duizend Nederlanders een baan die er eerst geen hadden. Dat is evenveel als er nu werkzaam zijn in en rond de Rotterdamse haven. Door die snelle daling in de werkloosheid is die eind 2017 beland op 4,4% van de beroepsbevolking. Vooruitkijkend zijn Nederlanders optimistisch: zowel consumenten als producenten hebben een hoog vertrouwen.

Bedrijfsleven, innovatie en marktordening

Het goed functioneren van de economie staat of valt met een krachtig en innovatief bedrijfsleven. Het EZ-beleid is erop gericht bedrijven in staat te stellen deze rol optimaal in te vullen. Dit omvat een breed palet aan onderwerpen waarop EZ een stimulerende en faciliterende rol heeft: onderzoek, innovatie, financiering, vestigingsklimaat, ondernemerschap, start-ups, human capital, digitalisering, regeldruk, marktordening en mededinging. De combinatie van inzet op deze verschillende facetten heeft zich de afgelopen jaren uitbetaald in een verbeterde uitgangspositie van het Nederlandse bedrijfsleven: Nederland is één van de meeste concurrerende en innovatieve economieën ter wereld en het beste land ter wereld volgens de Good Country index2. Onderstaand wordt nader ingegaan op de resultaten van het afgelopen jaar.

Topsectoren

Het bedrijvenbeleid en de topsectorenaanpak werpen haar vruchten af. Nederland staat in de top vijf van concurrerende economieën en de R&D-intensiteit van Nederland steeg sinds 2011 van 1,98% naar 2,02% van het bbp. Bedrijven droegen voor € 514 mln bij aan publiek onderzoek via de Topconsortia voor Kennis- en Innovatie (TKI’s) in het kader van de publiek private samenwerking (PPS)-toeslag regeling. Dat is een stijging van 9,3% ten opzichte van het jaar daarvoor.

In december 2017 is door de kennisvoorzitters en de boegbeelden van de topsectoren het Kennis- en Innovatiecontract 2018–2019 vastgesteld. In totaal investeren publieke en private partners uit de topsectoren samen jaarlijks € 2,4 mld, waarvan € 1,3 mld privaat en € 1,1 mld publiek, in onderzoek en innovatie. Het contract biedt de financiële basis voor de uitvoering van de Kennis- en Innovatieagenda 2018–2021 die de topsectoren afgelopen zomer hebben opgesteld langs de lijnen van maatschappelijke uitdagingen en sleuteltechnologieën.

Vestigingsklimaat

Het goede vestigingsklimaat van Nederland zorgt er voor dat buitenlandse ondernemingen zich hier willen vestigen en dat Nederlandse kleine en grote bedrijven goed kunnen ondernemen, innoveren en over de hele wereld kunnen handelen. Dit draagt eraan bij dat multinationals vanuit Nederland actief zijn. Multinationals zorgen in totaal voor bijna twee miljoen banen. De komst van het European Medicine Agency (EMA) en het binnenhalen van het F35 onderhoudscontract zijn twee mooie illustraties van het succesvolle vestigingsklimaatbeleid.

Oprichting Invest-NL

Begin 2017 is het voornemen tot de oprichting van een Nederlandse financierings- en ontwikkelingsinstelling, Invest-NL, bekend gemaakt (Kamerstuk, 28 165, nr. 266). De voorbereidingen voor de wet voor de oprichting van Invest-NL zijn in volle gang.

StartupDelta2020

Een belangrijk onderdeel van het ondernemerschapsbeleid is StartupDelta2020, een PPS waarin verschillende partners werken aan de versterking van het ondernemersklimaat voor startups en scale-ups. Onder leiding van prins Constantijn van Oranje als Special Envoy StartupDelta zijn belangrijke mijlpalen gerealiseerd. Zo was er de lancering van de co-financieringsregeling voor scale-ups door EZ, en werden in het programma Costa tools aangeboden om te bepalen of startups en corporate-bedrijven voldoende klaar zijn voor onderlinge samenwerking. Ook was er de CityDeal Warm Welkom Talent, waarin overheden en gemeenten aanbevelingen hebben gedaan voor het versterken van de aantrekkingskracht van Nederland voor buitenlands talent.

Samenwerking Rijk-Regio

De regionale dimensie van de economie is van toenemend belang. EZ heeft in 2017 wederom ingezet op het verbinden van de agenda’s van het Rijk met medeoverheden en triple helices. Zo is voor Brainport Eindhoven in 2017 de ontwikkeling van een actieagenda in gang gezet, heeft de provincie Zeeland met het Investeringsprogramma Zeeland een aanpak gepresenteerd om de economie en werkgelegenheid in Zeeland te versterken en heeft het door EZ ingestelde Actieteam Grensoverschrijdende Economie en Arbeid een actieagenda gepresenteerd met als doel het werken, ondernemen en studeren in België en Duitsland gemakkelijker te maken. Voor de MKB Samenwerkingsagenda hebben EZ en provincies het budget voor de gezamenlijke MKB-innovatiestimulering Topsectoren (MIT)-regeling verhoogd en op Techniekpact is het aantal betrokken bedrijven in 2017 wederom toegenomen.

Digitalisering en telecom

In 2017 gaf het kabinet uitvoering aan de Digitale Agenda 2016–2017. Zo is er een impuls voor digitalisering op gebied van energie, smart industry, cyber security en e-health gegeven. Door de ontwikkeling en toepassing van big data analyse is een impuls gegeven aan het concurrentievermogen.

Samen met OCW is gewerkt aan het aansluiten van alle scholen op snel internet en de ontwikkeling van adaptief lesmateriaal. Daarnaast is het kabinet samen met industrie, kennisinstellingen en regionale overheden het Smart Industry-initiatief gestart. De eerste tranche van tien fieldlabs is inmiddels operationeel. Een tweede tranche fieldlabs werd in 2017 verder vormgegeven. Zo zijn er twee datahubs in Amsterdam en Almere gekomen. Hier kunnen MKB-ers laagdrempelig experimenteren met big data toepassingen. Daarnaast werd voor dit onderwerp gewerkt aan de uitwerking van de Europese actieagenda die onder het Nederlands EU-Voorzitterschap is gestart.

De SBIR (Small Business Innovation Research) blockchain met de provincie Groningen en de gemeente Rotterdam is gestart: 17 bedrijven zijn aan de slag gegaan met blokchain toepassingen voor maatschappelijke vraagstukken. Van oplossingen voor BTW-fraude tot snelle toegang tot patiëntengegevens in spoedeisende situaties.

Het elektronisch indienen van de jaarrekening bij de Kamer van Koophandel (KvK) voor kleine en middelgrote rechtspersonen vermindert de papieren rompslomp voor ondernemers. Er zijn ruim 672.000 jaarrekeningen elektronisch gedeponeerd in 2017. Medio 2017 is bij EZ een intentieovereenkomst getekend door de Belastingdienst, UWV, KvK, RDW, DUO en de gemeente Den Haag.

In 2017 is besloten tot het oprichten van een Digital Trust Centre (DTC). Het DTC beoogt het «niet-vitale bedrijfsleven» in Nederland in staat te stellen haar weerbaarheid tegen cyberdreigingen te vergroten. Behalve op het creëren van bewustwording richt het DTC zich ook nadrukkelijk op het aanbieden van oplossingen (toegesneden op specifieke doelgroepen) die bedrijven aanzetten tot handelen.

EU-lidstaten bereikten in november 2017 een gezamenlijke positie over de herziening van het Europees telecomkader. Het belangrijkste doel van deze richtlijn is het verbeteren van de randvoorwaarden voor investeringen in snelle digitale communicatieverbindingen in de EU. Op 15 juni 2017 werden de nieuwe EU-regels voor roaming binnen de EU van kracht. Wie in een andere EU-lidstaat belt dan wel, sms of internet gebruikt, betaalt dankzij deze regels evenveel als in eigen land. Dit principe heet Roam Like At Home.

Terugdringen regeldruk

Uit de rapportage «Goed geregeld» blijkt dat in de afgelopen jaren een structurele verlaging van de regeldrukkosten met € 2,48 mld is gerealiseerd. In het kader van de maatwerkaanpak zijn concrete problemen van ondernemers, samen met burgers en professionals, opgelost. Zo is in het kader van de maatwerkaanpak «winkelambacht» een digitale bedrijfshulpverleningsapplicatie ontwikkeld waarmee een forse besparing kan worden gerealiseerd. Ook is er binnen de maatwerkaanpak «banken» een InnovationHub gelanceerd, met als doel innovatie in de financiële sector te accommoderen.

Per 1 juni 2017 is het nieuwe Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) van start gegaan met als opdracht de toetsing van voorgenomen regelgeving te verbeteren. Naast het toezien op het goed in kaart brengen van de regeldrukeffecten van nieuwe wetgeving schenkt de ATR ook aandacht aan de vraag of alternatieven goed zijn afgewogen en of er voor het minst belastende alternatief is gekozen.

Bescherming van mededinging en consument

Uit de evaluatie van de Wet markt en overheid bleek dat de wet onvoldoende functioneert. Met name de algemeenbelanguitzondering is hierbij een knelpunt. Overheden maken veel gebruik van deze uitzondering, vaak met beperkte motivering en beperkte betrokkenheid van ondernemers. In september en oktober 2017 is daarom een wetsvoorstel geconsulteerd waarin de algemeenbelanguitzondering wordt aangescherpt. Dit gebeurt door het stellen van specifieke motiveringsvereisten, het verplichten van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure en het invoeren van een evaluatiebepaling.

Op 10 juli 2017 is de analyse toekomst postmarkt naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstuk, 29 502, nr. 140). De analyse is gebaseerd op een scenariostudie, een gebruikersonderzoek en de evaluatie van de universele postdienst. De analyse biedt bouwstenen om in de toekomst de post betaalbaar, betrouwbaar en bereikbaar te houden.

Verduurzaming en energietransitie

Het kabinet streeft naar 49% emissiereductie in 2030. De doelstellingen van het Energieakkoord, 14% hernieuwbare energie in 2020 en 16% in 2023, zijn belangrijke mijlpalen op weg daarnaartoe. Om deze doelen te bereiken is in 2013 een breed maatregelenpakket overeengekomen.

Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE+)

De SDE+ maakt de uitrol van hernieuwbare energie versneld mogelijk. Om de uitrol van deze technieken te stimuleren en om de doelen tijdig te bereiken is met de SDE+ 2017 een budget van twee keer € 6 mld beschikbaar gesteld. Deze rondes zijn beide voorspoedig verlopen, waarbij er meer aanvragen waren dan dat er budget beschikbaar was.

Investeringssubsidie duurzame energie (ISDE)

Sinds 1 januari 2016 staat de meerjarige investeringssubsidie duurzame energie (ISDE) open. Met de ISDE stimuleert het kabinet de aanschaf van kleinschalige installaties voor de productie van hernieuwbare warmte. Dit zijn installaties zoals zonneboilers, biomassaketels en warmtepompen met een klein vermogen. In 2017 groeide de bekendheid van de regeling nog steeds en is het aantal aanvragen fors toegenomen tot circa € 80 mln. Deze installaties dragen concreet bij aan de energietransitie in huishoudens, bedrijven, lokale overheden en woningcorporaties.

Wind op Zee

In overleg met de windsector is een procedure ontwikkeld waarin partijen de vergunning kunnen aanvragen voor het bouwen en exploiteren van een windpark, zonder subsidie. De vergunningsaanvragen worden getoetst op zes criteria, waarbij elementen die de kans vergroten dat het windpark daadwerkelijk wordt gebouwd het zwaarst tellen in de onderlinge vergelijking. Op deze eerste subsidieloze tender hebben diverse gerenommeerde partijen ingeschreven. Windenergie op zee lijkt dus zonder subsidie rendabel te worden.

Energiebesparing

Met de energie-intensieve industrie is een resultaatsconvenant en met de energieleveranciers een taakstellend convenant bereikt. De afgesproken 9 PJ energiebesparing voor de energie-intensieve industrie en de 10 PJ bij huur en koop zouden met deze afspraken gerealiseerd moeten kunnen worden volgens ECN (Energieonderzoek Centrum Nederland).

Energieakkoord

De resultaten die in de Nationale Energie Verkenningen (NEV) 2017 van ECN worden geschetst zijn bemoedigend. Het verwachte aandeel hernieuwbare energie in 2023 ligt met 17,3% fors hoger dan de doelstelling van 16% uit het Energieakkoord. Voor het jaar 2020 verwacht de NEV 2017 een aandeel hernieuwbare energie van 13%. Daarmee zou de doelstelling uit het Energieakkoord van 14% niet worden gehaald. De Energieakkoordpartijen – waaronder de rijksoverheid – werken daarom een extra inzet uit in de Uitvoeringsagenda 2018.

Daarnaast zijn diverse initiatieven in gang gezet om de productie van hernieuwbare energie aan te jagen. Zoals de tender monomestvergistingsinstallaties. Deze beoogt op boerderijschaal duurzaam biogas te produceren. De gekozen aanpak draagt bij aan een significante kostenreductie. Daarnaast is de Green Deal Ultra Diepe geothermie (UDG) ondertekend om drie pilots te ontwikkelen met zeven consortia. UDG kan een belangrijke bijdrage leveren aan het verduurzamen van hoge temperatuur warmte in de industrie. Tevens is er wet- en regelgeving voor het bij- en meestoken van biomassa in kolencentrales geïmplementeerd en de adviescommissie van experts geïnstalleerd. Nederland implementeert hiermee de meest vergaande duurzaamheidscriteria voor het gebruik van biomassa (houtafval) in de wereld.

Warmte

In maart 2017 werd de Green Deal Aardgasvrije wijken ondertekend door drie ministeries, 31 gemeenten, vijf netbeheerders, IPO, VNG en NBNL. In november 2017 vond de opening van het warmtenet in Hengelo plaats als resultante van deze Green Deal. Tevens is er in 2017 een wijziging van de Warmtewet aangeboden aan de Tweede Kamer.

Circulaire economie (grondstoffenakkoord, transitieagenda’s)

Nederland streeft naar een volledig circulaire economie in 2050. Om dit doel te bereiken moeten we op alle niveaus van onze samenleving actie ondernemen. Het Grondstoffenakkoord van januari 2017 markeert het startpunt om in gezamenlijkheid aan de slag te gaan met de circulaire economie. Inmiddels hebben meer dan 300 partijen het akkoord ondertekend en is het door vijf transitieteams vertaald naar transitieagenda’s voor vijf sectoren/ ketens waaronder de maakindustrie.

Energie-innovatie

In 2017 zijn de drie energie-innovatieregelingen wederom opengesteld voor een totaal bedrag van € 130 mln en is de beleidsevaluatie gestart. Specifiek voor de hernieuwbare energieregeling is met ingang van 1 april 2017 de tijdshorizon verlegd van 2023 naar 2030. Dat betekent dat nu ook innovatieve hernieuwbare energieprojecten in aanmerking komen die in 2030 tot productie kunnen leiden en een kostenbesparing op kunnen leveren op de SDE+-uitgaven.

ECN splitsing

In 2017 zijn verdere stappen gezet in de splitsing van ECN die per 1 januari 2018 hebben geleid tot de overheveling van de zogenaamde rekenmeesterfunctie naar PBL en per 1 april 2018 moeten leiden tot de overdacht van de duurzame onderzoeksactiviteiten aan TNO.

Gaswinning

In het besluit van 24 mei 2017 is het gaswinningsproductieniveau van het Groningenveld teruggebracht van 24 miljard m3 naar 21,6 miljard m3 per jaar uitgaande van een gemiddeld jaar. Het beleid is erop gericht de vraag naar gas en daarmee de productie zo snel mogelijk te verlagen teneinde te komen tot verdere reductie van de seismische activiteit. Dit zal in 2018 tot uitdrukking worden gebracht in een nieuw te nemen besluit over de gaswinning Groningen.

Met de inwerkingtreding van de wijzigingen van de Mijnbouwwet per 1 januari 2017 werd de reeds ingezette weg van het intensiever betrekken van de omgeving bij vergunningverlening geformaliseerd. Naast het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) en de Mijnraad, hebben nu ook de provincies, gemeenten en waterschappen adviesrecht. Van de 28 winningsplannen die voor 2017 waren aangehouden zijn er 21 in behandeling. Van de overige moet nog bepaald worden of de behandeling nog opportuun is. Inclusief alle in 2017 ingediende winningsplannen zijn er 56 winningsplannen in procedure. De uitgebreidere procedure en het intensief betrekken van de omgeving leiden tot een veel grotere benodigde capaciteit voor de behandeling van de vergunningen door het ministerie.

In 2017 heeft de Nationale Coördinator Groningen (NCG) gewerkt aan de uitvoering van het Meerjarenprogramma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen 2017–2021. Per 31 maart 2017 is de afhandeling van schade volgens het oude protocol stopgezet. EZK heeft begin 2018 samen met de regio een nieuw schadeprotocol vastgesteld. Gezamenlijk uitgangspunt hierbij is dat NAM geen rol meer heeft in beslissingen over schadeherstel. Gegeven de grote impact en complexiteit van de opgave is in oktober 2017 een project-directeur-generaal Groningen Bovengrond benoemd. De inzet is om samen met alle betrokken partijen, provincie, gemeente, maatschappelijke partijen en NCG te komen tot een integrale totaalaanpak waarin een toekomstvisie van de regio, schade-afhandeling en versterken samen komen.

Ruimte voor duurzaamheidsinitatieven

Het wetsvoorstel Ruimte voor Duurzaamheidinitiatieven biedt coalities van burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties een versneld proces om op hun verzoek te komen tot regelgeving rond duurzaamheid. In het voorjaar van 2017 is het wetsvoorstel geconsulteerd. Zowel ondernemers, maatschappelijke organisaties als wetenschappers toonden zich voorstander van het wetsvoorstel. In 2018 zal het wetsvoorstel aan de Raad van State worden aangeboden.

Voedselketen, landbouw en natuur

In 2017 is er prioriteit gegeven aan het versterken van de transparantie in de voedselketen, ondersteuning van maatschappelijke initiatieven en zijn er nieuwe impulsen gegeven aan innovatie in de voedselketen.

Voedsel

Het voedseleducatieprogramma Jong Leren Eten, dat in nauwe samenwerking met VWS en OCW wordt uitgevoerd, bundelt en versterkt het aanbod van activiteiten van overheden en educatieve organisaties, waaronder smaaklessen, schoolfruitregeling, schooltuinen, kooklessen en boerderij-educatie. Met het stimuleren van kennis en innovatie zijn veel meerjarige initiatieven tot stand gekomen (onder andere blockchain, een nationale proeftuin precisielandbouw, korte ketens en andere nieuwe concepten voor de landbouw).

Op het gebied van transparantie zijn het afgelopen jaar belangrijke stappen gezet door ordening te brengen in de veelheid aan voedsel-duurzaamheidskeurmerken. Verder zijn maatschappelijke initiatieven ondersteund die bijdragen aan de doelen van de Voedselagenda, zoals het Nationaal Actieplan Groente en Fruit, de Green Deal Dutch Cuisine en de Green Protein Alliance.

Het maatschappelijk commitment om gezamenlijk de opgaven die in de Voedselagenda zijn benoemd aan te pakken groeit, zoals blijkt uit de uitkomsten van de Voedseltop van januari 2017, maar ook uit tal van andere initiatieven en coalities die zich inzetten voor de productie en consumptie van meer duurzaam en gezond voedsel en een veerkrachtig voedselsysteem. De integrale benadering van voedselvraagstukken en de groeiende aandacht voor de rol van de consument werkt door in de publiekscommunicatie over voedsel, zoals de Schijf van Vijf en publieksevenementen als Wereldvoedseldag en de Dutch Agrifood Week.

Voedselveiligheid

In juni 2017 zijn de jaarlijkse rapportages over de ontwikkelingen in het antibioticumgebruik en antibioticaresistentie in de dierhouderij gepubliceerd (Kamerstuk, 29 683, nr. 234). Zowel het gebruik als de resistentie is verder gedaald. Eind 2016 is op basis van de verkoopcijfers een totale daling van het antibioticumgebruik van 64,4% gerealiseerd ten opzichte van het referentiejaar 2009. In 2017 is de aanpak van de vogelgriepcrisis 2016/2017 door Bureau Berenschot geëvalueerd en zijn de aanbevelingen geïmplementeerd.

In 2017 zijn naar aanleiding van het fipronil incident, op initiatief van onder meer Nederland, Europees afspraken gemaakt om de communicatie en informatie-uitwisseling tijdens voedselveiligheidsincidenten tussen lidstaten te verbeteren.

Ook is op aandringen van Nederland (EZ en VWS) in de EU met ingang van 1 januari 2018 een streng en toetsbaar wettelijk proceshygiënecriterium voor campylobacter van kracht voor het slachtproces van kippen. Hiermee wordt de veiligheid van kippenvlees verhoogd. Tevens is na drie jaar onderhandelen het onderhandelingsmandaat vastgesteld over het voorstel voor een nieuwe verordening diergeneesmiddelen en voor een nieuwe verordening gemedicineerde diervoeders. Door inzet van Nederland zijn hierin (aanvullende) regels opgenomen die het risico op het ontwikkelen van antibioticaresistentie bij dieren verminderen.

Investeren in kennis en innovatie in de agrofoodsector

Nederland behoort op het gebied van kennis en innovatie in de agrofoodsector tot de wereldtop. Het behoud van deze sterke positie is een cruciale factor voor de Nederlandse concurrentiekracht en het exportperspectief van de agrofoodsectoren. De inzet op kennis en innovatie is hierop gericht. Zo wordt met de programma’s van de topsectoren Agri&food en Tuinbouw en Uitgangsmaterialen met diverse publiek-private initiatieven bijgedragen aan een meer ecologisch houdbaar en robuust voedselsysteem. Concreet wordt er bijvoorbeeld gewerkt aan het ontwerpen van apparatuur en meer inzicht in de eigenschappen van de grondstoffen voor vleesvervangers, duurzame zeewierteelt en de professionalisering van de aardappelketen van teelt, oogst en bewaring tot verwerking.

Op het terrein van gewasbescherming is Wageningen University & Research gestart met de Kennisimpuls Groene Gewasbescherming en Bestuivers. De kennisimpuls Groene gewasbescherming moet de verduurzaming van gewasbescherming versnellen en leiden tot innovatieve duurzame teeltsystemen (van innovatieve technieken tot gebruik van de natuur), met marktperspectief en sterk verminderd milieu impact. Nieuwe concepten worden de komende jaren uitgewerkt voor bijvoorbeeld de appel, aardbei en lelie. En op het terrein van energie heeft het gezamenlijke actie- en innovatieprogramma Kas als Energiebron van de sector en de overheid tot diverse kennis- en innovatiedoorbraken op het gebied van teelt, kassen en duurzame energie geleid. Zo is in februari 2017 de winterlichtkas geopend. Dit kasconcept combineert een hogere productie met energiebesparing.

Specifiek voor technostarters in Agri-Horti-Food-Tech is een tender in de Seed Capital regeling geopend. Vanuit deze tender zijn twee investeringsfondsen ondersteund, te weten Future Food Fund en Shift Invest. In beide gevallen gaat het om een fonds van € 12 mln voor vier jaar.

De stelselverantwoordelijkheid voor het groen onderwijs is met het nieuwe kabinet overgegaan van voormalig EZ naar OCW. Voor LNV blijft het groen onderwijs belangrijk vanwege de samenwerking in de gouden driehoek op het domein agrofood, tuinbouw en natuur, de aansluiting op de toekomstige arbeidsmarktbehoeften en het werken aan maatschappelijke en innovatieopgaven. Dit is de kern van de Ontwikkelagenda Groen onderwijs 2016–2025 die mede door EZ is ondertekend en wordt ondersteund. De focus ligt daarbij op het faciliteren van de opstartfase en de grote maatschappelijke opgaven op het vlak van voedsel, klimaat en duurzaamheid.

Herstel balans octrooi- en kwekersrecht

De notitie die de Europese Commissie op verzoek van Nederland heeft opgesteld over de klassieke veredeling van producten die niet geoctrooieerd kunnen worden, is in 2017 zowel door de Raad van Ministers als door het Europees Parlement ondersteund. Vervolgens is de notitie door het Europees Octrooibureau in juli 2017 omgezet in een gewijzigde octrooiverleningspraktijk. Ook zijn er afspraken gemaakt over een betere kennisuitwisseling tussen het Europees kwekersrechtbureau en het Europees Octrooibureau, waardoor actuele kennis beter beschikbaar komt voor de beoordelaars van het Europees Octrooibureau. Samen met andere maatregelen als betere transparantie en een licentie-platform is een belangrijke stap gezet in herstel van de balans tussen beide stelsels. De komende jaren zullen de effecten van deze wijzigingen gemonitord moeten worden.

Fosfaatproductie

In 2015 en 2016 heeft Nederland het fosfaatproductieplafond overschreden, met name door uitbreiding van de melkveestapel na het vervallen van het Europese melkquoteringssysteem. Samen met het zuivelbedrijfsleven is het fosfaatreductieplan 2017 uitgevoerd om in 2017 weer onder het plafond te komen dat is vastgelegd in de derogatiebeschikking Nitraatrichtlijn (172,9 miljoen kilogram fosfaat). Deze reductie is van belang voor het milieu en was nodig voor behoud en verlenging van de derogatie (uitzondering op de stikstofbemestingsnorm uit de Nitraatrichtlijn) door de Europese Commissie. De doelstelling van het fosfaatreductieplan is ruimschoots gerealiseerd. Ook heeft Nederland goedkeuring gekregen van de Europese Commissie voor het fosfaatrechtenstelsel dat per 1 januari 2018 in werking is getreden. Het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn is opgesteld en bij de Europese Commissie ingediend. Daarin is het mestbeleid voor de komende vier jaar vastgelegd. Dit is ook de basis voor een nieuwe derogatie.

Veehouderij en Gezondheid: fijnstofemissiebeleid pluimveehouderij

Het kabinet heeft na overleg met de pluimveesector een pakket opgesteld met aanvullende maatregelen om de luchtkwaliteit rond pluimveehouderijbedrijven te verbeteren. Het gaat daarbij om halvering van de uitstoot van fijnstof per 2027. Overheid, bedrijfsleven en de wetenschap gaan gezamenlijk aan de slag met een nadere uitwerking waarbij per deelsector transitiepaden worden opgesteld. Daarbij wordt ook verkend hoe en wanneer vastlegging van de emissiereductie-eisen in regelgeving kan plaatsvinden. Ook de biologische pluimveesector wordt bij dit uitwerkingstraject betrokken. Daarnaast heeft EZ € 1,6 mln beschikbaar gesteld voor het Maatschappelijk Innovatie Programma (MIP) Duurzame Veehouderij. De focus in dit onderzoeksprogramma ligt op de implementatie van emissie reducerende maatregelen in zowel bestaande als nieuwe pluimveestallen. Het overleg met de pluimveesector over de implementatie van het maatregelenpakket wordt in 2018 voortgezet.

Weidegang

Het percentage melkveebedrijven met weidegang is in 2017 wederom toegenomen. Dit is vooral te danken aan enkele honderden melkveebedrijven die in 2017 voor het eerst zijn begonnen met weiden. Uit gegevens van de zuivelondernemingen blijkt dat 80,4% van de melkveehouders een vorm van weidegang toepaste. Daarmee ligt de doelstelling van het Convenant weidegang om minimaal het niveau te halen van 2012 (81,2%) binnen bereik. Omdat het kabinet geen wettelijke verplichting wil, zal de sector zorgen voor het halen van de eigen doelstelling in 2020.

Oprichting EU platform dierenwelzijn

Dankzij het pleidooi van Nederland, Denemarken, Duitsland en Zweden heeft de Europese Commissie in januari 2017 besloten tot de oprichting van het EU-Platform voor dierenwelzijn. Het Platform bestaat uit vertegenwoordigers van de autoriteiten van de EU-lidstaten, bedrijfsleven, dierenwelzijn-ngo’s, onafhankelijke experts en organisaties als werelddiergezondheidsorganisatie OIE, FAO en EFSA. Doel van het Platform is om de dialoog over dierenwelzijn te bevorderen en blijvend aandacht te vragen voor dierenwelzijn op de EU-agenda.

Hernieuwde aanpak stalbranden

In 2017 heeft een evaluatie van de aanpak van stalbranden plaatsgevonden en mede naar aanleiding daarvan is een brief naar de Tweede Kamer (Kamerstuk, 34 550 XIII, nr. 138) gegaan over de aanpak verminderen stalbranden. Het kabinet wil het aantal stalbranden verminderen en zal hiertoe samen met verzekeringsmaatschappijen en ketenkwaliteitsystemen vóór 2019 afspraken maken over de bestrijding van knaagdieren door ondernemers en een periodieke elektrakeuring.

Plantgezondheid

Er zijn in 2017 zes nieuwe toelatingen voor groene gewasbeschermingsmiddelen en aanbevelingen voor het inrichten van een «green team» (bundeling van experts) bij de toelatingsautoriteit geweest. Er is inzet gepleegd om in zeven verschillende teelten – samen met de stakeholders – te komen tot een systeemaanpak, waarbij duurzame gewasbescherming praktisch wordt vormgegeven om de milieulast substantieel te verminderen.

In 2017 zijn de plantaardige keuringsdiensten en de Raad voor Plantenrassen extern geëvalueerd. Uit de evaluatie komt naar voren dat de diensten zowel nationaal als internationaal hun rol met betrekking tot plantenrassen, het bewaken en bevorderen van de kwaliteit van land- en tuinbouwproducten en het tegengaan van uitbraken van plantenziekten op een hoog niveau vervullen.

Natuur

In 2017 ging veel aandacht uit naar de interactie tussen natuur en landbouw. Dit uitte zich onder meer in ondersteuning van en scenario’s voor de ontwikkeling van natuurinclusieve landbouw en scenario’s voor de aanpak voor weidevogels, voor de grutto ook in internationaal verband. Het Programma Aanpak Stikstof is in 2017 herzien, waardoor er meer rekening gehouden wordt met de leefgebieden van planten en dieren die gevoelig zijn voor stikstof.

Uit de evaluatie van het Natuurpact en de provinciale voortgangsrapportage natuur blijkt dat provincies het natuurbeleid op land goed oppakken. Gemiddeld genomen is er in natuurgebieden op land sprake van enig natuurherstel, maar is extra inspanning van rijk en provincies nodig.

Visserij

De innovatieve pulsvisserij verbruikt, vergeleken met de traditionele boomkorvisserij, de helft energie, spaart het ecosysteem, zorgt voor minder ongewenste bijvangst en bevordert selectiever vissen. Momenteel kent deze techniek nog geen algemene Europese toelating. Nederland heeft sterk gepleit voor opname van de pulsvisserij in het voorstel voor de Verordening Technische Maatregelen. De Raad heeft in de Algemene Oriëntatie slechts een beperkte toelating van de pulsvisserij opgenomen en het Europees Parlement heeft besloten in te zetten op een totaalverbod. In januari 2018 is de voorbereiding van de triloog van start gegaan welke naar verwachting in 2018 zal worden afgerond. Dan is er duidelijkheid over de toepassingsmogelijkheden van deze visserijtechniek.

Realisatie beleidsdoorlichtingen

Art.

Naam artikel

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Geheel artikel?

Nr.

Naam artikel en eventueel artikelonderdeel

                 

1

Goed functionerende economie en markten

x

       

x

   

Ja

2

Bedrijvenbeleid: innovatief en duurzaam ondernemen

       

x

     

Ja

3

Toekomstfonds

               

Ja

4

Een doelmatige en duurzame energievoorziening

     

x

       

Ja

5

Meerjarenprogramma Nationaal Coördinator Groningen

               

Ja

6

Concurrerende, duurzame en veilige agro-, visserij- en voedselketens

       

x1

     

Ja

7

Groen onderwijs van hoge kwaliteit

     

x

       

Ja

8

Natuur en biodiversiteit

       

x2

     

Ja

X Noot
1

Gecombineerd met het IBO Agro-, visserij- en voedselketens

X Noot
2

Gecombineerd met de OECD Territorial Review of the Netherlands

In 2017 stonden voor EZ geen beleidsdoorlichtingen ingepland.

Artikel 1: De beleidsdoorlichting van voormalig artikel 11 is in april 2016 aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstuk, 30 991, nr. 31).

Artikel 2: De beleidsdoorlichting van voormalige artikelen 12 en 13 is in mei 2015 aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstuk, 30 991, nr. 23).

Artikel 4: De beleidsdoorlichting van voormalig artikel 14 is in december 2014 aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstuk, 30 991, nr. 17).

Artikel 6: Het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) agro-, visserij en voedselketens is geïntegreerd met de beleidsdoorlichting van voormalig artikel 16. Het IBO is in juni 2015 aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstuk, 30 991, nr. 25).

Artikel 7: De beleidsdoorlichting van voormalig artikel 17 is in juni 2014 aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstuk, 30 991, nr. 11).

Artikel 8: De beleidsdoorlichting van voormalig artikel 18 is in december 2015 aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstuk, 30 991, nr. 29).

Voor het meest recente overzicht van de programmering van beleidsdoorlichtingen, klik op deze link http://www.rijksbegroting.nl/2018/voorbereiding/begroting,kst236887_8.html.

Voor de realisatie van andere onderzoeken, zie bijlage 2 «Afgerond evaluatie- en overig onderzoek».

Overzicht van risicoregelingen

Overzicht verstrekte garanties (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitstaande garanties 2016

Verleend 2017

Vervallen 2017

Uitstaande garanties 2017

Garantie plafond

Totaal plafond

Totaal stand risicovoorziening

Artikel 2 Bedrijvenbeleid: innovatief en duurzaam ondernemen

BMKB

1.827.015

558.374

564.811

1.820.578

765.000

 

69.780

 

Garantie Ondernemingsfinanciering (GO)

566.263

165.574

138.754

593.083

400.000

 

65.052

 

Groeifaciliteit

121.590

25.152

27.826

118.916

135.000

 

18.313

 

Garantieregeling Scheepsnieuwbouwfaciliteit

42.040

 

42.040

       
 

Garantie MKB-financiering

25.000

43.200

 

68.200

 

750.000

9.041

 

Microkredieten

99.700

13.280

9.600

103.380

 

113.000

 

Artikel 4 Een doelmatige en duurzame energievoorziening

Garantieregeling Aardwarmte

73.939

11.050

14.450

70.539

66.600

 

22.573

Artikel 6 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

Garanties voor investeringen en werkkapitaal landbouwonder-nemingen (Borgstelling MKB Landbouwkredieten (BL))

318.812

49.379

28.869

339.322

120.000

 

26.679

Artikel 8 Natuur en Regio

Garantie voor natuurgebieden en landschappen

383.585

 

18.719

364.866

 

383.585

 
 

Garantie Ruimte voor Ruimte

 

4.400

4.400

   

4.400

 

Totaal

 

3.457.944

870.409

849.469

3.478.884

1.486.600

1.250.985

211.438

Overzicht uitgaven en ontvangsten garanties (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitgaven 2016

Ontvangsten 2016

Saldo 2016

Uitgaven 2017

Inkomsten 2017

Saldo 2017

Mutatie risicovoorziening 2017 en (2016)

Artikel 2 Bedrijvenbeleid: innovatief en duurzaam ondernemen

BMKB

34.972

35.572

600

34.818

37.316

2.498

11.147

(4.465)

 

Garantie Ondernemingsfinanciering (GO)

2.056

9.653

7.597

1.610

9.132

7.522

4.940

(7.001)

 

Groeifaciliteit

6.057

4.376

– 1.681

4.216

5.510

1.294

2.144

(-831)

 

Garantieregeling Scheepsnieuwbouwfaciliteit

 

127

127

 

178

178

– 10.136

(92)

 

Garantie MKB-financiering

       

41

41

41

(0)

 

Microkredieten

             

Artikel 4 Een doelmatige en duurzame energievoorziening

Garantieregeling Aardwarmte

1.204

1.012

– 192

 

833

833

833

(-218)

Artikel 6 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

Garanties voor investeringen en werkkapitaal landbouwondernemingen (Borgstelling MKB Landbouwkredieten (BL))

3.644

2.008

– 1.636

2.050

2.682

632

13.144

(-8.627)

Artikel 8 Natuur en Regio

Garantie voor natuurgebieden en landschappen

             
 

Garantie Ruimte voor Ruimte

     

4.400

 

– 4.400

 

Totaal

 

47.933

52.748

4.815

47.094

55.692

8.598

 

De risicovoorzieningen bestaan uit begrotingsreserves. Een begrotingsreserve is een voorziening die door een ministerie op een afzonderlijke rekening-courant bij het Ministerie van Financiën wordt aangehouden. In de tabel «Overzicht verstrekte garanties» wordt met «totaalstand risicovoorziening» het saldo van de betreffende begrotingsreserve ultimo 2017 bedoeld. In de tabel «Overzicht uitgaven en ontvangsten garanties» wordt met «mutatie risicovoorziening» de storting (+) dan wel de onttrekking (-) aan deze begrotingsreserve bedoeld. De mutaties op de begrotingsreserves worden in het betreffende beleidsartikel toegelicht.

Artikel 2 Bedrijvenbeleid: innovatief en duurzaam ondernemen

BMKB

De BMKB is bedoeld voor bedrijven die te weinig zekerheden (onderpand) kunnen bieden aan een bank. De bank vindt het risico dat het bedrijf zijn lening niet kan terugbetalen dan vaak te hoog. Via de BMKB staat de overheid borg voor het deel van de lening waar het bedrijf geen onderpand voor heeft. De bank kan voor dat deel dus terugvallen op de overheid. Op grond van de Regeling nationale EZ-subsidies kunnen financiers kredieten die zij verstrekken aan MKB-ondernemers onder de werking van de regeling brengen. Hierdoor stelt de Staat zich voor 90% borg ten behoeve van de financier voor de terugbetaling van deze kredieten (de zogenaamde bedrijfsborgstellingskredieten). Eén van de voorwaarden die de regeling hieraan stelt, is dat de financier gelijktijdig met het verstrekken van een bedrijfsborgstellingskrediet, aan de MKB-ondernemer een ander krediet verstrekt, waarvoor deze borgstelling van de Staat niet geldt. Als hoofdregel geldt dat het bedrijfsborgstellingskrediet ten minste even groot moet zijn als het daarmee gelijktijdig afgesloten andere krediet. Het laatstgenoemde krediet bedraagt daarmee ten minste 100% van het bedrijfsborgstellingskrediet (verhouding 1:1). Voor starters en het innovatieve MKB gelden andere verhoudingen. Om de kredietverlening te stimuleren is per 1 november 2013 het maximum van het borgstellingskrediet verhoogd van € 1 mln naar € 1,5 mln en geldt voor bestaande bedrijven met een borgstellingskrediet tot maximaal € 200.000 de ruimere startersfaciliteit.

Garantie Ondernemingsfinanciering (GO)

Met het instrument GO kunnen banken een 50% Staatsgarantie krijgen op (middel)grote leningen vanaf € 1,5 mln. Door de verstrekking van een Staatsgarantie wordt het risico voor de bank op de ondernemingsfinanciering gereduceerd. Dit vergroot de mogelijkheden om te voorzien in de financieringsbehoefte bij het Nederlandse bedrijfsleven. Ter stimulering van de kredietverlening aan het bedrijfsleven zijn de voorwaarden voor de GO-regeling tijdelijk verruimd. In 2013 is het maximum van de garantie verhoogd van € 25 mln naar € 75 mln (tot ultimo 2017) en is de GO, naast de al bestaande mogelijkheid om bankgaranties onder de GO te brengen, ook opengesteld voor alternatieve aanbieders van garanties aan bedrijven.

Groeifaciliteit

Met de Groeifaciliteit worden bedrijven geholpen bij het aantrekken van risicodragend vermogen door een 50% Staatsgarantie te verstrekken op achtergestelde leningen van banken (ten hoogste € 5 mln) en op aandelen van participatiemaatschappijen (ten hoogste € 25 mln). De Groeifaciliteit kan ondernemingen in een groeifase, bij bedrijfsovernames en bij herstructureringen helpen bij het aantrekken van risicokapitaal.

Garantieregeling Scheepsnieuwbouwfaciliteit

Op basis van de evaluatie van de Garantiefaciliteit Scheepsnieuwbouwfinanciering (GSF) is besloten de GSF na 1 juli 2017 niet te verlengen.

Garantie MKB-financiering

Uit het Aanvullend Actieplan MKB-financiering was in totaal € 1 mld garantieruimte beschikbaar. Hiervan is € 100 mln beschikbaar gesteld voor de funding van Qredits (zie Microkredieten) en € 150 mln is toegevoegd aan de Groeifaciliteit voor garanties op achtergestelde leningen. Van de resterende ruimte van € 750 mln is € 400 mln beschikbaar voor alternatieve financiers voor het MKB. In 2017 is voor € 43,2 mln aan garanties verstrekt.

Microkredieten

Uit het Aanvullend Actieplan MKB-financiering is € 100 mln beschikbaar voor Microkredieten. Hierop is een garantie van € 86,7 mln verstrekt aan de Europese Investeringsbank voor de funding van de Stichting Qredits van € 100 mln voor de verdere groei van de dienstverlening van Qredits (micro- en MKB tot € 150.000) als de nieuwe dienstverlening van Qredits (werkkapitaal en de hogere MKB kredieten tot € 250.000). In 2017 is in dit kader een garantie van € 13,3 mln verstrekt aan de Council of Europe Bank (CEB) voor de funding van Qredits.

Artikel 4 Een doelmatige en duurzame energievoorziening

Garantieregeling Aardwarmte

De garantieregeling Aardwarmte heeft als doel het afdekken van het financiële risico indien een boring van een put voor de toepassing van aardwarmte voor de borende partij minder oplevert dan verwacht. De garantieregeling dekt het risico dat een boring niet in een goede watervoerende laag uitkomt, waardoor het vermogen dat vooraf verwacht werd, niet wordt behaald. In dat geval wordt voor een deel van de gemaakte kosten een subsidie uitgekeerd, gerelateerd naar de mate waarin de aardwarmteboring mislukt is. Er wordt een premie van 7% gevraagd. De regeling richt zich zowel op gewone als diepe aardwarmte-projecten (dieper dan 3.500 meter).

Artikel 6 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

Garanties voor investeringen en werkkapitaal landbouwondernemingen (Borgstelling MKB Landbouwkredieten (BL))

De Garantieregeling Landbouw (GL) is vervangen door de regeling Borgstelling MKB Landbouwkredieten (BL). Met deze garantieregeling kunnen banken een borgstelling aan land- en tuinbouwondernemers verstrekken. Voor meer informatie zie bijlage van Kamerstuk 32 637 nr. 287 waarin de werking van het begrotingsinstrument wordt beschreven.

Ten opzichte van voorgaande jaren zijn in 2017 weer meer leningen onder garantie verstrekt (totaal circa € 43 mln). Tevens zijn in 2017 minder verliesdeclaraties ingediend (totaal circa € 2 mln). Beiden zijn tekenen van een aantrekkende economie.

Artikel 8 Natuur en regio

Garantie voor natuurgebieden en landschappen

Het betreft het garant staan voor de leningen die aangetrokken zijn via het Groenfonds voor het realiseren van de EHS-gronden. Deze gronden zijn opgegaan in het Natuur Netwerk Nederland.

Garantie Ruimte voor Ruimte

De provincie Limburg doet voor € 4,4 mln een beroep op een in 2002 afgegeven garantie voor het project Ruimte voor Ruimte, omdat bij de eindafrekening van het project een verlies optreedt.

Overzicht verstrekte leningen (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitstaande lening

Looptijd lening

Totaalstand risicovoorziening 2016

Totaalstand mutatie volume risicovoorziening 2017 en 2016

Artikel 2 Bedrijvenbeleid: innovatief en duurzaam ondernemen

Microkrediet Nederland

46.430

tot en met 2036

   

Artikel 4

Een doelmatige en duurzame energievoorziening

Energieonderzoek Centrum Nederland

54.152

tot en met 2026

   

Artikel 4

Een doelmatige en duurzame energievoorziening

Pallas

20.880

tot en met 2018

   

Artikel 6 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

Wageningen Research

30.753

tot en met 2027

   

Artikel 6 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

Wageningen Research

11.309

tot en met 2022

   

Artikel 6 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

Wageningen Research

12.198

tot en met 2029

   

Artikel 6 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

Wageningen Research

2.579

tot en met 2030

   

4. BELEIDSARTIKELEN

1 Goed functionerende economie en markten

Algemene doelstelling

Het scheppen van voorwaarden voor een goed functionerende economie en goed functionerende markten, waaronder de markt voor elektronische communicatie.

Goed functionerende markten dragen in belangrijke mate bij aan de economische groei en innovatie. In een goed functionerende markt reageren vraag en aanbod effectief op elkaar. Consumenten en bedrijven profiteren daarvan. Op goed functionerende markten ontstaat een optimale prijs-kwaliteitverhouding van goederen en diensten en hebben gebruikers keuzevrijheid. Het slim benutten van en zorgdragen voor hoogwaardige elektronische communicatienetwerken en digitale infrastructuren waar de Nederlandse samenleving op kan bouwen én vertrouwen draagt bij aan het economisch groeivermogen en een goed functionerende economie.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van EZ is op grond van de Telecommunicatiewet verantwoordelijk voor het stellen van regels voor vaste en mobiele communicatienetwerken. Daarnaast ziet de Minister van EZ het als een taak eventuele belemmeringen voor het goed functioneren van markten te verminderen of weg te nemen en heeft een systeemverantwoordelijkheid voor de statistische informatievoorziening van rijkswege. Hieruit vloeien de volgende verantwoordelijkheden voort:

Stimuleren

  • Het stimuleren van een goede balans tussen de belangen van bedrijven en consumenten met generiek consumentenbeleid waarbij de Wet handhaving consumentenbescherming centraal staat.

Financieren

  • Het bijdragen aan het goed functioneren van markten door het financieren van TenderNed (het elektronisch aanbestedingssysteem) en diverse organisaties op het gebied van metrologie, normalisatie, accreditatie en markttoezicht.

  • Het financieren van een deel van de exploitatie van het Agentschap Telecom en het verrichten van uitgaven voor opdrachten inzake beleidsvoorbereiding en evaluaties voor frequentiebeleid en veiligheid.

  • Het financieren van het CBS om het van overheidswege verrichten van statistisch onderzoek ten behoeve van praktijk, beleid en wetenschap en het openbaar maken van de op grond van zodanig onderzoek samengestelde statistieken mogelijk te maken.

(Doen) uitvoeren

  • Het tegengaan van mededingingsbeperkende gedragingen met de Mededingingswet, mededingingsbeleid en Telecommunicatiewet in alle sectoren van de Nederlandse economie.

  • Het reguleren van de postmarkt met de Postwet 2009 waardoor een toegankelijke en betaalbare basisvoorziening voor de post is gewaarborgd (universele postdienst).

  • Het opstellen van verkeersregels voor het gebruik van de ether, door afspraken te maken in internationaal verband voor harmonisatie en door – in geval van schaarste – te bepalen op welke wijze het spectrum wordt verdeeld.

  • Het inzetten op het realiseren van hoogwaardige en innovatieve breedbandige mobiele communicatie en omroeptoepassingen door verruiming van gebruiksmogelijkheden van het spectrum en door de uitgifte van beschikbare frequentieruimte.

Regisseren

  • Het bevorderen van goed functionerende markten door het scheppen van randvoorwaarden via wet- en regelgeving.

  • Het scheppen van voorwaarden waarbinnen concurrentie kan plaatsvinden door middel van de Waarborgwet, de Winkeltijdenwet, de Aanbestedingswet, de Wet aanwijzing nationale accreditatie-instantie en de Metrologiewet.

  • Het op basis van de middellange termijnvisie op de ontwikkeling van telecommunicatie, media en Internet in 2016 verder moderniseren van de regelgeving om deze te kunnen laten meegroeien met de ontwikkelingen in de markt en de behoeftes in de samenleving.

Beleidsconclusies

Aanbesteden

Sinds 1 juli 2017 is elektronisch aanbesteden verplicht bij Europese aanbestedingen. Bij e-aanbesteden verloopt alle communicatie en informatie-uitwisseling tussen overheden en ondernemers elektronisch (digitaal). E-aanbesteden maakt aanbesteden eenvoudiger en bespaart tijd, geld en papier. Ondernemers hoeven bijvoorbeeld nog maar één keer hun bedrijfsgegevens in te vullen. Het verlaagt de drempel voor ondernemers om in te schrijven op opdrachten.

In het kader van het traject Beter Aanbesteden is een zogenaamde actieagenda opgesteld op basis van input van regionale teams van aanbestedende diensten, ondernemers en onderwijs. Deze actieagenda bevat aanbevelingen en concrete acties ter verbetering van de aanbestedingspraktijk. De actieagenda wordt door alle deelnemende partijen ondersteund. De actieagenda is op 16 februari 2018 aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstuk, 34 252, nr. 4).

Postmarkt

Conform de voorgestelde beleidsprioriteiten voor 2017 is op 10 juli 2017 de Analyse toekomst postmarkt naar de Kamer gestuurd (Kamerstuk, 29 502, 140). Het document presenteert relevante feiten en een analyse van de huidige situatie, een beschrijving van de verwachte marktontwikkelingen en presenteert de beleidsvragen die beantwoord dienen te worden voordat definitieve beleidskeuzes gemaakt kunnen worden. De analyse is gebaseerd op de in 2016 uitgevoerde scenariostudie en een gebruikersonderzoek en de in 2017 uitgevoerde evaluatie van de universele postdienst (bijlage bij Kamerstuk, 29 502, 140). De analyse biedt bouwstenen om in de toekomst de post betaalbaar, betrouwbaar en bereikbaar te houden.

In december 2017 is het Tijdelijk Besluit Postbezorgers aangepast (Stcrt. 22 december 2017, nr. 515 en Kamerstuk, 29 502, 146). Hiermee is de positie van postbezorgers verbeterd. De voorgestelde wijziging was al in december 2016 aan het parlement voorgelegd, maar de besluitvorming heeft vanwege de verkiezingen en controversieel verklaren langer geduurd.

Wetsvoorstel Ruimte voor Duurzaamheidsinitiatieven

Coalities van burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties dragen graag bij aan verduurzaming van de samenleving. Het wetsvoorstel Ruimte voor Duurzaamheidinitiatieven biedt deze partijen een versneld proces om op hun verzoek te komen tot regelgeving rond duurzaamheid. In het voorjaar van 2017 is het wetsvoorstel geconsulteerd. Zowel ondernemers, maatschappelijke organisaties als wetenschappers toonden zich voorstander van het wetsvoorstel. Het wetsvoorstel ligt op dit moment bij de Raad van State.

Wet markt en overheid

De Wet markt en overheid liep als gevolg van een horizonbepaling op 1 juli 2017 af. Daarom is met het «Besluit van 31 januari 2017, houdende verlenging van de werkingsduur van de gedragsregels voor de overheid in de Mededingingswet» de werking van de wet met twee jaar verlengd (Stb. 2017, 34). Om de wet inhoudelijk te wijzigen is in september en oktober 2017 een wetsvoorstel via internet geconsulteerd. In dit wetsvoorstel wordt de algemeenbelanguitzondering aangescherpt door het stellen van specifieke motiveringsvereisten, het verplichten van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure en het invoeren van een evaluatiebepaling. Met het wetsvoorstel heeft het ministerie een goede stap gezet richting het verbeteren van het proces wanneer overheden gebruikmaken van de algemeenbelanguitzondering.

Pakketreizen

In de begroting van 2017 werd de verwachting uitgesproken dat de richtlijn pakketreizen in 2017 geïmplementeerd zou zijn. Het ministerie heeft hier in 2017 hard aan gewerkt en het wetsvoorstel van de implementatie van deze richtlijn is succesvol in de Tweede Kamer behandeld en aangenomen. Op 5 december 2017 is het wetsvoorstel door de Eerste Kamer als hamerstuk aangenomen (Stcrt. 12 januari 2018, nr. 2) en de nieuwe regels zijn van toepassing vanaf 1 juli 2018. Deze wet regelt dat de aanbieder van de pakketreis verantwoordelijk is voor alle componenten van de samengestelde reis. Consumenten kunnen de aanbieder van de pakketreis hiermee aansprakelijk stellen voor gebreken aan zowel de vlucht, verblijf, evenement bezoek en anderszins in de overeenkomst opgenomen reisdiensten.

CPC-verordening

In 2016 kwam de Europese Commissie met een voorstel voor herziening van de Verordening betreffende samenwerking Europese nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor consumentenbescherming (oftewel de CPC-verordening). Nederland was positief over dit voorstel (Kamerstuk, 22 112, nr. 2168). Wel was Nederland kritisch over voorgestelde handhavingsbevoegdheden die zagen op de compensatie van schade van consumenten en de terugbetaling van de behaalde winst en op handhavingsbevoegdheden om derden te gelasten websites offline te halen. De herziene verordening (Vo. (EU) 2017/2394) is begin 2018 in werking getreden. Deze bevat uiteindelijk géén bevoegdheden die zien op compensatie van schade of terugbetaling van behaalde winst. Op dat punt is de Nederlandse inzet dus behaald. Wat betreft de opgenomen bevoegdheid voor het offline halen van websites is er voldoende ruimte voor de lidstaten om waarborgen op te nemen om een proportionele toepassing van deze bevoegdheid te verzekeren. In een uitvoeringswet zullen deze waarborgen worden vormgegeven. In 2018 wordt een voorstel daarvoor uitgewerkt. Naar verwachting vindt de internetconsultatie in het voorjaar plaats en wordt het wetsvoorstel in het najaar aan de Raad van State voorgelegd.

Nota Mobiele Communicatie

De Nota Mobiele Communicatie, die beschrijft hoe de overheid in de komende vijf tot tien jaar door middel van frequentieverdelingen een efficiënt werkende telecommunicatiemarkt wil waarborgen, was gepland in 2017. In 2017 is een concept van de nota geconsulteerd. De reacties op deze consultatie noopten tot nadere onderzoeken en een advies van ACM met betrekking tot de eerstvolgende veiling van de 700 MHz-, 2100 MHz-, en 1452–1492 MHz-banden. Eind 2017 werd bekend gemaakt dat T-Mobile Nederland voornemens is Tele2 Nederland over te nemen. Omdat deze overname van grote invloed is op de (mobiele) markt voor telecommunicatie, wordt een besluit over de voorgenomen overname afgewacht alvorens de nota wordt afgerond. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd bij brief van 22 december 2017 (Kamerstuk, 24 095, nr. 424) en verder toegelicht via de beantwoording van Kamervragen op 8 februari (Aanhangselnummer 1103). Naar verwachting zal op zijn vroegst in de tweede helft van 2018 duidelijk worden wanneer de Nota Mobiele Communicatie met de daarin te benoemen voorwaarden voor de eerstkomende veiling wordt gepubliceerd. De oorspronkelijke planning is dus helaas niet gehaald. Het blijft de inzet om de veiling in 2019 plaats te laten vinden.

Kengetal

2013

2014

2015

2016

2017

Ambitie komende jaren

Concurrentie markt mobiele telefonie (HHI-index)

3.675

3.469

3.529

3.547 (Q2)

3.147 (Q2)

dalend

Bron: ACM

De Herfindahl-Hirschman index (HHI) geeft een indicatie van de marktconcentratie en daarmee de mate van concurrentie in de mobiele telecommunicatiemarkt. De HHI is afhankelijk van het aantal marktpartijen (hoe meer partijen, des te lager de HHI) en de respectievelijke marktaandelen (hoe evenwichtiger de verdeling van de marktaandelen, des te lager de HHI). Vanaf de begroting 2017 is het effect zichtbaar van het actief worden van Tele2 als vierde netwerkspeler. Voorheen werd in de HHI berekening rekening gehouden met drie spelers. Hierdoor is de HHI waarde gedaald, hetgeen inderdaad duidt op toegenomen concurrentie. De berekening van de HHI wordt jaarlijks door ACM gedaan en gepresenteerd in haar marktmonitor.

Digitale connectiviteit

In 2017 is met verschillende stakeholders gesproken over het creëren van de juiste randvoorwaarden voor een goede digitale infrastructuur en het wegnemen van eventuele belemmeringen. Uit de gesprekken met stakeholders is een aantal belangrijke randvoorwaarden voor een goede digitale infrastructuur naar voren gekomen, te weten: spectrum, lokaal beleid, als ook investeringen, continuïteit en innovatie in netwerken. Sindsdien wordt met partijen nader gesproken over deze onderwerpen en is besloten om een actieplan digitale connectiviteit op te stellen, om te zorgen voor een kwalitatief hoogwaardige connectiviteit die een grote diversiteit aan vraag kan bedienen en altijd en overal beschikbaar is tegen concurrerende tarieven. Het actieplan digitale connectiviteit zal medio 2018 aan de Kamer zal worden aangeboden. Met het actieplan zal een verdere stap worden gezet naar de beschikbaarheid van snel internet voor zoveel mogelijk huishoudingen en bedrijven.

Herziening Europees Telecomkader

Lidstaten bereikten in november 2017 een gezamenlijke positie over de herziening van het Europees telecomkader. Het belangrijkste doel van deze richtlijn is het verbeteren van de randvoorwaarden voor investeringen in snelle digitale communicatieverbindingen in de EU. Het commissievoorstel dateert van september 2016 en is in de Raadspositie naar tevredenheid van Nederland op alle belangrijke punten aangepast. Zo is er meer ruimte voor toegangsregulering van vaste netwerken en voor een verdeling van spectrum voor mobiele netwerken die aansluit op nationale omstandigheden. De Raadspositie vormt het uitgangspunt voor de onderhandelingen met het Europees Parlement, die naar verwachting in april 2018 zullen worden afgerond.

Op 15 juni 2017 werden de nieuwe EU-regels voor roaming binnen de EU van kracht. Wie in een andere EU-lidstaat belt, sms-t of internet, betaalt dankzij deze regels evenveel als in eigen land. Dit principe heet Roam Like At Home. Om de lage roamingtarieven voor consumenten mogelijk te maken werden er in 2017 ook afspraken gemaakt over de tarieven die telecombedrijven binnen de EU aan elkaar rekenen voor gebruik van netwerken door bezoekers uit andere lidstaten. De Nederlandse doelstelling om deze tarieven voldoende te verlagen is daarbij gehaald. De nieuwe roamingregels zijn positief ontvangen door zowel consumenten als bedrijven.

Wetsvoorstel informatie uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken

Op 20 februari 2018 is het Wetsvoorstel informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken door de Eerste Kamer aangenomen (Kamerstuk, 34 739), waarmee de richtlijn kostenreductie breedband wordt geïmplementeerd. Het wetsvoorstel geeft een verdere impuls aan de ontwikkeling van breedbandnetwerken door bestaande infrastructuur die er al ligt, efficiënter te benutten. Hiermee worden de kosten voor het aanleggen van breedbandnetwerken verlaagd. Een hoogwaardige digitale infrastructuur is van groot belang voor de economische ontwikkeling en dit wetsvoorstel draagt daaraan bij. Met dit wetsvoorstel krijgen telecomaanbieders het recht op medegebruik van fysieke infrastructuur van andere beheerders van netwerken, zoals energiebeheerders, havenbedrijven en rioleringsbedrijven. Telecomaanbieders mogen gebruik maken van bijvoorbeeld kabelgoten, mantelbuizen, straatkasten en masten van die bedrijven. Deze netbeheerders kunnen voor het medegebruik aanspraak maken op een redelijke vergoeding. Dit wetsvoorstel wijzigt verder de zogenaamde gedoogplicht voor ongebruikte telecomkabels. Met de wijziging wordt voorkomen dat een grondeigenaar, zoals een gemeente, vanaf 1 januari 2018 precariobelasting zou kunnen heffen op telecomkabels die tien jaar niet zijn gebruikt. Deze buizen kunnen nog worden ingezet voor de aanleg van breedband. Met de wijziging wordt de druk bij telecomaanbieders weggenomen om deze buizen op te ruimen vanwege hoge precariokosten. De verwachting is dat het wetsvoorstel medio maart 2018 in werking zal treden. Hoewel het implementatietraject langer heeft geduurd dan vooraf was voorzien, is uiteindelijk een goede balans gevonden tussen het opruimen van ongebruikte telecomkabels en het verlagen van de kosten van breedbandnetwerken door benutting van bestaande infrastructuur.

Budgettaire gevolgen van beleid artikel 1 (Bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

VERPLICHTINGEN

214.441

195.559

197.904

193.012

212.076

188.943

23.133

UITGAVEN

216.199

197.270

200.072

194.204

208.679

185.726

22.953

               

Subsidies

797

356

900

600

488

 

488

Digitalisering regionale radio

797

356

900

600

488

 

488

               

Opdrachten

8.071

6.593

8.575

6.825

6.400

7.503

– 1.103

Onderzoek en Opdrachten

2.883

2.833

2.961

2.244

1.366

1.199

167

PIANOo/TenderNed

1.572

689

1.040

477

69

644

– 575

Beleidsvoorbereiding en evaluaties Frequenties en Veiligheid

3.616

3.071

4.574

4.104

4.965

5.660

– 695

               

Bijdragen aan agentschappen

14.510

16.075

20.074

23.260

29.523

22.909

6.614

Agentschap Telecom

10.921

10.735

12.021

14.571

17.747

13.173

4.574

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

365

351

996

1.145

11.746

9.736

2.010

DICTU

3.224

4.989

7.057

7.544

30

 

30

               

Bijdrage aan ZBO’S/RWT’s

190.090

170.667

166.532

159.720

168.613

151.395

17.218

Metrologie

14.969

14.319

14.268

10.182

9.615

9.458

157

Raad voor Accreditatie

162

262

190

231

210

132

78

ACM

1.333

695

645

637

641

448

193

CBS

173.626

155.391

151.429

148.670

158.147

141.357

16.790

               

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

2.731

3.579

3.991

3.799

3.653

3.919

– 266

Nederlands Normalisatie Instituut (NEN)

790

1.480

1.234

1.144

1.172

1.212

– 40

Internationale organisaties

1.941

2.043

2.757

2.655

2.481

2.634

– 153

Raad van deskundige voor de nationale meetstandaarden

 

56

     

73

– 73

               

ONTVANGSTEN

3.846.784

58.853

52.224

103.840

90.319

30.900

59.419

Ontvangsten ACM

1.074

963

         

High Trust

16.655

34.441

31.880

30.568

71.143

30.200

40.943

Diverse ontvangsten

3.829.055

23.449

20.344

73.272

19.175

700

18.475

Toelichting op de verplichtingen

Het verschil van € 23,1 mln wordt met name verklaard door:

  • Bijdrage aan het CBS: zoals toegelicht in de 2e suppletoire begroting 2017 is een bijdrage van € 12 mln ter versterking van het eigen vermogen verleend.

  • Loon- en prijsbijstelling: bij 2e suppletoire begroting 2017 is voor € 4,1 mln aan loon- en prijsbijstelling uitgekeerd op diverse instrumenten.

  • Agentschap Telecom: De hogere bijdrage aan het Agentschap Telecom (€ 4,6 mln) betreft de verhoging bij de 2e suppletoire begroting 2017 voor onder andere compensatie stijging pensioenpremies ABP, prijsbijstelling en een aantal aanvullende opdrachten.

  • Frequenties: bij de 2e suppletoire begroting 2017 is sprake van een verhoging van € 0,8 mln voor het vastleggen van opdrachten.

  • Nederlands Normalisatie Instituut (NEN): bij de 2e suppletoire begroting 2017 zijn de verplichtingen met € 0,1 mln verhoogd.

  • Het verplichtingenbudget is met € 1,8 mln verhoogd in verband met het meerjarig vastleggen van een internationale verplichting van Universal Postal Union (UPU).

Toelichting op de uitgaven

Subsidies

Digitalisering regionale radio

Dit betreft de uitfinanciering van de in 2011 afgegeven subsidiebeschikking aan de Stichting Regionale Publieke Omroep. Dit is de afgelopen jaren aangewend voor investeringen in digitale radio voor de regionale publieke omroepen. In 2017 is besloten tot een verlenging van de subsidie met 2 jaar.

Een indicatie voor het succes van digitale radio is de penetratiegraad van digitale radio-ontvangers in huishoudens. Dit wordt gemonitord door het CBS. Belangrijke indicator voor dit succes is het percentage huishoudens dat over een DAB+ ontvanger beschikt (in huis en/of in de auto) en daarmee toegang heeft tot digitale radio. Het percentage draagt bij aan het bepalen van een afschakeldatum voor de analoge FM.

Kengetal

Referentiewaarde

Peildatum

Realisatie 2017

Streefwaarde

Planning

Penetratiegraad van digitale radio ontvangers in huishoudens

6,0%

2015

10%

35%

2020

Bron: CBS

Bijdragen aan agentschappen

Agentschap Telecom

De hogere bijdrage aan het Agentschap Telecom (€ 4,6 mln) betreft de verhoging bij de 2e suppletoire begroting 2017 voor onder andere compensatie stijging pensioenpremies ABP, prijsbijstelling en een aantal aanvullende opdrachten.

Om te voldoen aan de rijksbrede ambitie van digitalisering is het Agentschap gestart met het programma zaakgericht werken (GAMMA). Hiermee realiseert het Agentschap de gevraagde digitaliseringsslag en wordt haar ICT-landschap vervangen. Hiervoor heeft AT in 2017 bij de 2e suppletoire begroting € 1,9 mln extra bijdrage ontvangen.

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

De hogere bijdrage van € 2 mln heeft te maken met een verhoging van het budget voor stijging van de pensioenpremies ABP en de toegekende loon- en prijsbijstelling (€ 0,3 mln). Ook is een aantal aanvullende opdrachten verstrekt (€ 0,7 mln) en heeft er in verband met de overgang van PIANOo/TenderNed met ingang van 1 januari 2017 naar RVO.nl nog een aanvullende overboeking plaatsgevonden van € 1 mln.

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

CBS

Van het verschil van € 16,8 mln heeft € 12,0 mln betrekking op een additionele bijdrage die EZ aan het CBS heeft verstrekt bij 2e suppletoire begroting 2017. Met deze bijdrage kan het CBS investeren in ICT, om het CBS in staat te stellen meer opbrengsten te genereren en efficiënter te werken, en zo de taakstelling Rutte-II te kunnen invullen. Van 2021 tot en met 2026 wordt de bijdrage aan het CBS met € 2 mln per jaar verlaagd, zodat deze additionele bijdrage meerjarig budgetneutraal opgevangen kan worden.

Daarnaast heeft EZ € 3,7 mln verleend voor loon- en prijsbijstellingen en heeft EZ diverse aanvullende opdrachten verstrekt voor specifieke beleidsondersteunende statistieken.

Toelichting op de ontvangsten

Het verschil van € 59,4 mln wordt met name verklaard door:

  • High Trust: zoals is toegelicht in de 2e suppletoire begroting 2017 betreft dit een meevaller als gevolg van een boete die de ACM aan de Nederlandse Spoorwegen (NS) heeft opgelegd (€ 39,9 mln).

  • Diverse ontvangsten: zoals toegelicht in de 1e suppletoire begroting 2017 betreft dit de afrekening met Agentschap Telecom over 2016 (€ 8,3 mln) en zoals toegelicht bij 2e suppletoire begroting 2017 afgedragen inkomsten van Agentschap Telecom (€ 8,5 mln).

2 Bedrijvenbeleid: innovatief en duurzaam ondernemen

Algemene doelstelling

Met het bedrijvenbeleid werkt EZ aan een uitmuntend ondernemingsklimaat dat bedrijven stimuleert om duurzaam en innovatief te kunnen ondernemen. Daarbij worden de volgende vier strategische doelen nagestreefd:

  • 1. stimuleren van een concurrerend, innovatief en duurzaam bedrijfsleven;

  • 2. bevorderen van ondernemerschap en toegang tot en benutting van ondernemers(risico)financiering;

  • 3. ontwikkelen en benutten van hoogwaardig (internationaal) publiek gefinancierd onderzoek en technologie, inclusief publiek-private programma’s voor onderzoek, innovatie en menselijk kapitaal;

  • 4. waarborgen van responsieve overheids- en informatiediensten voor ondersteuning van ondernemers op regionaal, nationaal en internationaal niveau.

Het kabinet heeft met het Bedrijvenbeleid drie ambities:

  • Nederland in de top 5 van de meest concurrerende kenniseconomieën in de wereld (in 2020);

  • stijging van de Nederlandse R&D-inspanningen naar 2,5% van het BBP (in 2020);

  • Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI) waarin publieke en private partijen participeren voor meer dan € 800 mln waarvan tenminste 40% private financiering betreft (in 2020).

Over de voortgang bij de realisatie van de doelen van het Bedrijvenbeleid en over de indicatoren en kengetallen op dit beleidsterrein wordt jaarlijks gerapporteerd op de website «Bedrijvenbeleid in beeld» en in de Voortgangsrapportage Bedrijvenbeleid. De meest recente edities van deze rapportages zijn op 9 oktober 2017 verschenen (Kamerstuk, 32 637, nr. 293). De begroting geeft het overzicht van de budgettaire gevolgen van het bedrijvenbeleid.

Ad 1) Stimuleren van een concurrerend, innovatief en duurzaam bedrijfsleven

Het vergroten van de maatschappelijke welvaart – door met innovatie duurzame economische groei aan te jagen – vormt de kern van het bedrijvenbeleid. Nederland zal het, in het geval van een krimpend arbeidsaanbod, de komende decennia vooral moeten hebben van productiviteitsgroei. Innovatie en ambitieus ondernemerschap zijn daar belangrijke sleutels voor. Succesvolle innovaties creëren daarbij niet alleen economische toegevoegde waarde, maar ook nieuwe producten, diensten en productieprocessen die een bijdrage leveren aan (deel)oplossingen voor de grote maatschappelijke uitdagingen van deze tijd, bijvoorbeeld op het gebied van medische technologie, watermanagement en duurzaam energie- en materiaalgebruik. Een belangrijk deel van de beleidsinspanningen richt zich daarom op het aanjagen en stimuleren van een innovatief en duurzaam bedrijfsleven.

2) Bevorderen van ondernemerschap en toegang tot en benutting van ondernemers(risico)financiering

Ondernemerschap is, in een dynamische economie als de Nederlandse, cruciaal voor ons concurrentie- en innovatievermogen. Nieuwe bedrijven zijn een belangrijke bron van economische groei, innovatie en productiviteit (creatieve destructie). Een goede toegang tot ondernemersfinanciering is van essentieel belang voor het kunnen realiseren van de plannen van ambitieuze ondernemers. Het bedrijvenbeleid borgt daarom de toegang tot financiering voor kansrijke en in de kern gezonde bedrijven. Daarnaast wordt in het bedrijvenbeleid ondernemerschap in Nederland ook bevorderd door ook andere facetten van het ondernemingsklimaat goed en concurrerend te houden. Daarbij gaat het niet alleen om zaken als fiscale regelingen (onder andere zelfstandigenaftrek), toegang tot talent (onder andere techniekpact) en ondernemersvaardigheden (onder andere NLGroeit) maar ook om eventuele onvolkomenheden in het handelsverkeer (franchisecode; betaaltermijnen), om de impact van regelgeving en om de gevolgen van overheidsbeleid zelf (innovatiegericht inkopen).

3) Ontwikkelen en benutten van hoogwaardig (internationaal) publiek gefinancierd onderzoek en technologie, inclusief publiek-private samenwerking

Voor innovatie en vernieuwend ondernemerschap is de ontwikkeling, kwaliteit en benutting van wetenschappelijke en toegepaste kennis één van de belangrijkste voedingsbronnen. Het maatschappelijk rendement en responsiviteit van publiek gefinancierde onderzoeksinstellingen kan worden vergroot door onderzoekssamenwerking met bedrijven en door het uitlokken van private kennisinvesteringen van bedrijven in dergelijke publiek-private onderzoekssamenwerking. Daarmee worden bovendien de beschikbare middelen voor onderzoek vergroot. Innovatie is geen lineair proces dat zich binnen één organisatie afspeelt, maar een complex interactie- en kennisuitwisselingsproces tussen verschillende actoren in een «open» innovatienetwerk of -cluster (van bedrijven, kennisleveranciers, maatschappelijke organisaties en/of consumenten). Niet alleen de ondernemer en zijn omgeving staat daarom centraal in het bedrijvenbeleid, maar ook het stelsel van toegepast onderzoek en de interactie en publiek-private onderzoeksamenwerking tussen bedrijven, kennisinstellingen en overheden (nationaal, regionaal en Europees) in het relevante innovatienetwerk, zoals in de topsectoren. Daartoe faciliteert EZ met het bedrijvenbeleid ook een responsief stelsel van (toegepast) onderzoek.

4) Responsieve overheids- en informatiediensten en ondersteuning voor ondernemers op regionaal, nationaal en internationaal niveau

Om ondernemers de ruimte te geven om succesvol te kunnen ondernemen en hun positie zowel regionaal, nationaal als internationaal te versterken biedt EZ (veelal samen met andere departementen) verschillende publieke diensten aan. De geboden informatie en dienstverlening is veelzijdig: van informatie over wetgeving, belastingregels en maatschappelijk verantwoord ondernemen tot subsidies en directe (financiële) ondersteuning bij regionale en (inter)nationale activiteiten van ondernemers uit binnen- en buitenland. Toegankelijke en kwalitatief hoogwaardige publieke diensten verhogen de kwaliteit van het ondernemerschap en bespaart ondernemers kostbare tijd. Om de (hoge) kwaliteit van het Nederlandse vestigings- en ondernemingsklimaat op peil te houden werkt EZ nauw samen met haar internationale, Europese en regionale partners en andere vakdepartementen. EZ versterkt de digitalisering van contacten tussen overheid en bedrijfsleven met als doelstelling dat burgers en bedrijven hun zaken digitaal kunnen afhandelen. Ook met merkbare vermindering van administratieve lasten en nalevingskosten, meer innovatie en duurzaamheid bevorderende wet- en regelgeving en met de inzet van meer ICT worden gunstige voorwaarden gecreëerd voor succesvol ondernemerschap, een ondersteunend ondernemingsklimaat en een aantrekkelijk investeringsklimaat.

Rol en verantwoordelijkheid

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de belangrijkste rollen en verantwoordelijkheden die de Minister van Economische Zaken heeft in het Bedrijvenbeleid. In de tekst onder de tabel wordt verder toegelicht wat deze rollen en verantwoordelijkheden behelzen en op welke van de vier hierboven onderscheiden strategische doelen ze betrekking hebben.

In dit begrotingsartikel ligt de nadruk zoals aangegeven op overheidsinterventies met financiële gevolgen voor de begroting. Naast financiële interventies spelen in het Bedrijvenbeleid echter ook niet-financiële interventies een belangrijke rol bij het realiseren van de strategische doelen, bijvoorbeeld op het terrein van wet- en regelgeving, maar ook en vooral bij het organiseren van publiek-private samenwerking (bijvoorbeeld binnen de topsectoren, op regionaal niveau en door de inzet van «Green Deals»). Een volledig overzicht van deze interventies wordt geboden in de jaarlijkse voortgangsrapportage en in de Monitor Bedrijvenbeleid.

 

Stimuleren

Financieren

Regisseren

(Doen) uitvoeren

Stimuleren van een concurrerend, innovatief en duurzaam bedrijfsleven

     

Ondernemerschap bevorderen en toegang tot en benutting van ondernemers(risico)financiering

     

Ontwikkelen en benutten van hoogwaardig (internationaal) publiek gefinancierd onderzoek en technologie, inclusief publiek-private samenwerking

 

Responsieve overheids- en informatiediensten en ondersteuning voor ondernemers op regionaal, nationaal en internationaal niveau

 

Stimuleren van een concurrerend, innovatief en duurzaam bedrijfsleven

De Minister stimuleert een concurrerend, innovatief en duurzaam bedrijfsleven door:

  • private investeringen in R&D te bevorderen via de WBSO;

  • de R&D-samenwerking in het midden- en kleinbedrijf te stimuleren via de regeling MKB-innovatiestimulering Topsectoren (MIT);

  • in samenwerking met andere ministeries, bedrijven, wetenschap en maatschappelijke organisaties de transitie naar groene groei te versnellen, onder meer via het «Green Deal»- en «Ruimte in Regels» instrument en de interdepartementale programma’s «Groene Groei» en «Bio Based Economy» en het rijksbrede programma Circulaire Economie;

  • internationale samenwerking op het terrein van R&D te faciliteren, onder meer via Internationaal Innoveren en Eurostars;

  • cofinanciering van de EFRO-programma’s (Europees Fonds Regionale Ontwikkeling (EFRO); voor de EFRO-programma’s binnen Nederland draagt de Minister systeemverantwoordelijkheid;

  • het bevorderen van innovatiegericht inkopen door overheden;

  • de inrichting van een adequaat stelsel van intellectueel eigendom;

  • samen met OCW en met het Valorisatieprogramma twaalf consortia te ondersteunen bij het vormgeven van hun activiteiten op het gebied van ondernemerschapsonderwijs en kennisvalorisatie;

  • samen met de partners van het «Techniekpact» te zorgen voor voldoende technisch personeel;

  • In samenwerking met bedrijfsleven, maatschappelijke middenveld, de vakbeweging, het Ministerie van Buitenlandse Zaken en andere ministeries door middel van IMVO-convenanten in te zetten op het identificeren, voorkomen en verminderen van IMVO-risico’s in de waardeketens van het Nederlands bedrijfsleven.

Bevorderen van ondernemerschap en toegang tot en benutting van ondernemers(risico)-financiering

De Minister stimuleert ondernemerschap door:

  • de toegang tot financiering te verbeteren door als overheid garant te staan voor in de kern gezonde bedrijven en verbeterde toegang tot (risico)kapitaal in cruciale fases in de levenscyclus van bedrijven;

  • het ondersteunen van de transitie op de kapitaalmarkt door ruimte en ondersteuning te bieden aan alternatieve vormen van financiering;

  • inzetten op investeringen in Nederland onder meer door het Nederlands Investerings Agentschap (NIA) en via ondersteuning van het private initiatief van institutionele beleggers in de vorm van de Nederlandse Investeringsinstelling (NLII); een pakket van fiscale ondernemersstimulering gericht op zelfstandig ondernemerschap, bedrijfsoverdrachten en bedrijfsinvesteringen;

  • ambitieus ondernemerschap in Nederland aan te jagen door het met StartupDelta versterken van het «start up» en «scale up» ecosysteem;

  • de toegang tot vaardigheden te verbeteren door vraag en aanbod op elkaar af te stemmen via publiek-private samenwerking (NL-Groeit);

  • eerlijk en verantwoord handelsverkeer te bevorderen via afspraken en/of gedragscodes (corporate governance, franchise, betaalme.nu).

Ontwikkelen en benutten van hoogwaardig (internationaal) publiek gefinancierd onderzoek en technologie, inclusief publiek-private samenwerking

De Minister van EZ en de bewindslieden van OCW coördineren en borgen de publieke kennisinfrastructuur voor toegepast en fundamenteel onderzoek. De Minister financiert en regisseert het ontwikkelen en benutten van hoogwaardig (internationaal) publiek gefinancierd onderzoek en technologie, inclusief publiek-private samenwerking door:

  • de TO2-instituten (TNO, Wageningen Research, ECN, Deltares, Marin en NLR) te financieren;

  • gezamenlijke regie met OCW op de publiek-private samenwerking via NWO, waarbij EZ specifiek NWO-TTW subsidieert.

Daarnaast heeft de Minister een stimulerende rol met:

  • de PPS-toeslag, voor het stimuleren van private deelname aan publiek-private onderzoeksinitiatieven vanuit de Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI’s);

  • de financiële bijdrage aan het ruimtevaartbeleid, met name in Europees verband.

Tot slot heeft de Minister een regisserende rol bij het tot stand komen van publiek-private samenwerking binnen het bedrijvenbeleid: de topsectorenaanpak, zoals bij de invulling van de kennis- en innovatiecontracten en «Human Capital Agenda’s» van de topsectoren, bij de maatwerkaanpak op het terrein van regelgeving, bij de «Green Deals» en bij de «Nationale Iconen».

Waarborgen van responsieve overheids- en informatiediensten voor ondersteuning van ondernemers op regionaal, nationaal en internationaal niveau

De Minister stimuleert responsieve overheids- en informatiediensten en ondersteuning voor ondernemers op regionaal, nationaal en internationaal niveau door:

  • uitvoering van de wettelijke taken van de Kamer van Koophandel (Handelsregister en innovatiestimulering) en het inrichten van regionale Ondernemerspleinen ten behoeve van de informatievoorziening, zowel fysiek als digitaal;

  • digitaal zakendoen met de overheid voor ondernemers mogelijk te maken;

  • toegang tot overheidsondersteuning (financieel en/of door middel van kennis via: de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland; Het aansturen van het Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) met als oogmerk het aantrekken van buitenlandse investeerders naar Nederland, samen met de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking; het Innovatie Attaché Netwerk ter ondersteuning van ondernemers uit binnen- en buitenland bij hun internationale R&D en innovatie-ambities;

  • gerichte regie op het verbinden van het Bedrijvenbeleid met de relevante regionale netwerken en partners.

Daarnaast heeft de Minister ook een uitvoerende rol bij het verlenen van Nederlandse octrooien volgens de in de Rijksoctrooiwet geformuleerde voorwaarden.

Beleidsconclusies

Met het bedrijvenbeleid werkt EZ aan een uitmuntend ondernemers- en vestigingsklimaat, dat bedrijven in staat stelt succesvol, duurzaam en innovatief te ondernemen. De voortgangsrapportage bedrijvenbeleid 2017 en website Bedrijvenbeleid in Beeld geven inzicht in de geboekte voortgang van het afgelopen jaar. Beide laten zien dat het bedrijvenbeleid zijn vruchten afwerpt. Dat blijkt uit de voortgang op de drie centrale ambities van het bedrijvenbeleid voor 2020:

  • 1. Nederland in de top 5 van kenniseconomieën in de wereld.

  • 2. Stijging van de Nederlandse R&D inspanningen naar 2,5% van het bbp.

  • 3. Topconsortia voor Kennis en Innovatie, waarin publieke en private partijen participeren voor meer dan € 800 mln, waarvan tenminste 40% gefinancierd door het bedrijfsleven.

Nederland ook in 2017 op vierde plaats mondiale concurrentie-index

Een van de ambities van het Bedrijvenbeleid is dat Nederland tot de top 5 behoort van de meest concurrerende kenniseconomieën in de wereld. Deze ambitie is geformuleerd voor 2020, maar wordt inmiddels al enkele jaren gerealiseerd. Als maatstaf voor de realisatie wordt de positie van Nederland op de ranglijst van The Global Competitiveness Index van World Economic Forum gehanteerd. In 2015 is Nederland op deze mondiale concurrentieranglijst gestegen van 8 naar 5, waarna in 2016 en 2017 een vierde positie werd behaald. Met deze vierde positie is Nederland de meest concurrerende economie in de Europese Unie.

R&D-inspanningen nemen licht toe

In het kader van de Europa 2020-strategie stelt Nederland zich ten doel dat in 2020 2,5% van het bruto binnenlands product aan onderzoek en ontwikkeling (R&D) wordt uitgegeven. De afgelopen jaren zijn de R&D-uitgaven substantieel gestegen, van 1,90% van het bbp in 2011 naar 2,00% van het bbp in 2014 en 2015 en, volgens voorlopige cijfers van het CBS, 2,03% van het bbp in 2016. Hiermee blijft Nederland nog wel ver verwijderd van de doelstelling. In internationaal perspectief scoort Nederland boven het EU-28 gemiddelde (1,96% van het bbp in 2015), maar blijft het fors achter bij het OECD-gemiddelde (2,38% van bbp in 2015). Nederland scoort daarbij relatief laag bij de R&D-uitgaven in de private sector en relatief hoog bij de R&D-uitgaven in de publieke sector.

Publiek en private uitgaven aan pps-projecten blijven toenemen

In het Bedrijvenbeleid geldt als ambitie dat er in 2020 voor meer dan € 800 mln aan publiek-private-samenwerking (PPS) plaatsvindt in TKI-verband, waarvan tenminste 40% is gefinancierd door het bedrijfsleven. De omvang van deze publiek-private samenwerking heeft zich de afgelopen jaren voortvarend ontwikkeld, waardoor de doelstelling al in 2015 ruimschoots werd gehaald. De geïnvesteerde middelen in publiek-private samenwerkingsprojecten bedroegen in 2016 naar schatting € 1.026 mln. Dat is bijna € 60 mln meer dan in 2015. Bedrijven investeerden zo’n € 498 mln in de publieke kennisinfrastructuur. Het aandeel private middelen komt daarbij uit op 49 procent.

Invest-NL

Op 10 februari 2017 is Invest-NL aangekondigd (Kamerstuk, 28 165, nr. 266), een nieuwe financierings- en ontwikkelingsinstelling. In het regeerakkoord is aangekondigd dat het kabinet de oprichting doorzet conform de reeds in gang gezette opzet met drie hoofddoelen. Er is onder andere gewerkt aan het wettelijk kader, het uitwerken van de statuten en beleids- en samenwerkingsovereenkomsten, de voorbereiding van de staatssteunprocedure bij de Europese Commissie, en de operationele inrichting van de instelling (inclusief het samenwerkingsverband met FMO). 15 februari 2018 zijn Tweede en Eerste Kamer geïnformeerd over de Vormgeving van Invest-NL, en de start van de publieke internetconsultatie van het wetsvoorstel medio februari voor een periode van 6 weken. Indiening van de wet bij de Tweede Kamer is voorzien in het najaar van 2018.

Om vooruitlopend op de formele oprichting wel al de benodigde ontwikkeling en eventuele financiering te kunnen doen, heeft het kabinet in de 1e suppletoire begroting 2017 middelen vrijgemaakt voor het intensiveren van de ontwikkelactiviteiten die thans worden uitgevoerd door het Nederlandse Investerings Agentschap (NIA) en FMO NL Business. De ontwikkelactiviteit betreft zowel ondersteuning bij de business development van startende en doorgroeiende innovatieve bedrijven als ondersteuning bij het tot stand komen van projecten. Hiermee hebben NIA en FMO NL Business hun capaciteit kunnen uitbreiden voor de ontwikkeling van bedrijven en projecten. In beide gevallen gaat het om het financierbaar maken van bedrijven of projecten met zo veel mogelijk private inleg. Dit heeft bij NIA onder andere geleid tot een nieuw Co-investeringsfonds met het EIF voor zeer snel groeiende innovatieve bedrijven, en de Energie Transitie Financieringsfaciliteit met BNG, die als regeling zal worden afgeschaft maar waarvan het doel via de investeringstak van Invest-NL zal worden voortgezet. De ontwikkeltak van Invest-NL zal ertoe bijdragen dat projecten die nu onvoldoende van de grond komen op het terrein van de transitie-opgaven, zoals in de energie(besparing) en verduurzaming, worden vlot getrokken. Tevens kan Invest-NL als regisseur optreden om met de markt financieringsbronnen bij elkaar te brengen en kleinere projecten te bundelen en te standaardiseren.

Bedrijfsfinanciering

Alhoewel de situatie op de financieringsmarkt de afgelopen jaren is verbeterd, blijven de slagingspercentages van kredietaanvragen van het MKB achter. Trendmatig gezien neemt het percentage afwijzingen sinds 2014 af. Uit de laatste financieringsmonitor die met de Tweede Kamer is gedeeld (2017–1) blijkt echter dat voor het micro- en kleinbedrijf de afwijzingspercentages aanzienlijk hoger liggen (microbedrijf 34% en kleinbedrijf 24%) dan het midden- en grootbedrijf met name doordat de financier het risico hoger percipieert. Inzet op bedrijfsfinanciering met het financieringsinstrumentarium en diverse aanvullende maatregelen blijft om bovenstaande redenen belangrijk. Het Aanvullend Actieplan MKB-financiering (Kamerstuk, 32 637, nr. 270) dat heeft bijgedragen aan verbreding van het aanbod in de markt van MKB-financiering, en aan het oplossen van fricties en onvolkomenheden in de markt, is afgerond. De beschikbaarheid van voldoende risicokapitaal geeft ondernemers ruimte om te investeren. Daarom is er in 2017 samen met het Europees Investeringsfonds (EIF) een faciliteit voor € 100 mln (waarvan € 50 mln uit het Toekomstfonds) geopend voor snelgroeiende ondernemingen, zogenaamde scale-ups.

Ambitieus Ondernemerschap

Innovatieve MKB’ers, en dan met name de startups en scale-ups, zijn vernieuwers van de economie, dagen het gevestigde bedrijfsleven uit om te innoveren en dragen bij aan de werkgelegenheid. De aanpak voor startups en scale-ups blijft gericht op het wegnemen van barrières die deze groep MKB bedrijven ervaren in hun groeipad. Uitdagingen liggen met name op het gebied van toegang tot voldoende opgeleid talent, toegang tot investeerders en financieringsinstrumenten, netwerkontwikkeling, toegang en benutting van kennis en toegang tot (internationale) markten. Publieke en private partners binnen StartupDelta hebben in 2017 vol ingezet op deze thema’s. Voorbeelden daarvan zijn de lancering van het scale-up fonds (zie ook conclusie bedrijfsfinanciering), de deelname en zichtbaarheid van Nederland op internationale missies en beurzen (zoals CES Las Vegas) en de uitvoering van maatregelen uit de Citydeal Warm Welkom Talent.

Techniekpact

Het Techniekpact versterkt de regionale samenwerking tussen het onderwijs en het bedrijfsleven om het aanbod van technisch geschoold personeel te vergroten en het in stand houden van relevant onderwijs. Het aantal betrokken bedrijven bij publiek-private samenwerkingsverbanden in het beroepsonderwijs is in vier jaar tijd met 2.900 toegenomen, tot circa 4.500 bedrijven in schooljaar 2016/2017.

Sinds eind 2013 is het aantal werkzame mensen in de techniek met 92.000 gestegen tot 1.487.000 eind 2016. Het ICT-aandeel daarbinnen kende in dezelfde periode een groei van 2 procentpunt tot 13% eind 2016.

De instroom van studenten in de bètatechniek nam tussen 2013/2014 en 2016/2017 toe met 2 procentpunt in het WO (nu 36%), 4 procentpunt in het HBO (nu 25%) en 3 procentpunt in het MBO (nu 32%). Deze cijfers tonen een positieve trend wat betreft stijgende instroom in technische opleidingen, waarmee de ambitie van 4 op 10 jongeren met een technische opleiding in 2020 binnen bereik is.

Digitale overheid

Op het vlak van digitale overheid zijn diverse stappen gezet. Zo is de verplichting voor het elektronisch indienen van de jaarrekening bij de Kamer van Koophandel (KvK) via Standard Business Reporting vanaf het boekjaar 2017 ook voor middelgrote rechtspersonen ingegaan. Dit vermindert de papieren rompslomp voor deze ondernemers. Voor micro-ondernemingen en kleine rechtspersonen gold deze verplichting al voor het boekjaar 2016. Er zijn in 2017 ruim 672.000 jaarrekeningen elektronisch gedeponeerd, waarvan bijna 580.000 via SBR-software. Daarnaast is medio 2017 een intentieovereenkomst getekend door de Belastingdienst, UWV, Kamer van Koophandel, RDW, DUO en de gemeente Den Haag. Deze partijen hebben afgesproken om gezamenlijk in de 12 maanden vanaf Q4 2017 hun online diensten voor bedrijven geheel of gedeeltelijk open te stellen voor het inloggen met eHerkenning. De overeenkomst betekent dat in 2018 een doorbraak van het gebruik van eHerkenning bij grote overheidspartijen zal plaatsvinden.

Verder heeft een herpositionering van het digitaal ondernemersplein plaatsgevonden. Met het Ondernemersplein werken verschillende overheden (waaronder RVO.nl, KvK, CBS, BD en UWV) samen om informatie van de overheid vanuit het perspectief van de Ondernemer te ontsluiten. Tot slot heeft de Eerste en Tweede Kamer het wetsvoorstel aangenomen tot wijziging van Aanbestedingswetgeving in verband met de implementatie van de EU-richtlijn voor elektronische facturering bij overheidsopdrachten. Bedrijven die zaken doen met aanbestedende diensten en speciale sectorbedrijven krijgen op basis van deze wijziging het «recht» om bij opdrachten boven de EU drempelwaarden een e-factuur in te dienen. Deze ontwikkelingen wijzen uit dat het beleid van de afgelopen jaren succesvol is en wordt omgezet in concrete maatregelen op het vlak van de digitale dienstverlening.

Regeldruk

Op 12 mei 2017 heeft de Minister van Economische Zaken de rapportage «goed geregeld» naar de kamer gestuurd waarin verantwoording wordt afgelegd over de reductie van de regeldruk in de kabinetsperiode 2012–2017.

Hierin wordt aangegeven dat in de genoemde kabinetsperiode een structurele verlaging van de regeldrukkosten met € 2,48 mld is gerealiseerd. Hiermee is ruim 99% van de kabinetsdoelstelling van € 2,5 mld gerealiseerd. De reductie bevatte voor € 1,39 mld aan maatregelen voor bedrijven en voor € 1,09 mld aan maatregelen voor burgers en professionals.

Verder is aangegeven dat binnen een aantal sectoren in het kader van de maatwerkaanpak concrete problemen van ondernemers zijn opgelost. Binnen die maatwerkaanpak inventariseert de overheid samen met bedrijven, burgers en professionals knelpunten om die vervolgens gezamenlijk op te lossen. Zo werd in het kader van de maatwerkaanpak «winkelambacht» een digitale bedrijfshulpverleningsapplicatie ontwikkeld waarmee een forse besparing kan worden gerealiseerd om dat werkgevers op een eenvoudige en adequate wijze passende bedrijfshulpverlening kunnen organiseren. Ook is er binnen de maatwerkaanpak «banken» een InnovationHub gelanceerd met als doel innovatie in de financiële sector te accommoderen.

Tot slot is per 1 juni 2017 het nieuwe Adviescollege Toetsing Regeldruk van start gegaan met als opdracht de toetsing van voorgenomen regelgeving te verbeteren. Naast het toezien op het goed in kaart brengen van de regeldrukeffecten van nieuwe wetgeving schenkt de ATR ook aandacht aan de vraag of alternatieven goed zijn afgewogen en of er voor het minst belastende alternatief is gekozen.

Budgettaire gevolgen van beleid artikel 2 (bedragen x € 1.000)1
 

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2017

2017

2017

VERPLICHTINGEN

1.654.654

2.357.564

– 702.910

Waarvan garantieverplichtingen

805.621

1.676.662

– 871.041

UITGAVEN

843.402

829.651

13.751

       

Garanties

58.916

65.780

– 6.864

BMKB

34.818

41.594

– 6.776

Storting reserve BMKB

11.147

 

11.147

Groeifaciliteit

4.216

8.850

– 4.634

Storting reserve Groeifaciliteit

2.144

 

2.144

Garantie Ondernemingsfinanciering (GO)

1.610

11.745

– 10.135

Storting reserve GO

4.940

 

4.940

Garantiefaciliteit Scheepsnieuwbouwfinanciering

 

3.591

– 3.591

Storting reserve MKB Financiering

41

 

41

       

Subsidies

97.343

113.606

– 16.263

Lucht- en Ruimtevaart

1.587

3.214

– 1.627

MKB-Innovatiestimulering Topsectoren (MIT)

15.818

31.265

– 15.447

Eurostars

13.325

14.689

– 1.364

Bevorderen Ondernemerschap

7.465

6.242

1.223

Groene Groei en Biobased Economy

1.147

1.553

– 406

Cofinanciering EFRO, inclusief INTERREG

37.356

42.916

– 5.560

Bijdrage aan ROM's

5.375

5.313

62

Overige subsidies

15.270

8.414

6.856

       

Opdrachten

29.971

35.681

– 5.710

Onderzoek en opdrachten

4.255

4.697

– 442

Caribisch Nederland

190

1.044

– 854

ICT beleid

16.834

19.056

– 2.222

Regeldruk

735

2.221

– 1.486

Mainport Rotterdam

7.537

7.612

– 75

Regiekosten regionale functie

263

1.051

– 788

Invest-NL i.o.

157

 

157

       

Bijdragen aan agentschappen

107.074

88.925

18.149

Bijdrage RVO.nl

98.351

83.978

14.373

Bijdrage Agentschap Telecom

3.240

2.710

530

Bijdrage Logius

2.672

2.237

435

Invest-NL i.o.

2.811

 

2.811

       

Bijdragen aan ZBO's/RWT’s

268.831

255.888

12.943

Bijdrage aan TNO

138.926

131.361

7.565

Kamer van Koophandel

109.969

104.301

5.668

NWO-TTW2

19.936

20.226

– 290

       

Bijdragen aan medeoverheden

2.045

3.914

– 1.869

Sterke Regio's en Nota Ruimte

2.045

3.914

– 1.869

       

Bijdragen aan (inter-)nationale organisaties

279.221

265.857

13.364

Internationaal Innoveren

36.499

33.771

2.728

PPS-toeslag

100.804

99.396

1.408

TO2 (exclusief TNO)

32.348

31.745

603

Topsectoren overig

31.193

21.386

9.807

Ruimtevaart (ESA)

66.599

64.766

1.833

Bijdrage NBTC

8.694

8.554

140

Bijdragen organisaties

3.084

6.239

– 3.155

       

ONTVANGSTEN

134.101

114.332

19.769

BMKB

37.316

33.000

4.316

Groeifaciliteit

5.510

8.000

– 2.490

Garantie Ondernemingsfinanciering (GO)

9.132

13.000

– 3.868

Garantiefaciliteit Scheepsnieuwbouwfinanciering (GSF)

178

4.000

– 3.822

Onttrekking reserve GSF

10.136

 

10.136

MKB Financiering

41

 

41

Luchtvaartkredietregeling

13.507

8.447

5.060

Rijksoctrooiwet

40.260

37.681

2.579

Eurostars

1.629

4.238

– 2.609

Joint Strike Fighter

2.009

2.500

– 491

Diverse ontvangsten

14.383

3.466

10.917

X Noot
1

Artikel 2 in deze vorm is voor het eerst verschenen in de begroting 2017. Er zijn daarom alleen realisatiegegevens opgenomen voor 2017.

X Noot
2

De stichting Technische Wetenschappen (STW) is per 1 januari 2017 opgegaan in de ZBO NWO (NWO-domein TTW). In de oorspronkelijke begroting was STW opgenomen onder bijdragen aan (inter-)nationale organisaties. Met de 1e suppletoire begroting 2017 is NWO-TTW opgenomen onder de Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s.

Toelichting op de verplichtingen

De verplichtingen zijn circa € 703 mln lager dan geraamd. Dit wordt veroorzaakt door de volgende mutaties:

  • Benutting garantie-instrumentarium (– € 927,6). Van het garantie-instrumentarium bleven de volgende budgetten onbenut: Borgstelling MKB (BMKB) € 206,7 mln; Groeifaciliteit (GF) € 109,8 mln; Garantie Ondernemingsfinanciering (GO) € 234,4 mln; De benutting van de BMKB en de Groeifaciliteit lag op een lager niveau dan in 2016 (– € 98,3 respectievelijk -€ 26,1 mln). De benutting van de GO lag € 47 mln boven het niveau van vorig jaar. De ETFF is medio 2017 in werking getreden waarvoor tot ultimo 2017 nog geen garanties zijn verstrekt.

  • Daarnaast zijn in het kader van het aanvullend actieplan MKB-financiering voor € 56,5 mln aan garanties verstrekt, waarvoor aanvankelijk geen budget was geraamd in de oorspronkelijke begroting. Bij 1e suppletoire begroting 2017 is hiervoor het garantiebudget beschikbaar gesteld.

  • Het saldo per garantieregeling van de beschikbare begrotingsmiddelen, ontvangsten en schade-uitgaven per ultimo 2017 is afgestort in de begrotingsreserves van de garantieregelingen (€ 18,3 mln). Dit betreft achtereenvolgens de volgende bedragen: BMKB € 11,1 mln; GF € 2,1 mln, GO € 4,9 mln en MKB-garanties € 0,1 mln.

  • MKB Innovatiestimulering Topsectoren MIT (– € 11 mln). Dit wordt in het bijzonder veroorzaakt door een overheveling naar het Provinciefonds van € 14,1 mln ten behoeve van de decentrale uitvoering van de MIT. Deze overheveling heeft voor € 1,52 mln betrekking op de tranche 2016 en voor € 12,6 mln op de tranche 2017. Omdat de uitvoering van de decentrale MIT door de regio’s wordt uitgevoerd, vormen de hiermee samenhangende middelen geen onderdeel van de verantwoording in het jaarverslag van het Rijk. Naast deze overheveling van € 14,1 mln werd € 3 mln aan verplichtingenruimte aan de begroting toegevoegd uit de onderuitputting van 2016.

  • TNO (€ 12,7 mln). Dit betreft diverse mutaties die plaats hebben gevonden bij de 2e suppletoire begroting. De belangrijkste mutaties zijn: Het verwerken van de loon- en prijsbijstelling tranche 2017 ad € 2,4 mln; de bijdrage van I&M ad € 3,1 mln in het kader van het implementatie programma Basisregistratie Ondergrond (BRO) van TNO; de bijdrage van Justitie en Veiligheid ad € 1,6 mln in aanvulling op het Vraaggestuurd Programma Veilige Maatschappij van TNO; het naar voren halen van verplichtingenruimte van in totaal € 7,4 mln om de committering aan TNO voor 2018 te kunnen vastleggen in 2017; een overheveling van € 2,5 mln naar beleidsartikel 6 (Concurrende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens) ten behoeve van Wageningen Research in het kader van de oprichting van het Dutch Food Initiative.

  • Kamer van Koophandel (€ 6,8 mln): De hogere verplichtingenrealisatie voor de Kamer van Koophandel komt voort uit bijdragen van diverse overheidspartijen – als gebruiker van het handelsregister – voor innovatie van het handelsregister, bijdragen van het Ministerie van Financiën en Veiligheid en Justitie voor de bouw van het UBO-register, de door het Ministerie van Financiën uitgekeerde loon- en prijsbijstelling en compensatie in verband met stijging pensioenpremies en een technische mutatie voor de uitkering hiervan in 2018, alsmede de door de Unie van Waterschappen geleverde bijdrage voor inputfinanciering van het handelsregister.

  • PPS-toeslag (€ 26 mln): De belangrijkste oorzaken hiervoor betreffen de wijzigingen in de 2e suppletoire begroting waarmee de verplichtingenruimte van de PPS-toeslag is opgehoogd met € 20 mln. Dit was nodig om de toen verwachte aanvragen te faciliteren. De uiteindelijke verplichtingenrealisatie van de PPS-toeslagregeling was € 143 mln. Ook is het verplichtingenbudget voor het Organiserend Vermogen van de TKI’s, dat ook onder de PPS-toeslag wordt verantwoord, opgehoogd met circa € 4 mln.

  • Ruimtevaart (€ 100,3 mln). De mutatie betreft het naar voren halen van verplichtingenruimte in verband met het committeren van de inschrijvingen op de Ministerconferentie 2016 van het Europese Ruimtevaart Agentschap (ESA).

  • Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) (€ 14,3 mln): De opdracht aan RVO.nl met € 14,3 mln is verhoogd als gevolg van onder andere de volgende mutaties en aanvullende opdrachten: loon- en prijsbijstelling (€ 2,8 mln), opdrachten ICT beleid (€ 5,9 mln voor onder andere Regelhulpen, Ondernemersplein, Mijn overheid voor ondernemers, Berichtenbox bedrijven, eIDAS knooppunt, programma bureau efactureren), vaststelling RVO.nl-opdracht 2016 (€ 1,1 mln), opdrachten NFIA (€ 0,9 mln voor onder andere werkzaamheden in het kader van de Brexit), het Nederlands Investerings Agentschap (€ 0,9 mln) en overige opdrachten (€ 2,7 mln voor onder andere het Netherlands Space Office, Startup Delta, Hannover Messe, het Aanvullen Actieplan, compensatie voor de euro/dollar koers voor NFIA en het Innovatie Attaché Netwerk).

Toelichting op de uitgaven

Garanties

Borgstelling MKB (BMKB) (– € 6,8 mln): De schade-uitgaven voor de BMKB lagen op hetzelfde niveau als vorig jaar (€ 34,8). Vanwege het lage aantal faillissementen was niet het volledige voor schadeuitgaven geraamde budget nodig. Door deze lagere uitgaven van € 6,8 mln en de hoger dan geraamde ontvangsten van € 4,3 mln was het mogelijk € 11,1 mln te storten in de begrotingsreserve van de BMKB als buffer voor eventuele tegenvallers in de toekomst.

Garantie Ondernemingsfinanciering (– € 10,1 mln): Voor de GO waren de schade-uitgaven beperkt (€ 1,6 mln), waardoor de realisatie fors onder de schaderaming in de begroting uitkwam. Voor de GO was het mogelijk een bedrag van € 4,9 mln af te storten in de begrotingsreserve als buffer voor eventuele tegenvallers in komende jaren.

Subsidies

MKB-Innovatiestimulering Topsectoren (MIT) (– € 15,4 mln): Deze lagere realisatie wordt voornamelijk veroorzaakt door een overheveling naar het Provinciefonds van € 14,1 mln ten behoeve van de decentrale uitvoering van de MIT. Omdat de uitvoering van de decentrale MIT door de regio’s wordt uitgevoerd, vormen de hiermee samenhangende middelen geen onderdeel van de verantwoording in het jaarverslag van het Rijk. Daarnaast was er sprake van een beperkte onderuitputting van € 1,3 mln als gevolg van een aangepast uitbetalingsritme.

EFRO (– € 5,6 mln): Dit wordt in het bijzonder veroorzaakt door een budgetoverheveling naar het Ministerie van Financiën voor de opdrachtverlening aan de Auditdienst Rijk (ADR) voor het uitvoeren van de werkzaamheden voor de landsdelige EFRO-programma’s en voor Interreg (€ 1,5 mln) en het alternatief inzetten ten behoeve van het werkgelegenheidsprogramma Vierkant voor Werk (€ 1,7 mln). Daarnaast was er € 1,9 mln onderuitputting.

Overige subsidies (€ 6,9 mln): Dit wordt in het bijzonder veroorzaakt door een boekhoudkundige afwikkeling van alle financiële verplichtingen vanuit het programma Pieken in de Delta (€ 5,9 mln). Tegenover deze geboekte uitgaven is in het kader van de afwikkeling van deze verplichtingen een ontvangst van circa € 6,1 mln in de administratie verwerkt. Per saldo is op basis van de subsidieverantwoording door het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN) circa € 0,2 mln teruggestort aan EZ als gevolg van te veel verstrekte voorschotten. Daarnaast was voor de uitfinanciering van de Innovatieve Onderzoeksprogramma’s € 1,1 mln minder benodigd. Voor de uitfinanciering van de aangegane verplichtingen in het kader van de Subsidieregeling Innovatieve Scheepsbouw was € 2,0 mln benodigd waarvoor in de oorspronkelijke begroting geen middelen waren geraamd.

Bijdragen aan agentschappen

RVO.nl (€ 14,3 mln): Dit betrof een verhoging van de opdracht aan RVO.nl. Zie de toelichting onder de verplichtingen.

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

TNO (€ 7,6): Dit betreft diverse mutaties die plaats hebben gevonden bij de 2e suppletoire begroting 2017. De belangrijkste mutaties zijn: het verwerken van de loon- en prijsbijstelling tranche 2017 ad € 2,4 mln; de bijdrage van IenW ad € 3,1 mln in het kader van het implementatieprogramma Basisregistratie Ondergrond (BRO) van TNO; de bijdrage van Justitie en Veiligheid ad € 1,6 mln in aanvulling op het Vraaggestuurd Programma Veilige Maatschappij van TNO.

Kamer van Koophandel (€ 5,7 mln): De hogere uitgaven voor de Kamer van Koophandel komen voort uit bijdragen van diverse overheidspartijen – als gebruiker van het handelsregister – voor innovatie van het handelsregister, bijdragen van het Ministerie van Financiën en Veiligheid en Justitie voor de bouw van het UBO-register, de uitgekeerde loon en prijsbijstelling en compensatie in verband met stijging van de pensioenpremies, alsmede de door de Unie van Waterschappen geleverde bijdrage voor inputfinanciering van het handelsregister. Daarnaast is de benodigde kasbijdrage beschikbaar gesteld voor de financieringsdesk, de kosten van de bronkopie van het handelsregister en voor het programmma NL Groeit in 2017.

Bijdragen aan (inter-)nationale organisaties

Topsectoren overig (€ 9,8 mln): De belangrijkste reden hiervoor is dat voor de oud FES-projecten NanonextNL en Commit de subsidies definitief zijn vastgesteld. Voor de slotbetalingen op deze verplichtingen was € 3,8 mln respectievelijk € 5 mln benodigd. Bij de 2e suppletoire begroting 2017 zijn hiervoor de benodigde budgetten beschikbaar gesteld.

Strategisch doel 1 Stimuleren van een concurrerend, innovatief en duurzaam bedrijfsleven

Tabel kengetallen behorend bij strategisch doel 1

Kengetallen

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Bron

MIT

           

RVO.nl

Aantal bedrijven dat deelneemt aan MIT1

 

707

662

1.206

1.287

1.404

 

Omvang private R&D-uitgaven ondersteund met MIT (x € 1 mln)

 

26

61

86

83

93

 

Eurostars

           

RVO.nl

Aantal Nederlandse deelnemers aan Eurostars

44

49

20

69

75

72

 

waarvan bedrijven

37

37

13

50

52

49

 

waarvan hightech MKB (%)

89%

81%

100%

96%

90%

98%

 

Door Eurostars ondersteunde private R&D-uitgaven van Nederlandse deelnemers (x € 1 mln)

11,1

13

7

32

28

30

 

Horizon20202

           

RVO.nl/EC

Aantal Nederlandse deelnemers aan H2020

 

1.544

449

712

984

1.388

 

waarvan bedrijven

 

1.185

298

500

713

1.003

 

Omvang H2020-middelen voor Nederlandse deelnemers (retour in mln euro)

 

3.403

538

1.016

1.644

2.272

 

waarvan bedrijven (%)

 

21%

31%

28%

25%

27%

 

Retourpercentage voor Nederland (%)

 

7,5%

8,1%

7,7%

7,5%

7,6%

 

WBSO

           

RVO.nl

Aantal bedrijven dat gebruik maakt van WBSO

22.220

22.640

22.974

22.980

22.330

21.265

 

Door WBSO ondersteunde private R&D-uitgaven (S&O-loon, x € 1 mln)

3.854

3.917

3.997

3.868

3.930

4.008

 
X Noot
1

De MIT-cijfers zijn voorlopig omdat nog niet alle regio’s hun rapportage hebben aangeleverd. De cijfers zijn exclusief Utrecht (R&D tender) en exclusief netwerkactiviteiten en innovatiemakelaars.

X Noot
2

Deze cijfers zijn cumulatief. De peildatum is oktober 2017. Een deel van de stijging in 2017 is het gevolg van een andere meetmethode. Anders dan voorgaande jaren heeft de Europese Commissie de zogenaamde «thirdparties» (voor onder meer de Marie Curie beurzen) meegeteld.

Strategisch doel 2 Bevorderen ondernemerschap en toegang tot en benutting van ondernemers(risico)financiering

Tabel kengetallen behorend bij strategisch doel 2

Kengetallen

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Bron

BMKB

           

RVO.nl

Verstrekte garanties BMKB, x € 1 mln

486

344

372

446

657

558

 

Totaal aantal verstrekte garanties

2.640

1.983

1.949

2.545

3.688

3.299

 

Groeifaciliteit

           

RVO.nl

Verstrekte garanties Groeifaciliteit, x € 1 mln

13

8

32

19

37

21

 

Totaal aantal verstrekte garanties

21

16

20

14

17

8

 

Garantie Ondernemingsfinanciering (GO)

           

RVO.nl

Verstrekte garanties GO, x € 1 mln

103

103

82

137

58

91

 

Totaal aantal verstrekte garanties

53

51

39

76

36

80

 

Garantieregeling Scheepsnieuwbouwfinanciering

           

RVO.nl

Verstrekte garanties Scheepsnieuwbouw, x € 1 mln

 

44

0

3

0

0

 

Totaal aantal verstrekte garanties

 

6

0

1

0

0

 

Qredits

           

Qredits

Aantal verstrekte kredieten (Micro- en MKB-krediet)

1.133

1.020

1.187

1.500

1.750

2.238

 

Qredits heeft in 2017 aan 2.238 startende en bestaande ondernemers een krediet verstrekt voor in totaal een bedrag van € 53,8 mln. Dit zijn 488 kredieten meer dan in 2016 ofwel een groei van 28%.

Er werden 1.747 microkredieten (€ 35 mln), 118 MKB kredieten (€ 10,5 mln), 359 flexibele kredieten (€ 5,5 mln) en 14 achtergestelde leningen (€ 3,8 mln) verstrekt.

Het aantal aanvragen is ook gestegen te weten 8% meer aanvragen voor een microkrediet en 6% meer aanvragen voor een MKB krediet. Voor een MKB-krediet aanvraag is een afwijzing of doorverwijzing van de bank nodig.

Uit het Aanvullend Actieplan MKB-financiering was € 100 mln beschikbaar voor Microkredieten. Eind 2017 is een garantie verstrekt van € 13,3 mln aan de Bank van de Raad van Europa voor een lening aan Qredits van € 16,6 mln. Deze bank financiert activiteiten met een sociale impact en past goed bij de doelstellingen van Qredits. In 2015/16 was reeds een garantie verstrekt van € 86,7 mln aan de Europese Investeringsbank voor een lening aan Qredits van € 100 mln. De leningen van beide banken wordt ingezet voor zowel de verdere groei van de dienstverlening van Qredits (micro- en MKB tot € 150.000) als de nieuwe dienstverlening van Qredits (werkkapitaal en de hogere MKB-kredieten tot € 250.000).

Strategisch doel 3 Ontwikkelen en benutten van hoogwaardig (internationaal) publiek gefinancierd onderzoek en technologie, inclusief publiek-private samenwerking

Tabel kengetallen behorend bij strategisch doel 3

Kengetallen

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Bron

TKI's

           

RVO.nl/ TKI’s

Omvang middelen PPS-programma’s TKI (x € 1 mln)1

 

571

814

970

1.026

n.n.b.

 

waarvan private middelen (%)

 

35%

44%

49%

49%

n.n.b.

 

TO2

             

Klanttevredenheid Deltares

 

8,0

7,9

8,7

8,6

8,2

Deltares

Klanttevredenheid Marin

 

8,8

9,0

8,8

8,9

8,6

Marin

Klanttevredenheid NLR

 

8,5

8,7

8,8

8,7

8,7

NLR

Klanttevredenheid TNO

 

8,2

8,3

8,4

8,6

8,6

TNO

Kennisbenutting Deltares

     

96%

97%

93%

Deltares

Kennisbenutting Marin

     

97%

100%

100%

Marin

Kennisbenutting NLR

     

99%

99,5%

99%

NLR

Kennisbenutting TNO

     

98%

98%

98%

TNO

Europese Ruimtevaartorganisatie (ESA)

             

Aantal Nederlandse bedrijven dat deelneemt aan ruimtevaartprogramma’s ESA

499

 

552

121

121

136

ESA

Ruimtevaart geo-return/retour (%)

1,07

1,10

1,14

1,02

1,18

1,16

ESA

X Noot
1

Het cijfer over 2016 betreft het definitieve realisatiecijfer van de omvang middelen PPS-programma’s TKI en wijkt af van het voorlopige cijfer gepresenteerd in de begroting 2018.

Strategisch doel 4 Waarborgen van responsieve overheids- en informatiediensten en ondersteuning voor ondernemers op regionaal, nationaal en internationaal niveau

Tabel kengetallen behorend bij strategisch doel 4

Kengetallen

2013

2014

2015

2016

2017

Bron

Innovatie Attaché Netwerk

         

IAN/RVO.nl

Geformaliseerde samenwerkingsverbanden

67

115

78

97

60

 

Klanttevredenheid1

8,6

8,8

8,6

8,1

n.n.b.

 

Netherlands Foreign Investment Agency

         

NFIA/RVO.nl

Projecten

193

187

207

227

224

 

Investeringsomvang (€ mln)

1.658

3.185

1.765

1.467

1.227

 

Werkgelegenheid (arbeidsplaatsen)

8.435

6.304

7.779

7.570

8.158

 

KvK/Ondernemerspleinen

         

KvK

Waardering Kamer van Koophandel2

 

7,1

7,1

7,2

– 10

 

Bereik Kamer van Koophandel

 

51%

52%

55%

55%

 

Waardering Ondernemersplein.nl3

 

6,8

6,8

7,0

7,3

 

Regeldruk

           

Netto verlaging regeldruk (cumulatief, € mln)

527

1.153

1.808

2.228

2.481

EZ

X Noot
1

In het najaar van 2017 is geen meting uitgevoerd onder klanten van het netwerk. Deze meting wordt alsnog uitgevoerd in het eerste kwartaal van 2018 en de realisatie wordt opgenomen in de begroting 2019.

X Noot
2

In 2016 is de Kamer van Koophandel voor het meten van de waardering overgestapt op het meten van de Net Promotor Score (NPS). Hierbij wordt gemeten hoe klanten van de Kamer van Koophandel, de producten en/of diensten aanbevelen bij een collega of zakenrelatie. De NPS wordt verkregen door het verschil te berekenen tussen het percentage Promotors (zij die een score van 9 of 10 geven) en het percentage Criticasters (respondenten die een score van 0 tot 6 geven). Dit is een gangbare (internationale) meetmethodiek. De NPS was in 2016 – 13 en in 2017 – 10. De ambitie voor 2018 is om deze score (ten opzichte van 2017) met 3 punten te laten groeien tot – 7. Het vergroten van de waardering wordt gerealiseerd met onder andere het verder oplossen van knelpunten in de dienstverlening en het vergroten van het klantgemak.

X Noot
3

Het cijfer voor 2017 is gebaseerd op het Online Tevredenheidsonderzoek van het vierde kwartaal 2017.

Toelichting op de ontvangsten

Onttrekking begrotingsreserve Garantiefaciliteit Scheepsnieuwbouwfinanciering (GSF) (€ 10,1 mln): De GSF is per 1 juli 2017 beëindigd. De laatste garantieverplichtingen vervielen ultimo 2017. De middelen in de begrotingsreserve die ten behoeve van de regeling was opgebouwd, zijn in 2017 aan deze reserve onttrokken en vielen vrij ten gunste van het generale beeld. Zie ook de toelichting op de uitgaven.

Luchtvaartkredietregeling (€ 5,1 mln): De meevaller in de ontvangsten is veroorzaakt doordat een luchtvaartkrediet van € 2,7 mln in één keer werd afgelost.

Daarnaast is een aantal luchtvaartkredieten versneld afgelost en zijn er hogere aflossingen gerealiseerd dan aanvankelijk geraamd.

Diverse ontvangsten (€ 10,9 mln): Deze ontvangstenmeevaller wordt door de volgende mutaties veroorzaakt:

  • Ontvangsten ruimtelijk economisch beleid (€ 6,5 mln): Dit wordt in het bijzonder veroorzaakt vanwege de boekhoudkundige afwikkeling van oude subsidieverplichtingen Pieken in de Delta (zie ook de toelichting onder de uitgaven).

  • Ontvangsten innovatie (€ 1,9 mln): Er is bij de afwikkeling van oude subsidieverplichtingen in totaal € 1,9 mln terugontvangen, onder andere aan te veel betaalde voorschotten.

  • Terugontvangsten RVO.nl (€ 2,5 mln): In het kader van de afwikkeling van de opdracht aan RVO.nl over 2015 is in 2017 nog een bedrag van € 2,5 mln terug ontvangen. De opdracht werd tegen lagere dan geraamde kosten uitgevoerd.

Toelichting op de begrotingsreserves

Begrotingsreserve Borgstelling MKB-kredieten (BMKB)

Bedragen x € 1 mln

Stand 1/1/2017

58,6

+ Storting

11,1

– Onttrekking

 

Stand per 31/12/20171

69,8

X Noot
1

De afwijking van dit bedrag met de twee bovenstaande bedragen wordt veroorzaakt door een afrondingsverschil.

Op basis van de gerealiseerde schade-uitgaven, de beschikbare middelen op de begroting en de gerealiseerde ontvangsten is € 11,1 mln gestort in de begrotingsreserve BMKB.

Begrotingsreserve Groeifaciliteit

Bedragen x € 1 mln

Stand 1/1/2017

16,2

+ Storting

2,1

– Onttrekking

 

Stand per 31/12/2017

18,3

Op basis van de gerealiseerde schade-uitgaven, de beschikbare middelen op de begroting en de gerealiseerde ontvangsten is € 2,1 mln gestort in de begrotingsreserve Groeifaciliteit.

Begrotingsreserve Garantie Ondernemingsfinanciering (GO)

Bedragen x € 1 mln

Stand 1/1/2017

60,1

+ Storting

4,9

– Onttrekking

 

Stand per 31/12/20171

65,1

X Noot
1

De afwijking van dit bedrag met de twee bovenstaande bedragen wordt veroorzaakt door een afrondingsverschil.

Op basis van de gerealiseerde schade-uitgaven, de beschikbare middelen op de begroting en de gerealiseerde ontvangsten is € 4,9 mln gestort in de begrotingsreserve Garantie Ondernemingsfinanciering.

Begrotingsreserve Garantiefaciliteit Scheepsnieuwbouwfinanciering

Bedragen x € 1 mln

Stand 1/1/2017

10,1

+ Storting

 

– Onttrekking

– 10,1

Stand per 31/12/2017

0

Op basis van de evaluatie van de Garantiefaciliteit Scheepsnieuwbouwfinanciering (GSF) is besloten de GSF na 1 juli 2017 niet te verlengen. Daarmee is de noodzaak om een begrotingsreserve GSF aan te houden vervallen.

Begrotingsreserve Garantie MKB-financiering

Bedragen x € 1 mln

Stand 1/1/2017

9,0

+ Storting1

0

– Onttrekking

 

Stand per 31/12/2017

9,0

X Noot
1

Er is daadwerkelijk € 41.000 gestort, in de afronding is dat echter 0 en blijft de stand van de reserve € 9,0 mln.

3 Toekomstfonds

Algemene Doelstelling

Versterken van de innovatieve kracht van Nederland door het beschikbaar stellen van financiering voor innovatief en snelgroeiend MKB en voor fundamenteel en toegepast onderzoek en het behouden van vermogen voor toekomstige generaties.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van Economische Zaken is rijksbreed verantwoordelijk voor versterking van het innovatievermogen, in het bijzonder gericht op het bedrijfsleven en verantwoordelijk voor het scheppen van randvoorwaarden voor een excellent ondernemingsklimaat.

De Minister van EZ en de bewindslieden van OCW coördineren en borgen de publieke kennisinfrastructuur voor toegepast en fundamenteel onderzoek.

Vanuit deze verantwoordelijkheden heeft de Minister een financierende en faciliterende rol, samenhangend met de stimulerende, regisserende en faciliterende rollen zoals vermeld in artikel 2 van deze begroting:

Financieren/faciliteren

  • Het mede-financieren van investeringen in R&D en innovatie.

  • Het faciliteren van toegang tot en financieren van (risico)kapitaal voor bedrijven.

  • Het mede-financieren van Europese en internationale samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie.

Beleidsconclusies

De beschikbaarheid van risicokapitaal voor startups en snelgroeiende en innovatieve bedrijfsleven is in Nederland de afgelopen jaren flink vergroot, maar loopt in vergelijking met toonaangevende innovatie-gedreven landen, zoals de Verenigde Staten en Israël, nog achter (OECD 2017, Entrepreneurship at a glance). Het Toekomstfonds speelt een belangrijke rol om hier verandering in te brengen. In 2017 heeft EZ samen met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in drie eHealth fondsen geïnvesteerd in de Seed-capital regeling. Deze fondsen investeren in startende ondernemingen die innovatie zorgtechnologie ontwikkelen op het gebied van eHealth. Daarnaast is er ook binnen de Seed € 10 mln beschikbaar gesteld om te investeringen met zogenaamde business angels in startups. Voor de snelgroeiende innovatieve ondernemingen is er het Dutch Venture Initiative en is er in 2017 een co-investeringsfonds van € 100 mln voor grotere risicokapitaal investeringen gestart.

Om de oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen en het toekomstig verdienvermogen extra kracht bij te zetten investeert het kabinet vanuit het Toekomstfonds tevens in hoogwaardige onderzoeksfaciliteiten en in excellente onderzoeksthema’s. In 2017 zijn er met de regeling Toekomstfondskrediet OnderzoeksFaciliteiten met € 13,7 mln 4 voorstellen gehonoreerd om onderzoeksfaciliteiten te ondersteunen (brief d.d. 25-10-2017, Kamerstuk, 31 288/34 775 VIII nr. 603). Tevens zijn met € 3,6 mln twee Smart Industry field Labs aanvragen gehonoreerd en is de Vroege Fase Financiering uitgebreid. Dat betekent dat TO2-starters een aanvraag kunnen indienen voor subsidie voor een haalbaarheidsstudie (maximaal € 45.000); en als vervolg daarop kunnen meedingen naar een lening (maximaal € 250.000) voor een vroegefasetraject.

Oost NL werkt samen met het Europees Investeringsfonds (EIF) en EZ aan het Dutch Venture Initiative om de toegang tot financiering te verbeteren voor snelgroeiende innovatieve ondernemingen. Voor ondernemingen met groeiambities blijft de beschikbaarheid van risicokapitaal cruciaal. Venture capital fondsen zijn met hun risicokapitaalverstrekking bij uitstek financiers van snelgroeiende innovatieve ondernemingen. Bedrijven gefinancierd met venture capital groeien bovengemiddeld. DVI-1 heeft geleid tot 15 nieuwe hoogwaardige risicokapitaalfondsen met financiering uit de private markt, waaronder ook initiatieven waar provincies bij betrokken zijn. DVI-1 heeft daarmee al haar middelen gecommitteerd. Het Europese Investeringsfonds (EIF) heeft voor het tweede DVI-fonds € 100 mln beschikbaar gesteld en via Oost NL stelt het EZ ook € 100 mln beschikbaar. Dit fonds is in april 2016 gestart en heeft al in zeven nieuwe hoogwaardige risicokapitaalfondsen geïnvesteerd.

Budgettaire gevolgen van beleid artikel 3 (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie 20151

Realisatie

2016

Realisatie

2017

Vastgestelde begroting 2017

Verschil

VERPLICHTINGEN

194.439

166.591

198.306

94.489

103.817

UITGAVEN

78.451

125.418

130.373

145.118

– 14.745

           

Leningen

72.401

118.571

122.593

138.530

– 15.937

I MKB-FINANCIERING

         

Volledig revolverend

         

Dutch Venture Initiative/Fund of Funds

3.000

26.000

13.500

32.600

– 19.100

Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen

 

15.144

15.001

 

15.001

Co-investment venture capital instrument/EIF

   

10.000

 

10.000

Smart Industry

   

337

 

337

           

Gedeeltelijk revolverend

         

Innovatiekrediet

45.178

39.910

44.802

51.358

– 6.556

Risicokapitaal (seed capital)

14.856

16.538

18.461

20.263

– 1.802

Vroege fasefinanciering

9.367

10.555

11.676

11.309

367

Start ups/MKB

     

23.000

– 23.000

NL-Californië Duurzaam E-mobility fund

         
           

II INVESTERINGEN IN FUNDAMENTEEL EN TOEGEPAST ONDERZOEK

Met vermogensbehoud

         

Fundamenteel en toegepast onderzoek

 

10.424

8.816

 

8.816

           

III Staatsobligaties Toekomstfonds

         
           

Subsidies

   

224

 

224

IV Reëel rendement voor onderzoek

         

V Overige subsidies

         

Smart Industry

   

168

 

168

Haalbaarheidsstudies TO2 innovatieve starters

   

56

 

56

           

Bijdragen aan agentschappen

6.050

6.847

7.554

6.588

966

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

6.050

6.847

7.554

6.588

966

           

ONTVANGSTEN

49.428

138.848

52.632

36.388

16.244

MKB-FINANCIERING BESTAND INSTRUMENTARIUM

         

Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen

10.000

114.567

10.500

3.000

7.500

Fund of Funds (DVI I/Business Angels)

     

100

– 100

Innovatiekredieten

24.920

13.806

26.812

25.288

1.524

Seed

14.508

10.467

12.413

8.000

4.413

Vroege fase financiering

 

7

67

 

67

           

MKB-FINANCIERING INCIDENTELE MIDDELEN

         

Ontvangsten DVI II

         
           

Ontvangsten fundamenteel en toegepast onderzoek

         

Fundamenteel en toegepast onderzoek

   

2.840

 

2.840

           

Renteontvangsten Toekomstfonds

         
X Noot
1

Tot en met 2014 werd het Innovatiefonds op voormalig artikel 12 (nu artikel 2) verantwoord.

Toelichting op de verplichtingen

De hogere verplichtingenrealisatie van € 103,8 mln wordt in het bijzonder verklaard door de volgende mutaties:

  • Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (€ 15 mln): Er is in 2017 € 15 mln aanvullend kapitaal beschikbaar gesteld aan Innovation Quarter (Zie Kamerstuk, 29 697, nr. 36).

  • Co-investment venture capital instrument EIF (€ 50 mln): Om de toegang tot risicokapitaal voor snelgroeiende innovatieve ondernemingen te versterken, is in samenwerking met private investeerders en met inzet van EFSI-middelen dit instrument ontwikkeld. Het instrument betreft een co-investment fonds van € 100 mln voor grotere risicokapitaal investeringen in Nederlandse ondernemingen. EZ en het EIF/EFSI leggen beide € 50 mln in (Zie Kamerstuk, 22 112, nr. 2218).

  • Haalbaarheidsstudies TO2 innovatieve starters (€ 4 mln): Zoals toegelicht in de 1e suppletoire begroting is voor de periode 2017–2021 € 4 mln aan NWO-TTW beschikbaar gesteld voor de haalbaarheidsstudies voor TO2 innovatieve starters.

  • Innovatiekrediet (€ 22,5 mln): Dit betreft een verhoging van het verplichtingenbudget van het Innovatiekrediet bij de 1e suppletoire begroting 2017 met de niet benutte ruimte van het Innovatiekrediet in 2016, conform de fondsconstructie van het Toekomstfonds. Deze middelen waren noodzakelijk voor de publicatie van het subsidieplafond van € 60 mln in 2017. Dit verplichtingenplafond van € 60 mln is in 2017 volledig benut.

  • Seed-regeling (€ 17,6 mln): Deze hogere realisatie wordt veroorzaakt door een hogere publicatie van € 4 mln voor de reguliere Seed-regeling die volledig is benut. Daarnaast zijn bij Voorjaarsnota 2018 door herschikkingen binnen het Toekomstfonds nieuwe instrumenten gecreëerd binnen het Toekomstfonds, waaronder de regeling voor Seed business angels waarvoor 2 fondsen van in totaal € 0,8 mln zijn gecommitteerd. Tot slot is een bedrag van € 6,8 mln in 2017 beschikbaar gesteld door het Ministerie van VWS voor een fonds dat investeringen kan doen in eHealth ondernemingen om impactvolle toepassingen op te schalen. Er is besloten om hiervoor gebruik te maken van de Seed-regeling van EZ, die hiervoor ook € 6 mln beschikbaar heeft gesteld. Deze € 12,8 mln zijn volledig benut.

  • Fundamenteel en toegepast onderzoek (€ 13,7 mln): In totaal zijn acht aanvragen ingediend met een totale projectomvang van ruim € 87 mln. De gevraagde bijdrage voor deze projecten uit het Toekomstfonds was € 40 mln, ruim het dubbele van het beschikbare budget van € 20 mln. De projectvoorstellen zijn gerangschikt op basis van de rangschikkingscriteria in de regeling. Van de acht ingediende projecten voldeden drie voorstellen niet aan de criteria, waardoor ze werden afgewezen. De aanvraag voor een ander projectvoorstel werd tijdens de behandelperiode door de indieners weer ingetrokken. In totaal is er voor € 13,7 mln gecommitteerd.

  • Startups/MKB (– € 23 mln): De middelen voor Startups/MKB zijn bij Voorjaarsnota ingezet in het kader van de uitwerking van diverse initiatieven binnen het Toekomstfonds waaronder de regeling Seed business angels, de Seedfondsen voor agrifood en tuinbouw en het NL-Californië Duurzaam E-mobility fund. Een deel van de middelen (€ 12 mln) is nog beschikbaar binnen het Toekomstfonds en wordt doorgeschoven naar latere jaren, conform de fondsconstructie van het Toekomstfonds.

  • Smart Industry (€ 3,6 mln): De regeling Smart Industry Fieldlabs is in 2017 voor het eerst opengesteld. De voor deze regeling benodigde middelen zijn bij de 1e suppletoire begroting 2017 voor dit doel beschikbaar gesteld. In 2017 is van het leningendeel € 2,4 mln gecommitteerd en van het subsidiedeel € 1,2 mln.

Toelichting op de uitgaven

Leningen

I MKB-financiering

Volledig revolverend

  • Dutch Venture Initiative (DVI) (– € 19,1 mln): De omvang en moment van de uitgaven in het kader van het Dutch Venture Initiative worden bepaald door de investeringen en terugontvangsten van de fondsen bij hun portfolio-bedrijven. Deze investeringen en ontvangsten fluctueren in aantal en omvang. Vooraf zijn deze fluctuaties niet precies te ramen. Zoals gebruikelijk is er een constante toename van de investeringen in aantal ondernemingen en de totale omvang. Aangezien sprake is van een fondsconstructie blijven deze middelen beschikbaar binnen het Toekomstfonds.

  • Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (€ 15 mln): Er is in 2017 € 15 mln aanvullend kapitaal beschikbaar gesteld aan Innovation Quarter. De middelen hiervoor zijn verwerkt in de 1e suppletoire begroting 2017.

  • Co-investment venture capital instrument EIF (€ 10 mln);

    Om de toegang tot risicokapitaal voor snelgroeiende innovatieve ondernemingen te versterken, is in samenwerking met private investeerders en met inzet van EFSI-middelen dit instrument ontwikkeld. Het instrument betreft een co-investment fonds van € 100 mln voor grotere risicokapitaal investeringen in Nederlandse ondernemingen. Het Ministerie van Economische Zaken en het EIF/EFSI leggen beide € 50 mln in (Kamerstuk, 22 112, nr. 2218). In 2017 is hiervan een eerste voorschot van € 10 mln uitbetaald.

Gedeeltelijk revolverend

  • Innovatiekrediet (– € 6,6 mln): De kasuitgaven op het Innovatiekrediet fluctueren jaarlijks door individuele uitbetalingsafspraken van RVO.nl met bedrijven op basis van afgesproken mijlpalen. Een aantal verwachte voorschotbetalingen voor toekenningen in het vierde kwartaal van 2017 is doorgeschoven naar 2018, omdat nog niet aan de voorwaarden was voldaan. Aangezien sprake is van een fondsconstructie blijven deze middelen beschikbaar binnen het Toekomstfonds.

  • Startups/MKB (– € 23 mln): De middelen zijn bij 1e suppletoire begroting 2017 ingezet ten behoeve van de uitwerking van diverse initiatieven binnen het Toekomstfonds, waaronder de regeling Seed business angels en het Co-investment vehicle met het EIF.

II Investeringen in fundamenteel en toegepast onderzoek (met vermogensbehoud)

Fundamenteel en toegepast onderzoek: (€ 8,8 mln): De middelen voor de uitfinanciering van de verplichtingen voor fundamenteel en toegepast onderzoek zijn conform de fondsconstructie van het Toekomstfonds in de 1e suppletoire begroting 2017 toegevoegd aan de begroting uit de niet benutte middelen 2016. Hiervan is € 8,8 mln tot uitbetaling gekomen.

Indicator

Referentie-

waarde

Peildatum

Realisatie 2016

Raming 2017

Realisatie 2017

Bron

Aantal bedrijven dat Innovatiekrediet gebruikt

33

2015

32

>30

29

RVO.nl

Omvang private R&D-uitgaven ondersteund met een Innovatiekrediet (x € 1 mln)

119

2015

136

>120

159

RVO.nl

Aantal participaties via Seed en Fund of Funds

44

2015

81

45

95

RVO.nl/EIF

Omvang gestimuleerd risicokapitaal voor innovatieve bedrijven door Seed en Dutch Venture Initiative/Fund of Funds (x € 1 mln)1

551

2015

744

390

182

RVO.nl/EIF

Aantal ondernemers dat Vroege Fase Financiering gebruikt

39

2015

37

>35

41

RVO.nl/STW

X Noot
1

Omdat de definitieve cijfers over heel 2017 nog niet beschikbaar zijn, betreffen de gepresenteerde geconsolideerde cijfers de realisatie tot 30 september 2017. In het vierde kwartaal zijn bij DVI-2 drie aanvullende overeenkomsten getekend, waardoor de totale omvang van het gestimuleerd risicokapitaal in 2017 boven de raming voor 2017 zou uitkomen.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Realisatie 2016

Raming 2017

Realisatie 2017

Bron

Verstrekte leningen onderzoeksinfrastructuur (x € 1 mln)1

   

40

60

44

RVO.nl

Uitgelokte investeringen in onderzoeksinfrastructuur (x € 1 mln)

   

132

> 60

124

RVO.nl

X Noot
1

De bedragen zijn cumulatief. Daarnaast zijn tussentijds ingetrokken leningen in mindering gebracht op het cumulatieve bedrag van het jaar waarin de intrekking heeft plaatsgevonden. De uitgelokte investeringen in onderzoeksinfrastructuur van 2016 zijn bijgesteld naar € 132 mln, in eerste instantie zijn hier ongeschoonde projectkosten gebruikt in plaats van geschoond.

Toelichting op de ontvangsten

  • Ontvangsten Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (€ 7,5 mln): In 2018 is in totaal € 10,5 mln aan dividend ontvangen van de Noordelijke Ontwikkelingsmaatschappij (NOM). Daarnaast was aanvankelijk in de begroting € 3 mln aan ontvangsten geraamd in het kader van de afwikkeling van de verkoop van NOM-aandelen aan de noordelijke provincies. Zoals toegelicht in de 2e suppletoire begroting zijn deze ontvangsten niet gerealiseerd in 2017 en worden deze doorgeschoven naar 2018.

  • Ontvangsten Seed-regeling (€ 4,4 mln): De geraamde terugontvangsten Seed zijn gebaseerd op een inschatting. Het is moeilijk vooraf in te schatten wanneer de terugontvangsten precies plaats zullen vinden. Dit hangt af van het tijdstip dat participaties van het startersfonds worden verkocht. Dit jaar is het bedrag hoger uitgevallen door enkele verkopen.

  • Ontvangsten Fundamenteel en toegepast onderzoek (€ 2,8 mln): Eén van de projecten uit het Toekomstfondskrediet Onderzoeksfaciliteiten is niet doorgegaan. De reeds betaalde voorschotten (€ 2,8 mln) zijn terugbetaald en bij 2e suppletoire begroting 2017 weer aan het budget toegevoegd.

4 Een doelmatige en duurzame energievoorziening

Algemene doelstelling

In internationaal verband streven naar een CO2-arme energievoorziening die veilig, betrouwbaar en betaalbaar is, op zodanige wijze dat economische kansen worden verzilverd, op CO2-reductie wordt gestuurd en energie in het ruimtelijk beleid is geïntegreerd.

Op de korte termijn stuurt het kabinet op de doelstellingen, zoals overeengekomen in het energieakkoord: 14% duurzame energie in 2020 en 16% in 2023; gemiddeld 1,5% energiebesparing per jaar en 100 PJ in 2020; creëren van ten minste 15.000 voltijdsbanen.

Om deze doelstelling te bereiken zet EZ financiële instrumenten in zoals subsidies en garanties, maar ook niet-financiële instrumenten zoals het stroomlijnen van energieregelgeving om de werking van de energiemarkt te verbeteren, de regeldruk te verminderen en efficiënter toezicht mogelijk te maken.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van EZ is op grond van de Elektriciteitswet, de Gaswet en de Mijnbouwwet verantwoordelijk voor het energiebeleid. Hieruit vloeien de volgende verantwoordelijkheden voort:

Financieren

  • Het voeren van het financieel instrumentarium op de beleidsterreinen hernieuwbare energie, energiebesparing, mijnbouwklimaat en innovatieve energietechnologieën.

(Doen) Uitvoeren

  • Het vergroten van het aandeel hernieuwbare energie (conform afspraken Energieakkoord).

  • Het vergroten van het aandeel energiebesparing (conform afspraken Energieakkoord).

Regisseren

  • Het regisseren van de realisatie van grote energie-infrastructuurprojecten die onder de Rijkscoördinatieregeling vallen; dit betekent als projectminister, samen met de Minister van Infrastructuur en Milieu, verantwoordelijk voor de ruimtelijke inpassing van projecten en voor de coördinatie van benodigde vergunningen.

  • Het stimuleren van een goed werkende Europese energiemarkt met een adequate infrastructuur.

  • Het actief participeren in Europese en internationale netwerken ten behoeve van energy governance, kennis brengen naar en leren van andere landen en instellingen.

  • Het creëren van randvoorwaarden waardoor de energievoorziening internationaal kan concurreren en het verdienpotentieel van de energiesector in relatie tot de energietransitie ten volle wordt benut.

  • Het creëren van randvoorwaarden voor een doelmatige, veilige en verantwoorde winning van onze bodemschatten.

  • Het stimuleren van de transitie naar een duurzame en betrouwbare energievoorziening.

  • Het bieden van mogelijkheden aan, en het faciliteren van, lokale duurzame energie-initiatieven.

  • Het coördineren van het energiebesparingsbeleid via de verschillende vakministers en het stimuleren van energiebesparing in de industrie en energiesectoren.

  • Het stimuleren van de ontwikkeling en gebruik van innovatieve energietechnologieën.

  • Het stimuleren van de verdergaande reductie van CO2-uitstoot van energiebedrijven en industrie.

  • Het creëren van randvoorwaarden voor een goede positie op het gebied van nucleair onderzoek, isotopenproductie en uraniumverrijking, met inbegrip van de taken die hierover zijn opgenomen in internationale verdragen, met het oog op de bewaking en beveiliging van de hierbij betrokken kennis en technologie.

  • Het sturen op CO2-reductie in Europees en internationaal verband.

Kengetal HHI en C3

De C3 is het gezamelijk marktaandeel van de drie grootste leveranciers. De mate van concentratie op de kleinverbruikersmarkt voor elektriciteit en gas vormt een indicatie voor de concurrentie op die markten. Een indicator hiervoor is de Herfindahl-Hirschman Index (HHI). Een markt met een HHI onder de 1.800 punten wordt gezien als een competitieve markt en een markt met een index tussen de 1.800 en 8.000 punten wordt gezien als een geconcentreerde markt. Het energiebeleid is gericht op een zo goed mogelijk werkende markt. Dat zal zich vertalen in een structurele daling van C3 en lagere HHI. Evenwel is er geen beleid specifiek gericht op het beïnvloeden van de concentratiegraad. De ambitie richt zich dan ook niet op een specifieke uitkomst, maar op een voortzetting van de daling van C3 en HHI als indicatie of het beleid voldoende effectief is.

Kengetal

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Ambitie 2017

1. Concentratiegraad in de retailsector elektriciteit

– HHI

2.338

2.276

2.230

2.152

1.992

1.822

<2.100

– C3

83%

81%

81%

79%

75%

72%

<77%

2. concentratiegraad in de retailsector gas

– HHI

2.258

2.204

2.171

2.052

1.895

1.821

<2000

– C3

81%

79%

79%

76,8%

74%

72%

<75%

Bron: ACM

Kengetal: Elektriciteitsstoringen in minuten per jaar

Kengetal: Elektriciteitsstoringen in minuten per jaar

Bron: Netbeheer Nederland

Beleidsconclusies

Uitwerking Energieagenda

Door het vorige kabinet is in 2017 samen met stakeholders gewerkt aan de uitwerking van de transitiepaden uit de Energieagenda. Hiervoor was de studie van Energie Centrum Nederland (ECN) en het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) «Verkenning van Klimaatdoelen: van lange termijn beelden naar korte termijn acties» (Kamerstuk, 32 813, nr. 155) een bouwsteen. Deze ambtelijke verkenning heeft geleid tot uitgewerkte transitiepaden waarin mogelijke maatregelen zijn benoemd om het CO2-doel in 2050 te halen. Hierbij is getracht een zo breed mogelijk palet aan opties te schetsen, mede op basis van reacties van diverse stakeholders. Deze ambtelijke verkenningen dienen als input voor de gesprekken rond het Klimaatakkoord. Hiermee is invulling gegeven aan de in de begroting aangekondigde stappen richting 2030.

Energieakkoord voor duurzame groei

De resultaten die in de Nationale Energie Verkenningen (NEV) 2017 van het Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) worden geschetst zijn bemoedigend. Het verwachte aandeel hernieuwbare energie in 2023 ligt met 17,3% fors hoger dan de doelstelling van 16% uit het Energieakkoord. Daarmee wordt, als gevolg van de maatregelen die in de afgelopen kabinetsperiode in gang zijn gezet, tussen 2013 en 2023 bijna een verviervoudiging van het aandeel hernieuwbare energie gerealiseerd. (Kamerstuk, 30 196, nr. 559) De stimuleringsregeling voor hernieuwbare energieproductie SDE+ (inclusief de uitrol van windenergie op zee) is hiervoor het belangrijkste instrument. Voor het jaar 2020 verwacht de NEV 2017 een aandeel hernieuwbare energie van 13%. Daarmee zou de doelstelling uit het Energieakkoord van 14% niet worden gehaald, hetgeen betekent dat extra inzet nodig is. De Energieakkoord-partijen – waaronder de rijksoverheid – werken deze extra inzet nog uit in de Uitvoeringsagenda 2018. Daarnaast zijn diverse initiatieven in gang gezet om de productie van hernieuwbare energie aan te jagen, onder ander op het gebied van geothermie, monomestvergisting en kleinschalige apparaten. Hiermee ligt Nederland goed op schema voor het behalen van de doelstelling voor 2023 in het Energieakkoord.

Stevige inzet Europese voorstellen klimaat- en energiedoelen

In 2017 zijn de onderhandelingen over de wetgevende voorstellen van de Energie Unie in de Raad nagenoeg afgerond. Daarmee ligt de EU op schema. Doel van de Energie Unie is om met een samenhangend wetgevingspakket de energietransitie in de Europese Unie vorm te geven, de leveringszekerheid te borgen, de marktwerking te verbeteren en de klimaat- en energiedoelen voor 2030 te realiseren. In de Raad is met instemming van Nederland een akkoord bereikt over de herzieningen van de richtlijnen voor hernieuwbare energie, Energie-efficiëntie, over de Verordening Governance van de Energie Unie en over een wetgevend voorstel voor een verbeterd ontwerp voor de markt voor elektriciteit. Nederland heeft niet ingestemd met het akkoord in de Raad over de verordening voor elektriciteit vanwege het gebrek aan ambitie (Kamerstuk, 21 501-33, nr. 630; Kamerstuk, 21 501-08, nr. 672; Kamerstuk, 21 501-33, nr. 647; Kamerstuk, 21 501-33, nr. 660; Kamerstuk, 21 501-33, nr. 663; Kamerstuk, 21 501-33, nr. 666; Kamerstuk, 21 501-33, nr. 678).

Energie-innovatie

Tijdens de Klimaatconferentie in Marokko in november 2016 (COP22) is Nederland zoals opgenomen in de begroting 2017 definitief toegetreden tot Mission Innovation (Kamerstuk, 31 793, nr. 163). Het Mission Innovation initiatief kan als een mooie opstap voor versterkte internationale samenwerking voor energie-innovatie beschouwd worden.

Zoals in de begroting 2017 aangekondigd zijn in 2017 de drie energie-innovatieregelingen Demonstratieregeling Energie Innovatie (DEI), de Hernieuwbare Energieregeling (HER) en de Topsector Energieregelingen (TSE) wederom opengesteld voor een totaal bedrag van circa € 130 mln. Specifiek voor de HER is met ingang van 1 april 2017 de termijn waarbinnen projecten dienen bij te dragen aan hernieuwbare energieproductie en een besparing op de uitgaven aan subsidies verlengd van 2023 naar 2030. Dat betekent dat nu ook innovatieve hernieuwbare energieprojecten in aanmerking komen die in 2030 tot productie kunnen leiden. Hiermee komen naast innovaties op de korte termijn ook innovaties aan bod die op de iets langere termijn richting 2030 kunnen bijdragen aan de klimaatopgave. Hiermee is een belangrijke stap gezet die tegemoet komt aan de behoefte in de markt. In de praktijk bleek namelijk dat veel goede innovatieve projecten die een goede bijdrage kunnen leveren aan besparing op de subsidie-uitgaven SDE+ zich niet konden kwalificeren doordat ze nog niet tot hernieuwbare energieproductie in 2023 zouden kunnen leiden. Hierdoor ontstond de laatste jaren meer en meer een onevenwichtige nadruk op korte-termijn-uitrol en konden innovatieve projecten met een wat langere tijdshorizon niet worden gehonoreerd. In 2018 zal in het kader van het nieuw maatschappelijk klimaatakkoord gericht op de CO2-reductieopgave en de daaraan gekoppelde kennis- en innovatieagenda de benodigde inzet op kennis en innovatie worden herijkt.

De HER, de DEI en de TSE zijn in 2017 geëvalueerd (Kamerstuk, 30 196, nr. 572). Belangrijke conclusies uit het onderzoek waren dat de regelingen bijdragen aan het doel van de Topsector Energie om de betrokkenheid van een breed spectrum aan bedrijven in onderzoek en ontwikkeling te versterken en dat de verbindingen sneller worden gelegd en langer doorgaan dan bij voorgaand energie-innovatiebeleid. Ook wordt geconcludeerd dat door de DEI de kans toeneemt dat in de kapitaalintensieve fase van demonstratie van energie-innovaties de stap naar kredietverstrekkers kan worden gemaakt voor aanvullende financiering. Het onderzoek heeft niet kunnen aantonen dat als gevolg van de regelingen meer omzet, export en werkgelegenheid is ontstaan.

Energiebesparing

In 2017 zijn verdere intensiveringen doorgevoerd ten behoeve van de energiebesparingsdoelen uit het Energieakkoord. In plaats van de voorgenomen energiebesparingsverplichting in de gebouwde omgeving is een convenant afgesloten met betrokken partijen om 10 PJ aanvullende besparing te realiseren. Voor energiebesparing in de energie-intensieve industrie is het MEE-convenant uitgebreid met het Addendum op het MEE-convenant, waarin de convenantsdeelnemers zich verbinden aan de doelstelling van 9 PJ aanvullende besparing in 2020. Dit Addendum is in de plaats gekomen van de één op één afspraken met het bedrijfsleven. Indien de afspraken uit het Addendum niet worden uitgevoerd, is er een mogelijkheid om een wettelijke energiebesparingsverplichting in te voeren. Zo wordt de 9 PJ behaald en ligt Nederland op schema om de 100 PJ energiebesparing in 2020 te halen. In 2018 worden de ingediende projecten om te voldoen aan de 9 PJ energiebesparing beoordeeld (Kamerstuk, 30 196, nr. 546; Kamerstuk, 30 196, nr. 568).

Mijnbouwwet

Zoals aangekondigd in de begroting is de Mijnbouwwet op tijd en volgens planning gewijzigd. Op grond van de gewijzigde Mijnbouwwet wordt het mogelijk om de kosten van het op aanvraag verlenen, wijzigen of intrekken van een vergunning, ontheffing, of instemming dan wel het beoordelen van een melding voor een handeling met een mobiele installatie en de kosten van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) voor de uitvoering van enkele specifieke taken in verband met mijnbouwwerken in rekening te brengen bij mijnbouwbedrijven en gasnetbeheerders (retributies). De gewijzigde Mijnbouwregeling, welke de hoogte van de bedragen vaststelt en daarmee het innen van de retributies mogelijk maakt, is in 2017 afgerond en is per 1 januari 2018 in werking getreden.

Energie-audits

In 2017 hebben veel grote ondernemingen een energie-audit ondergaan. De energie-audits geven zicht op de mogelijkheden voor kostenefficiënte energiebesparing. Gemeenten en provincies zien als bevoegd gezag toe op de uitvoering. EZ heeft voor dit toezicht middelen beschikbaar gesteld aan de gemeenten en provincies op basis van onderzoek dat in 2016 is uitgevoerd. In 2017 is gestart met de evaluatie van de auditplicht (Kamerstuk, 31 209, nr. 213). Het evaluatieonderzoek naar de energie-audits wordt, later dan gepland, naar verwachting in de eerste helft van 2018 afgerond, waarna de Kamer zal worden geïnformeerd. Beoordeeld wordt onder meer of de regelgeving en de uitvoering goed zijn ingericht en wat de uitvoeringslasten zijn.

Windenergie op zee

In overleg met de windsector is een procedure ontwikkeld waarin partijen de vergunning kunnen aanvragen voor het bouwen en exploiteren van het windpark, zonder subsidie. De vergunningsaanvragen worden getoetst op zes criteria, waarbij elementen die de kans vergroten dat het windpark daadwerkelijk wordt gebouwd het zwaarst tellen in de onderlinge vergelijking. Op deze eerste subsidieloze tender hebben diverse gerenommeerde partijen ingeschreven. Windenergie op zee lijkt dus zonder subsidie rendabel te worden (Kamerstuk, 33 561, nr. 39). Daarmee wordt de doelstelling van het Energieakkoord om tussen 2014 en 2023 het kostenniveau van windenergie op zee met 40% te verlagen ruimschoots gehaald. Met deze tender is – ook in internationaal perspectief – een nieuwe mijlpaal bereikt in de verlaging van de kosten van windparken: dit is het eerste park ter wereld dat zonder subsidie zal worden geëxploiteerd. Deze eerste subsidieloze tender betreft de derde van in totaal vijf tenders van de routekaart windenergie op zee tot 2023 (Kamerstuk, 33 561, nr. A/11). Daarmee verloopt de uitvoering van die routekaart volgens schema.

ECN

In 2016 is besloten dat het Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) wordt opgesplitst (Kamerstuk, 30 196, nr. 465). Daarbij wordt het duurzame energieonderzoek van ECN samengevoegd met de energieonderzoek-activiteiten van TNO. Conform planning zijn in 2017 de voorbereidingen getroffen om deze krachtenbundeling per 1 april 2018 mogelijk te maken. In de rapportage Bedrijvenbeleid 2017 «Navigeren met wind in de zeilen» heeft het ministerie aangegeven dat de samenwerking vanaf 1 januari 2018 een feit is, maar dat de formele overgang van ECN naar TNO plaatsvindt op 1 april 2018 (Kamerstuk, 32 637, nr. 293). De zogenaamde rekenmeesterfunctie is conform de gemaakte afspraken per 1 januari 2018 overgeheveld naar het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL). Tot slot is er in 2017 onderzoek gestart naar de kosten van het historisch radioactief afval en de ontmanteling van gebouwen en installaties in Petten. Dit proces ligt op schema. De Kamer zal hierover in het voorjaar van 2018 worden geïnformeerd.

Start Uitkoopregeling

Op aandringen van de Tweede Kamer komen woningen die loodrecht onder de hoogspanningslijnen staan van 220 en 380 kV verbindingen en 110 en 150 kV verbindingen buiten de bevolkingskernen in aanmerking voor uitkoop. Het Rijk heeft in de periode 2017–2021 € 140 mln beschikbaar gesteld voor een vrijwillige uitkoopregeling onder de voorwaarde dat de betrokken gemeenten zorgen voor verwijderen van de woonfunctie van het betreffende pand. De regeling is samen met de betrokken gemeenten uitgewerkt en heeft een looptijd van vijf jaar (Kamerstuk, 31 574, nr. 29). Door EZ zijn alle eigenaren van woningen die vallen onder de Uitkoopregeling geïnformeerd over de regeling. In totaal gaat het om circa 385 woningen. De uitvoering vindt door de betrokken gemeenten plaats. In 2017 zijn in totaal 64 woningen in het kader van de Uitkoopregeling aangekocht door gemeenten. Dit is minder dan waar rekening mee gehouden was. Omdat de Uitkoopregeling een facultatieve regeling is, waar eigenaren van woningen onder een hoogspanningsverbinding gebruik van kunnen maken (maar niet verplicht zijn om dit te doen), is EZ tevreden met dit resultaat.

Budgettaire gevolgen van beleid artikel 4 (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

VERPLICHTINGEN

3.397.213

2.646.202

6.494.697

17.514.501

8.618.677

13.472.436

– 4.853.759

Waarvan garantieverplichtingen

47.342

526

31.873

28.900

11.050

66.600

– 55.550

UITGAVEN

1.251.807

1.441.886

1.557.919

1.824.624

1.887.248

1.902.455

– 15.207

               

Subsidies

1.030.692

1.181.789

1.347.519

1.621.186

1.635.472

1.663.412

– 27.940

Topsectoren Energie

             

– tenderregeling Energie-innovatie

16.371

19.398

36.543

38.935

38.791

33.088

5.703

– SDE+projecten

13.911

15.527

21.138

31.497

30.934

48.600

– 17.666

Energie-innovatie (IA)

36.766

27.383

17.300

16.190

7.098

2.368

4.730

Green Deals

1.889

918

1.809

2.660

4.997

3.000

1.997

Energieakkoord

             

– Demonstratie-regeling Energie Innovatie (DEI)

   

10.153

19.329

21.931

41.000

– 19.069

– Projecten Energieakkoord SER

 

666

478

562

733

4.089

– 3.356

MEP

505.321

432.032

362.995

288.426

149.960

187.847

– 37.887

SDE

141.908

183.978

207.832

443.837

552.127

613.605

– 61.478

SDE+

27.225

51.138

115.227

187.446

321.514

653.197

– 331.683

Storting in begrotingsreserve duurzame energie

225.007

369.356

503.423

473.061

377.819

 

377.819

Bijdrage aan ECN

     

40.000

     

ISDE-regeling

     

18.018

50.927

 

50.927

Compensatie Energie-intensieve bedrijven (ETS)

 

56.955

31.765

45.008

53.477

61.045

– 7.568

CCS

5.015

4.905

2.500

171

865

4.362

– 3.497

Subsidieregeling Energiebesparing en duurzame energie sport-accommodaties (EDS)

     

5.822

6.170

 

6.170

Hoge Flux Reactor

7.250

7.250

7.250

 

14.500

8.111

6.389

Aanschafsubsidie zonnepanelen

29.632

           

Elektrisch rijden

2.535

2.184

1.541

844

538

 

538

Caribisch Nederland

3.161

6.807

17.108

8.472

574

3.100

– 2.526

Overige subsidies

14.701

3.292

10.457

908

2.517

 

2.517

               

Garanties

526

9.206

1.922

2.242

833

2.500

– 1.667

Aardwarmte

526

   

1.230

     

Storting in begrotingsreserve Aardwarmte

 

9.206

1.922

1.012

833

2.500

– 1.667

               

Opdrachten

33.861

28.108

19.813

13.029

18.188

14.537

3.651

O&O bodembeheer

2.497

3.843

12.651

2.614

2.123

7.806

– 5.683

Joint implementation

12.148

768

252

5

434

410

24

Straling

9.726

9.257

50

   

46

– 46

Pallas

1.001

10.004

   

9.000

4.011

4.989

Onderzoek en opdrachten

8.489

4.236

6.860

10.410

6.631

2.264

4.367

               

Bijdragen aan agentschappen

45.589

47.281

41.805

46.026

52.877

44.819

8.058

Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland

38.680

41.949

40.168

44.400

51.050

43.099

7.951

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit

698

692

681

676

713

690

23

Kern Fysische Dienst

6.211

3.690

         

KNMI

 

950

956

950

1.114

1.030

84

               

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

103.039

110.603

107.423

113.356

116.403

115.594

809

Doorsluis COVA heffing

100.947

107.594

106.074

108.179

110.263

111.000

– 737

TNO Bodembeheer

2.092

3.009

1.349

5.177

6.140

4.594

1.546

               

Bijdragen aan mede-overheden

       

24.380

28.000

– 3.620

Uitkoop regeling

       

24.380

28.000

– 3.620

               

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

38.100

64.899

39.437

28.785

39.095

33.593

5.502

ECN/NRG

37.757

57.903

38.819

27.982

38.519

32.236

6.283

Storting begrotingsreserve risicopremie lening ECN/NRG

 

6.600

         

Diverse instituten

343

396

618

803

576

1.357

– 781

               

ONTVANGSTEN

13.547.739

10.801.567

6.851.765

2.546.908

3.202.936

3.426.661

– 223.725

COVA

100.947

107.594

106.074

108.179

110.264

111.000

– 736

Opbrengst heffing ODE (SDE+)

97.363

173.619

278.861

421.036

626.953

678.000

– 51.047

Onttrekking begrotingsreserve duurzame energie

   

20.000

77.000

77.000

77.000

 

Aardgasbaten

13.342.665

10.505.291

6.424.910

1.926.754

2.373.989

2.550.000

– 176.011

Ontvangsten zoutwinning

2.373

2.474

2.342

2.510

2.525

2.511

14

Diverse ontvangsten

4.391

12.589

19.578

11.429

12.205

8.150

4.055

Toelichting op de verplichtingen

SDE+

Het lagere bedrag aan verplichtingen is vrijwel geheel terug te voeren op de lagere verplichtingen die zijn aangegaan voor de regeling Stimulering Duurzame Energie (SDE+). De nieuwste tender Wind op Zee waarvan de inschrijftermijn in december 2017 sloot, is inmiddels zonder subsidie toegekend. Daarnaast zal een groot deel van de verplichtingen voor de tweede openstelling van de reguliere SDE+ pas in 2018 worden aangegaan, omdat als gevolg van de beoordelingstermijn het merendeel van de aanvragen pas na de jaargrens een subsidiebeschikking zal ontvangen.

Garantieregeling aardwarmte

Voor de garantieregeling aardwarmte is voor slechts één geothermieproject een garantieverplichting afgegeven, zodat het garantieplafond van € 66,6 mln voor een bedrag van circa € 55,5 mln niet is uitgeput.

Toelichting op de uitgaven

Subsidies

Topsectoren energie

  • Tenderregeling Energie-Innovatie (TSE): de realisatie van de TSE is hoger dan oorspronkelijk begroot, omdat uit de vraag uit de markt en de doelstellingen van de Topsector Energie bleek dat er gedurende 2017 relatief meer behoefte was aan R&D-middelen dan aan demonstratiemiddelen. Het beschikbare budget van € 33 mln is daarom bij 2e suppletoire begroting 2017 opgehoogd uit de DEI-middelen.

  • SDE+-projecten topsectoren energie/Hernieuwbare Energie Regeling (HER): de uitgaven voor de regeling zijn € 17,7 mln lager uitgevallen dan begroot. In 2017 zijn de voorwaarden voor de regeling geactualiseerd, waardoor in de komende jaren een hogere uitputting van het beschikbare budget wordt verwacht.

Energieakkoord SER

Voor de Demonstratieregeling Energie-Innovatie (DEI) is € 19 mln minder uitgegeven dan begroot omdat een deel van het DEI-budget is overgeheveld naar het budget van de Tenderregeling Energie-Innovatie (TSE). De realisatie van de DEI in 2017 is extra tegengevallen doordat een aantal grote projecten vertraagd zijn.

Milieukwaliteit van de Elektriciteitsproductie (MEP), SDE, SDE+ en regeling Investerings Subsidie Duurzame Energie (ISDE)

De lagere uitgaven op de MEP-regeling (€ 37,9 mln) zijn veroorzaakt door een lagere gerealiseerde subsidiabele elektriciteitsproductie dan waar in de raming eerder rekening mee was gehouden.

Ook bij de regelingen SDE en SDE+ is er sprake van dat de uitgaven lager zijn uitgevallen dan de in de begroting beschikbare middelen (totaal € 393 mln). Dit is voor een belangrijk deel toe te schrijven aan een tragere realisatie van de subsidiabele productie dan voorzien bij het opstellen van de ramingen en voor het overige aan het beschikbaar stellen van SDE+ middelen voor de InvesteringSubsidie Duurzame Energie (ISDE) en de subsidie aan TenneT voor het net op zee. De bij de SDE+ uitgevallen productie zal voor een groot deel in latere jaren alsnog worden gerealiseerd en gesubsidieerd via dezelfde of vervangende projecten.

Voor de uitgaven op de ISDE waren in de begroting nog geen middelen opgenomen. Deze middelen zijn afkomstig uit de middelen voor de SDE+. De op de MEP, SDE, SDE+ en aanverwante instrumenten per saldo niet uitgegeven middelen zijn gestort in de begrotingsreserve duurzame energie.

Storting in begrotingsreserve duurzame energie

De begrotingsreserve duurzame energie is bestemd voor middelen voor duurzame energieproductie die in enig jaar onbenut zijn gebleven als gevolg van vertraging of niet doorgaan van projecten. Deze middelen moeten later alsnog worden uitbetaald voor dezelfde projecten, of kunnen worden ingezet voor andere vervangende projecten met het oog op het bereiken van de doelstelling. Via de begrotingsreserve blijven de middelen beschikbaar tot het moment dat ze alsnog zullen worden uitbetaald. In 2017 is € 377,8 mln in de reserve gestort. € 280,7 mln is beschikbaar gekomen via de SDE+, SDE+-projecten topsectoren energie en de ISDE (te financieren uit de Opslag Duurzame Energie, ODE). € 33,9 mln is beschikbaar gekomen uit de MEP en € 63,2 mln uit de SDE (beide te financieren uit de algemene middelen).

Compensatie Energie-intensieve bedrijven (ETS)

Bij de compensatieregeling indirecte kosten ETS is vooral sprake van lagere uitgaven omdat van één grote aanvrager de productiecapaciteit veel lager dan verwacht was, waardoor aan deze aanvrager ruim € 3,5 mln minder is uitgekeerd dan begroot. Daarnaast was ook ruimte in het budget gereserveerd voor nieuwe aanvragers die gebruik willen maken van de regeling, maar deze nieuwe aanvragen bleken geen grote bedragen te betreffen, waardoor ook deze ruimte (€ 4 mln) niet is benut.

Subsidieregeling Energiebesparing en duurzame energie sportaccommodaties (EDS)

De bijdrage van € 6,2 mln van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) aan EZ voor het uitvoeren van de Subsidieregeling Energiebesparing en duurzame energie sportaccommodaties (EDS) over 2017 is bij 2e suppletoire begroting 2017 naar de begroting van EZ overgeheveld.

Hoge Flux Reactor

De overschrijding van het budget is veroorzaakt doordat de Europese Commissie er niet in geslaagd is een besluit over het Aanvullende Programma ter financiering van de Hoge Flux Reactor (HFR) in Petten voor de periode 2016–2019 voor het einde van 2016 aan de Raad voor te leggen. Daarom was er in 2016 nog geen grondslag om EZ te verzoeken om de bijdrage € 7,25 mln voor het jaar 2016 te betalen aan de Commissie. Hierop heeft de Europese Commissie aangegeven dat in 2017 twee keer betaald diende te worden (de bijdragen voor 2016 en 2017).

Kengetal

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Ambitie 2017

Aantal deelnemende bedrijven bij TKI

Bron: RVO.nl

301

486

612

1.150

1.200

1.400

1.540

Kwaliteit van het Nederlandse energieonderzoek gemeten als retourpercentage van het Achtste EU kaderprogramma thema energie

7,0%

6,8%

6,6%

7,2%

7,0%

6,4%1

7,0%

X Noot
1

Indien de Joint Technology Initiatives (publiek-private programma’s) worden meegenomen op het gebied van energie, dan komt het retourpercentage uit op 6,2%.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Streefwaarde

Planning

Bron

Duurzame energieproductie

4,5%

2013

5,8%

6%

16%

2023

CBS

Opdrachten

Onderzoek en opdrachten Bodembeheer

De lagere uitgaven worden vooral veroorzaakt doordat het Kennisprogramma Effecten Mijnbouw (KEM) in 2017 pas in een laat stadium van de grond is gekomen. Dit als gevolg van het feit dat het zeer moeilijk bleek onafhankelijke en deskundige leden te vinden voor het wetenschappelijk panel dat de projectvoorstellen voor het KEM moet beoordelen. Vervolgens hebben de aanbestedingsprocedures van de eerste KEM-projecten veel tijd gevergd, waardoor de eerste uitgaven voor het KEM pas in 2018 worden verwacht.

Pallas

In 2014 is aan de stichting voorbereiding Pallas een lening ter beschikking gesteld met een hoofdsom van € 40 mln. De hoofdsom wordt in tranches beschikbaar gesteld op basis van verzoeken door de stichting. In 2017 is door de stichting € 5 mln meer opgevraagd dan waar bij het opstellen van de begroting mee was gerekend.

Onderzoek en opdrachten

De overschrijding van € 4,4 mln wordt voor het grootste deel veroorzaakt doordat bij de begroting nog geen middelen op de begroting beschikbaar waren voor het doen van planschade-uitkeringen. Deze middelen zijn bij de 1e en 2e suppletoire begroting aan dit budget toegevoegd.

Bijdragen aan agentschappen

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

De bijdrage aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) is hoger geworden doordat RVO.nl een compensatie heeft ontvangen voor de hogere cao-lonen van de Rijksambtenaren, gestegen ABP-premies en hogere prijzen (€ 1,4 mln). Ook is budget toegevoegd voor de uitvoering van de Subsidieregeling Duurzame Scheepsbouw (SDS, € 0,15 mln), de regeling Sportaccommodaties (€ 0,44 mln), de Uitkoopregeling (€ 0,44 mln) en het loket Mijnbouwschade (€ 0,5 mln). Voor de toenemende werkzaamheden van RVO.nl voor de uitvoering van de SDE+ en de Hernieuwbare Energieregeling is eveneens extra budget toegevoegd (€ 4,2 mln). Tenslotte is er budget beschikbaar gesteld voor de aanvullende werkzaamheden in het kader van de Meerjarenafspraken Energie-Efficiëntie ETS-ondernemingen (MEE-convenant) om 9 PJ extra energiebesparing te realiseren (€ 0,75 mln).

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

Energieonderzoek Centrum Nederland/Nuclear Research and Consultancy Group (ECN/NRG)

In oktober 2014 is aan ECN/NRG een lening verstrekt voor het herstelplan van de Hoge Flux Reactor (HFR). De kasuitloop van deze lening is toentertijd in de begroting en meerjarenramingen verwerkt conform de destijds bestaande ramingen. Dit betekende dat er in 2017 in de Ontwerpbegroting een kasbedrag van € 9,2 mln beschikbaar was. In de praktijk is de lening aanzienlijk trager opgenomen dan destijds voorzien. Tevens is het financiële arrangement voor ECN en NRG in oktober 2016 herzien en uitgebreid in het kader van onder meer de voorgenomen splitsing van ECN en de samenvoeging van het onderdeel ECN-duurzaam met TNO. Daarom is in 2017 ten laste van de lening uit oktober 2014 een bedrag van € 15 mln opgenomen en uitbetaald. Ook is voor een bedrag van zo’n € 0,5 mln extra bijgedragen aan ECN zelf in verband met de uitkering van de loon- en prijsbijstelling over 2017.

Indicator: klanttevredenheid en kennisbenutting

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Streef-waarde

Planning

Bron

Klanttevredenheid ECN

8,6

2014

8,4

8,2

8,4

2017

ECN

Kennisbenutting ECN

96%

2015

95%

95%

96%

2017

ECN

Ontvangsten

Opslag Duurzame Energie (ODE)

De ontvangsten op basis van de Opslag Duurzame Energie (ODE) zijn € 51 mln lager dan geraamd. De tariefstructuur van de ODE volgt de structuur van de energiebelasting. De ontvangstenreeks van de ODE is in eerste instantie in 2012 bij de invoering van de ODE meerjarig geraamd op basis van een aantal veronderstellingen over het energieverbruik, tempo van energiebesparing, de uitrol van zonnepanelen etc. De raming is in 2013 bij gelegenheid van het Energieakkoord weliswaar bijgesteld, echter zonder actualisatie van de variabelen die relevant zijn voor de hoogte van de ontvangsten.

Aardgasbaten

De aardgasbaten zijn € 176 mln lager uitgevallen dan geraamd. De belangrijkste reden hiervoor is het lagere productievolume. In de begroting 2017 werd de totale aardgasproductie geraamd op 44 miljard Nm3. De werkelijke productie in 2017 bedroeg 42 mld Nm3.

Kengetallen

2012

2013

2014

2015

2016

2017

1. Gewonnen volume aardgas kleine velden (in Nm3)

Bron: TNO

26 mld Nm3

26 mld Nm3

24 mld Nm3

22 mld Nm3

20 mld Nm3

18 mld Nm3

2. Aantal boringen exploratie onshore en offshore

Bron: TNO

16

9

21

16

4

6

3. Aantal boringen productie onshore en offshore

Bron: TNO

19

18

32

17

16

8

4. Productie aardgas totaal (in Nm3)

Bron: TNO

74 mld Nm3

80 mld Nm3

66 mld Nm3

50 mld Nm3

48 mld Nm3

42 mld Nm3

5. Euro/dollarkoers

Bron: CBS/CPB

1,28

1,33

1,33

1,11

1,11

1,13

6. Olieprijs (dollar/vat)

Bron: CBS/CPB

111,7

108,7

101,4

52,5

43,3

54,0

7. Beursprijs van TTF-gas (eurocent/ m3)

Bron: APX Endex

24,0

26,0

21,3

19,8

13,6

16,6

Toelichting op de begrotingsreserves

Begrotingsreserve Aardwarmte

Bedragen x € 1 mln

Stand 1/1/2017

21,7

+ Storting

0,8

– Onttrekking

 

Stand per 31/12/2017

22,61

X Noot
1

De afwijking van dit bedrag met de twee bovenstaande bedragen wordt veroorzaakt door een afrondingsverschil.

De begrotingsreserve voor de garantieregeling Geothermie is bedoeld om het budget voor deze regeling meerjarig in te kunnen zetten en een eventuele mismatch in de tijd tussen inkomsten en uitgaven op te vangen. Om gebruik te kunnen maken van de garantieregeling Geothermie betalen marktpartijen een premie aan de uitvoerder van de regeling (RVO.nl) die wordt gestort in de begrotingsreserve. In 2017 zijn geen verliesdeclaraties op basis van de garantieregeling bij RVO.nl ingediend, zodat er niets aan de begrotingsreserve is onttrokken.

Begrotingsreserve Duurzame energie

Bedragen x € 1 mln

Stand 1/1/2017

1.473,9

+ Storting

377,8

– Onttrekking

– 77,0

Stand per 31/12/2017

1.774,7

De begrotingsreserve Duurzame energie is bestemd voor onbesteed gebleven middelen als gevolg van vertraging bij projecten waaraan reeds subsidie is toegekend en reeds verplichte projecten die niet tot uitvoering komen en door andere projecten moeten worden vervangen met het oog op het bereiken van de doelstelling voor duurzame energieproductie. Het gaat hier om middelen ten behoeve van de MEP, SDE, SDE+, ISDE en de SDE+-projecten van de topsectoren energie. Via de begrotingsreserve blijven de middelen beschikbaar tot het moment dat ze alsnog zullen worden uitbetaald. In 2017 is € 377,8 mln in de reserve gestort en € 77 mln aan de reserve onttrokken (Kamerstuk, 34 210 XIII, nr. 4, antwoord op vraag 5).

Specificatie stortingen/onttrekkingen begrotingsreserve Duurzame Energie (bedragen x € 1 mln)

Specificatie begrotingsreserve Duurzame Energie

2013

2014

2015

2016

2017

Totaal

MEP (algemene middelen)

23

16

2

 

34

75

SDE (algemene middelen)

143

220

297

191

63

914

Tijdelijke onttrekking (MEP/SDE)

   

– 20

– 77

– 77

– 174

SDE+ (ODE gefinancierd)

59

134

204

282

281

960

Totaal

225

370

483

396

301

1.775

Begrotingsreserve ECN verstrekte leningen

Bedragen x € 1 mln

Stand 1/1/2017

6,6

+ Storting

0

– Onttrekking

0

Stand per 31/12/2017

6,6

De middelen op de begrotingsreserve risicopremie ECN/NRG zullen worden aangesproken als ECN – al dan niet tijdelijk – (gedeeltelijk) niet kan voldoen aan de terugbetalingsverplichtingen volgens de in 2014 afgesloten leningsovereenkomst.

Overzicht maatregelen ten behoeve van het Energieakkoord

Uitgaven x € 1.000

Realisatie

2015

Realisatie

2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

ENERGIEBESPARING

         

MJA3 / MEE (EZ, art. 4)

3.061

4.242

3.053

2.368

685

EIA (FIN, fiscaal)

106.000

147.000

124.000

161.000

– 37.000

Compensatie indirecte kosten ETS (EZ, art. 4)

31.765

45.008

53.477

61.045

– 7.568

Duurzame warmte (EZ,art 4)

262

       

Demo Schoon en Zuinig (EZ, art. 6)

911

1

     

Innovatieagenda Energie (EZ, art. 6)

640

1.096

1.102

2.059

– 957

Marktintroductie energie innovaties (MEI) (EZ, art. 6)

4.768

3.537

3.290

789

2.501

Energie-efficiëntie en hernieuwbare energie (EZ, art. 6)

3.275

6.124

3.984

7.100

– 3.116

Wet Milieubeheer energiebesparing (IenM, art. 19)

3.913

1.066

2.141

2.046

95

Openbare verlichting decentrale overheden (IenM, art. 19)

17

       

Revolverend fonds EGO (WenR, art. 2)

 

35.000

     

Bijdragen aan agentschappen (WenR, art. 2)

11.745

6.132

3.847

5.000

– 1.153

Energiebesparing verhuurders, uitvoering STEP (WenR, art. 2)

   

816

816

 

Beleidsprogramma Energiebesparing (Subsidies en opdrachten) (WenR, art. 2)

5.000

4.000

6.500

4.000

2.500

Energiebesparing Koopsector (WenR, art. 2)

 

7.383

39.900

35.800

4.100

           

HERNIEUWBARE ENERGIE

         

MEP (EZ, art. 4)

362.995

288.426

149.960

187.847

– 37.887

SDE/SDE+ (EZ, art.4)

323.059

614.493

873.641

1.266.802

– 393.161

Storting in begrotingsreserve duurzame energie (EZ, art. 4)

503.423

473.061

377.819

 

377.819

Storting in begrotingsreserve

Garantieregeling Aardwarmte (EZ, art. 4)

1.922

1.012

833

2.500

– 1.667

InvesteringsSubsidie Duurzame Energie (EZ, art.4)

 

18.018

50.927

 

50.927

           

ENERGIE-INNOVATIE

         

Topsector Energie (EZ, art. 4)

36.516

38.915

38.791

33.088

5.703

Demonstratieregeling Energie-innovaties (EZ, art. 4)

10.153

19.330

21.931

41.000

– 19.069

Innovatiemiddelen SDE+ (EZ, art. 4)

21.138

31.497

30.934

48.600

– 17.666

           

MOBILITEIT

         

Elektrisch rijden (EZ, art. 4)

1.541

844

538

 

538

Lean and Green Personal Mobility (IenM, art. 14)

540

216

     

Bewustwordingscampagne «Hopper» (IenM, art. 14)

50

   

35

– 35

Organisatiekosten Green Deal Autodelen (IenM, art. 14)

60

54

20

 

20

Campagne veilige, zuinige, stille banden op spanning (IenM, art. 19)

172

98

13

13

 
           

OVERIGE

         

Bijdrage RVO.nl uitvoeringslasten Energieakkoord (EZ, art. 4)

5.200

5.200

6.263

5.337

926

Uitvoeringskosten Revolverend Fonds Energiebesparing Verhuurders (RVO.nl) (WenR, art. 2)

353

88

61

403

– 342

Fonds duurzaam funderingsherstel (FDF) (WenR, art. 2)

   

20.000

20.000

 

5 Meerjarenprogramma Nationaal Coördinator Groningen

Algemene doelstelling

Het scheppen van voorwaarden voor een aardbevingsbestendig en kansrijk Groningen.

Om deze doelstelling te bereiken zorgt de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) in dialoog met alle maatschappelijke en bestuurlijke stakeholders voor een planmatige en daadkrachtige regie en sturing op een duurzame versterking en vernieuwing van het aardbevingsgebied, opdat deze regio weer veilig wordt en sterker dan ooit een nieuwe balans vindt tussen gaswinning en een versterkte gebiedsidentiteit en gebiedskwaliteit met nieuwe economische kansen en een leefbare en aantrekkelijke woon-, werk- en leefomgeving.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van EZ is op grond van de Mijnbouwwet verantwoordelijk voor de gaswinning. De gaswinning in Groningen grijpt diep in op het dagelijkse leven van inwoners in het gebied, met name in het gebied waar zich frequent aardbevingen voordoen. Voor het kabinet staat de veiligheid van inwoners voorop. Naast een beperking van de gaswinning, is gekozen voor een brede flankerende aanpak die zich richt op de veiligheid (schadeherstel), het (preventief) versterken van woningen en gebouwen en het gelijktijdig investeren in de leefbaarheid, economie en duurzaamheid. De opgave in Groningen is een nationale opgave van de NAM, regio en Rijk, waarbij wordt gezocht hoe Rijksopgaven en Rijksambities verbonden kunnen worden aan regionale opgaven en regionale ambities.

De gezamenlijke opgave heeft als eerste geresulteerd in het bestuursakkoord «Vertrouwen op herstel en herstel van vertrouwen» (Kamerstuk, 33 529, nr. 28) en in de aanvulling daarop (Kamerstuk, 33 529, nr. 96, Kamerstuk, 33 529, nr. 98). De afspraken in deze bestuursakkoorden zien mede op de intensivering, verbreding en versnelling van de inzet van betrokken overheden door middel van publieke regie in de vorm van een Nationaal Coördinator Groningen (NCG).

De NCG valt conform het Instellingsbesluit onder de verantwoordelijkheid van de Minister van EZ als coördinerend Minister (Staatscourant, nr. 12511). De NCG is belast met het bevorderen van de uitvoering van het meerjarenprogramma aardbevingsbestendig en kansrijk Groningen (bijlage bij Kamerstuk, 33 529, nr. 212). De NCG voert de volgende taken uit:

Stimuleren

  • Het in samenhang bevorderen van de leefbaarheid, duurzaamheid en de economie van het aardbevingsgebied.

  • Het bevorderen van maatschappelijk, politiek en bestuurlijk draagvlak voor het meerjarenprogramma en van maatschappelijke participatie in de uitvoering daarvan en het bijdragen aan herstel van vertrouwen.

  • Het bevorderen van de instelling van een bedrijvenloket en een steunpunt voor burgers.

Financieren

  • Het financieel bijdragen aan de verduurzaming bij het herstel van woningen in de provincie Groningen.

  • Inzet specifiek instrumentarium voor de woningmarkt, waaronder een regeling voor achterstallig onderhoud en de opzet van een woonbedrijf.

  • Compensatie van extra kosten voor gemeenten en provincie.

(Doen) uitvoeren

  • Het bijdragen aan de uitvoering van het meerjarenprogramma.

  • Het behandelen van de complexe schademeldingen, door met alle betrokkenen te zoeken naar een oplossing en te komen met een bemiddelingsvoorstel.

  • Het inrichten van een breed instrumentarium ter bevordering van schadeafhandeling en de preventieve versterking van gebouwen, alsmede op de thema’s vergroten van leefbaarheid en de verbetering van de woningmarkt.

Regisseren

  • Het coördineren en faciliteren van de uitvoering van het meerjarenprogramma.

  • Het monitoren van de afhandeling van reguliere schadegevallen door het Centrum Veilig Wonen (CVW).

  • Het voeren van programmaregie bij de versterking van gebouwen in het aardbevingsgebied.

Beleidsconclusies

In 2017 is uitvoering gegeven aan het in december 2016 vastgestelde meerjarenprogramma (MJP) Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen 2017–2021.

In 2017 is gewerkt aan een nieuw schadeprotocol met als doel de NAM op afstand te brengen bij de afhandeling van schadeclaims. In de schade afhandeling is een tweedeling tot stand gebracht. Aanvragen ingediend voor 31 maart 2017 worden afgehandeld volgens het oude schadeprotocol, aanvragen ontvangen na 31 maart vallen in principe onder het nieuwe protocol. De inzet was om in juli overeenstemming te hebben over een nieuw protocol. Deze overeenstemming is pas op 31 januari 2018 tot stand gekomen. Deze omstandigheid heeft geleid tot vertraging in de afhandeling van schadeclaims. Alle bewoners die op 31 maart 2017 een openstaande schademelding hadden, hebben van NAM een voucher aangeboden gekregen voor het herstel van schade. In de meeste gevallen hebben bewoners een bedenktijd van twaalf maanden. In 2017 hebben ruim 5.500 bewoners gebruik gemaakt van hun voucher.

Veel bewoners hebben in 2016 en 2017 gebruik gemaakt van de mogelijkheid om hun geschil met betrekking tot schade voor te leggen aan de Arbiters Bodembeweging. De wachttijd is inmiddels opgelopen tot een jaar. Om de afhandeling te versnellen is in het vierde kwartaal een reglementswijziging doorgevoerd die arbiters de mogelijkheid geeft om geschillen met een lager bedrag dan € 4.000 schriftelijk af te handelen.

Op 3 april is de Regeling waardevermeerdering woningen gaswinning Groningenveld opengesteld voor erkende schadegevallen vanaf 1 januari 2016. De regeling wordt uitgevoerd door het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN). Sinds het openstellen van de regeling zijn 1.627 aanvragen ingediend. Inmiddels zijn 1.257 subsidies verleend voor in totaal € 4,8 mln. Door het stilzetten van de opname van schade aan huizen in afwachting van het nieuwe schadeprotocol, zijn er minder aanmeldingen in vergelijking tot de interim waardevermeerderingsregeling.

In het meerjarenprogramma 2017–2021 is vastgelegd dat CVW de opdracht heeft om in 2017 inspecties uit te voeren voor 5.000 grondgebonden woningen en 300 andere gebouwen. In 2017 zijn 5.056 inspecties uitgevoerd.

Halverwege vorig jaar heeft de NCG de eerste 1.467 concept-versterkingsadviezen (VA’s) ontvangen van het Centrum voor Veilig Wonen (CVW). Tussen juli en december 2017 zijn met alle bewoners de eerste gesprekken gevoerd over de uitkomsten van de concept-versterkingsadviezen.

De afspraak met CVW was dat er eind 2017 nog eens 3.500 gebiedsgerichte VA’s opgeleverd zouden worden. De eerste conceptadviezen over de 1.588 inspecties in 2017 zijn rond de jaarwisseling geleverd aan de NCG. De adviezen worden beoordeeld door de NCG en de externe validatie commissie voordat de VA’s definitief worden. De betrokken gebouweigenaren worden geïnformeerd zodra het versterkingsadvies definitief is opgeleverd.

De pilot Heft in eigen Hand (Eigen initiatief), waarbij particulieren de mogelijkheid wordt geboden om zelf de regie over de versterking van de eigen woning uit te voeren, heeft geleid tot tevredenheid bij de deelnemers. Besloten is om jaarlijks 200 particulieren deze mogelijkheid aan te bieden.

Het kabinet heeft eerder € 4.000 per woning beschikbaar gesteld voor duurzaamheids-maatregelen in samenhang met de versterking. De Regeling verduurzaming bij versterking komt naar verwachting het eerste half jaar van 2018 beschikbaar.

Het scholenprogramma is erop gericht om scholen niet alleen te versterken, maar ook toekomstbestendig en duurzaam te maken. Binnen het scholenprogramma zijn circa 101 schoolgebouwen betrokken. Daarvan worden 40 versterkt en circa 29 scholen worden nieuw gebouwd. Het scholenprogramma is gericht op realisatie vóór 2021. Het scholenprogramma zit in de uitvoeringsfase. In de gemeente Bedum en Loppersum is de uitvoering van de projecten zichtbaar. Alle beschikbare middelen voor het scholenprogramma uit het meerjarenprogramma NCG zijn inmiddels beschikbaar gesteld aan de gemeenten.

De pilot Koopinstrument is nagenoeg afgerond. Sinds april 2017 zijn de eerste woningen opgekocht. Per eind 2017 is de overdracht van 37 woningen voltooid. In het vierde kwartaal is gestart met de voorbereidingen om het koopinstrument een meerjarig vervolg te kunnen geven. NAM heeft aangegeven € 10 mln extra voor het vervolg beschikbaar te stellen, bovenop de € 10 mln van de proef.

NCG bewaakt het proces om te komen tot praktisch toepasbare (bouw)normen/toetsingskaders. Dit heeft ertoe geleid dat NEN op 22 juni 2017 een geactualiseerde versie van de Nederlandse Praktijk Richtlijn (NPR 9998:2017) aardbevingsbestendig bouwen heeft gepubliceerd.

Er zijn extra inspanningen nodig om nieuwbouw aardbevingsbestendig te bouwen. De Nieuwbouwregeling van NAM biedt technische en financiële ondersteuning om nieuwbouw aardbevingsbestendig te bouwen op basis van de NPR. NCG heeft in overleg met gemeenten, provincie, Rijk, maatschappelijke partijen en NAM de oude Nieuwbouwregeling van NAM herijkt. Een commissie bestaande uit vertegenwoordigers van de NEN commissie, Raad van Arbitrage en de Rijksbouwmeester toetst momenteel de nieuwe regeling om vast te stellen of deze ook daadwerkelijk het gewenste effect heeft in zowel binnenstedelijk gebied als daarbuiten.

De voorbereidingen voor het op te richten woonbedrijf zijn in 2017 voortgezet. De stukken zijn voor bestuurlijk overleg rond de kerstperiode naar de Algemene Rekenkamer gestuurd. Verwacht wordt dat het bestuurlijk overleg begin 2018 wordt afgerond. Daarna moet het voornemen nog worden geagendeerd in de ministerraad en worden voorgehangen in de Staten-Generaal.

De oprichting van de stichting zal evenwel niet eerder plaatsvinden dan na goedkeuring van de Europese Commissie op het staatssteunaspect.

Het Ministerie van OCW, provincie Groningen en NCG hebben besloten om een pilot uit te voeren om ervaring op te doen met de financiering van onderhoud voor rijksmonumenten in de aardbevingsregio. Het Ministerie van OCW stelt daarvoor € 2 mln beschikbaar. Provincie Groningen en NCG financieren allebei € 1,35 mln.

De kwalitatieve risicoanalyse naar infrastructuur in het aardbevingsgebied is in de zomer van 2017 opgeleverd en de laatste conceptversie is met vertegenwoordigers van regionale en landelijke infrabeheerders in november 2017 besproken. Bestuurlijke vaststelling is nog in afwachting van de beantwoording van inhoudelijke vragen van de betrokken bestuurders.

In 2017 zijn belangrijke stappen gezet voor het ontwikkelen van een toetsingskader voor de industrie. In het najaar van 2017 is de risicogebaseerde rekenmethodiek afgerond waarmee chemiebedrijven hun installaties op kwantitatieve wijze kunnen beoordelen op aardbevingsbestendigheid. De stuurgroep Industrie heeft op 30 november afgesproken dat deze methodiek, naast de al gehanteerde Loss of Containment (LoC)-methode kan worden toegepast.

Budgettaire gevolgen van beleid artikel 5 (Bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2016

2017

2017

2017

VERPLICHTINGEN

23.005

58.215

77.800

– 19.585

UITGAVEN

8.470

47.099

77.800

– 30.701

         

Subsidies

0

33.918

64.000

– 30.082

Verduurzamingsopgave

 

33.916

50.000

– 16.084

Verduurzamingsopgave overig (kader relevante uitgaven)

   

6.000

– 6.000

Instrumentarium woningmarkt

 

2

5.000

– 4.998

Scholenprogramma (kader relevante uitgaven)

   

3.000

– 3.000

         

Opdrachten

8.320

13.132

13.800

– 668

Onderzoek en compensatie gemeenten en provincie

2.404

5.450

7.000

– 1.550

Werkbudget

5.916

7.682

6.800

882

         

Bijdragen aan agentschappen

150

48

 

48

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

150

48

 

48

Ontvangsten

 

225

 

225

Algemeen

NCG kent voor alle instrumenten, behalve voor de instrumenten Verduurzamingsopgave overig (kader relevante uitgaven) en het Scholenprogramma een 100% eindejaarsmarge. Dit houdt in dat budget dat in een bepaald jaar niet wordt benut, kan worden meegenomen naar volgende jaren en derhalve beschikbaar blijft voor uitvoering van het meerjarenprogramma. Op deze wijze heeft het Kabinet rekening gehouden met de complexe en deels onvoorspelbare opgave waar de NCG voor staat en wordt de nodige flexibiliteit geboden zodat het budget optimaal kan worden aangewend (Kamerstuk, 33 529, nr. 256)

Dit betekent dat middelen die in 2016 niet zijn benut bij 1e suppletoire begroting 2017 zijn toegevoegd aan de begroting 2017. Daarnaast zijn de uitgavenritmes voor de posten verduurzamingsopgave uit aardgasbaten, verduurzamingsopgave overig en instrument woningmarkt in de 1e suppletoire begroting 2017 aangepast.

Toelichting op de verplichtingen en de uitgaven

De lagere verplichtingen zijn met name het gevolg van de ontwikkelingen bij de instrumenten Verduurzamingsopgave (uit aardgasbaten en overig), en Instrumentarium woningmarkt. De ontwikkelingen worden onder de paragraaf «subsidies» nader toegelicht.

Subsidies

Verduurzamingssopgave

De uitgaven van € 33,9 mln hebben betrekking op de waardevermeerderingsregeling (bij € 1.000 aardbevingsschade kunnen bewoners aanspraak maken op € 4.000 subsidie). De onderschrijding van het budget bedraagt € 16,1 mln. Dat de uitgaven substantieel lager zijn dan verwacht is het gevolg van het uitblijven van de invoering van het nieuwe schadeprotocol waardoor vertraging in de afhandeling is ontstaan. De bestemde middelen in het programma blijven beschikbaar voor de nieuwe schaderegeling.

Voor de nieuwe waardevermeerderingsregeling voor schadegevallen is in 2017 € 40 mln beschikbaar gesteld. Een voorschotbedrag van € 30 mln is in 2017 overgemaakt naar SNN. De uitvoeringskosten van de regeling bedragen tot nu toe € 0,4 mln.

De uitgekeerde compensatie voor de oude waardevermeerderingsregeling, in uitvoering bij de provincie, bedraagt in 2017 € 3,6 mln.

Verduurzamingsopgave overig (kader relevante uitgaven)

Op dit programma onderdeel zijn in 2017 nog geen uitgaven gedaan. De subsidieregeling voor de versterkingsopgave wordt in 2018 vastgesteld. Het beschikbaar gestelde budget in 2017 kent geen 100% eindejaarsmarge. Het budget blijft voor toekomstige jaren beschikbaar voor de uitvoering van het meerjarenprogramma.

Instrumentarium woningmarkt (inclusief achterstallig onderhoud)

De uitgaven voor het achterstallig onderhoud zullen primair besteed worden aan monumentale gebouwen. Het erfgoedprogramma is in het najaar van 2017 vastgesteld. Uitgaven worden voorzien vanaf 2018.

In de begroting zijn middelen opgenomen voor een op te richten woonbedrijf. Voorbereidende werkzaamheden zijn voortgezet. Er moeten nog procedures worden doorlopen voordat in 2018 kan worden overgegaan tot oprichting van het woonbedrijf. De uitgaven in 2017 beperken zich tot die van de adviescommissie pilot woonbedrijf.

Scholenprogramma

Het Ministerie van OCW heeft voor het scholenprogramma een totaalbedrag van € 50 mln beschikbaar gesteld (in jaartranches van € 3 mln waaronder de jaarschijf 2017). De bedragen van het scholenprogramma zijn bij de 1e suppletoire begroting 2017 van de EZ-begroting overgemaakt naar het Gemeentefonds om zo direct beschikbaar te komen aan de deelnemende gemeenten en scholen.

Opdrachten

Onderzoek en compensatie gemeenten en provincie en werkbudget

De uitgaven bleven € 0,7 mln achter ten opzichte van de oorspronkelijke begroting. Deze afwijking kent meerdere oorzaken. Een aantal onderzoeken en bijbehorende rapportages konden niet voor 2017 worden afgerond. Het betreft onder andere het onderzoek naar de oorzaak van schaden, het CBS woononderzoek 1e helft 2017 en de derde rapportage van de Rijksuniversiteit Groningen naar de context en psychosociale gevolgen van de aardbevingsproblematiek.

Bijdrage aan agentschappen

In 2017 is € 48.000 aan diensten van de RVO.nl afgenomen voor digitaal kaart materiaal ter ondersteuning van de versterkingsoperatie.

Ontvangsten

Van de provincie is een bedrag van € 0,2 mln ontvangen als bijdrage in de ondersteuning van maatschappelijke organisaties die betrokken zijn bij het aardbevingsdossier.

6 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

Algemene doelstelling

EZ streeft naar internationaal toonaangevende, concurrerende, sociaal verantwoorde, veilige, en dier- en milieuvriendelijke agro-, visserij- en voedselketens.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van EZ is verantwoordelijk voor:

Stimuleren

  • Het versterken van de positie van de Nederlandse agro-, visserij- en voedselketens, het stimuleren van groene economische groei via energie- en klimaatbeleid voor de landbouw en het bevorderen van transparantie en ketenverantwoordelijkheid in de Nederlandse agro- visserij- en voedselketens.

  • Het stimuleren van een adequate en duurzame voedselvoorziening/voedselzekerheid, voedselkwaliteit op Europees en mondiaal niveau evenals het bijdragen aan het Europese en internationale landbouw- en visserijbeleid.

  • Het stimuleren van kennisontwikkeling, innovatie en nieuwe technologieën in de land- en tuinbouw.

  • Het stimuleren van verduurzaming van de productie en de consumptie van dierlijke en plantaardige producten door middel van nieuwe vormen van ketensamenwerking en nieuwe marktstrategieën.

  • Het versnellen van de verduurzaming van gewasbescherming, evenals het borgen en verbeteren van plant- en diergezondheid en dierenwelzijn.

Regisseren

  • Het borgen van voedselveiligheid. Producenten en partijen uit de voedselketen zijn primair verantwoordelijk voor de veiligheid van hun producten en productiewijze. De Minister van VWS is verantwoordelijk voor wetgeving voor voedselveiligheid, met uitzondering van wetgeving voor het slachten van dieren en het keuren en uitsnijden van vlees, waar de Minister van EZ verantwoordelijk voor is.

Uitvoeren

  • Het doen uitvoeren van een effectief beleid ter realisatie van de doelstellingen uit de Europese regelgeving.

  • Het uitvoeren van adequaat veterinair en fytosanitair beleid.

  • Het uitoefenen van toezicht en het handhaven van de regelgeving op het gebied van dier- en plantgezondheid, dierenwelzijn, mest, natuur en voedselveiligheid (primaire productie en slachterijfase).

  • Het uitvoeren van het gemeenschappelijk landbouw- en visserijbeleid.

Beleidsconclusies

Onderstaand wordt ingegaan op enkele concrete resultaten, onder meer voor een aantal speerpunten die genoemd zijn in de begroting van 2017.

Duurzame veehouderij en mestbeleid

Voor de uitvoering van het Actieplan vitalisering varkenshouderij is € 20 mln ter beschikking gesteld uit de eerste nationale envelop Europese crisismiddelen. Hiervoor zijn in 2017 door de Producenten Organisatie Varkenshouderij private regelingen opgesteld en in uitvoering genomen. De resultaten en effecten hiervan op de vitalisering van de varkenshouderij zullen in 2018 beschikbaar komen.

De aangekondigde activiteiten en beleidswijzigingen op het gebied van mestbeleid zijn gerealiseerd. In de Vierde kwartaalrapportage fosfaatreductieplan (Kamerstuk, 33 037, nr. 252) is gemeld dat de fosfaatproductie in Nederland is afgenomen tot onder het plafond, waarmee de overtreding van deze voorwaarde uit de derogatiebeschikking ongedaan is gemaakt. Het plan is afgerond. De Europese commissie heeft goedkeuring gegeven aan het fosfaatrechtenstelsel, dat op 1 januari 2018 in werking is getreden (zie Kamerstuk, 33 037, nr. 232). De algemene conclusie uit de evaluatie van de Meststoffenwet (Kamerstuk, 33 037, nr. 193/D) is dat het mestbeleid en de mestregelgeving effectief is, maar dat op onderdelen nog ruimte is voor verbetering. Daarnaast is de conclusie dat de huidige regel- en handhavingspraktijk tegen zijn grenzen aanloopt.

Het beleidsdoel van maximaal 50 milligram nitraat per liter in het bovenste grondwater wordt bijna overal in Nederland gehaald, met uitzondering van het zuidelijk zandgebied en het lössgebied. Op 22 december 2017 is het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn aan Tweede en Eerste Kamer aangeboden (Kamerstuk, 33 037, nr. 250/J). In het zesde actieprogramma zijn voor de komende vier jaar de aanvullende maatregelen vastgelegd om het doel van de nitraatrichtlijn te bereiken.

Plantaardige productie en plantgezondheid

De CO2-reductie van de glastuinbouw ligt op koers. In 2016 ligt de CO2-emissie van de glastuinbouw met 5,6 Mton al 0,6 Mton onder het huidige doel voor 2020 (de emissie 2017 wordt in 2018 bekend). Uit de tussentijdse evaluatie Meerjarenafspraak Energietransitie Glastuinbouw 2014–2020 blijkt dat de gemaakte afspraken door de partijen zijn nagekomen. De CO2-emissiereductie, voortgang bij de ambities, de kennis- en techniekontwikkeling en de kennisuitwisseling verlopen volgens plan, zoals beschreven in het convenant (zie Kamerstuk, 32 677, nr. 27). De convenantspartijen hebben op basis van resultaten van de evaluatie van de CO2-sturing (zie Kamerstuk, 32 813, nr. 149) afgesproken het CO2-doel voor 2020 technisch aan te scherpen van 6,2 Mton naar 4,6.

In 2017 is een Green Deal Groene gewasbeschermingsmiddelen afgerond. Dit resulteerde onder meer in zes nieuwe toelatingen voor groene gewasbeschermingsmiddelen en leverde aanbevelingen op voor een vervolgtraject. Laagrisico middelen moeten op grond van de Verordening (EG) nr. 1107/2009 binnen 120 dagen worden toegelaten. Om deze termijn te halen heeft het Ctgb binnen de afgesloten Green Deal Groene gewasbeschermingsmiddelen al enige tijdwinst gerealiseerd door het instellen van een speciaal Green Team van beoordelaars en een coördinator biologische middelen. Daarnaast bestaan financiële stimulansen voor groene, laagrisico middelen. Sinds 2017 gelden fiscale voordelen voor producenten die laagrisico middelen willen ontwikkelen via de zogeheten innovatiebox. Ook gelden (beperkt) voordelen voor toelatingsaanvragen bij het Ctgb. Zo hanteert het Ctgb voor enkele laagrisico stoffen en middelen lagere voorschotten en wordt aan aanvragers in het pré-aanvraag traject informatie via de service desk geboden (geen kosten tot 4 uur advies).

Diergezondheid en dierenwelzijn

In 2016 is het antibioticagebruik in de dierhouderij verder gedaald. Eind 2016 is op basis van verkoopcijfers een totale daling van het antibioticumgebruik van 64,4% gerealiseerd ten opzichte van het referentie jaar 2009. De verkoop van antibiotica voor dieren is in 2016 met 14,5% gedaald ten opzichte van 2015. Dit blijkt uit de cijfers die de Stichting diergeneesmiddelenautoriteit (SDa) in mei 2017 heeft gepubliceerd (Kamerstuk, 29 683, nr. 231). In 2018 zal de Minister sectorspecifieke reductiedoelstellingen vaststellen. Tot die tijd blijft de generieke doelstelling van 70% reductie van het antibioticumverkoop ten opzichte van 2009 in stand.

Het percentage bedrijven met weidegang is in 2017 gestegen tot 80,4% van de melkveebedrijven. Volledige weidegang vond plaats op 73,2% van de melkveebedrijven, op de resterende bedrijven was sprake van deeltijdweidegang. Zie https://www.nzo.nl/nl/nieuws/sterke-toename-weidegang/. Het aantal melkkoeien dat in 2017 weidegang had, wordt in de tweede helft van 2018 gepubliceerd door het CBS.

Beleidsinformatie

Kengetal

2012

2013

2014

2015

2016

2017

1. Maatschappelijke appreciatiescore1

Bron: TNS/NIPO

7,5

7,6

Geen meting

7,6

Geen meting

7,7

2. Mate van vertrouwen consumenten in voedsel2

Bron: NVWA monitor

Geen meting

3,2

Geen meting

3,2

Geen meting

Geen meting

3. Export van agrarische producten uit Nederland3 (bedragen x € mln)

           

– Duitsland

20.125

21.079

20.820

20.711

22.229

23.365

– België

7.856

8.479

8.652

8.581

9.317

10.373

– Verenigd Koninkrijk

7.358

7.843

8.067

8.269

8.461

8.621

– Frankrijk

7.296

7.481

7.122

3.183

7.129

8.048

– Italië

3.776

3.787

3.479

6.714

3.409

3.701

– Overige landen

30.476

32.287

33.561

33.926

34.973

37.594

Totaal

76.887

80.955

81.702

81.384

85.517

91.703

Bron: 2010–2016 CBS, 2017 Wageningen Economic Research/CBS

           
X Noot
1

Indicator betreft de maatschappelijke waardering onder de Nederlandse bevolking van de landbouw vastgelegd in een rapportcijfer. Meting vindt vanaf 2013 om de twee jaar plaats.

X Noot
2

De NVWA meet op een schaal van 1–5 het vertrouwen van de consument in de veiligheid van voedsel. Meting vindt om de 2 jaar plaats. Vanwege het fipronil incident heeft de NVWA in 2017 geen onderzoek uitgevoerd naar de mate van vertrouwen van consumenten in voedsel. Dit onderzoek wordt in 2018 uitgevoerd en zal als kengetal in het jaarverslag van 2018 komen te staan.

X Noot
3

Het betreft hier de export van primaire en secundaire agrarische producten. Uitgesloten zijn dus de tertiaire goederen, zoals bijvoorbeeld melkrobots. De exportcijfers aangaande het afgelopen jaar, zijn voorlopig en nog niet helemaal stabiel. Daarnaast worden bij berekeningen van exportcijfers door de statische bureaus soms lichte correcties in eerdere jaren doorgevoerd.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Realisatie

2016

Raming 2016

Realisatie

2017

Raming 2017

Bron

Percentage integraal duurzame stallen

0%

2008

13,6%

14%

Publicatie in 20181

15%

Wageningen UR Livestock Research

X Noot
1

De gegevens over 2017 zijn in het eerste kwartaal van 2018 beschikbaar. De monitor duurzame stallen wordt daarom in het tweede kwartaal van 2018 gepubliceerd.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Realisatie 2016

Raming 2016

Realisatie 2017

Raming 2017

Streefwaarde

Planning

Bron

Totale CO2-emissie glastuinbouw1

Circa 7,5 Mton

2013

5,6 Mton

6,9 Mton

Publicatie in 2018

6,7Mton

6,2 Mton

2020

LEI-WUR

Energie-efficiency index

voedings- en genot-middelenindustrie (VGI)2

100%

2005

82%

82%

Publicatie in 2018

80%

70%

2020

RVO.nl

X Noot
1

De totale CO2-emissie van de glastuinbouw daalde in 2016 met 0,2 Mton naar 5,6 Mton en ligt daarmee 0,6 Mton onder het oorspronkelijke doel van 6,2 Mton voor 2020.

X Noot
2

De voedings- en genotmiddelenindustrie ligt qua energie-efficiency op schema. Hoe lager het percentage, hoe efficiënter.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Raming 2017

Streefwaarde

Planning

Bron

Mate van afname van antibiotica- in de dierhouderij1

Antibioticaverkoop in 2009

2009

64,4%

Publicatie in 2018

Is nog niet bepaald

70% reductie (t.o.v. 2009)

Is nog niet bepaald

SDa

X Noot
1

Uit de jaarlijkse rapportage van de Stichting Diergeneesmiddelenautoriteit (SDa) blijkt dat de verkoop van antibiotica in de periode 2009–2016 is gedaald met 64,4%.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Realisatie 2017

Raming 2017

Streefwaarde

Planning

Bron

Nalevingsniveau HACCP-verplichting

80%

April 2009

88,8%

90%

90%

2018

NVWA

In 2017 hebben de vleesproductiebedrijven waarvoor de Hazard Analysis and Critical Control Points (HACCP) verplicht is, voldaan aan 88,8% van de HACCP regels op de inspectielijst van de NVWA.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Realisatie 2015

Raming 2015

Realisatie 2016

Raming 2016

Streefwaarde

Planning

Bron

Verhouding duurzame – totale investeringen

36%

2013

33%

24,5%

Publicatie in 2018

27%

30%

2017

Wageningen Economic Research

Bovenstaande indicator betreft de verhouding tussen de bedragen in duurzame investeringen en de totale investeringen in de landbouw, tuinbouw en visserij. Voorbeelden van duurzame investeringen in de land- en tuinbouw zijn Groen Label Kassen en Maatlat Duurzame Veehouderij stallen.

Indicator

Referentie-waarde

Peildatum

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Raming 2017

Streef-waarde

Planning

Bron

1 Klanttevredenheid

8,7

2014

8,7

8,3

8,0

8,0

2018

PROSU/WR

2 Kennisbenutting door beleid, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties

84%

2014

97%

97%

>80%

>80%

2020

PROSU/WR

3 Percentage innoverende agrarische bedrijven

11,6%

2006

17%

Publicatie in 2018

15%

10%

2018

LEI

De indicator innoverende agrarische bedrijven geeft het percentage bedrijven weer dat product- of procesinnovaties heeft doorgevoerd. Het gaat om bedrijven die als eerste iets nieuws hebben geïmplementeerd en om innovatieve volgers.

Budgettaire gevolgen van beleid artikel 6 (Bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

VERPLICHTINGEN

676.537

729.130

623.541

673.900

662.357

650.823

11.534

Waarvan garantieverplichtingen

37.707

28.537

28.430

37.690

49.379

120.000

– 70.621

UITGAVEN

666.001

660.124

667.686

642.217

614.513

538.382

76.131

               

Subsidies

71.753

78.379

90.430

103.230

47.117

31.674

15.443

Duurzame veehouderij

16.241

6.256

14.088

10.702

16.464

10.181

6.283

Bedrijfsbeëindiging melkveehouderij (Stoppersregeling)

       

13.713

 

13.713

Maatregelen fosfaatreductiepakket

         

7.000

– 7.000

Investeringsregeling duurzame stallen

10.565

1.476

7.663

6.719

762

40

722

Regeling fijnstofmaatregelen

 

1.491

3.261

3.077

1.246

2.014

– 768

Overig

5.676

3.289

3.164

906

744

1.127

– 383

Plantaardige productie

15.396

12.724

9.562

9.917

7.496

7.937

– 441

Energie-efficiency en hernieuwbare energie glastuinbouw (EHG)

     

6.124

3.984

7.100

– 3.116

Marktintroductie energie innovaties (MEI)

13.689

8.642

4.788

3.537

3.290

789

2.501

Overig

1.707

4.082

4.774

256

221

48

173

Visserij

8.774

5.416

6.229

3.729

7.195

7.360

– 165

Regelingen onder het nieuwe EFMZV

   

5.017

2.304

6.970

7.360

– 390

Overige (uitfinanciering regelingen onder EVF)

8.774

5.416

1.212

1.425

225

 

225

Agrarisch ondernemerschap

9.785

8.824

9.496

4.972

5.695

5.324

371

Brede weersverzekering

1.471

1.403

3.550

4.672

5.651

5.324

327

Investeringsregeling Jonge Agrariërs

3.349

2.235

3.940

300

44

 

44

Overig

4.965

5.186

2.006

       

Kennisontwikkeling en (agrarische) innovatie

4.340

2.091

3.416

586

34

872

– 838

Overig (onder meer tegemoetkoming Vamil)

4.340

2.091

3.416

586

34

872

– 838

Apurement

12.269

35.247

11.799

65.329

8.312

 

8.312

Regeling apurement

12.269

35.247

11.799

65.329

8.312

 

8.312

Begrotingsreserves

 

3.001

32.472

8.003

1.920

 

1.920

Begrotingsreserve landbouw

 

2.511

3.525

 

1.812

 

1.812

Begrotingsreserve apurement

 

490

28.947

8.003

108

 

108

               

Garanties

27.119

27.191

33.862

6.652

2.682

2.515

167

Bijdrage begrotingsreserve Borgstellingsfaciliteit

3.000

3.056

3.008

3.008

632

8

624

Verliesdeclaraties Borgstellingsfaciliteit

24.119

24.135

28.347

3.644

2.050

2.500

– 450

Garantstelling Marktintroductie Innovaties (GMI)

   

2.507

   

7

– 7

               

Opdrachten

145.478

156.959

136.504

121.118

117.395

111.866

5.531

Duurzame veehouderij

8.463

2.908

4.282

4.044

2.896

2.866

30

Mestbeleid

6.539

13.007

9.161

3.411

2.950

2.292

658

Plantaardige productie

4.541

5.334

1.057

1.462

1.416

2.306

– 890

Plantgezondheid

2.500

1.605

1.758

1.666

1.360

1.980

– 620

Diergezondheid en dierenwelzijn

10.011

9.075

8.044

9.301

6.680

5.654

1.026

Voedselagenda

7.137

5.909

3.820

5.562

4.412

20.000

– 15.588

Voedselzekerheid en internationaal en Europees landbouwbeleid

3.743

4.382

1.741

4.695

11.138

3.635

7.503

Visserij

1.923

1.388

3.398

1.683

1.243

1.029

214

Agrarisch ondernemerschap

4.655

2.547

2.849

1.728

2.114

2.398

– 284

Kennisontwikkeling en (agrarische) innovatie

95.966

110.804

100.394

87.566

83.189

69.706

13.483

               

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

120.616

105.610

82.746

78.720

79.327

78.125

1.202

Medebewind en overige voormalige publieke PBO-taken

23.750

25.477

4.774

1.535

1.144

903

241

Wageningen Research kennisbasis

       

13.532

13.458

74

Wageningen Research wettelijke taken

94.819

77.341

75.221

75.232

60.911

62.060

– 1.149

College Toelating Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden

2.047

2.792

2.751

1.953

3.740

978

2.762

Centrale Commissie Dierproeven

         

726

– 726

               

Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken

5.577

3.145

14.064

12.253

21.263

9.863

11.400

Diergezondheidsfonds

5.577

3.145

14.064

12.253

21.263

9.863

11.400

               

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

12.615

10.647

10.519

10.042

9.975

9.378

597

FAO en overige contributies

12.615

10.647

10.519

10.042

9.975

9.378

597

               

Bijdragen aan agentschappen

282.843

278.193

299.561

310.202

336.754

294.961

41.793

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit

144.817

130.740

141.829

152.451

157.072

154.810

2.262

Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland

129.197

138.948

149.999

148.985

165.342

127.233

38.109

Dienst Landelijk Gebied

221

222

         

Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu

     

897

6.827

5.620

1.207

Rijksrederij

8.608

8.283

7.733

7.869

7.513

7.298

215

               

ONTVANGSTEN

329.393

357.416

123.539

136.431

110.457

57.398

53.059

Agroketens

24

3.430

267

1.015

10.222

 

10.222

Mestbeleid

6.324

5.884

3.324

10.724

6.917

7.209

– 292

Diergezondheid en dierenwelzijn

7.320

3.327

2.399

3.165

6.580

500

6.080

Plant- en diergezondheid

1.440

605

328

679

253

 

253

Agr. Innovatie en overig

647

707

1.800

754

268

 

268

Agrarisch ondernemerschap (2017 waaronder Stoppersregeling)

       

11.331

245

11.086

Voedselzekerheid en internationaal en Europees landbouwbeleid

278.854

227.930

40.697

20.411

14.428

15.926

– 1.498

Visserij

6.265

8.891

9.154

7.496

5.688

6.993

– 1.305

Voedselveiligheid en kwaliteit

288

94

46

       

Kennisontwikkeling en (agrarische) innovatie

15.902

20.177

13.617

13.307

23.326

12.062

11.264

Voedselzekerheid

390

357

32

18

     

Garanties (provisies Borgstellingsfaciliteit)

2.300

2.004

1.696

2.008

2.682

1.800

882

Agentschappen

483

15

5.689

3.089

471

 

471

Begrotingsreserves

9.156

83.995

44.490

73.765

28.290

12.663

15.627

Toelichting op de verplichtingen

De hogere verplichtingen van € 11,5 mln zijn een saldo. Voor circa € 70 mln zijn er minder garantieverplichtingen aangegaan dan het plafond voor leningen waarop een garantstelling van de Borgstelling MKB landbouwkredieten (BL) rust. De hogere realisatie op reguliere verplichtingen ten opzichte van de begroting komt daarmee op circa € 80 mln en hangt grotendeels samen met de hogere uitgaven. De belangrijkste verklaringen voor de hogere verplichtingen zijn de volgende:

  • Het bedrijfsleven heeft bijgedragen aan de uitvoering van de Regeling bedrijfsbeëindiging melkveehouderij (stoppersregeling) en het fosfaatreductieplan (zie toelichting subsidies).

  • Er zijn verplichtingen aangegaan aan Wageningen Research en RIVM waarvoor budget werd toegevoegd uit andere begrotingsartikelen en van departementen (zie toelichting opdrachten).

  • Er zijn uitgaven gedaan ten laste van de begrotingsreserve apurement en de reserve visserij, waarvoor om technische redenen gelijktijdig een verplichting is aangegaan.

  • De bijdrage aan het Diergezondheidsfonds is verhoogd (zie toelichting DGF).

  • De verplichtingen aan RVO.nl en de NVWA zijn verhoogd, voornamelijk als gevolg van (incidentele) aanvullende opdrachten en meerwerk (zie toelichting agentschappen).

Toelichting op de uitgaven

Subsidies

Duurzame veehouderij (Bedrijfsbeëindiging melkveehouderij/Stoppersregeling)

Het bedrijfsleven en EZ hebben conform afspraken bijgedragen aan de Subsidieregeling bedrijfsbeëindiging melkveehouderij (ook wel «Stoppersregeling» genoemd) uit het Fosfaatreductieplan (Kamerstuk, 34 532, nr. 45). Omdat bij deze regeling ook Europese middelen zijn betrokken, zijn niet alle uitgaven op de EZ begroting zichtbaar. Totaal was het budgettaire beslag van deze regeling circa € 32,6 mln. Via de EZ begroting is hieraan € 13,7 mln uitgegeven (aandeel bedrijfsleven + EZ). Bij de totstandkoming van de begroting 2017 was nog niet bekend op welke wijze betrokken partijen een bijdrage zouden leveren en om deze reden waren de bedragen oorspronkelijk niet begroot.

Duurzame veehouderij (Maatregelen fosfaatreductiepakket)

Dit betreft de reservering die EZ bij nota van wijziging (Kamerstuk, 34 550 XIII, nr. 66) op de begroting 2017 heeft getroffen voor de maatregelen om de fosfaatproductie te beteugelen. De middelen (€ 7 mln) zijn gedurende het jaar overgeheveld en ingezet ten behoeve van de Stoppersregeling en het Actieplan vitalisering varkenshouderij (omdat de varkenshouderij ook een bijdrage levert aan het Fosfaatreductieplan).

Plantaardige productie (Energie-efficiency en hernieuwbare energie glastuinbouw (EHG) en Marktintroductie energie innovaties (MEI)

De EHG (– € 3,1 mln) en de MEI (+ € 2,5 mln) zijn communicerende vaten omdat het allebei energiesubsidieregelingen zijn (maar ze hebben betrekking op een ander stadium van het proces, MEI zet accent op ontwikkeling, EHG zet accent op uitrol). Om deze reden is gedurende het jaar budget overgeheveld van de EHG naar de MEI om een volwaardige openstelling van de MEI in 2017 mogelijk te maken. Daarnaast is sprake van lagere uitgaven bij de EHG 2017 budget. Dit heeft mede te maken met het uitfinancieringsritme over de jaren heen, dit verloopt trager dan oorspronkelijk gepland.

Apurement

De hogere uitgaven voor apurement van € 8,3 mln hebben betrekking op correcties van de EU met betrekking tot de uitvoering van regelingen van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) en het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB), omdat declaraties na audits niet volledig zijn goedgekeurd. Het betreft correcties voor onder andere het plattelandsontwikkelingsprogramma, vergoeding schoolfruit en betaaltermijnen. In de Nationale Verklaring over het financieel beheer van de Europese fondsen in gedeeld beheer worden de correcties nader toegelicht.

Begrotingsreserves

De realisatie van de Begrotingsreserve landbouw is het gevolg van middelen uit rentebaten van het cacaobufferstockfonds dat beheerd werd door het voormalig Productschap Akkerbouw en die ontvangen zijn van de Vereffeningsorganisatie PBO’s. De middelen zijn toegezegd voor projecten die bijdragen aan een duurzame cacaoconsumptie en productie. Omdat de uitgaven over meerdere jaren plaatsvinden, is een deel van het ontvangen bedrag in de reserve landbouw gestort en wordt daar in de komende jaren weer uit onttrokken (zie 2e supppletore begroting 2017).

Opdrachten

Voedselagenda

Voor de Voedselagenda is totaal € 20 mln gereserveerd. Gedurende het jaar is vanuit de Voedselagenda bijgedragen aan onderwerpen die op de agenda betrekking hebben. Zo is bij Voorjaarsnota 2017 € 12,5 mln overgeheveld. Het ging hierbij om overhevelingen inzake de subsidieregeling Duurzaam door/jong leren eten (€ 4,6 mln), het project Data en ICT-gedreven technologie voor een duurzaam voedselsysteem (€ 1,3 mln), het project Bestuivers en Groene gewasbescherming (€ 1,3 mln), het project nieuwe eiwitten (€ 1 mln), de doorontwikkeling van de aardappelveredelingstechniek (€ 1,5 mln), diverse projecten zoals onderzoek uitgangsmaterialen topsector tuinbouw en transparantie in de voedselketen (1,5 mln). Daarnaast heeft een meerjarige overboeking van € 0,9 mln naar VWS ten behoeve van het project Gezonde School plaatsgevonden. Voor meer toelichting zie ook de 1e suppletoire begroting 2017 (Kamerstuk, 34 730 XIII, nr. 2).

Voedselzekerheid en internationaal en Europees Landbouwbeleid

De € 7,5 mln hogere uitgaven hebben betrekking op uitgaven betreffende Europese fondsen die niet door de EC worden vergoed. Het betreft voornamelijk uitgaven die in voorgaande jaren zijn gedaan en die zijn gedeclareerd bij het Europees Visserijfonds, maar waarop de Europese Commissie correcties heeft opgelegd. Deze uitgaven zijn nu uit nationale middelen binnen de begroting verantwoord en gedekt uit de begrotingsreserve visserij.

Kennisontwikkeling en agrarische innovatie

De € 13,5 mln hogere uitgaven hebben met name betrekking op additionele projecten bij Wageningen Research overgeheveld uit het budget van de Voedselagenda (€ 5,9 mln) en projecten op andere gebieden zoals energiebeleid, bodemvruchtbaarheid, voedselzekerheid, visserijbeleid (€ 5,8 mln). Ook was er toevoeging van loon- en prijsbijstelling (€ 1,8 mln).

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

College Toelating Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden

In 2017 zijn middelen toegevoegd aan het Ctgb (totaal € 2,8 mln). Deels bestaat deze toevoeging uit de jaarlijkse bijdragen van andere departementen (VWS, IenW, SZW) aan de kosten van het Ctgb. Daarnaast zijn middelen toegevoegd in verband met een stijging van de kosten met betrekking tot WOB-verzoeken en bezwaar- en beroepsprocedures in 2017. Tevens heeft een gedeelte nog betrekking op de afrekening 2016.

Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken

Als gevolg van de fipronil-besmetting in 2017 kunnen pluimveehouders uitstel van betaling aanvragen. Op grond van de verwachting dat een groot deel van de heffingen voor de pluimveesector die in het najaar van 2017 zijn opgelegd, pas in 2018 zal worden ontvangen, is een extra storting van circa € 11 mln in het Diergezondheidsfonds gedaan.

Bijdragen aan agentschappen

De hogere uitgaven voor de NVWA zijn het gevolg van de uitkering van loon- en prijsbijstelling.

De hogere uitgaven voor RVO.nl worden veroorzaakt door het in overeenstemming brengen van het RVO.nl-budget met de initiële opdracht 2017, door de overheveling van het budget voor de opdracht aan de ZBO Centrale Commissie Dierproeven die bij RVO.nl is ondergebracht, door aanvullende opdrachten en meerwerk en door de uitkering van loon- en prijsbijstelling. De belangrijkste aanvullende opdrachten zijn de uitvoering van de regeling bedrijfsbeëindiging melkveehouderij (stoppersregeling), het fosfaatreductieplan (waarvoor de zuivelsector het grootste deel van de kosten heeft betaald, zie ook ontvangsten) en implementatie van het stelsel van fosfaatrechten. Daarnaast is er meerwerk toegekend voor taken, waarvan de omvang kan fluctueren afhankelijk van het aantal aanvragen/registraties (zoals dierregistratie).

Toelichting op de ontvangsten

Agroketens

De zuivelsector heeft conform afspraken bijgedragen aan de uitvoeringskosten in 2017 van het fosfaatreductieplan. Deze ontvangst betreft met name de bijdrage (€ 10,1 mln) voor werkzaamheden die door RVO.nl zijn uitgevoerd met betrekking tot zuivelheffingen die zijn opgelegd. Het ontvangen bedrag is aan de RVO.nl opdracht toegevoegd (zie ook toelichting op de uitgaven bij Bijdragen aan agentschappen).

Diergezondheid en dierenwelzijn

De meerontvangsten (€ 6,1 mln) komen met name voort uit bestuurlijke boetes voor overtreding van de bepalingen van de Gezondheid- en welzijnswet voor dieren en de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden ontvangen. Deze worden niet geraamd, omdat de inkomsten fluctueren.

Agrarisch ondernemerschap (2017 waaronder Stoppersregeling)

De zuivelsector heeft conform afspraken bijgedragen bij aan de Subsidieregeling bedrijfsbeëindiging melkveehouderij (ook wel «Stoppersregeling» genoemd). De bijdrage van het bedrijfsleven (€ 11 mln) is als ontvangst geboekt en ten behoeve van de subsidieregeling aangewend. Zie ook toelichting op de uitgaven bij subsidies.

Kennisontwikkeling en (agrarische) innovatie

De meerontvangst bij kennisontwikkeling en agrarische innovatie is een saldo van een vervroegde aflossing op een lening door Wageningen Research van € 13 mln en een minderontvangst op Europese visserijsubsidies van € 1,7 mln.

Begrotingsreserves

De hogere ontvangsten (€ 15,6 mln) hebben betrekking op hogere onttrekkingen uit de reserve apurement en de reserve visserij ten behoeve van betaling van EU-correcties, en lagere onttrekkingen uit de reserve landbouw en de begrotingsreserve Borgstellingsfaciliteit.

Toelichting op de begrotingsreserves

Begrotingsreserve Visserij

Bedragen x € 1 mln

Stand 1/1/2017

18,7

+ Storting

6,0

– Onttrekking

7,2

Stand per 31/12/2017

17,4

De storting is het niet bestede deel van de nationale cofinanciering voor de regelingen van het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij 2014–2020 die behouden blijft voor toekomstige uitgaven.

De onttrekking uit de reserve visserij heeft betrekking op uitgaven die in voorgaande jaren zijn gedaan en die zijn gedeclareerd bij het Europees Visserijfonds, maar waarop de Europese Commissie correcties heeft opgelegd. Deze uitgaven worden nu uit nationale middelen binnen de begroting verantwoord onder Voedselzekerheid en internationaal en Europees Landbouwbeleid en gedekt uit de begrotingsreserve visserij.

Begrotingsreserve Landbouw

Bedragen x € 1 mln

Stand 1/1/2017

28,1

+ Storting

1,8

– Onttrekking1

3,2

Stand per 31/12/2017

26,7

X Noot
1

Bruto onttrekking is € 5,6 mln waarvan € 2,4 mln betrekking heeft op Cacaobufferstockfonds

De storting is een gevolg van middelen uit rentebaten van het cacaobufferstockfonds dat beheerd werd door het voormalig Productschap Akkerbouw en die ontvangen zijn van de Vereffeningsorganisatie PBO’s. De middelen zijn beschikbaar gesteld voor projecten die bijdragen aan een duurzame cacaoconsumptie- en productie. Omdat de uitgaven over meerdere jaren plaatsvinden, is een deel van het ontvangen bedrag in de reserve landbouw gestort en wordt daaruit in volgende jaren onttrokken. De onttrekking wordt gedaan om uitgaven voor verplichtingen die eerder zijn aangegaan, te kunnen doen. De grootste posten zijn uitgaven voor het landelijk meetnet mestbeleid en voor het aanhouden van een crisisorganisatie bij de Gezondheidsdienst voor Dieren, waardoor gekwalificeerd personeel aanwezig is bij verdenkingen van dierziekten.

Begrotingsreserve Borgstellingsfaciliteit

Bedragen x € 1 mln

Stand 1/1/2017

13,5

+ Storting

0,6

– Onttrekking

 

Stand per 31/12/2017

14,2

De ontvangen provisies zijn hoger dan nodig is ter dekking van betaalde verliesdeclaraties. Het verschil is in de reserve gestort ten behoeve van toekomstige verliesdeclaraties.

Begrotingsreserve apurement

Bedragen x € 1 mln

Stand 1/1/2017

117,2

+ Storting

0,1

– Onttrekking

15,5

Stand per 31/12/2017

101,8

De uitgaven hebben betrekking op correcties van de EU met betrekking tot de uitvoering van regelingen van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) en het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB), omdat declaraties na audits niet volledig zijn goedgekeurd. Het betreft correcties voor onder andere het plattelandsontwikkelingsprogramma, vergoeding schoolfruit en betaaltermijnen. In de Nationale Verklaring over het financieel beheer van de Europese fondsen in gedeeld beheer worden de correcties nader toegelicht. Daarnaast is de begrotingsreserve naar beneden bijgesteld, omdat de reserve naar huidige inzichten toereikend is.

7 Groen onderwijs van hoge kwaliteit

Algemene doelstelling

Groen onderwijs van hoge kwaliteit. Hierbij streeft het Ministerie van Economische Zaken (EZ) naar:

  • Voldoende gekwalificeerde beroepsbeoefenaren voor het agrofoodcomplex en de groene ruimte.

  • Vergroten van de kennisverspreiding en -benutting voor het agrofoodcomplex en de groene ruimte.

Hiermee draagt groen onderwijs bij aan de doelstellingen van de artikelen 6 (Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens) en 8 (Natuur en biodiversiteit).

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van EZ is verantwoordelijk voor:

Voldoende gekwalificeerde beroepsbeoefenaren voor het agrofoodcomplex en de groene ruimte.

Stimuleren

  • Stimuleren van een hoog kwaliteitsniveau van beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

  • Stimuleren van voorwaarden om te voldoen aan de vervangingsvraag en de transitie naar een groene economie. Afspraken maken met instellingen over bevorderen doorstroom, verminderen aantal voortijdige schoolverlaters, leven lang leren door om-, her- en bijscholing, versterken doorlopende leerlijnen binnen de groene verticale onderwijskolom, bevorderen van cross-overs met het overig beroepsonderwijs en vakinhoudelijke vernieuwing van het groen onderwijs.

  • Stimuleren, in overleg met de instellingen, van ondernemerschap en internationalisering waardoor leerlingen/studenten na afronding van hun opleiding een basis hebben voor de start van een eigen bedrijf in het groene domein.

Regisseren

  • Met de instellingen en het bedrijfsleven zorgdragen voor het versterken van gekwalificeerde functies binnen het domein voedsel, natuur en leefomgeving door het groen (voorbereidend) beroepsonderwijs en van de kennisverspreiding binnen de groene kennisinfrastructuur.

Financieren

  • De groene onderwijsinstellingen functioneren binnen het wettelijk onderwijsstelsel dat voor het gehele onderwijs geldt.

Kennisverspreiding en -benutting voor het agrofoodcomplex en de groene ruimte (natuur en groene leefomgeving), onder meer door actieve inzet van het groen onderwijs om beleidsdoelen te realiseren.

Stimuleren

  • Stimuleren van vraaggestuurde landelijke Centra voor Innovatief Vakmanschap (CIV) voor het MBO en Centers of Expertise (CoE) voor het HBO op een achttal expertisethema’s: Biobased Economy, Greenports, Agrodier, Food, Open teelten, Natuur en Leefomgeving, Agri&Food en Tuinbouw&Uitgangsmaterialen. De activiteiten van de CIV en CoE zijn gericht op zelfvoorzienendheid. Belangrijke speerpunten zijn het opleiden van talent dat aansluit bij de arbeidsmarktbehoeften, ondersteunen van innovatieopgaven bij ondernemers, zwaartepuntvorming onderwijs en onderzoek, stimuleren van publiek-private samenwerking gericht op excellent onderwijs en praktijkgericht onderzoek samen met bedrijfsleven.

  • Stimuleren van het innovatief vermogen van het MKB door het instrument van groene plus lectoraten in het groene Hoger beroepsonderwijs meer vraaggestuurd in te zetten voor kennisvragen vanuit het MKB.

  • Stimuleren van activiteiten gericht op het verspreiden, doorstromen en benutten van kennis voor doelgroepen die deelnemen aan de Nederlandse samenleving.

Kengetal

2011

2013

2015

2017

Ambitie

Adequaat aanbod aan de vraag op de arbeidsmarkt

1%

52%

85%

100%

90%

Bron: The Research Centre for Education and the Labour Market (ROA)

Beleidsconclusies

Op basis van de voor de komende jaren verwachte vraag van de arbeidsmarkt (uitbreiding, vervanging en substitutie) en het verwachte aanbod vanuit het onderwijs is het beeld voor wat betreft voldoende beroepsbeoefenaars divers. Voor wat betreft de personeelsvoorziening voor agrarische beroepen worden er geen knelpunten verwacht, hetgeen mede veroorzaakt wordt door de structurele krimp van de werkgelegenheid in de landbouwsector. Voor het bredere groene domein (agrofood, tuinbouw, natuur en leefomgeving inclusief techniek) worden wel knelpunten verwacht (bron: The Research Centre for Education and the Labour Market). Het groen VO en MBO ontwikkelt zich al een aantal jaren achtereen positief op basis van de kwaliteitsindicator van de Onderwijsinspectie.

De stelselverantwoordelijkheid van het groen onderwijs is in 2017 overgegaan naar OCW. Met de Ontwikkelagenda groen onderwijs 2016–2025 wordt invulling gegeven aan de samenwerking in de gouden driehoek van onderwijs, bedrijven en overheid met als doel up-to-date onderwijs, een goede aansluiting op de arbeidsmarkt en werken aan innovatie en maatschappelijke opgaven. In 2017 heeft de Minister van EZ de opstartfase van de agenda ondersteund, onder meer met subsidies voor de HBO Centers of expertise (Agrodier, Food, Greenports, Biobased Economy, Open teelten en Natuur en Leefomgeving) en de MBO Centra voor Innovatief Vakmanschap (Agrofood, Tuinbouw&Uitgangsmaterialen en Natuur & Leefomgeving). Deze centra spelen een belangrijke rol bij de vernieuwing van het groen onderwijs en de kennisverspreiding en -benutting via het groen onderwijs. Via het Borderless Network is in 2017 een impuls gegeven aan de verhoging van de (internationale) onderwijskwaliteit en een goede aansluiting op de internationale vraag (kennisexport en bijdrage aan mondiale opgaven).

Budgettaire gevolgen van beleid artikel 7 (Bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

VERPLICHTINGEN

840.206

862.305

827.516

822.287

841.111

855.509

– 14.398

UITGAVEN

817.433

807.497

843.384

809.103

817.051

804.513

12.538

               

Garanties

83

 

55

59

56

 

56

Schatkistbankieren

83

 

55

59

56

 

56

               

Bekostiging

733.507

739.107

780.769

779.481

792.372

776.346

16.026

WO-groen

168.174

169.299

174.610

182.865

189.686

185.670

4.016

HBO-groen

79.472

84.478

90.568

83.224

87.624

83.758

3.866

MBO-groen

158.744

153.186

181.919

170.104

166.710

163.098

3.612

Voorbereidende en Ondersteunende Activiteiten (VOA)

13.933

12.733

         

Wachtgelden

13.545

13.966

13.991

14.313

14.572

14.404

168

VMBO-groen

291.009

297.706

316.547

328.975

333.780

327.046

6.734

Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) voorheen Aequor

8.630

7.739

3.134

   

2.370

– 2.370

               

Subsidies

82.205

66.194

60.695

27.860

22.713

26.692

– 3.979

Aansturing collectieve ondersteuning

5.404

3.325

5.875

       

School als Kenniscentrum

27.872

23.851

21.962

3.207

34

 

34

Kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs

1.991

2.044

1.523

258

     

Aanvullende onderwijssubsidies

41.150

33.272

27.106

21.293

19.401

25.303

– 5.902

Ontwikkeling en beheer natuurkwaliteit

2.857

2.435

1.429

1.279

900

1.322

– 422

Educatie

2.931

1.267

2.800

1.823

2.377

67

2.310

               

Opdrachten

1.638

646

628

224

364

37

327

Kennisverspreidingsprojecten

1.638

646

628

224

364

37

327

               

Bijdragen aan agentschappen

 

1.550

1.237

1.479

1.546

1.438

108

Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland

 

1.550

1.237

1.242

1.239

1.200

39

Bijdrage DUO

     

237

307

238

69

ONTVANGSTEN

3.910

231

243

299

132

75

57

Toelichting op de verplichtingen

De beschikbare € 50 mln voor verplichtingen schatkistbankieren van groene onderwijsinstellingen hoefde voor € 35 mln niet te worden aangesproken. De bekostigingsverplichtingen vielen € 22 mln hoger uit als gevolg van loon- en prijsbijstelling die voor zowel 2017 als 2018 moest worden vastgelegd. Er werd € 1 mln minder op subsidies verplicht omdat verplichtingen in eerdere jaren meerjarig waren vastgelegd.

Toelichting op de uitgaven

Bekostiging

De hogere uitgaven voor de bekostiging hebben met name betrekking op de toevoeging van de loon- en prijsbijstelling, voor WO-groen € 4 mln, HBO-groen € 1,9 mln, MBO-groen € 3,8 mln en VMBO-groen € 8 mln. Bij HBO-groen was er daarnaast een stijging van € 2 mln en bij VO een daling van € 1 mln vanwege wijzigingen in het aantal onderwijsdeelnemers. De circa € 2,4 mln lagere uitgaven voor Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) zijn het gevolg van de overheveling van een budget van € 1,9 mln naar het Ministerie van OCW voor SBB en van € 0,5 mln naar het begrotingsonderdeel bekostiging HBO-groen om de stijging van het aantal onderwijsdeelnemers te dekken.

Subsidies

De € 5,9 mln lagere uitgaven op aanvullende onderwijssubsidies zijn het gevolg van een vertraging in de uitvoering van projecten Regeling praktijkleren en groene plus. Door de vertraging vallen deze uitgaven nu in de jaren 2018 en 2019.

De € 2,3 mln hogere uitgaven op Educatie hebben te maken met uitgaven Voedselagenda onderdeel Jong leren eten die bij 2e suppletore begroting 2017 zijn overgeheveld van artikel 6 van de begroting.

Bekostigde aantallen in het groen onderwijs in 2017

Instrument

Type studenten/ getuigschriften/ promoties

Aantallen

Prijs

Bedrag

* € 1.000

Uitgaven 2017

* € 1.000

Bekostiging WO-groen

Inschrijvingen

6.510

5.861,01

38.155

 
 

Graden onderwijs

2.098,5

5.861,01

12.299

 
 

Graden onderzoek Bachelor

866

3.142,86

2.722

 
 

Graden onderzoek Master

1.017,6666

6.285,72

6.397

 
 

Promoties

288,3333

80.270

23.145

 
 

Vaste componenten

   

106.969

189.686

Bekostiging HBO-groen

Inschrijvingen hoog

8.524

7.037,33

59.986

 
 

Graden hoog

1.491

7.037,33

10.493

 
 

Vaste componenten

   

16.845

87.624

Bekostiging MBO-groen

Deelnemers beroeps-opleidende leerweg

5.359

     
 

Deelnemers beroeps-begeleidende leerweg

20.078

   

166.710

Wachtgelden

Vaste component

     

14.572

Bekostiging VMBO-groen

Leerlingen VMBO/VBO

22.700

7.549

171.362

 
 

Leerlingen VMBO/LWOO+PRO

13.300

11.942

158.829

 
 

Vaste componenten

   

3.589

333.780

SBB

Vaste component

       

Apparaat DUO

       

307

Totaal

       

792.679

Kengetal

2013

2014

2015

2016

2017

Ambitie

% afgestudeerden dat minimaal werkt op niveau van opleiding

70%

71%

75%

74%

Komt beschikbaar in augustus 2018

85%

Bron: The Research Centre for Education and the Labour Market (ROA)

Het percentage is een gemiddelde van dat voor niveau 4 van de Beroepsopleidende leerweg (BOL 4) en HBO in het groen onderwijs.

Kengetal

2013

2014

2015

2016

2017

Ambitie

Kwaliteitsniveau groen onderwijs

88%

89%

90%

92%

97%

92%

Bron: Inspectie voor het onderwijs

De inspectie voor het onderwijs bepaalt periodiek op basis van meerdere gestandaardiseerde criteria welk percentage groene scholen voldoende kwaliteit heeft. Hoe hoger het percentage, hoe meer groene scholen gemiddeld genomen een voldoende scoren op kwaliteit. De opgenomen waarden zijn het gemiddelde van VMBO en MBO.

Kengetal

2013

2014

2015

2016

2017

Ambitie

Voortijdig schoolverlaten

3,0%

2,8%

2,5%

2,3%

2,1%

2%

Bron: DUO

Het betreft het percentage leerlingen VMBO leerjaar 3 en 4 plus MBO leerlingen dat zonder startkwalificatie (minimaal MBO-2 niveau) het onderwijs verlaat. Dit gemeten als percentage van het totaalaantal VMBO 3–4 plus MBO leerlingen.

Toelichting op de begrotingsreserve schatkistbankieren

Bedragen x € 1.000

Stand 1/1/2017

197

+ Storting

56

– Onttrekking

0

Stand per 31/12/2017

253

8 Natuur en biodiversiteit

Algemene doelstelling

EZ streeft naar een sterke en veerkrachtige natuur, verweven met de economie en optimaal bijdragend aan duurzaam maatschappelijk welzijn.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van EZ is verantwoordelijk voor:

Het in nationaal, EU- en mondiaal verband beschermen en versterken, alsmede duurzaam benutten van natuur en biodiversiteit. Het Rijk werkt hieraan, in lijn met de Rijksnatuurvisie Natuurlijk verder (2014), in verschillende rollen op uiteenlopende werkterreinen. Voor natuur op land is de samenwerking met de provincies cruciaal: binnen de kaders van de Wet natuurbescherming en het Natuurpact zijn de provincies verantwoordelijk voor het realiseren van natuurdoelen. De Minister van EZ is verantwoordelijk voor de kaders van behoud, versterken en duurzaam benutten van de nationale natuur en biodiversiteit. Voor de natuurkwaliteit van de Rijkswateren en voor de internationale samenwerking op natuurgebied, treedt de Minister als eerstverantwoordelijke op. De Minister is met anderen verantwoordelijk voor het stimuleren en anderszins versterken van de maatschappelijke betrokkenheid bij het duurzaam benutten van natuur en biodiversiteit.

Stimuleren en faciliteren

  • Agenderen en ondersteunen van mogelijkheden voor duurzame landschapsontwikkeling en positieversterking nationale parken.

  • Innovatieve combinaties tussen natuur en maatschappelijke en economische activiteiten helpen realiseren.

  • Bevorderen van behoud en duurzaam gebruik van biodiversiteit in het agrarisch gebied en agroketens.

  • Internationale aandacht voor bedreigde soorten.

  • Ontwikkeling en toepassing van natuurlijk-kapitaal-rekening in zowel publiek domein als bedrijfsleven en bevorderen dat bedrijven, financiële instellingen en de overheid transparant zijn over hun impact op en afhankelijkheid van natuurlijk kapitaal.

  • Inzet van de Nederlandse bos-, natuur- en houtsector in het energie- en klimaatbeleid en het bevorderen van de duurzame bijdrage van bos en natuur aan de groene grondstoffenvoorziening.

  • Maatschappelijke initiatieven in lijn met natuurvisies van Rijk en provincies ondersteunen.

Regisseren

  • Nederlandse inzet in internationaal overleg over natuur en biodiversiteit zó organiseren dat ook andere sectoren en ketens verantwoordelijkheid nemen voor behoud en versterking van natuur en biodiversiteit.

  • Inzet op de Agenda 2030 voor Duurzame Ontwikkeling (Sustainable Development Goals) op het terrein van natuur en biodiversiteit.

  • Versterken van natuurkwaliteit in de Grote Wateren.

Uitvoeren

  • Met provincies nakomen van afspraken die gemaakt zijn in het Natuurpact, en samen met provincies en IenM monitoren van de toestand van natuurbescherming en benutting op land en in het water.

  • Onderhouden en handhaven Wet natuurbescherming en Wet grondslagen natuurbeheer- en bescherming Caribisch Nederland.

  • Naleving van internationale en in EU-verband gemaakte afspraken.

  • Het doen uitvoeren van regelingen en programma’s (zoals met provincies, en ministeries IenM en Defensie realiseren van Programma Aanpak Stikstof, Programma naar een Rijke Waddenzee, de natuuronderdelen van de Mariene Strategie en het beheer van Kroondomeinen).

  • Staatsbosbeheer in staat stellen uitvoering te geven aan zijn wettelijk verankerde en maatschappelijk gewortelde kerntaken.

Prestatiemeting

Percentage niet bedreigde diersoorten

 

1995

2006

2016

2017

61,4%

61,2%

61,8%

61,8%

Bron CBS

Het kengetal Percentage «niet bedreigde diersoorten» van 2017 wordt bekend gemaakt in juni 2018 en wordt opgenomen in de ontwerpbegroting 2019.

Beleidsinformatie

Kengetal

1992

1995

2000

2005

2010

2015

2016

Aantal leden natuurbeschermingsorganisaties (x 1.000)

1.174

1.662

1.980

2.221

2.130

1.962

1.938

Bron: Vroege Vogels Parade 1999, 2003, 2004, 2005 tot en met 2015; Tot 2003: Natuurmonumenten, de Landschappen, Wereld Natuur Fonds, Vogelbescherming. Gegevens ontleend aan Compendium voor de leefomgeving .

In 2016 is het totaal aantal leden van de vier grootste natuurorganisaties licht gedaald. Sinds 2012 neemt het ledenaantal gemiddeld gezien licht af.

Beleidsconclusie

De inzet voor een sterke veerkrachtige natuur in 2017 is conform planning en gemaakte afspraken uitgevoerd. De natuur staat echter nog onveranderd onder druk.

Op 25 januari 2017 is de evaluatie van het Natuurpact, uitgevoerd door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), aangeboden aan de beide Kamers (Kamerstuk, 33 576, nr 96). Belangrijkste conclusie van het PBL was, dat met het voorgenomen natuurbeleid van de provincies, het doelbereik van de Vogel- en Habitatrichtlijnen kan toenemen van 55% in 2015 naar 65% in 2027. Dit vergt wel een blijvende forse inspanning van de provincies. Daarnaast heeft het PBL een aantal aanbevelingen gedaan. In een Kamerbrief van 30 november 2017 heeft de Minister aangegeven hoe Rijk en provincies de aanbevelingen oppakken (Kamerstuk, 33 576, nr. 118).

Budgettaire gevolgen van beleid artikel 8 (bedragen x € 1.000)1

Bedragen x € 1.000

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2017

2017

2017

VERPLICHTINGEN

111.508

124.509

– 13.001

Waarvan garantieverplichtingen

4.400

 

4.400

UITGAVEN

115.829

125.645

– 9.816

       

Subsidies

8.225

3.399

4.826

Vermaatschappelijking Natuur en Biodiversiteit

6.106

1.805

4.301

Natuur en biodiversiteit op land

1.329

822

507

Beheer Kroondomein

790

772

18

       

Leningen

26.731

29.745

– 3.014

Rente en aflossingen voor bestaande leningen (EHS & PNB)

26.731

29.745

– 3.014

       

Opdrachten

17.483

25.208

– 7.725

Natuur en Biodiversiteit Grote wateren

5.547

9.674

– 4.127

Vermaatschappelijking Natuur en Biodiversiteit

6.099

8.044

– 1.945

Overige stelsel activiteiten

1.543

1.859

– 316

Internationale Samenwerking

3.480

3.785

– 305

Natuur en Biodiversiteit op land

372

1.351

– 979

Caribisch Nederland

443

495

– 52

       

Bijdragen aan medeoverheden

1.459

7.621

– 6.162

Natuur en Biodiversiteit Grote Wateren

 

6.117

– 6.117

Caribisch Nederland

1.459

1.504

– 45

       

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

26.688

25.446

1.242

Staatsbosbeheer

26.688

25.446

1.242

       

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

1.103

1.081

22

Contributies

1.103

1.081

22

       

Bijdragen aan agentschappen

34.140

33.145

995

Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland

24.311

23.638

673

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit

9.829

9.507

322

       

ONTVANGSTEN

65.691

69.282

– 3.591

Landinrichtingsrente

40.581

40.161

420

Verkoop gronden

20.000

25.000

– 5.000

Overige

5.110

4.121

989

X Noot
1

Artikel 8 in deze vorm is voor het eerst verschenen in de begroting 2017. Er zijn daarom alleen realisatiegegevens opgenomen voor 2017.

Toelichting op de verplichtingen

De lagere verplichtingenrealisatie ten opzichte van de begrotingsraming is een saldo van plussen en minnen. De belangrijkste oorzaak van dat de raming per saldo lager uitkomt, is dat bij 1e suppletoire begroting 2017 het budget voor de uitvoering van het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer en het Subsidiestelsel Natuur en Landschap is overgeheveld naar de Provincies. Dit is het slotstuk van de overgang van individueel agrarisch natuurbeheer naar collectief beheer, dat een aantal jaren geleden in gang is gezet.

Toelichting op de uitgaven

Subsidies

De hogere uitgaven voor subsidies van € 4,8 mln worden grotendeels veroorzaakt door de uitgaven voor het project Ruimte voor Ruimte. De Provincie Limburg heeft in 2017 een beroep gedaan op een in 2002 afgegeven garantie voor dit project voor een bedrag van € 4,4 mln, omdat bij de eindafrekening van het project een verlies optrad.

Leningen

De realisatie van het onderdeel «leningen» is € 3 mln lager dan de raming. Door de lage rentestand is minder rente betaald voor lopende leningen die voor een nieuwe rentevaste periode worden overgesloten.

Opdrachten

De belangrijkste afwijkingen tussen de raming en de realisatie treden op bij Natuur en Biodiversiteit Grote wateren, Vermaatschappelijking Natuur en Biodiversiteit en Natuur en Biodiversiteit op land. Dit is deels veroorzaakt door een interne herschikking binnen het opdrachtenbudget van artikel 8 en 6 en overheveling van budget naar andere departementen (onder meer overheveling naar het uitvoeringsproject bij het Ministerie van IenM voor het project Roggeplaat in het kader van zandhonger) die bij 1e en 2e suppletoire begroting zijn doorgevoerd. Verder zijn de lagere uitgaven het gevolg van vertragingen in de uitgaven voor ondersteuning van het programma «Naar Nationale Parken van Wereldklasse» en vertragingen in de uitgaven voor activiteiten voor natuurinclusieve landbouw. Tenslotte waren er in 2017 kosten geraamd voor afronding van de laatste landinrichtingsprojecten. Bij de realisatie, die liep over een langere periode, was sprake van uitgaven en inkomsten die niet in hetzelfde jaar hoefden te vallen. Als gevolg van dergelijke fluctuaties waren er in 2017 enkel nog uitgaven, maar de kosten vielen lager uit dan geraamd.

Bijdragen aan medeoverheden

Het gereserveerde budget voor tegenvallers op het Westerscheldeproject (waaronder de Hedwigespolder) was in 2017 niet benodigd en is bij 1e suppletoire begroting 2017 overgeheveld naar de provincies als uitvoeringsbudget voor Agrarisch Natuur en Landschapsbeheer (ANLb) en voor de regeling kleine natuurbeheerders.

Toelichting op de ontvangsten

De inkomsten die Staatsbosbeheer afdraagt uit de verkoop van erfpachtpercelen op de Waddeneilanden worden over een langere periode ontvangen. Als gevolg van het ontvangstenverloop heeft SBB in 2017 € 5 mln minder afgedragen.

5. NIET-BELEIDSARTIKELEN

40 Apparaat

Op dit artikel zijn de personele- en materiële uitgaven en ontvangsten van EZ geraamd, voor zover die betrekking hebben op het kerndepartement (Directoraten-Generaal en stafdirecties) en de diensten van EZ (ACM3, CPB en SodM). De uitgaven aan externe inhuur, de uitgaven aan ICT en de bijdragen aan shared service organisaties (SSO’s) zijn apart inzichtelijk gemaakt. Tevens bevat dit artikel onder SSO DICTU de realisatiegegevens voor de bijdragen aan agentschappen voor zover het opdrachten betreft ten behoeve van het kernministerie EZ.

Budgettaire gevolgen: verplichtingen, uitgaven en ontvangsten (Bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

VERPLICHTINGEN

406.130

390.795

374.245

423.578

403.194

334.284

68.910

UITGAVEN

410.616

390.795

374.245

423.578

403.194

334.284

68.910

               

Personele uitgaven

270.869

253.428

248.694

265.798

258.940

234.181

24.759

– waarvan eigen personeel

224.173

225.397

199.484

215.140

225.316

208.260

17.056

– waarvan externe inhuur

6.546

7.004

8.364

10.205

11.127

5.890

5.237

– waarvan overige personele uitgaven

40.150

21.027

40.846

40.453

22.497

20.031

2.466

Materiële uitgaven

139.747

137.367

125.551

157.780

144.254

100.103

44.151

– waarvan ICT

18.383

9.678

6.255

9.137

7.451

7.065

386

– waarvan bijdrage aan SSO’s (exclusief DICTU)

34.946

52.083

38.878

36.899

32.257

30.494

1.763

– waarvan SSO DICTU

43.812

42.046

53.500

55.228

60.949

30.767

30.182

– waarvan overige materiële uitgaven

42.606

33.560

26.918

56.516

43.597

31.777

11.820

               

ONTVANGSTEN

25.776

31.607

42.425

27.742

25.893

35.826

– 9.933

Toelichting op de verplichtingen en uitgaven

Personeel

De personele uitgaven van het kerndepartement en de diensten zijn door diverse oorzaken € 24,8 mln hoger uitgevallen dan in de begroting 2017 is voorzien. Deze toename wordt deels (€ 7,4 mln) veroorzaakt door het afgesloten CAO-loonakkoord bij het Rijk en de stijging van de pensioenpremies bij het ABP. Daarnaast heeft de Autoriteit Consument & Markt (ACM) kosten (€ 3,1 mln) gemaakt voor toezicht en extra taken uitgevoerd op het terrein van energie en is er extra capaciteit toegevoegd bij de Nationaal Coördinator Groningen (€ 2,5 mln). In de begroting 2017 is er geen budget gereserveerd voor de externe inhuur van NCG, ACM, SodM en CPB. Hierdoor heeft een overschrijding plaatsgevonden op dit budget. In de begroting 2018 is dit aangepast.

Materieel

Op dit onderdeel zijn zowel de materiële uitgaven voor het kerndepartement als de bijdrage van artikel 40 aan het uitvoerende agentschap DICTU opgenomen. De materiële uitgaven zijn € 44,2 mln hoger dan begroot. De belangrijkste oorzaken van de hogere uitgaven zijn:

  • Verhoging van de bijdrage aan DICTU van € 30,2 mln. De hogere kosten worden voornamelijk veroorzaakt door een vertraging van de migratie naar de Cloud Werkplek en Infrastructuur, een voorcalculatorisch tekort, afwaardering van Oracle PAH licenties en kosten van het CAO-loonakkoord 2017.

  • Een besluit van de rechter dat de ACM een schadevergoeding aan beschuitmerk Bolletje moet betalen (€ 4,5 mln).

  • Een versterking van het Inkoop en Uitvoering Centrum (€ 6,3 mln).

  • Extra capaciteit bij de Nationaal Coördinator Groningen voor het werken in een gebiedsgerichte aanpak (€ 3,1 mln).

Toelichting op de ontvangsten

De lagere ontvangsten worden veroorzaakt doordat geraamde retributie inkomsten voortkomende uit de mijnbouwwet voor een bedrag van € 4 mln niet konden worden gerealiseerd. Dit is gekomen doordat de mijnbouwwet vertraging heeft opgelopen, waardoor er geen grondslag was om te kunnen retribueren. Daarnaast zijn bij de ACM de inkomsten uit de markt lager dan geraamd.

Totaaloverzicht apparaatsuitgaven en -kosten van EZ-organisatie (Bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

1. Departement

410.616

390.795

374.244

423.578

403.194

334.284

68.910

Kerndepartement (beleid en staf)

332.696

298.661

291.083

327.705

308.055

244.841

63.214

Apparaatsuitgaven diensten:

             

Centraal Planbureau (CPB)

13.559

14.852

14.877

17.668

15.963

15.481

482

Autoriteit Consument en Markten (ACM)

55.295

67.879

57.950

65.479

69.392

64.037

5.355

Staatstoezicht op de Mijnen (SodM)

6.911

7.074

7.811

9.021

9.784

9.925

– 141

PIANOo (exclusief Programma)

2.155

2.329

2.523

3.705

     
               

2. Totaal aparaatskosten agentschappen

817.902

918.379

1.040.784

1.090.190

1.174.267

1.000.859

173.408

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)

375.314

395.615

468.189

501.009

541.485

429.261

112.224

Agentschap Telecom

30.223

30.465

32.081

40.578

47.271

39.856

7.415

Dienst ICT Uitvoering (DICTU)

147.173

188.891

227.332

235.923

258.790

211.900

46.890

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)

265.192

303.408

313.182

312.680

326.721

319.842

6.879

               

3. Totaal apparaatskosten ZBO’s en RWT’s

1.281.199

1.094.817

1.121.638

1.092.990

1.137.008

1.107.861

29.147

Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)

183.930

175.202

180.159

181.329

185.596

181.468

4.128

Stichting COVA

1.203

1.214

1.448

1.402

1.314

1.436

– 122

Raad voor de Accreditatie

11.779

12.233

13.968

13.856

13.572

13.776

– 204

Raad van Bestuur Autoriteit Consument en Markt (ACM)

669

695

375

637

641

448

193

TNO

566.240

424.261

432.819

418.787

426.367

415.900

10.467

Staatsbosbeheer

60.733

59.551

65.568

67.227

88.865

75.878

12.987

Raad voor de Plantenrassen

894

679

835

681

778

720

58

Ctgb (College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden)

12.920

12.508

13.566

14.120

15.094

14.845

249

Kamer van Koophandel (KvK)

207.131

175.700

190.800

176.503

185.581

183.890

1.691

Wageningen Research

235.700

232.774

222.100

218.448

219.2001

219.500

– 300

X Noot
1

Het betreft het voorlopige realisatiecijfer 2017 uit de Begroting 2018 Stichting Wageningen Research d.d. 15 januari 2018. Het definitieve realisatiecijfer 2017 wordt bekend bij de publicatie van het Jaarverslag 2017 van de Stichting Wageningen Research in juni 2018.

Invulling taakstelling (Bedragen x € 1.000)
 

2016

2017

2018

Structureel

Departementale taakstelling Rijksdienst

45.267

79.141

102.698

102.698

         

Totaal kerndepartement en diensten

17.206

24.631

35.089

35.089

Agentschappen

       

DICTU

3.193

5.506

7.422

7.422

AT

289

552

845

845

RVO.nl

9.823

15.665

19.551

19.551

NVWA

503

1.227

1.480

1.480

Totaal Agentschappen

13.808

22.950

29.298

29.298

ZBO’s en RWT’s

       

CBS

4.627

10.556

12.869

12.869

Verispect/VSL

555

1.113

1.330

1.330

TNO

3.026

6.903

8.416

8.416

KvK

1.618

3.691

4.500

4.500

DLO

2.912

6.643

8.099

8.099

SBB

827

1.886

2.299

2.299

overig

688

768

798

798

Totaal ZBO’s en RWT’s

14.253

31.560

38.311

38.311

41 Nominaal en Onvoorzien

Dit niet-beleidsartikel bevat de posten prijsbijstelling, loonbijstelling en onvoorzien.

Budgettaire gevolgen (Bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde Begroting

Verschil

 

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

VERPLICHTINGEN

0

0

0

0

0

0

0

UITGAVEN

0

0

0

0

0

0

0

               

41.10 Prijsbijstelling

             

41.20 Loonbijstelling

             

41.30 Onvoorzien

             

41.40 In te vullen posten

             

Toelichting

Op dit artikel is geen sprake van realisatie. Bij de 1e suppletoire begroting 2017 is de loon- en prijsbijstellingstranche 2017 en de eindejaarsmarge over 2016 uitgekeerd. Deze bijstellingen zijn bij 2e suppletoire begrotingswet 2017 toebedeeld naar de relevante onderdelen.

6. BEDRIJFSVOERINGSPARAGRAAF

In de bedrijfsvoeringparagraaf (BVP) wordt verslag gedaan van relevante aandachtspunten in de bedrijfsvoering. De informatie opgenomen in de BVP is tot stand gekomen vanuit het departementale management control systeem en informatie uit audits van de Auditdienst Rijk (ADR). Deze bedrijfsvoeringparagraaf omvat drie onderdelen:

  • 1. uitzonderingsrapportage voor: (a) rechtmatigheid, (b) totstandkoming niet-financiële verantwoordingsinformatie, (c) financieel en materieel beheer en (d) overige aspecten van de bedrijfsvoering,

  • 2. rijksbrede bedrijfsvoeringonderwerpen en

  • 3. belangrijke ontwikkelingen en verbeteringen in de bedrijfsvoering.

1. Uitzonderingsrapportage voor vier onderdelen

a. Rechtmatigheid

Vanuit de bij EZ bekende informatie zijn er geen fouten in de rechtmatigheid van de verantwoordingsinformatie die gerapporteerd moeten worden.

b. Totstandkoming niet-financiële verantwoordingsinformatie

Vanuit de bij EZ bekende informatie zijn er geen tekortkomingen in de totstandkoming van niet-financiële verantwoordingsinformatie die gerapporteerd moeten worden.

c. Financieel en materieel beheer

Opvolging aanbevelingen Algemene Rekenkamer

De Algemene Rekenkamer (AR) heeft in haar Rapport bij het Jaarverslag (RJV) 2016 geconstateerd dat EZ op centraal niveau niet beschikt over voldoende informatie over de maatregelen van informatiebeveiliging om goed te kunnen (bij)sturen en dat het onvoldoende controleerbare informatiebeveiligingsmaatregelen heeft getroffen met betrekking tot de onderzochte kritieke systemen. EZ heeft daarom een verbeterplan opgesteld en geïmplementeerd, waardoor op centraal niveau aantoonbaar meer zicht is op de opzet en werking van de maatregelen die van belang zijn voor de informatiebeveiliging. De ADR heeft een onderzoek uitgevoerd naar de uitvoering van het verbeterplan en geconstateerd dat de ingezette koers in belangrijke mate bijdraagt aan de gewenste verbeteringen.

Nationale verklaring

Met de Nationale Verklaring geeft de Minister van Financiën, namens het kabinet, jaarlijks aan de Europese Commissie (EC) en de Tweede Kamer een verklaring af over het financieel beheer van middelen uit de Europese fondsen en de rechtmatigheid van financiële transacties en openstaande vorderingen (tot op het niveau van begunstigden). De Staatssecretaris van EZK en de Minister van LNV hebben op 7 maart 2018 de deelverklaringen voor de gezamenlijke Europese Landbouwfondsen en het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling aan de Minister van Financiën afgegeven. Deze deelverklaringen bevatten geen beperkingen.

d. Overige aspecten in de bedrijfsvoering

Algemene Verordening Gegevensbescherming

Per 25 mei 2018 is binnen de Europese Unie de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) van toepassing. Er is per dienstonderdeel van EZK en LNV een groot implementatietraject nodig om aan de AVG te kunnen voldoen, bestaande uit inventarisaties van gegevensverwerking en risicoanalyses. EZK en LNV hebben gezamenlijk een programma implementatie AVG georganiseerd om te waarborgen dat de dienstonderdelen in control zijn op het proces van de implementatie van de verordening.

Informatiebeveiliging

EZ heeft, conform de richtlijnen van BZK, op 15 februari 2018 een «in control» verklaring afgegeven over informatiebeveiliging in 2017. Alle kritieke informatiesystemen van EZ zijn beoordeeld op hun conformiteit met de Baseline Informatiebeveiliging Rijk.

EZ heeft één risico op het gebied van Informatiebeveiliging geclassificeerd als «zeer hoog». Dit betreft het toegangsbeheer tot gedeelde bestanden (file-shares). Hiervoor is in 2016 een verbeterprogramma gestart om waar mogelijk file-shares op te heffen en het opnieuw instellen van autorisaties. Dit project is in 2017 voortgezet en zal in 2018 worden afgerond.

2. Rijksbrede bedrijfsvoeringsonderwerpen

Beleid ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidies

RVO.nl is de uitvoerder van subsidieregelingen voor bedrijven. Uit actuele risicoanalyses blijkt dat voor alle subsidieregelingen opgenomen in de Regeling nationale EZ-subsidies het (rest)risico van misbruik- of oneigenlijk gebruik door begunstigden als laag/aanvaardbaar is gekwalificeerd. Bestaande maatregelen om subsidiefraude te bestrijden zijn onder andere: de tijdige opstelling van risicoanalyses ter bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidies door begunstigden, het in voorkomende gevallen opvragen van controleverklaringen bij subsidieverantwoordingen, het bijhouden van een register van ernstige onregelmatigheden en het via de fraudecoördinator van RVO.nl melden van vermoedens van fraude bij het OM.

Grote ICT projecten

Sinds enkele jaren informeert het Ministerie van BZK de Tweede Kamer over departementale grote ICT-projecten. Met ingang van 2015 geldt deze rapportageplicht voor alle projecten waarvan de ICT-kosten tenminste € 5 mln bedragen. In 2017 zijn binnen EZ:

3 grote ICT-projecten afgerond:

  • CaRMen (relatiebeheer bij RVO.nl);

  • DICTU-Cloud (onderdeel van de Rijkscloud);

  • eDU (Elektronische Dienstverlening Uitvoering bij RVO.nl).

3 grote ICT-projecten gestart:

  • Vernieuwing rekencentrum (CBS);

  • TRANSVIR2RVO (Visregelingen bi RVO.nl);

  • MIVSP (Maritiem informatievoorzieningsplatform bij DG ETM).

7 grote ICT-projecten zullen blijven doorlopen:

  • Blik op NVWA 2017 (onderdeel van het verbeterplan NVWA);

  • DigiAT (Zaakgerichtwerken bij AT);

  • Cloud Werkplek – Continuïteit werkplekdiensten;

  • Cloud Werkplek – Vernieuwing werkplekdiensten;

  • AMRI (vernieuwing bancair systeem ten behoeve van garantstellingen RVO.nl);

  • Phoenix+ (CBS);

  • Kern Gezond (KvK).

Externe inhuur

Het kabinet hanteert, naar aanleiding van de motie Roemer, een norm voor externe inhuur van 10% van de personeelskosten. Het inhuurpercentage van EZ komt uit op 19,6%. De overschrijding van de norm is het gevolg van inhuur bij DICTU en RVO.nl. In geval van DICTU is de aanleiding met name de behoefte aan specifieke (ICT) expertise, deels samenhangend met (tijdelijke) ICT-projecten, zoals de ontwikkeling van de Cloud-infrastructuur en de Cloud-werkplek. In geval van RVO.nl betreft het met name de «flexibele schil», zodat ingespeeld kan worden op fluctuaties in het gevarieerde opdrachtenpakket dat RVO.nl uitvoert en waarvoor gespecialiseerde kennis nodig is (opdrachten van diverse ministeries gericht op ondernemend Nederland bij duurzaam, agrarisch, innovatief en internationaal ondernemen). Het inzetten van externe inhuur biedt de flexibiliteit om efficiënt met dit spanningsveld tussen vraag en aanbod om te gaan. Beide diensten hebben in 2017 een plan van aanpak geïmplementeerd om vanaf 2018 externe inhuur structureel zo veel mogelijk te beperken. Het gaat dan onder meer om:

  • Het formuleren van beleid ten aanzien van externe inhuur opnemen in het strategisch personeelsplan en hieruit een doelstelling formuleren voor de optimale verhouding tussen inhuur en eigen personeel.

  • Het uitbesteden van werkzaamheden in de vorm van resultaatgerichte opdrachten in plaats van externe inhuur.

  • Het terugbrengen van de externe inhuur door deze te vervangen door eigen personeel. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het rijks trainee programma en gerichte werving.

Audit Committee

Het Audit Committee (AC) adviseert het departementaal management over de bedrijfsvoering waaronder het auditbeleid. Het AC bestaat uit de secretaris-generaal (SG; voorzitter), de plaatsvervangend SG pSG), twee directeuren-generaal (DG’s) en twee externe leden. De directeuren Financieel-Economische Zaken (FEZ) en ADR ondersteunen het AC. Jaarlijks bespreekt het AC de jaarverslagen, FEZ-toezichtrapportages over financieel en materieel beheer, het RJV, de ADR-auditplanning, de tussentijdse uitkomsten van ADR-controles, deelverklaringen van Europese fondsen, uitkomsten van Europese audits en de stand van zaken controlebezoeken door de Europese Commissie (EC). Het AC heeft in 2017 zijn functioneren geëvalueerd. Daaruit bleek dat aan de behoefte uit de evaluatie 2015, om meer strategische onderwerpen te agenderen, invulling is gegeven en dat het AC goed functioneert. De uitkomsten van deze evaluatie zijn aan beide ministers aangeboden.

3. Belangrijke ontwikkelingen en verbeteringen in de bedrijfsvoering

Met de start van het kabinet Rutte III is er sprake van een Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en een Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Tevens zijn vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (voorheen: Infrastructuur en Milieu) het beleidsdomein Klimaat en de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) overgedragen aan EZK. EZ heeft in 2017 een plan van aanpak opgesteld voor de (her)inrichting van de bestaande organisatie naar de nieuwe indeling. Afronding hiervan is voorzien in de zomer van 2018.

C. JAARREKENING

7. DEPARTEMENTALE VERANTWOORDINGSSTAAT

Departementale verantwoordingsstaat 2017 van het Ministerie van Economische Zaken (XIII) Bedragen x € 1.000
   

(1)

(2)

(3) = (2) – (1)

Art

Omschrijving

Vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

   

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

 

Totaal

18.156.357

4.943.574

3.770.862

12.760.098

5.067.388

3.682.386

– 5.396.259

123.814

– 88.476

                     
 

Beleidsartikelen

                 

1

Goed functionerende economie en markten

188.943

185.726

30.900

212.076

208.679

90.319

23.133

22.953

59.419

2

Bedrijvenbeleid: innovatief en duurzaam ondernemen

2.357.564

829.651

114.332

1.654.654

843.402

134.101

– 702.910

13.751

19.769

3

Toekomstfonds

94.489

145.118

36.388

198.306

130.373

52.632

103.817

– 14.745

16.244

4

Een doelmatige en duurzame energievoorziening

13.472.436

1.902.455

3.426.661

8.618.677

1.887.248

3.202.936

– 4.853.759

– 15.207

– 223.725

5

Meerjarenprogramma Nationaal Coördinator Groningen

77.800

77.800

 

58.215

47.099

225

– 19.585

– 30.701

225

6

Concurrerende, duurzame, veilige

agro-, visserij- en voedselketens

650.823

538.382

57.398

662.357

614.513

110.457

11.534

76.131

53.059

7

Groen onderwijs van hoge kwaliteit

855.509

804.513

75

841.111

817.051

132

– 14.398

12.538

57

8

Natuur en biodiversiteit

124.509

125.645

69.282

111.508

115.829

65.691

– 13.001

– 9.816

– 3.591

                     
 

Niet-beleidsartikelen

                 

40

Apparaat

334.284

334.284

35.826

403.194

403.194

25.893

68.910

68.910

– 9.933

41

Nominaal en Onvoorzien

                 

8. SAMENVATTENDE VERANTWOORDINGSSTAAT BATEN-LASTENAGENTSCHAPPEN

Samenvattende verantwoordingsstaat 2017 inzake de baten-lastenagentschappen van het Ministerie van Economische Zaken (XIII) Bedragen x € 1.000

Omschrijving

(1)

Vastgestelde begroting

(2)

Realisatie 2017

(3)=(2)-(1)

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

(4)

Realisatie 2016

Agentschap Telecom

       

Totale baten

39.256

42.809

3.553

38.318

Totale lasten

40.251

45.218

4.967

40.843

Saldo van baten en lasten

– 995

– 2.409

– 1.414

– 2.525

         

Totale kapitaalontvangsten

4.800

4.870

70

 

Totale kapitaaluitgaven

5.622

3.749

– 1.873

2.421

Dienst ICT Uitvoering

       

Totale baten

230.000

283.343

53.343

253.844

Totale lasten

230.000

278.933

48.933

252.711

Saldo van baten en lasten

0

4.410

4.410

1.133

         

Totale kapitaalontvangsten

25.000

27.087

2.087

43.500

Totale kapitaaluitgaven

41.900

38.953

– 2.947

60.948

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit

       

Totale baten

335.399

344.157

8.758

333.387

Totale lasten

335.399

338.111

2.712

323.106

Saldo van baten en lasten

0

6.046

6.046

10.281

         

Totale kapitaalontvangsten

26.609

16.855

– 9.754

18.518

Totale kapitaaluitgaven

40.605

31.428

– 9.177

33.377

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

       

Totale baten

441.950

554.598

112.648

515.898

Totale lasten

441.950

554.259

112.309

516.195

Saldo van baten en lasten

0

339

339

– 297

         

Totale kapitaalontvangsten

10.000

25.654

15.654

17.405

Totale kapitaaluitgaven

13.700

11.826

– 1.874

15.975

9. JAARVERANTWOORDING BATEN-LASTENAGENTSCHAPPEN PER 31 DECEMBER 2017

Aansluiting realisatie agentschappen met financiering door moederdepartement

Door een vergelijking van de «bijdrage moederdepartement (EZ)» uit tabel A met de bijdragen die vermeld zijn in de tabel B is de aansluiting te maken tussen de realisaties in de agentschapsparagraaf en de bijdragen die op de beleidsartikelen zijn gerealiseerd.

A – Realisatie agentschappen 2017 (bedragen x € 1.000)
 

Bijdrage moederdepartement (EZ)

Bijdrage overige departementen

Bijdrage derden

Overige baten

Totale baten

Agentschap Telecom

17.990

399

22.282

2.138

42.809

Dienst ICT Uitvoering

239.781

42.300

1.262

 

283.343

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit

137.059

84.368

100.579

22.151

344.157

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

381.219

126.136

40.489

6.754

554.598

Totaal

776.049

253.203

164.612

31.043

1.224.907

B – Bijdragen aan agentschappen per beleidsartikel (realisatie 2017)
Bedragen x € 1.000
 

Realisatie

Agentschap Telecom

20.987

art. 1 Goed functionerende economie en markten

17.747

art. 2 Bedrijvenbeleid: innovatief en duurzaam ondernemen

3.240

art. 3 Toekomstfonds

 

Dienst ICT Uitvoering

239.781

art. 1 Goed functionerende economie en markten

30

art. 3 Toekomstfonds

 

art. 40 Apparaat

60.967

Bijdrage agentschappen en diensten

178.784

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit

144.319

art. 4 Een doelmatige en duurzame energievoorziening

713

art. 6 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

157.072

art. 8 Natuur en Biodiversiteit

9.829

art. 6 BTW-compensatie

– 5.800

af: Bijzondere baten

– 17.495

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

382.470

art. 1 Goed functionerende economie en markten

11.746

art. 2 Bedrijvenbeleid: innovatief en duurzaam ondernemen

101.162

art. 3 Toekomstfonds

7.554

art. 4 Een doelmatige en duurzame energievoorziening

51.050

art. 5 Meerjarenprogramma Nationaal Coördinator Groningen

48

art. 6 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

165.342

art. 7 Groen onderwijs van hoge kwaliteit

1.239

art. 8 Natuur en Biodiversiteit

24.311

art. 40 Apparaat

20.018

Subtotaal

787.557

af: doorbelasting aan agentschappen door DICTU

– 178.784

Totale bijdrage EZ-begroting

608.773

Opmerkingen bij verschillen tussen realisatiestanden in tabel A en tabel B

Agentschap Telecom (AT)

De hogere bijdrage moederdepartement in tabel B van € 3,0 mln ten opzichte van van tabel A komt doordat een omvangrijk deel van de geldstroom is geboekt op de bijzondere baten. Dit betreft een totaal van € 1,9 mln voor het project zaakgerichtwerken en voor loon- en prijscompensatie. Verder is een deel van de bijdrage moederdepartement op de balans gezet als vooruitontvangen bedragen. Dit geldt eveneens voor de projecten die over de jaargrens heen gaan. De compensatie huisvesting € 0,3 mln is in overeenstemming met vorige jaarrekening geboekt als minbedrag in de kosten.

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)

De hogere bijdrage moederdepartement in tabel B van € 7,2 mln ten opzichte van tabel A komt door de bevoorschotting van niet gerealiseerd werk in 2017 dat doorgeschoven wordt naar 2018.

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl)

De bijdragen aan RVO.nl op de beleidsartikelen (€ 382,5 mln) zijn € 1,3 mln hoger dan de gerealiseerde omzet moederdepartement 2017 van RVO.nl (€ 381,2 mln). Dit wordt veroorzaakt door een bijdrage van het moederdepartement voor de afbouw van de werkzaamheden van de voormalige Dienst Landelijk Gebied dat is verantwoord onder de bijzondere baten.

Agentschap Telecom (AT)

Jaarverantwoording van het baten-lastenagentschap AT per 31 december 2017

Staat van baten en lasten van het baten-lastenagentschap AT (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

(1)

Vastgestelde begroting 2017

(2)

Realisatie 2017

(3)=(2)-(1)

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

(4)

Realisatie 2016

Baten

       

Omzet moederdepartement

17.483

17.990

507

16.487

Omzet overige departementen

344

399

55

425

Omzet derden

21.079

22.282

1.203

21.173

Rentebaten

50

 

– 50

 

Vrijval voorzieningen

       

Bijzondere baten

300

2.138

1.838

233

Totaal baten

39.256

42.809

3.553

38.318

         

Lasten

       

Apparaatskosten

39.856

47.271

7.415

40.578

– personele kosten

24.892

27.555

2.663

25.631

waarvan eigen personeel

21.938

23.033

1.095

21.353

waarvan externe inhuur

914

2.635

1.721

2.350

waarvan overige personele kosten

2.040

1.887

– 153

1.927

– materiële kosten

14.964

19.716

4.752

14.948

waarvan apparaat ICT

waarvan bijdrage aan SSO's

7.241

13.895

6.654

7.717

waarvan overige materiële kosten

7.723

5.821

– 1.902

7.230

Rentelasten

50

11

– 39

17

Afschrijvingskosten

1.770

1.421

– 349

1.093

– Materieel

1.600

1.421

– 179

1.093

Waarvan apparaat ICT

– Immaterieel

170

 

– 170

 

Overige lasten

75

127

52

257

– dotaties voorzieningen

75

101

26

257

– bijzondere lasten

 

26

26

 

Correctie kosten GAMMA

– 1.500

– 3.611

– 2.111

– 1.102

Totaal lasten

40.251

45.218

4.967

40.843

         

Saldo van baten en lasten

– 995

– 2.409

– 1.414

– 2.525

Toelichting op het saldo van baten en lasten

Het gerealiseerde saldo baten en lasten is ten opzichte van de vastgestelde begroting lager. Dit wordt veroorzaakt door stijgende kosten SSO’s en het gerealiseerde percentage externe inhuur.

De stijgende kosten SSO’s bestaan voornamelijk uit ICT-kosten. Hier is de stijgende trend van de afgelopen jaren zeker niet tot stilstand gekomen. Het betreft een stijging van de reguliere ICT-kosten met 25% (€ 2,0 mln) ten opzichte van de agentschapsbegroting. Het percentage externe inhuur bedraagt, door de uitvoering van het project GAMMA en de hogere vraag vanuit de beleidsdirecties, 10% tegen een begroot percentage van 4%. De gemiddelde loonkosten stijgen hierdoor.

Toelichting op de baten

Omzet moederdepartement (Bedragen x € 1.000)
 

Vastgestelde begroting 2017

Realisatie 2017

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

Realisatie 2016

Structurele bijdragen moederdepartement

       

Beleidsopdrachten

4.921

5.701

780

5.745

Toezichttaken

10.963

9.959

– 1.004

8.782

Subtotaal structurele bijdragen

15.884

15.660

– 224

14.527

         

Incidentele bijdragen

       

Projecten

1.600

2.331

731

1.960

Subtotaal projecten

1.600

2.331

731

1.960

         

Verrekeningen op bijdragen

       
         

Totaal omzet moederdepartement

17.484

17.990

506

16.487

De omzet moederdepartement bestaat uit de vergoedingen die worden ontvangen van EZ voor de uitvoering van opdrachten. Er is in 2017 een scheiding gemaakt in het budget voor metrologie en waarborg tussen de beleidsopdrachten en de toezichtstaken. Dit is de verklaring voor de hogere omzet op de beleidsopdrachten en de lagere omzet op de toezichtstaken.

De incidentele bijdragen bestaan uit projecten die worden uitgevoerd voor beleidsdirecties. Hiervoor begroot het agentschap structureel een verwachte omzet van € 1,6 mln. In 2017 is de omzet hoger dan begroot door de stijgende vraag vanuit de opdrachtgevers. Voorbeelden van projecten zijn: Inrichten toezicht wet GDI, Inrichten toezicht NIB-richtlijn, Multiband en Meetmethodiek Windmolens.

Omzet derden (Bedragen x € 1.000)
 

Vastgestelde begroting 2017

Realisatie 2017

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

Realisatie 2016

Vergunninghouders en overige:

15.159

15.532

373

16.486

– vaste verbindingen

2.500

2.618

118

3.081

– mobiele communicatie

4.016

4.219

203

4.101

– (openbare) (mobiele) elektronische communicatie

1.887

1.784

– 103

1.902

– radiodeterminatie

40

32

– 8

31

– radiozendamateurs

4

4

 

410

– omroep

4.969

5.046

77

5.235

– overige/verlengingen

37

0

– 37

 

– examens

134

149

15

140

– verklaringen, keuringen en erkenningen

4

4

 

4

– randapparatuur

1.568

1.676

108

1.584

Satellietoperators

259

360

101

272

Ministerie van Defensie

1.285

1.285

 

1.285

Ministerie van V&J

277

277

 

277

Ministerie van I&M

461

461

 

461

Registratie RZAM en Maritiem

2.268

2.268

 

1.939

Caribisch Nederland (CN)

1.200

1.890

690

397

WELMEC secretariaat

50

54

4

 

Hercontrole meetinstrumenten

120

155

35

 
         

Totaal omzet derden

21.079

22.281

1.202

21.118

De gerealiseerde omzet derden zijn hoger ten opzichte van de vastgestelde begroting. Dit wordt vooral veroorzaakt door de post Caribisch Nederland (CN). Per 1 januari 2017 heeft AT de werkzaamheden van BT&P overgenomen. Die heeft een stelselwijziging, van kas – naar baten en lasten stelsel, voor de post CN tot gevolg, welke tot een hogere omzet leidt in 2017 en 2018.

De overige posten zijn in overeenstemming met de vastgestelde begroting. De omzet op vergunninghouders kende de afgelopen jaren een piek op ontvangsten op vooral de vaste verbindingen. Vanaf 2016 zien we dat er sprake is van stabilisatie van de omzet.

Bijzondere baten

De realisatie in 2017 bestaat uit de opbrengsten voor de verkoop van dienstauto’s, loon- en prijscompensatie vanuit het moederdepartement en de geldstroom die AT heeft ontvangen uit de Najaarsnota voor de financiering van het project GAMMA.

Toelichting op de lasten

Personele kosten

De personele kosten zijn hoger dan de vastgestelde begroting. In hoeveelheid (q) wordt dit veroorzaakt door het uitvoeren van extra projecten voor de opdrachtgever(s). De gerealiseerde gemiddelde bezetting in FTE inclusief externe inhuur bedraagt 332,8 FTE (begroot: 315,2 FTE). De gerealiseerde gemiddelde loonsom (p) (intern- en extern personeel) is 5,0% hoger ten opzichte van de begroting. Dit vanuit COA loonbijstelling en doordat de nieuwe taken van het agentschap zeer specialistisch personeel vergen.

Materiële kosten

De materiële kosten zijn € 4,8 mln hoger dan begroot. Deze stijging wordt voor € 2 mln verklaard door de toename van de reguliere beheerskosten ICT. Verder nemen de kosten van de ICT-projecten toe ten opzichte van de begroting. De huisvestingskosten zijn lager in 2017 doordat AT voor € 252.000 gecompenseerd is vanuit het moederdepartement en door het vanaf 1 januari 2017 afstoten van 2 verdiepingen op locatie Groningen (< m2).

Rentelasten

De rentelasten zijn lager dan begroot. Dit door uitstel en vertraging in investeringen vanuit het project GAMMA. In 2017 is er een bedrag van € 1,2 mln geïnvesteerd in immateriële activa GAMMA (zaaksysteem). De investeringen voor GAMMA worden voorgezet onder het project DIGI-AT en lopen door in 2018 en 2019.

Afschrijvingskosten

Door uitgestelde investeringen zijn er geen afschrijvingen voor het project GAMMA. De overige afschrijvingskosten laten een stijgende trend zien in overeenstemming met de investeringsbegroting van het agentschap.

Overige lasten

De overige lasten bestaan uit de dotaties op de voorzieningen ambtsjubileum en dubieuze debiteuren.

Correctie kosten GAMMA

Volgens afspraak in het doorlichtingsrapport AT van het Ministerie van Financiën d.d. 24 december 2013, worden de in 2017 gemaakte onderzoekskosten GAMMA in mindering gebracht op de kosten en rechtstreeks ten laste gebracht van de post «Te verrekenen met vergunninghouders».

Balans per 31 december 2017 (Bedragen x € 1.000)
 

Balans 2017

Balans 2016

Activa

   

Immateriële activa

1.564

 

Materiële vaste activa

   

* grond en gebouwen

   

* installaties en inventarissen

522

384

* overige materiële vaste activa

5.560

5.132

Vlottende activa

   

* Voorraden

   

* Debiteuren

2.082

988

* Overige vorderingen en overlopende activa

2.275

13.284

* Liquide middelen

5.780

3.304

Totaal Activa

17.783

23.091

     

Passiva

   

Eigen vermogen

   

* exploitatiereserve

958

1.662

* onverdeeld resultaat

– 2.408

– 2.525

Voorzieningen

550

569

Leningen bij het Ministerie van Financiën

4.783

111

Crediteuren

1.687

583

Te verrekenen met vergunninghouders c.a.

1.325

4.587

Te verrekenen met Caribisch Nederland

2.066

3.023

Overige schulden en overlopende passiva

8.822

15.082

Totaal Passiva

17.783

23.091

Voorzieningen (Bedragen x € 1.000)
 

Boekwaarde 1-1-2017

Dotaties

Onttrekkingen

Vrijval

Boekwaarde 31-12-2017

Wachtgeld en FLO

 

26

26

   

Ambtsjubilea

569

30

49

 

550

Totaal

569

55

74

 

550

De omvang van de voorzienig ambtsjubiliea is licht gedaald.

Ontwikkeling eigen vermogen (Bedragen x € 1.000)
 

2015

2016

2017

Omzet, excl. rente- en bijzondere baten

35.067

38.085

40.671

Gemiddelde omzet over 3 jaar

33.243

35.137

37.914

       

Exploitatiereserve

1.625

1.662

958

Resultaat

1.788

– 2.525

– 2.409

Eigen vermogen

3.413

– 863

– 1.451

Inclusief het resultaat 2017 is het eigen vermogen € 1,451 mln negatief. In het voorstel resultaatsbestemming 2017 wordt dit tekort voor een groot deel hersteld. Voorgesteld wordt om het verlies op CN van € 21.000 te verrekenen met de post «te verrekenen met CN». Het restantverlies van € 2,389 mln wordt voor 48,0% verrekend met het eigen vermogen (€ 1,145 mln), voor 47,6% met de post «te verrekenen met vergunninghouders (€ 1,138 mln) en voor 4,4% met de post «te verrekenen met CN» (€ 105.000). Dit in overeenstemming met de van toepassing zijnde verhoudingen in aandeel omzet van het agentschap.

Het eigen vermogen komt met deze voorgestelde resultaatsbestemming uit op € 0,187 mln negatief. Het tekort wordt door de eigenaar van het agentschap in 2018 aangevuld.

Te verrekenen met Caribisch Nederland

Met ingang van 1 januari 2017 heeft Agentschap Telecom de uitvoerende en toezichthoudende taak in Caribisch Nederland, na uitbesteding aan Bureau Telecom en Post (BT&P), zelf ter hand genomen. Dit heeft een stelselwijziging, van kas – naar het baten en lasten stelsel, voor de post CN tot gevolg. Die correctie leidt tot een (eenmalige) hogere omzet.

Aandeel moederdepartement, overige departementen en derden in vorderingen en schulden (Bedragen x € 1.000)
 

moederdepartement

overige departementen/ agentschappen

derden

Debiteuren

6

 

2.076

Overige vorderingen en overlopende activa

   

2.275

Liquide middelen

 

5.780

 

totaal vorderingen

6

5.780

4.351

Crediteuren

647

105

934

Overige schulden en overlopende passiva

5.051

255

3.516

Totaal schulden

5.698

360

4.450

De omvang van de post overige schulden aan het moederdepartement wordt verklaard door nog te betalen facturen SSO (ICT).

Kasstroomoverzicht (Bedragen x € 1.000)
   

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

 

Omschrijving

Vastgestelde begroting 2017

Realisatie 2017

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

1

Rekening-courant RHB 1 januari + stand depositorekeningen

7.674

3.304

– 4.370

 

Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+)

850

52.724

51.874

 

Totaal uitgaven operationele kasstroom (-/-)

– 75

– 51.370

– 51.295

2

Totaal operationele kasstroom

775

1.355

580

 

Totaal investeringen (-/-)

– 4.800

– 3.551

1.249

 

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

     

3

Totaal investeringskasstroom

– 4.800

– 3.551

1.249

 

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-)

     
 

Eenmalige storting door moederdepartement (+)

     
 

Aflossingen op leningen (-/-)

– 822

– 198

624

 

Beroep op leenfaciliteit (+)

4.800

4.870

70

4

Totaal financieringskasstroom

3.978

4.672

694

5

Rekening-courant RHB 31 december + stand depositorekeningen

7.627

5.780

– 1.847

Het kasstroomoverzicht geeft een analyse van de liquiditeitsontwikkeling.

Operationele kasstroom

De operationele kasstroom bestaat uit het geraamde saldo van baten en lasten, gecorrigeerd voor afschrijvingen en mutaties in de voorzieningen en het werkkapitaal. De methodiek voor het weergeven van de operationele kasstroom is gewijzigd. Dit verklaart de verschillen tussen de realisatie en de vastgestelde begroting.

Investeringskasstroom

In 2017 heeft het agentschap voor een bedrag van € 3,6 mln geïnvesteerd in materiële vaste activa zoals elektronische apparatuur en antennes en in immateriële vaste activa voor onder meer het project GAMMA.

Financieringsstroom

Voor de financiering van de begrote investeringen is een beroep gedaan op de leenfaciliteit bij het Ministerie van Financiën. Het verschil tussen de investeringen en de beroep op de leenfaciliteit wordt verklaard door de uitstel van investeringen voor het project GAMMA.

Overzicht doelmatigheidsindicatoren per 31 december 2017
   

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Inputindicatoren

         

Kernindicatoren

         

Verhouding direct/indirect (in fte)

 

176,5 / 75,6

236,9 / 87,6

244,6 / 88,2

220,6/94,6

Verklarende/achterliggende variabelen

         

Personeelskosten per fte

 

€ 72.415

€ 73.019

€ 77.102

€ 72.500

Totaal aantal fte's (excl externe inhuur)

 

244,1

296,2

294,3

302,6

Kosten inhuur externen (PAO-definitie; x € 1.000)

 

€ 859

€ 2.350

€ 2.635

€ 914

Outputindicatoren

         

Uurtarief (wijziging in reële termen)

 

– 0,69%

– 1,22%

– 1,86%

– 1,00%

Aantal declarabele uren (per fte en totaal)

 

1.450/1.660

1.457/1.667

1.450/1.660

1.450/1.660

Aantal werkbare /beschikbare uren:

         

– werkbare uren

 

1.829

1.836

1.829

1.829

– bruto beschikbare uren

 

1.660

1.667

1.660

1.660

– netto beschikbare uren

 

1.585

1.592

1.585

1.585

Verklarende/achterliggende variabelen

         

Bedrijfsresultaat (x € 1.000)

 

1.789

2.525

2.409

995

Omzet

 

35.406

38.318

42.809

39.256

Kwaliteitsindicatoren

         

Kernindicatoren

         

Klanttevredenheid:

 

Niet in 2015

Niet in 2016

7,0

>7,0

Doorlooptijd primaire processen:

         

Vergunningaanvragen 95% binnen

8 weken

94%

96%

97%

95%

           

Reactietijd storingsklachten

norm

       

Klachten van levensbelang ≤ 4 uur

100%

95%

100%

100%

100%

Klachten van maatschappelijk belang ≤ 12 uur

98%

91%

100%

95%

98%

Klachten van individueel belang ≤ 3 werkdagen

80%

82%

100%

98%

90%

           

Gegrond verklaarde bezwaarschriften aantal

≤ 5%

4%

5%

4%

<5%

Aantal klachten

 

7

7

9

<7

Medewerkertevredenheid

 

6,7

niet in 2016

niet in 2017

>7

Verklarende/achterliggende variabelen

         

Ziekteverzuim

≤ 4,3%

3,8%

4,7%

5,8%

<4,1%

Toelichting

Personeelskosten per fte

De gerealiseerde gemiddelde loonsom is hoger ten opzichte van de begroting. Dit vanuit de CAO loonbijstelling en doordat de nieuwe taken van het agentschap zeer specialistisch personeel vergen (hogere schalen).

Ziekteverzuim

Het ziekteverzuim van het agentschap ligt ruim boven de norm. Dit heeft effecten op het personeel, uitvoering taken en gezondheid van de organisatie. De maatregelen die genomen worden om het risico te beperken zijn gericht op het in stelling brengen van de leidinggevende door onder andere een opfristraining «Eigen Regiemodel», waarbij veel aandacht wordt geschonken aan het sturen op het voorkomen en verminderen van verzuim. Daarnaast worden de verzuimcijfers maandelijks met een analyse vanuit de afdelingen zelf ingebracht en besproken met de directie om zo desgewenst bij te kunnen sturen.

Dienst ICT Uitvoering (DICTU)

Jaarverantwoording van het baten-lastenagentschap DICTU per 31 december 2017

Staat van baten en lasten van het baten-lastenagentschap DICTU (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

(1)

Vastgestelde begroting

2017

(2)

Realisatie 2017

(3)=(2)-(1)

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

(4)

Realisatie 2016

Baten

       

Omzet moederdepartement

189.000

239.781

50.781

221.689

Omzet overige departementen

40.000

42.300

2.300

31.264

Omzet derden

1.000

1.262

262

891

Rentebaten

       

Vrijval voorzieningen

       

Bijzondere baten

       

Totaal baten

230.000

283.343

53.343

253.844

         

Lasten

       

Apparaatskosten

211.900

258.790

46.890

235.923

– Personele kosten

124.000

151.611

27.611

144.404

Waarvan eigen personeel

60.000

54.442

– 5.558

46.221

Waarvan inhuur externen

4.000

96.880

92.880

4.584

Waarvan overige personele kosten

60.000

289

– 59.711

93.599

– Materiële kosten

87.900

107.179

19.279

91.519

Waarvan apparaat ICT

37.500

40.285

2.785

36.080

Waarvan bijdrage aan SSO's

15.100

12.237

– 2.863

15.578

Waarvan overige materiële kosten

35.300

54.657

19.357

39.861

Rentelasten

200

53

– 147

99

Afschrijvingskosten

16.900

18.521

1.621

15.458

– Materieel

8.000

7.073

– 927

6.581

Waarvan apparaat ICT

8.000

7.073

– 927

6.581

– Immaterieel

8.900

11.448

2.548

8.877

Overige lasten

1.000

1.569

569

1.231

– Dotaties voorzieningen

1.000

1.569

569

1.231

– Bijzondere lasten

       

Totaal lasten

230.000

278.933

48.933

252.711

Saldo van baten en lasten

0

4.410

4.410

1.133

Het positieve resultaat van DICTU bedraagt € 4,4 mln. Dit komt met name doordat de huisvestingskosten in de realisatie lager zijn dan in zowel de begroting van 2017 als de realisatie van 2016. In bovenstaande tabel is dit zichtbaar in de materiële kosten op de regel «Waarvan bijdrage aan SSO’s».

Toelichting op de baten

De omzet is € 53,3 mln hoger dan begroot. Bij 1e Suppletoire begroting 2017 was al aangegeven dat de omzet naar verwachting zou stijgen met € 16,7 mln en bij 2e Suppletoire begroting is aangegeven dat de omzet naar verwachting verder zou stijgen met nog eens € 17,9 mln naar een omzet van € 264,6 mln. In het laatste kwartaal is € 18,7 mln meer omzet gemaakt dan verwacht.

De omzetstijging komt nagenoeg geheel voor rekening van het moederdepartement (€ 50,8 mln) en betreft vooral een toename van de producten infrabeheer en overige opbrengsten en in mindere mate indirect en applicatiebeheer.

Omzet moederdepartement

De verdeling per productgroep wordt in onderstaande tabel weergegeven (bedragen x € 1.000).

 

Vastgestelde begroting

2017

Realisatie

2017

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

Realisatie 2016

Applicatiebeheer

25.000

29.729

4.729

27.398

Ontwikkelopdrachten

48.500

43.199

– 5.301

50.721

Infrabeheer

39.000

53.491

14.491

44.144

Werkplekservices

33.000

34.825

1.825

34.479

Overige omzet

3.000

30.766

27.766

19.648

Generieke eBS

7.500

6.912

– 588

6.611

Indirect

33.000

40.859

7.859

38.688

Totaal

189.000

239.781

50.781

221.689

De omzet op applicatiebeheer valt hoger uit dan begroot door een hoger aantal te beheren applicatieservices voor het moederdepartement. De hogere gerealiseerde omzet op infrabeheer komt door vertraging, doordat de migratie van de Klassieke infrastructuur naar de Cloudinfrastructuur langer duurt dan verwacht. Als gevolg hiervan moet langer gebruik worden gemaakt van de (duurdere) klassieke infrastructuur. De oorzaak van de hogere omzet op het product overige omzet is een vertraagde oplevering van de Cloudwerkplek en hiermee samenhangende kosten en extra licentiekosten. De stijging van de omzet op het product indirect volgt de hogere omzet.

Omzet overige departementen (bedragen x € 1.000)

Bedragen x € 1.000

Vastgestelde begroting

2017

Realisatie

2017

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

Realisatie

2016

Applicatiebeheer

1.500

3.977

2.477

1.550

Ontwikkelopdrachten

12.200

2.183

– 10.017

2.445

Infrabeheer

10.500

11.056

556

10.048

Werkplekservices

2.000

123

– 1.877

329

Overige omzet

6.300

17.562

11.262

5.722

Generieke eBS

500

 

– 500

 

Indirect

7.000

7.399

399

5.455

Omzet BOD’s

     

5.715

Totaal

40.000

42.300

2.300

31.264

In 2017 is het grootste deel van het ontwikkelwerk voor overige departementen in beheer genomen, waardoor er een herallocatie over de verschillende producten heeft plaatsgevonden.

De omzetstijging overige departementen wordt met name veroorzaakt door de ontwikkeling van een Zaakgericht Werken systeem voor de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het Zaakgericht Werken systeem werd ook ontwikkeld voor de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Tenslotte is een zgn. Standaard Platform ontwikkeld voor het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.

Toelichting op de lasten

Personele kosten zijn in 2017 per saldo gestegen met € 27,6 mln. De lagere realisatie van kosten voor eigen personeel wordt veroorzaakt doordat het vervullen van interne vacatures voor bepaalde specialistische ICT-functies in de praktijk lastiger blijkt dan vooraf ingeschat. Er is een verschuiving zichtbaar in de posten externe inhuur en overige personele kosten inhuur conform een aanpassing van de richtlijn externe inhuur in de Rijksbegrotingsvoorschriften 2018. Hierbij wordt inhuur voor onderhoud en beheer van ICT-systemen verantwoord onder externe inhuur en niet meer onder overige personele kosten.

De overige materiële kosten zijn toegenomen als gevolg van hogere licentiekosten en aanschaf van ICT-infrastructuur.

Overige lasten

Rentelasten

De rentelasten zijn lager dan begroot door de lage rente op leningen in voorgaande jaren. Er zijn geen leningen meer waar meer dan 1% over betaald hoeft te worden. In op 2016 en 2017 afgesloten leningen is de rente 0%.

Dotaties voorzieningen

Onder de post dotaties voorzieningen worden de dotaties aan een tweetal voorzieningen verantwoord:

  • De voorziening incompliancy issues oplossen bevat een zestal posten ter waarde van € 1,1 mln.

  • De debiteurenvoorziening ter waarde van € 0,5 mln.

Balans per 31 december 2017 (bedragen x € 1.000)
 

Balans 2017

Balans 2016

Activa

   

Immateriële vaste activa

51.324

59.329

Materiële vaste activa

28.655

25.457

– Grond en gebouwen

   

– Installaties en inventarissen

23.608

20.708

– Overige materiële vaste activa

5.047

4.749

Vlottende activa

62.595

50.025

– Voorraden en onderhanden projecten

   

– Debiteuren

28.335

22.490

– Overige vorderingen en overlopende activa

15.066

20.564

– Liquide middelen

19.194

6.971

Totaal activa

142.574

134.811

     

Passiva

   

Eigen Vermogen

5.802

1.392

– Exploitatiereserve

1.392

259

– Onverdeeld resultaat

4.410

1.133

Voorzieningen

1.514

783

Langlopende schulden

60.260

54.600

– Leningen bij het Ministerie van Financiën

60.260

54.600

Kortlopende schulden

74.998

78.036

– Crediteuren

7.711

16.734

– Overige verplichtingen en overlopende passiva

67.287

61.302

Totaal passiva

142.574

134.811

Specificatie Debiteuren (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

2017

Realisatie 2016

Debiteuren

30.247

24.002

Voorziening debiteuren

– 1.058

– 976

Nog te verwerken ontvangsten

– 854

– 536

Totaal

28.335

22.490

De debiteurenpositie komt uit op ruim 1 maand omzet. De post debiteuren houdt onder meer verband met het feit dat een deel van de omzet maandelijks achteraf wordt gefactureerd en de facturen vervolgens een betaaltermijn hebben van 30 dagen. De post debiteuren is gestegen als gevolg van een hogere omzet, waardoor het maandelijks te factureren bedrag stijgt.

Specificatie Debiteurenrekening naar klantgroepen (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

2017

Realisatie 2016

Moederdepartement

23.101

16.711

Overige departementen

6.964

7.175

Derden

182

116

Totaal

30.247

24.002

Specificatie Overige vorderingen en overlopende activa (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

2017

Realisatie 2016

Moederdepartement

4.669

6.841

Overige departementen

78

1.481

Derden

10.319

12.242

Totaal

15.066

20.564

Onder de balanspost Overige vorderingen en overlopende activa worden de nog te factureren omzet en de vooruitbetaalde kosten verantwoord. De vooruitbetaalde kosten, vallend binnen de classificatie Derden, betreft vooral meerjarige contracten met software leveranciers.

Voorzieningen (bedragen x € 1.000)
 

Boek waarde

Dotaties

Onttrek kingen

Vrijval

Boek waarde

 

1/1/2017

     

31/12/2017

Reorganisatievoorziening

583

 

– 150

 

433

Voorziening incompliancy issues oplossen

200

1.081

– 200

 

1.081

De voorziening incompliancy issues oplossen betreft een zestal juridische disputen met diverse leveranciers over onder andere licentiegebruik. Op basis van een inschatting van de omvang van de disputen is een dotatie gedaan van € 1,1 mln. Voor de afwikkeling van een geschil uit 2016 is € 0,2 mln onttrokken uit de voorziening.

Ontwikkeling eigen vermogen

Tabel vermogensontwikkeling (bedragen x € 1.000)
 

2015

2016

2017

1 Eigen Vermogen per 1/1

– 910

259

1.392

2 Saldo Baten en Lasten

259

1.133

4.410

3 Directe mutaties in het Eigen Vermogen

910

   

– 3a Uitkering aan moederdepartement

     

– 3b Bijdrage door moederdepartement ter versterking Eigen Vermogen

910

   

– 3c Overige Mutaties

     

4 Eigen vermogen per 31/12

259

1.392

5.802

Omzet

240.223

253.844

283.343

Vermogensplafond (5%)

10.071

11.559

12.957

De omvang van het Eigen Vermogen blijft ruim binnen de kaders die de Regeling Agentschappen hieraan stelt, zijnde maximaal 5% van de gemiddelde omzet over de afgelopen drie jaar.

Specificatie Crediteuren (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

2017

Realisatie 2016

Moederdepartement

24

 

Overige departementen

293

1.040

Derden

7.394

15.694

Totaal

7.711

16.734

Specificatie Overige verplichtingen en overlopende passiva (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

2017

Realisatie 2016

Moederdepartement

15.625

17.451

Overige departementen

24.641

23.075

Derden

27.021

20.776

Totaal

67.287

61.302

Kasstroomoverzicht over 2017 (bedragen x € 1.000)
 

Omschrijving

(1)

Vastgestelde begroting 2017

(2)

Realisatie 2017

(3)=(2)-(1)

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

1

Rekening-courant RHB 1 januari + stand depositorekeningen

0

6.971

6.971

 

Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+)

17.900

282.997

265.097

 

Totaal uitgaven operationele kasstroom (-/-)

– 1.000

– 258.908

– 257.908

2

Totaal operationele kasstroom

16.900

24.089

7.189

 

Totaal investeringen (-/-)

– 25.000

– 19.413

5.587

 

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

 

137

137

3

Totaal investeringskasstroom

– 25.000

– 19.276

5.724

 

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-)

     
 

Eenmalige storting door moederdepartement (+)

     
 

Aflossingen op leningen (-/-)

– 16.900

– 19.540

– 2.640

 

Beroep op leenfaciliteit (+)

25.000

26.950

1.950

4

Totaal financieringskasstroom

8.100

7.410

– 690

5

Rekening-courant RHB 31 december + stand depositorekeningen

0

19.194

19.194

Toelichting op kasstromen

De liquiditeitspositie van DICTU is per eind 2017 met € 12,2 mln verbeterd ten opzichte van eind 2016. Dit is het resultaat van de volgende kasstromen:

Operationele kasstroom

Het verschil bij de operationele kasstroom wordt veroorzaakt door een gewijzigde benaderingswijze, om deze te conformeren met de Rijksbegrotingsvoorschriften. Bij de vastgestelde begroting is uitgegaan van saldi, terwijl bij de realisatie de feitelijke ontvangsten en uitgaven zijn opgenomen. De operationele kasstroom is hoger dan begroot doordat het aandeel van de kosten die niet leiden tot uitgaven hoger is dan voorzien (zoals afschrijvingen en dotaties aan voorzieningen). Daarnaast is de operationele kasstroom hoger dan begroot als gevolg van het positieve resultaat.

Investeringskasstroom

Het investeringsniveau is lager dan begroot. Dit leidt tot een verbetering van de investeringskastroom met € 5,7 mln.

Financieringskasstroom

De financieringskasstroom valt positief uit aangezien het beroep dat in 2017 op de leenfaciliteit is gedaan hoger is dan de gedane aflossingen op de lopende leningen.

Overzicht doelmatigheidsindicatoren per 31 december 2017

Omschrijving

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Vastgestelde begroting 2017

1. Kostprijzen per product (groep)

         

a. Basistarief werkplek (gemiddeld per stuk x €)

2.540

2.520

2.520

2.531

2.531

b. Aantal Werkplekken

12.332

12.937

13.178

11.552

11.500

c. Infrastructuur (x € 1.000)

35.717

48.634

56.141

50.342

48.550

d. Productieve uren

1.468.476

(89%)

1.832.350

(89%)

1.932.714

(90%)

2.015.246 (88%)

1.788.300

(88%)

2. Tarieven/uur1

         

a. Senior medew. (ontwikkeling)

86

90

92

96

96

b. Medior medew. (bouw)

77

70

72

76

76

c. Junior medew. (test en beheer)

77

60

62

65

65

3. gem. bezetting FTE-totaal (excl. externe inhuur)

429

503

562

643

710

4. Saldo baten en lasten

– 0,5%

0,1%

0,4%

1,6%

0%

Toelichting op de prestatie-indicatoren

Ad 1d: Als gevolg van een hogere bezetting zijn er meer productieve uren in absolute zin gerealiseerd dan begroot.

Ad 3: De gemiddelde ambtelijke bezetting valt lager uit dan begroot. Dit komt doordat de target van het aantal te verambtelijken fte’s in 2017 ten behoeve van het behoud en versterking van eigen kennis niet volledig is gehaald. Het aantrekken van specifieke ICT-kennis uit de markt blijkt in de praktijk lastiger dan voorzien.

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)

Jaarverantwoording van het baten-lastenagentschap NVWA per 31 december 2017

Staat van baten en lasten van het baten-lastenagentschap NVWA (bedragen x € 1.000)
 

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

(4)

Omschrijving

Vastgestelde begroting 2017

Realisatie 2017

Verschil

Realisatie 2016

Baten

       

Omzet moederdepartement

143.349

137.059

– 6.290

141.146

Omzet overige departementen

82.541

84.368

1.827

80.378

Omzet derden

97.014

100.579

3.565

95.052

Rentebaten

       

Vrijval voorzieningen

 

4.656

4.656

1.899

Bijzondere baten

12.495

17.495

5.000

14.912

Totaal baten

335.399

344.157

8.758

333.387

         

Lasten

       

Apparaatskosten

319.842

326.721

6.879

312.680

– Personele kosten

214.094

209.024

– 5.070

199.434

waarvan eigen personeel

194.143

180.125

– 14.018

171.769

waarvan externe inhuur

19.951

18.658

– 1.293

16.438

waarvan overige pers. Kosten

 

10.241

10.241

11.227

– Materiële kosten

105.748

117.697

11.949

113.246

waarvan apparaat ICT

       

waarvan bijdrage SSO's

41.486

41.866

380

41.780

waarvan overige mat. Kosten

64.262

75.831

11.569

71.466

Rente lasten

320

112

– 208

281

Afschrijvingskosten

14.737

10.847

– 3.890

9.805

– Materieel

8.268

6.357

– 1.911

6.530

waarvan apparaat ICT

     

– Immaterieel

6.469

4.490

– 1.979

3.275

Overige lasten

500

431

– 69

340

– Dotatie voorzieningen

500

129

– 371

340

– Bijzondere lasten

 

302

302

 

Totaal lasten

335.399

338.111

2.712

323.106

Saldo van baten en lasten

0

6.046

6.046

10.281

Toelichting op de baten

Omzet moederdepartement

De omzet moederdepartement is € 6,3 mln lager dan begroot. Dit is enerzijds het gevolg van het doorschuiven en verplaatsen van werkzaamheden: € 14,6 mln aan werkzaamheden 2017 (transitie NVWA2020) naar 2018 en € 2,4 mln aan werkzaamheden voor Agrarisch Natuur en Landschapsbeheer (ANLb) naar de provincies, die onder de overige departementen verantwoord worden. Anderzijds heeft een uitbreiding van het opdrachtenpakket plaatsgevonden ter grootte van € 6,5 mln waaronder werkzaamheden voor de invoering van de nieuwe controleverordening. Verder is voor € 4,4 mln aan doorgeschoven werkzaamheden uit 2016 alsnog in 2017 gerealiseerd. Tot slot is de bijdrage voor de kleine slagers € 0,2 mln lager geworden.

Omzet moederdepartement (bedragen x € 1.000)
 

Oorspronkelijk vastgestelde begroting 2017

Realisatie 2017

Verschil realisatie en oorspronkelijke begroting

Realisatie 2016

Advies & vertegenwoordiging

9.231

8.431

– 800

9.037

Communicatie

1.291

1.417

126

1.542

Incident- & crisismanagement

3.478

5.623

2.145

5.069

Inlichtingen & opsporing

13.723

13.415

– 308

13.045

Kennis & Expertise

3.031

3.760

729

3.468

Klantinteractie & dienstverlening

6.513

7.421

908

7.377

Laboratoriumonderzoek

3.360

3.801

441

3.454

Toezicht

77.755

69.767

– 7.988

72.259

Overig

24.967

23.424

– 1.543

25.895

Totaal

143.349

137.059

– 6.290

141.146

Omzet overige departementen

De omzet overige departementen is € 1,8 mln hoger dan begroot. Dit is het gevolg van een stijging van € 2,4 mln volgend uit de verschuiving van de werkzaamheden voor Agrarisch Natuur en Landschapsbeheer (ANLb) van omzet moederdepartement naar omzet overige departementen met de provincies als opdrachtgever. Daarnaast vallen de werkzaamheden voor het Diergezondheidfonds (DGF) € 0,6 mln lager uit dan begroot.

Omzet overige departementen (bedragen x € 1.000)
 

Oorspronkelijk vastgestelde begroting 2017

Realisatie 2017

Verschil realisatie en oorspronkelijke begroting

Realisatie 2016

Advies & vertegenwoordiging

2.197

1.966

– 231

2.605

Communicatie

451

466

15

503

Incident- & crisismanagement

586

2.257

1.671

893

Inlichtingen & opsporing

2.068

2.648

580

2.024

Kennis & Expertise

4.085

4.626

541

4.535

Klantinteractie & dienstverlening

6.589

6.101

– 488

6.349

Laboratoriumonderzoek

12.480

10.821

– 1.659

9.474

Toezicht

43.707

45.502

1.795

43.857

Overig

10.378

9.981

– 397

10.137

Totaal

82.541

84.368

1.827

80.377

Omzet derden

De omzet derden is € 3,6 mln hoger dan begroot door hogere opbrengsten uit retributies door toename van de marktvraag bij de NVWA ter grootte van € 1,3 mln. Daarnaast vallen de retributies Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS) als gevolg van toename van de marktvraag en een tariefstijging € 3,2 mln hoger uit. De overige baten derden vallen € 0,9 mln lager uit.

Vrijval voorzieningen

De vrijval voorzieningen is € 4,7 mln hoger dan begroot. Doordat de voorziening leegstand niet meer aan de vereiste regelgeving voldeed, is de voorziening geheel opgeheven via een vrijval van € 4,1 mln. Voor toekomstige hogere huurlasten Zwijndrecht is € 2,6 mln gerubriceerd als schuld aan het moederdepartement en door de herberekening van de schuld in 2017 is € 1,5 mln vrijgevallen en wordt verrekend met de eigenaar. Het resterend bedrag van € 0,6 mln betreft vrijval van de voorziening claims, geschillen en rechtsgedingen € 0,3 mln en voorziening overige personele en reorganisatiekosten € 0,3 mln.

Bijzondere baten

De bijzondere baten vallen € 5 mln hoger uit dan begroot.

Dit komt in de eerste plaats door een aanvullende bijdrage EZ van € 0,5 mln als vergoeding voor remplaçanten in 2017 ter vervanging van medewerkers die al in 2016 gebruik hadden gemaakt van de stimuleringsregeling in het kader van de Rijksbrede Van Werk Naar Werk-regeling (VWNW). Daarnaast is van EZ een loon- en prijsbijstelling ontvangen van € 4,4 mln en € 0,1 mln overig.

Toelichting op de lasten

Personele kosten

De kosten van personeel zijn € 5,1 mln lager dan begroot. Dit wordt vooral veroorzaakt door lagere ambtelijke kosten van € 3,8 mln als gevolg van een vertraagde invulling van vacatures. Hierdoor vallen zowel de salariskosten als de daarmee samenhangende personele kosten, zoals voor reis- en verblijf en opleidingen, lager uit. Deze overige personele kosten laten vanwege een gewijzigde begrotingspresentatie een verschil zien van € 10,2 mln, in de begroting waren deze kosten echter opgenomen onder de post kosten eigen personeel.

Daarnaast zijn de kosten voor inhuur externen per saldo € 1,3 mln lager dan begroot. Tegenover de lagere inhuur beleidsondersteuning van € 4,7 mln, staat een stijging van € 3,4 mln voor de uitvoering van primaire werkzaamheden, tijdelijke specialistische ondersteuning bij bedrijfsvoering en voor de begeleiding/uitvoering van de transitie NVWA 2020.

Materiële kosten

De totale materiële kosten zijn ruim € 11,9 mln hoger dan begroot. De totale bijdrage aan de Shared Service Organisaties (SSO’s) is € 0,4 mln hoger dan begroot. Door «Cloud-diensten» en hogere algemene ICT-kosten stijgen de DICTU kosten met € 5,1 mln, terwijl de huurkosten bij het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) dalen met € 4,7 mln.

De overige materiële kosten stijgen met € 11,6 mln. Hiervan wordt € 4,1 mln verklaard door de technische-administratieve verwerking van de omzetting van de voorziening leegstand in een schuld aan de eigenaar die hiervoor bij de baten is toegelicht. Ook de stijging van de materiële kosten voor KDS met € 3,2 mln wordt gecompenseerd door een identieke toename van de baten (opbrengsten derden). De resterende stijging van € 4,3 mln heeft zich voorgedaan bij de bureaukosten € 0,2 mln, overige materiële kosten € 1,1 mln, overige specifieke kosten € 1,2 mln en overige automatiseringskosten € 1,8 mln.

Rentelasten

De rentelasten vallen als gevolg van de lage rentetarieven € 0,2 mln lager uit dan begroot.

Afschrijvingskosten

De materiële afschrijvingskosten zijn € 1,9 mln lager dan begroot met name doordat de NVWA in 2017 is overgegaan van koop naar lease van dienstauto’s.

De immateriële afschrijvingskosten vallen € 2 mln lager uit als gevolg van vertraging in de systeemontwikkeling van het ICT-deel transitie NVWA 2020.

Dotatie voorzieningen

Door lagere claims is bijna € 0,4 mln minder gedoteerd aan de voorziening Claims, geschillen en rechtsgedingen.

Bijzondere lasten

Het betreft de afkoopsom voor het niet behaalde quotum participatiemedewerkers in vaste dienst.

Saldo van baten en lasten

Het positieve resultaat wordt allereerst veroorzaakt door aanvullende loon- en prijsbijstelling en incidentele meevallers op het gebied van huisvesting en compensatie remplaçanten in 2017 ter vervanging van medewerkers die al in 2016 gebruik hadden gemaakt van de stimuleringsregeling. Daarnaast zijn de salariskosten door vertraagde invulling van vacatures en verjonging van het medewerkersbestand achtergebleven bij de begroting.

Balans per 31 december 2017 (bedragen x € 1.000)
 

Balans 2017

Balans 2016

Activa

   

Immateriële vaste activa

25.003

15.238

Materiële vaste activa

   

– verbouwingen

3.114

4.669

– installaties en Inventarissen

9.015

9.850

– vervoermiddelen

14.481

20.022

Vlottende activa

   

– Voorraden

1.533

1.013

– Debiteuren

14.945

13.103

– Overige vorderingen en overlopende activa

19.624

9.635

Liquide middelen

64.322

64.362

Totaal activa

152.037

137.892

     

Passiva

   

Eigen Vermogen

   

– Exploitatiereserve1

15.187

5.191

– Onverdeeld resultaat

6.046

10.281

Voorzieningen

461

6.010

Langlopende schulden

   

– Leningen bij het Ministerie van Financiën

30.026

31.688

Kortlopende schulden

   

– Crediteuren

5.082

8.938

– Overige schulden en overlopende passiva

95.235

75.784

Totaal passiva

152.037

137.892

X Noot
1

Exploitatiereserve voor resultaatbestemming.

Debiteuren (bedragen x € 1.000)
 

2017

2016

Ministerie van EZ

25

127

Nationaal Coördinator Groningen

16

19

RVO.nl

60

40

Agentschap Telecom

46

 

Ministerie van BZK

51

33

Ministerie van Defensie

 

1

Ministerie van IenM

326

22

Ministerie van Sociale zaken

 

2

Ministerie van VenJ

2

 

Ministerie van VWS

2

2

Derden

17.889

16.245

Totaal debiteuren

18.417

16.491

Voorziening dubieuze debiteuren

(3.472)

(3.388)

Totaal debiteuren

14.945

13.103

Overige vorderingen en overlopende activa (bedragen x € 1.000)
 

2017

2016

Ministerie van EZ

8.584

1.323

RVO.nl

1.414

1.294

NCG Groningen

119

190

Ministerie van Financiën

23

 

Ministerie van BZK

131

22

Ministerie van IenM

477

158

Ministerie van SZW

 

158

RIVM

20

 

Derden

8.856

6.490

Totaal nog te ontvangen

19.624

9.635

Liquide middelen (bedragen x € 1.000)
 

2017

2016

Kas

4

1

Rekening-courant Ministerie van Financiën

64.318

64.361

Totaal liquide middelen

64.322

64.362

Ontwikkeling eigen vermogen

Het eigen vermogen (EV) einde boekjaar 2017 bedraagt € 21,2 mln. Dit is 6,8% van de gemiddelde jaaromzet over de laatste drie jaar, terwijl maximaal 5% is toegestaan. Het eigen vermogen is derhalve € 5,520 mln te hoog. Uiterlijk bij eerstvolgende suppletoire wet zal worden aangegeven hoe dit wordt hersteld. Het teveel aan eigen vermogen boven de 5% grens in 2016 (€ 15,472 mln – € 15,187 mln = € 0,285 mln) is verrekend met de eigenaar en komt in de tabel vermogensontwikkeling tot uiting onder de «overige mutaties».

Tabel vermogensontwikkeling (bedragen x € 1.000)
 

2015

2016

2017

1 Eigen vermogen per 01/01

2.666

4.057

15.472

2 Saldo van baten en lasten

– 10.722

10.281

6.046

3 Directe mutaties in het eigen vermogen:

     

–  3a Uitkering aan moederdepartement

     

–  3b Bijdrage moederdepartement ter versterking eigen vermogen

12.112

1.134

 

–  3c Overige mutaties

1

 

– 285

4 Eigen vermogen per 31/12

4.057

15.472

21.233

Omzet

304.182

316.576

322.005

Vermogensplafond (5% van gemiddeld 3 jaar)

14.298

15.187

15.713

Voorzieningen (bedragen x € 1.000)
 

Boekwaarde

1-1-2017

Dotaties

Onttrek- kingen

Vrijval

Boekwaarde

31-12-2017

Claims, geschillen en rechtsgedingen

599

129

99

250

379

Leegstand / afkoop gebouwen

4.601

 

540

4.061

 

Reorganisatiekosten

778

 

383

317

78

Personele kosten (regulier)

32

   

28

4

Totaal

6.010

129

1.022

4.656

461

Voorziening uit hoofde van claims, geschillen en rechtsgedingen

In het afgelopen jaar is aan de voorziening claims en geschillen ruim € 0,1 mln gedoteerd. De vrijval en onttrekkingen bedroegen samen € 0,3 mln. Het saldo van deze voorzieningen ad € 0,4 mln is op dit moment voldoende om aan de eventuele betaalverplichting van de lopende claims te voldoen.

Voorziening leegstand

Doordat de voorziening leegstand niet meer aan de vereiste regelgeving voldeed is de voorziening geheel opgeheven via een onttrekking van 0,5 mln en een vrijval van € 4,1 mln. Ter dekking van de toekomstige hogere huurlasten Zwijndrecht is de leegstandsvoorziening voor € 2,6 mln gerubriceerd als schuld aan het moederdepartement. Door de herberekening van de schuld in 2017 is € 1,5 mln vrijgevallen. Dit bedrag wordt verrekend met de eigenaar.

Voorziening reorganisatiekosten

De voorziening reorganisatiekosten betreft de salaris-/WW- en materiële kosten van herplaatsingskandidaten. Ultimo 2017 is de hoogte van de voorziening opnieuw berekend om verwachte kosten voor de komende periode te financieren. Dit heeft geleid tot een onttrekking voor salarisbetalingen van € 0,4 mln en een vrijval van € 0,3 mln.

Crediteuren (bedragen x € 1.000)
 

2017

2016

DICTU

1.066

2.944

Ministerie van BZK

69

2.261

Ministerie van Financiën

10

214

Ministerie van SZW

 

125

Ministerie van VWS

 

195

Derden

3.937

3.199

Totaal crediteuren

5.082

8.938

Overige verplichtingen en overlopende passiva (x € 1.000)
 

2017

2016

Ministerie van EZ

32.611

13.244

Ministerie van VWS

1.919

1.744

Ministerie van Financiën

13.603

14.059

Ministerie van VenJ

77

38

Ministerie van IenM

317

42

Ministerie BZK

583

796

Ministerie BuZa

   

Ministerie van OCW

100

 

DICTU

9.534

354

NCG Groningen

 

400

Inspectieraad

2.791

 

RVO.nl

800

863

RIVM

11

1.568

Derden

32.889

42.676

Totaal nog te betalen

95.235

75.784

Kasstroomoverzicht over 2017 (bedragen x € 1.000)
 

Bedragen x € 1.000

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

   

Vastgestelde begroting 2017

Realisatie 2017

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

1.

Rekening-courant RHB 1 januari 2017 + stand depositorekeningen

64.408

64.362

– 46

 

Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+)

15.083

327.670

312.587

 

Totaal uitgaven operationele kasstroom (-/-)

– 961

– 313.137

– 312.176

2.

Totaal operationele kasstroom

14.122

14.533

411

 

Totaal investeringen (-/-)

– 23.889

– 17.976

5.913

 

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

2.720

5.295

2.575

3.

Totaal investeringskasstroom

– 21.169

– 12.681

8.488

 

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-)

     
 

Eenmalige storting door moederdepartement (+)

     
 

Aflossingen op leningen (-/-)

– 16.716

– 13.452

3.264

 

Beroep op leenfaciliteit (+)

23.889

11.560

– 12.329

4.

Totaal financieringskasstroom

7.174

– 1.892

– 9.066

5.

Rekening-courant RHB 31 december 2017 + stand depositorekeningen

64.535

64.322

– 213

Toelichting kasstroomoverzicht

Algemene grondslagen

Het kasstroomoverzicht is opgesteld volgens de indirecte methode. De geldmiddelen in het kasstroomoverzicht bestaan uit de rekening-courantverhouding met het Ministerie van Financiën (Rijkshoofdboekhouding) en uit het kasgeld van de NVWA. Ontvangsten en uitgaven uit hoofde van interest zijn opgenomen onder de kasstroom uit operationele activiteiten.

Operationele kasstroom

De operationele kasstroom is per saldo € 0,4 mln hoger dan begroot. De ontvangsten in de operationele kasstroom betreffen de door de NVWA gerealiseerde omzet moederdepartement, overige departementen en derden, totaal € 322 mln, de bijzondere baten € 17,5 mln en mutaties in de balans debiteuren en overige vorderingen en overlopende activa -€ 11,8 mln.

De uitgaven in de operationele kasstroom betreffen de reguliere lasten apparaatskosten, rentelasten en overige lasten, totaal € 326,8 mln, de vrijval voorzieningen -€ 4,7 mln, mutaties in de balans -€ 9,3 mln en een mutatie op het eigen vermogen € 0,3 mln.

Investeringskasstroom

De investeringskasstroom is € 8,5 mln lager dan begroot. De daling binnen de investeringen van € 5,9 mln komt met name doordat de NVWA met ingang van 1 januari 2017 niet meer investeert in dienstauto’s maar gekozen heeft voor lease. Daarnaast zijn de desinvesteringen € 2,6 mln hoger dan begroot voornamelijk door de overdracht van een deel van de activa (categorieën verbouwingen, installaties en inventarissen) aan het Rijksvastgoedbedrijf.

De investeringen in immateriële vaste activa bedroegen € 14,8 mln (systeemontwikkeling) en de investeringen in materiële vaste activa bedroegen € 3,2 mln (verbouwingen € 0,8 mln, installaties en inventarissen € 2,3 mln en vervoermiddelen € 0,1 mln).

Financieringskasstroom

De financieringskasstroom valt € 9 mln lager uit dan begroot. Op de lopende leningen is € 3,3 mln minder afgelost dan begroot. Voor financiering van de investeringen is € 12,3 mln minder aan leningen bij het Ministerie van Financiën afgeroepen dan oorspronkelijk begroot, voornamelijk veroorzaakt door het niet meer investeren in de aanschaf van dienstauto’s.

Overzicht doelmatigheidsindicatoren per 31 december 2017

Omschrijving

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Vastgestelde begroting 2017

Gemiddelde kostprijs (€/uur)

95,6

96,32

98,64

99,16

99,16

Tarieven

         

Index 2012 = € 94,07 = 100

101,62

102,39

104,86

105,41

105,41

Omzet per productgroep (x mln)

         

Advies en Vertegenwoordiging

8,5

10

11,9

10,6

12,1

Communicatie

1,6

1,7

2

1,9

1,7

Incident- en crisismanagement

6,3

5,5

6

7,9

4,1

Inlichtingen en opsporing

12,2

12,5

15,1

16,1

15,8

Kennis en expertise

9,1

8,1

8,9

9,5

8,4

Klantinteractie en dienstverlening

22

24,4

24,4

25,9

24,9

Laboratoriumonderzoek

20,7

18,7

17,6

20,7

22,2

Toezicht

168,4

178,8

179,7

196,1

197,4

FTE

         

Aantal FTE (excl. externe inhuur)1

2.229

2.438

2.480

2.373

2.408

Verhouding FTE direct/indirect (exclusief externe inhuur)

1.842/387

1.950/488

1.984/496

1.848/525

1869/539

Salariskosten per FTE

74.217

72.149

73.382

75.915

75.366

Saldo van baten en lasten

         

Saldo van baten en lasten als % van de totale baten

– 2,50%

– 3,40%

3,08%

1,76%

0,00%

Kwaliteit

         

Afhandelsnelheid informatieverzoeken, klachten en meldingen2

71%

73%

79%

84%

75%

Tijdig betaalde facturen (< 30 dagen)

n.v.t.

95%

95%

97%

95%

X Noot
1

De gerealiseerde gemiddelde bezetting in 2017 is niet alleen exclusief HPK-medewerkers, maar ook exclusief VWNW-kandidaten.

X Noot
2

KCC legt de lat erg hoog door het streven naar 95% voor het afhandelen van meldingen binnen 6 weken. De realisatie is weer een stuk gestegen: de afhandelingssnelheid steeg van 79% in 2016 naar 84% in 2017. In 2017 heeft de kanteling van de organisatie plaatsgevonden. Door overdracht van taken en werkzaamheden is de verwachte verbeterde ondersteuning van een nieuw ICT systeem (Inspect) vertraagd. De afhandeling van de meldingen gaat door intern verbeterde methodieken wel steeds sneller waardoor de achterstanden beduidend teruglopen.

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl)

Jaarverantwoording van het baten-lastenagentschap RVO.nl per 31 december 2017

Staat van baten en lasten van het baten-lastenagentschap RVO.nl (bedragen x € 1.000)
 

(1)

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

(2)

Realisatie 2017

(3)=(2)-(1)

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 2016

Baten

       

Omzet moederdepartement

305.945

381.219

75.274

338.928

Omzet overige departementen

108.626

126.136

17.510

120.940

Omzet derden

27.369

40.489

13.120

42.245

Rentebaten

10

4

– 6

5

Vrijval voorzieningen

 

1.916

1.916

4

Bijzondere baten

 

4.834

4.834

13.776

Totaal baten

441.950

554.598

112.648

515.898

         

Lasten

       

Apparaatskosten

429.261

541.485

112.224

501.009

– Personele kosten

244.621

323.947

79.326

298.697

waarvan eigen personeel

212.680

252.767

40.087

228.242

waarvan externe inhuur

20.721

53.458

32.737

52.453

waarvan overige personele kosten

11.220

17.722

6.502

18.002

– Materiële kosten

184.640

217.538

32.898

202.312

waarvan apparaat ICT

       

waarvan bijdrage aan SSO's

92.948

135.116

42.168

102.505

waarvan overige materiële kosten

91.692

82.422

– 9.270

99.807

Rentelasten

28

332

304

149

Afschrijvingskosten

12.661

11.809

– 852

10.984

– Immaterieel

10.301

10.727

426

9.736

– Materieel

2.360

1.082

– 1.278

1.248

Overige lasten

 

633

633

4.053

– Dotaties voorzieningen

 

534

534

3.032

– Bijzondere lasten

 

99

99

1.021

Totaal lasten

441.950

554.259

112.309

516.195

         

Saldo van baten en lasten

0

339

339

– 297

Toelichting op de baten

Omzet moederdepartement

De gerealiseerde omzet van het moederdepartement is ten opzichte van de oorspronkelijke begroting 24,6% hoger.

Bedragen x € 1.000

Vastgestelde begroting

2017

Realisatie

2017

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

Realisatie 2016

DG Agro en Natuur

152.071

200.117

48.046

185.209

DG Bedrijfsleven en Innovatie

90.566

101.822

11.256

97.338

DG Energie, Telecom en Mededinging

52.835

60.020

7.185

45.262

Overig

10.473

19.260

8.787

11.119

Totaal

305.945

381.219

75.274

338.928

De toename van de omzet ten opzichte van de begroting wordt vooral veroorzaakt door aanpassing van de initiële opdrachtverlening 2017, aanvullende opdrachten en wijzigingen op de bestaande opdrachten van DG A&N (€ 48,0 mln), DG B&I (€ 11,3 mln) en DG ETM (€ 7,2 mln). Daarbij is in totaal € 9,1 mln ontvangen voor loon- en prijscompensatie.

De toename bij DG A&N is het gevolg van de hogere initiële opdrachtverlening (circa € 10,0 mln), een aantal materiële meerwerkopdrachten waaronder het Fosfaatreductieplan inclusief herziening (€ 16,2 mln), de herziening fosfaatrechtstelsel (€ 3,0 mln), de ophoging landbouwradennetwerk / beurzenprogramma (€ 2,0 mln), uitfasering bezwaarafhandeling NVWA (€ 1,8 mln) en de stoppersregeling (beëindiging melkveehouderijen: € 1,7 mln). De omzettoename houdt voorts verband met diverse overige meerwerkopdrachten (€ 8,8 mln) en ontvangen loon- en prijsbijstelling (€ 4,5 mln).

De stijging van de omzet DG B&I ten opzichte van de ontwerpbegroting betreft aanvullende opdrachten voor de uitvoering van diverse projecten, programma’s en regelingen zoals eIDAS (elektronische Identificatie en Vertrouwensdiensten, € 2,7 mln), het Netherlands Investment Agency (€ 1,4 mln) het Investor Relations Programma (€ 0,5 mln), de Seed Capital regeling (€ 0,6 mln) en de dekking van de transitiekosten voor de oprichting van de Nederlandse financierings- en ontwikkelingsinstelling Invest-NL (€ 2,5 mln).

De stijging van de omzet bij DG ETM wordt verklaard door extra opdrachten, zoals Stimulering Duurzame energieproductie (€ 4,2 mln) en diverse aanvullende opdrachten (€ 1,2 mln).

Onder overig zijn naast de opdracht voor het Inkoop Uitvoeringscentrum (€ 11,8 mln) ook de bijdragen en aanvullende opdrachten voor e-Overheid voor Bedrijven (e-OvB; € 1,2 mln), de Unit omgevingskennis (€ 1,8 mln) en Concordaat (€ 3,0 mln) gerealiseerd.

Omzet overige departementen

De omzet overige departementen betreft de uitvoering van opdrachten voor diverse ministeries, waarvan 72,7% afkomstig is van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ).

Bedragen x € 1.000

Vastgestelde begroting

2017

Realisatie

2017

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

Realisatie 2016

Ministerie van Buitenlandse Zaken

80.900

91.659

10.759

88.388

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

12.100

15.305

3.205

15.749

Ministerie van Infrastructuur en Milieu

11.000

12.776

1.776

11.326

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

2.850

3.857

1.007

3.107

Ministerie van Veiligheid en Justitie

375

391

16

318

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

1.401

231

– 1.170

333

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

 

426

426

375

Overig

 

1.491

1.491

1.344

Totaal

108.626

126.136

17.510

120.940

De omzet van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is hoger (€ 10,8 mln) als gevolg van de extra opdrachten voor met name Wereld Expo Astana, Dutch Good Growth Fund, Dutch Risk Reduction (DRR) en Delegated Representative Jakarta (water sector).

De hoger dan begrote omzet van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (€ 3,2 mln) wordt onder meer veroorzaakt door de opdracht Politieke Prioriteiten (€ 1,9 mln) voor ondersteuning en uitvoering op een groot aantal onderwerpen als de agenda innovatie in de bouw, transitie circulaire bouw en verkenning energiebesparingspotentieel utiliteitsbouw. Daarnaast is de opdracht Subsidie Energiebesparing Eigen Huis verhoogd met € 1,2 mln in verband met meer animo dan verwacht voor deze regeling bij subsidieaanvragers.

Omzet derden

De omzet derden heeft betrekking op opdrachten voor de Europese Unie, bijdragen van derden in de uitvoeringskosten die in opdracht van het moederdepartement plaatsvinden (bijvoorbeeld heffingen en retributies), opdrachten voor de provincies en overige opdrachtgevers.

Bedragen x € 1.000

Vastgestelde begroting

2017

Realisatie

2017

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

Realisatie 2016

Europese Unie

3.234

2.027

– 1.207

3.880

Leges Dierregistraties

6.000

5.772

– 228

5.557

Leges overige regelingen Agro

2.900

2.415

– 485

2.247

Leges Mest

600

689

89

764

Vergunningen

423

 

– 423

553

Provincies

12.100

24.245

12.145

22.836

Overig

2.112

5.341

3.229

6.408

Totaal

27.369

40.489

13.120

42.245

De omzet derden is € 13,3 mln hoger dan begroot. Bij provincies is sprake van een hogere omzet: de opdrachten POP3 en de Jonge Landbouwers (€ 7,9 mln) worden bij provincies in rekening gebracht. Daarnaast is de omzet op de Subsidieregeling Natuur en Landschap/ Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (SNL/ANLb) € 2,4 mln hoger dan begroot.

Naast lager dan geraamde inkomsten van de Europese Unie, leges en vergunningen is voorts sprake van (extra) omzet uit hoofde van de bij overig opgenomen Bureau Beheer Landbouwgronden (€ 4,7 mln). De bestendige gedragslijn is aangehouden door de leges en Dierregistraties bij de categorie Derden op te nemen.

Vrijval voorzieningen

In 2016 is een reorganisatievoorziening getroffen (€ 2,2 mln) omdat overtolligheid verwacht werd die voortkomt uit de aansluiting van RVO.nl bij de Collectieve Dienst Verleners Facilitair (CDV). Door actuelere inzichten op personeelsgebied, in combinatie met natuurlijk verloop waarbij tijdelijke vervanging wordt aangetrokken, is de omvang van de voorziening met € 1,3 mln verlaagd.

De overige € 0,6 mln betreft vrijval bij de voorziening dubieuze debiteuren.

Bijzondere baten

Aan bijzondere baten is € 4,8 mln gerealiseerd. Dit betreft met name een bijdrage van het moederdepartement in verband met huisvestingskosten (€ 3,5 mln) en de bijdrage voor afbouw van de werkzaamheden van voormalig Dienst Landelijk Gebied (€ 1,2 mln).

Toelichting op de lasten

Algemeen

De lasten zijn ten opzichte van de begroting met 25,4% gestegen. Hieronder worden de lasten toegelicht.

Personele kosten

De personele kosten vallen, vooral door een hoger werkpakket, in totaal 32,4% (€ 79,3 mln) hoger uit dan begroot. De kosten voor eigen personeel zijn 19% hoger dan geraamd (€ 40,1 mln). Dit vooral vanwege een hoger aantal tijdelijke ambtenaren en door de toename van het werkpakket.

De verwachte bezetting voor 2017 was 3.354 fte, waarvan 2.817 fte ambtelijk personeel en 537 fte externe inhuur (Rijksbegroting EZ). Gemiddeld in 2017 waren er 3.183 fte in ambtelijke dienst. Per 31 december 2017 waren 3.229 fte in ambtelijke dienst. De hogere gerealiseerde bezetting is toe te schrijven aan de toename van de omvang van het werkpakket.

De gemiddelde loonkosten per fte ambtelijk bedragen in 2017 € 79.415. Dit is 5,2% hoger dan de geraamde loonkosten per fte ambtelijk personeel, hetgeen vooral wordt veroorzaakt door nieuwe CAO-afspraken in het najaar (loonsverhoging van 1,4%), gestegen pensioen- en overige werkgeverslasten en de invaring van PIANOo, Concordaat en Expert National Detaché (END), waar de medewerkers grotendeels in de hogere schalen (> schaal 11) zijn ingedeeld.

De kosten van externe inhuur zijn € 32,7 mln hoger dan begroot. Dit komt voor een deel doordat de externe inzet voor ICT in 2017 in de realisatie is meegenomen (effect € 10,8 mln). Daarnaast is de extra inzet ten opzichte van de begroting in 2017 toe te schrijven aan het hoger dan oorspronkelijke begrote werkpakket. Verder is capaciteit ingehuurd voor het nader optimaliseren van de (onder andere financiële) bedrijfsvoeringsprocessen.

Tevens zijn de gemiddelde kosten per fte externe inhuur hoger dan begroot. Deze toename wordt veroorzaakt doordat relatief meer externen zijn ingehuurd in de hogere tariefklassen en minder in de lagere schalen. Dit is mede het gevolg van het beleid om op meer langdurige opdrachten ambtelijke medewerkers in te zetten in plaats van uitzendkrachten. Die verambtelijking heeft vooral in de lagere schalen plaatsgevonden. Hierdoor is het zwaartepunt bij inhuur verschoven naar hogere inhuur.

Materiële kosten

De materiële kosten zijn in totaal 17,8% hoger uitgevallen dan begroot. De stijging wordt met name veroorzaakt door de hogere gerealiseerde bijdragen aan Shared Service Organisaties van € 42,2 mln. Dit betreft voornamelijk extra kosten van de ICT-dienstverlener DICTU. De overige materiële kosten zijn lager uitgevallen (€ 9,3 mln). De daling van de materiële kosten hangt mede samen met de herrubricering van de kosten voor externe capaciteit ten behoeve van beheer, onderhoud en ontwikkeling van ICT-systemen naar externe inhuur.

Afschrijvingskosten

De afschrijvingskosten voor immateriële vaste activa zijn iets lager uitgevallen dan begroot. In de ramingen is al rekening gehouden met diverse ICT-systemen die in de loop van 2017 in gebruik zijn genomen. De afschrijvingskosten voor de materiële vaste activa zijn € 1,3 mln lager uitgevallen dan begroot, mede ten gevolge van saldering met desinvesteringen.

Bijzondere lasten

In 2017 zijn diverse bijzondere lasten (€ 0,1 mln) ontstaan. Dit is het gevolg van enkele technisch administratieve boekingen betreffende handelsfacturen en diverse kleine debiteurenposten.

Saldo van baten en lasten

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland sluit het jaar met een positief resultaat van € 0,3 mln. In dit resultaat zijn éénmalige bijzondere baten en lasten verwerkt, per saldo ruim € 4,7 mln aan baten.

Balans per 31 december 2017 (Bedragen x € 1.000)
 

2017

2016

Activa

   

Immateriële vaste activa

36.451

42.983

Materiële vaste activa

3.672

4.656

– Grond en gebouwen

1.952

2.456

– Installaties en inventarissen

1.720

2.200

– Overige materiële vaste activa

   

Vlottende activa

97.868

55.587

– Voorraden en onderhanden projecten

   

– Debiteuren

3.050

4.098

– Overige vorderingen en overlopende activa

25.817

19.794

– Liquide middelen

69.001

31.695

Totaal activa

137.991

103.226

     

Passiva

   

Eigen vermogen

18.347

18.008

– Exploitatiereserve

18.008

18.305

– Onverdeeld resultaat

339

– 297

Voorzieningen

925

2.200

Langlopende schulden

19.668

6.902

– Leningen bij het Ministerie van Financiën

19.668

6.902

Kortlopende schulden

99.051

76.116

– Crediteuren

8.253

5.787

– Overige verplichtingen en overlopende passiva

90.798

70.329

Totaal passiva

137.991

103.226

Toelichting op de balans

Eigen vermogen

Het eigen vermogen bestaat uit een exploitatiereserve en het onverdeeld resultaat. Het onverdeeld resultaat over 2017 bedraagt € 0,3 mln positief. Het eigen vermogen ultimo 2017 bedraagt € 18,3 mln. De maximale toegestane omvang van de exploitatiereserve bedraagt € 23,0 mln, zijnde 5,0% van € 460,9 mln, de gemiddelde omzet over 2014, 2015 en 2016. Het eigen vermogen ultimo jaar 2017 is € 4,7 mln lager dan het toegestane maximum.

Tabel Vermogensontwikkeling (Bedragen x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

1 Eigen vermogen per 1/1

25.044

24.471

18.305

18.008

2 Saldo van baten en lasten

4.042

– 1.809

– 297

339

3 Directie mutaties in het eigen vermogen:

       

–  3a uitkering aan moederdepartement

– 4.615

– 4.357

   

–  3b bijdrage moederdepartement ter versterking EV

       

–  3c overige mutaties

       

4 Eigen vermogen per 31/12

24.471

18.305

18.008

18.347

Crediteuren en nog te betalen bedragen

Onder de crediteuren en de nog te betalen bedragen zijn de volgende bedragen begrepen voor schulden aan het moederdepartement EZ en overige departementen:

Bedragen x € 1.000

2017

2016

Moederdepartement

21.815

25.262

Agentschap NVWA

784

1.009

Rijksdienst voor Wegverkeer

4

 

Dienst Publiek en Communicatie

3

61

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

2.424

1.346

Ministerie van Buitenlandse Zaken

13.453

2.621

Ministerie van Financiën

37

187

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

114

761

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

821

1.211

Ministerie van Algemene Zaken

 

4

CIBG (onderdeel van Ministerie van VWS)

 

15

Rijksvastgoedbedrijf

 

3

Derden

9.319

3.081

Overige posten

50.277

40.555

Totaal

99.051

76.116

Debiteuren en nog te ontvangen bedragen

Onder de debiteuren en de nog te ontvangen bedragen zijn de volgende bedragen begrepen voor vorderingen op het kerndepartement EZ, andere departementen, derden en op overigen (exclusief voorziening dubieuze debiteuren ad € 0,6 mln):

Bedragen x € 1.000

2017

2016

Moederdepartement

67

161

Agentschap DICTU

1.239

64

Agentschap NVWA

21

44

Agentschap RVO.nl (beleidsadministratie)

378

3.946

Rijkswaterstaat

142

224

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

145

52

Ministerie van Buitenlandse Zaken

2.003

3.231

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

 

93

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

38

105

Ministerie van Justitie en Veiligheid

13

211

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

83

250

Immigratie Naturalisatie Dienst

81

222

Belastingdienst Centrum Facilitaire Dienstverlening

94

29

Derden

24.928

8.658

Overige posten

270

7.477

Totaal

29.502

24.768

Kasstroomoverzicht over 2017 (Bedragen x € 1.000)
   

(1)

Oorspron-kelijk vastgestelde begroting

(2)

Realisatie 2017

(3)=(2)-(1)

Verschil realisatie en oorspron-kelijk vastgestelde begroting

1.

Rekening-courant RHB 1 januari 2017 + stand depositorekeningen

47.946

31.695

– 16.251

 

Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+)

27.661

547.707

520.046

 

Totaal uitgaven operationele kasstroom (-/-)

– 23.000

– 524.229

– 501.229

2.

Totaal operationele kasstroom

4.661

23.478

18.818

 

Totaal investeringen (-/-)

– 10.000

– 10.043

– 43

 

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

 

6.313

6.313

3.

Totaal investeringskasstroom

– 10.000

– 3.730

6.270

 

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-)

     
 

Eenmalige storting door het moederdepartement (+)

     
 

Aflossingen op leningen (-/-)

– 3.700

– 1.783

1.917

 

Beroep op leenfaciliteit (+)

10.000

19.341

9.341

4.

Totaal financieringskasstroom

6.300

17.558

11.258

5.

Rekening-courant RHB 31 december 2017 + stand depositorekeningen (=1+2+3+4).

48.907

69.001

20.094

De gerealiseerde operationele kasstroom is € 18,8 mln hoger dan begroot. Dit komt vooral door hogere operationele ontvangsten. De gerealiseerde investeringskasstroom is € 6,3 mln lager dan verwacht. Dit wordt vooral veroorzaakt door niet geraamde desinvesteringen.

Het beroep op de leenfaciliteit is in 2017 ruim € 9,3 mln hoger geweest dan begroot.

Doelmatigheidsindicatoren

Omschrijving

Realisatie

2016

Realisatie

2017

Begroting

2017

Inputindicatoren

     

Kernindicatoren

     

Verhouding direct/indirect personeel

87%

88%

84%

       

Outputindicatoren

     

Kernindicatoren

     

Tariefindex in reële termen

99,8%

99,9%

100,0%

Totaal aantal ambtelijk fte werkzaam exclusief externe inhuur

3.055

3.229

2.817

Saldo baten en lasten als percentage van totale baten

– 0,1%

0,1%

0,0%

       

Kwaliteitsindicatoren

     

Kernindicatoren

     

Klanttevredenheid

7,2

7,2

7,3

Gehonoreerde bezwaarschriften

36%

34%

25%

Toelichting

Inputindicatoren

RVO.nl heeft over 2017 een gunstiger direct-indirect verhouding gerealiseerd dan begroot. Dit als gevolg van de hogere realisatie van het werkpakket dan begroot.

Outputindicatoren

De stijging van het aantal ambtelijke fte in dienst ultimo 2017 naar 3.229 fte is het gevolg van het personeelsbeleid meer tijdelijke ambtenaren in dienst te nemen en door de invaring van organisatie-onderdelen PIANOo, Concordaat en END.

Kwaliteitsindicatoren

De klanttevredenheid wordt jaarlijks gemeten en is met een score van 7,2 op hetzelfde (hoge) niveau gebleven.

Het percentage gehonoreerde bezwaarschriften is hoger dan de begroting 2017 (25%). In totaal zijn in 2017 14.895 bezwaren afgehandeld, waarvan 5.102 bezwaren gegrond zijn verklaard. Hiervan heeft 2.678 betrekking op gehonoreerde bezwaren als gevolg van de invoering van de nieuwe wet Basisbetalingsregeling en 943 op de nieuwe regeling Fosfaatreductieplan. Beide regelingen vertekenen door hun evenredig grote aandeel het beeld over de kwaliteit van de uitvoering door RVO.nl.

10. SALDIBALANS

Saldibalans per 31 december 2017 van het Ministerie van Economische Zaken (Hoofdstuk XIII) (bedragen x € 1.000)
 

Activa

31-12-2017

31-12-2016

   

Passiva

31-12-2017

31-12-2016

1)

Uitgaven ten laste van de begroting

5.067.384

5.055.926

 

2)

Ontvangsten ten gunste van de begroting

3.682.382

3.197.149

3)

Liquide middelen

61.778

74.661

         

4)

Rekening-courant RHB

     

4a)

Rekening-courant RHB

1.949.777

2.452.467

5)

Rekening-courant RHB Begrotingsreserves

2.126.401

1.833.895

 

5a)

Begrotingsreserves

2.126.401

1.833.895

6)

Vorderingen buiten begrotingsverband

744.752

731.276

 

7)

Schulden buiten begrotingsverband

241.755

212.247

 

Subtotaal Intra-comptabel

8.000.315

7.695.758

   

Subtotaal intra-comptabel

8.000.315

7.695.758

             

9)

Openstaande rechten

     

9a)

Tegenrekening openstaande rechten

   

10)

Vorderingen

4.136.268

4.292.334

 

10a)

Tegenrekening vorderingen

4.136.268

4.292.334

11a)

Tegenrekening schulden

     

11)

Schulden

   

12)

Voorschotten

8.505.871

8.471.675

 

12a)

Tegenrekening voorschotten

8.505.871

8.471.675

13a)

Tegenrekening garantieverplichtingen

4.462.529

4.443.369

 

13)

Garantieverplichtingen

4.462.529

4.443.369

14a)

Tegenrekening andere verplichtingen

43.845.065

37.900.833

 

14)

Andere verplichtingen

43.845.065

37.900.833

15)

Deelnemingen

1.404.074

1.389.073

 

15a)

Tegenrekening deelnemingen

1.404.074

1.389.073

 

Subtotaal extra-comptabel

62.353.807

56.497.284

   

Subtotaal extra-comptabel

62.353.807

56.497.284

 

Overall Totaal

70.354.122

64.193.042

   

Overall Totaal

70.354.122

64.193.042

Toelichting op de saldibalans

Algemeen

De balansposten zijn bepaald en gewaardeerd overeenkomstig de geldende voorschriften van de Comptabiliteitswet. Indien van de geldende voorschriften wordt afgeweken is dit nader toegelicht.

Alle bedragen zijn opgenomen in duizenden euro’s tenzij anders vermeld. In de saldibalans zijn de bedragen overeenkomstig de voorschriften naar boven afgerond. In de toelichting zijn de bedragen op de standaard wijze afgerond. Door afronding van bedragen op duizenden euro’s in de toelichting kunnen totaaltellingen niet aansluiten bij de som der delen en of met het bedrag van de saldibalans.

Toelichting per balanspost

Balanspost 1 Uitgaven ten laste van de begroting 2017

5.067.384

De uitgaven over 2017 zijn gespecificeerd in het jaarverslag van EZ (hoofdstuk XIII), onderdeel uitgaven, artikelen 1 tot en met 8 en 40.

Balanspost 2 Ontvangsten ten gunste van de begroting 2017

3.682.382

De ontvangsten over 2017 zijn gespecificeerd in het jaarverslag van EZ (hoofdstuk XIII), onderdeel ontvangsten, artikelen 1 tot en met 8 en 40.

Balanspost 3 Liquide middelen

61.778

De post liquide middelen bestaat onder meer uit:

• De banksaldi van de opgeheven bedrijfslichamen die onder verantwoordelijkheid van EZ door de Vereffeningsorganisatie Product en Bedrijfschappen (PBO) worden afgewikkeld (€ 45,7 mln).

• Aanwezige banksaldi bij kasbeheerder Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) voor de uitvoering van de regeling Borgstelling Midden en Klein Bedrijf Kredieten (€ 16,0 mln).

Balanspost 4a Rekening-Courant Rijkshoofdboekhouding

1.949.777

Op de rekening-courant Rijkshoofdboekhouding is de financiële verhouding tussen EZ en de Rijksschatkist van het Ministerie van Financiën per 31 december 2017 geadministreerd. Het bedrag op de saldibalans is overeenkomstig de saldo opgave per 31 december 2017 van het Ministerie van Financiën.

Balanspost 5 en 5a Begrotingsreserves

2.126.401

De Rekening-Courant RHB Begrotingsreserve is een meerjarige budgettaire voorziening die EZ aanhoudt op afzonderlijke rekening-couranten bij het Ministerie van Financiën.

Toelichting:

EZ maakt gebruik van de mogelijkheid om begrotingsreserves aan te houden. In het jaarverslag is bij de betreffende begrotingsartikelen informatie over deze reserves opgenomen eventueel aangevuld met relevante ontwikkelingen. De toevoegingen en onttrekkingen die respectievelijk ten laste of ten gunste van de begroting hebben plaatsgevonden worden in het jaarverslag toegelicht.

Overzicht begrotingsreserves

Begrotingsreserve

Saldo 1-1-17

Toevoegingen

Onttrekkingen

Saldo 31-12-17

Artikel

Garantiefaciliteit Scheepsnieuwbouwfinanciering

10.136

 

10.136

0

2

Garantie Ondernemingsfinanciering

60.112

4.940

 

65.052

2

Borgstelling MKB-kredieten (BMKB)

58.633

11.147

 

69.780

2

Groeifaciliteit

16.169

2.144

 

18.313

2

Garantie MKB-financiering

9.000

41

 

9.041

2

ECN verstrekte leningen

6.600

   

6.600

4

Aardwarmte

21.740

833

 

22.573

4

Duurzame energie

1.473.847

377.819

77.000

1.774.666

4

Landbouw

28.072

1.812

3.205

26.679

6

Visserij

18.656

5.988

7.200

17.444

6

Borgstellingsfaciliteit

13.535

631

 

14.166

6

Apurement

117.198

108

15.472

101.834

6

Schatkistbankieren

197

56

 

253

7

           

Totaal

1.833.895

405.519

113.013

2.126.401

 

Balanspost 6 Vorderingen buiten begrotingsverband

744.752

Onder de vorderingen buiten begrotingsverband zijn bedragen opgenomen die nog van derden moeten worden ontvangen.

Toelichting:

De vorderingen buiten begrotingsverband zijn als volgt te specificeren:

Bedrag

Vordering EU uitgaven ELGF

630.342

Voorraden in verband met interventie

54.344

Opdrachten derden

27.939

Vordering EU uitgaven ELFPO

14.467

Vordering op provincies inzake POP

10.963

Vordering EU inzake dierziektebestrijding

1.194

Salarisvorderingen

1.036

Diverse

4.467

   

Totaal

744.752

Vordering EU uitgaven ELGF

De gelden die EZ voor het Europese fonds ELGF voorfinanciert betreffen de declaraties van de maanden november (16/10 – 30/11) en december. De gedeclareerde bedragen van deze maanden zijn in 2018 ontvangen respectievelijk in de maanden januari en februari. De navolgende tabel geeft inzicht in de totaalbedragen van uitgaven en ontvangsten met betrekking tot het ELGF van de jaren waarvan de jaaraangiften nog niet door de Europese Commissie zijn vastgesteld.

 

Omschrijving

Bedrag

Restant ELGF vordering vorig boekjaar

611

 

Boekjaar 2017, in 2016 gerealiseerde uitgaven1 (+)

612.449

Vordering 31 december 2016

613.060

 

Boekjaar 2017, in 2017 gerealiseerde uitgaven (+)

203.449

 

Ontvangsten uit ELGF boekjaar 2017 (-/-)

816.950

 

Afrekening 2016 (-/-)

611

Te veel ontvangen boekjaar 2017

– 1.052

 

Boekjaar 2018, in 2017 gerealiseerde uitgaven (+)

631.394

Vordering 31 december 2017

630.342

X Noot
1

Het boekjaar voor het ELGF loopt van 16 oktober tot en met 15 oktober van het volgende jaar.

De jaardeclaratie is lager vastgesteld dan de maandelijkse gedeclareerde bedragen. Naar verwachting zal de Europese Commissie de jaaraangifte 2017 in 2018 definitief vaststellen en het te veel ontvangen bedrag verrekenen.

Voorraden in verband met interventie

Op basis van EU verordening 1306/2013 voert RVO.nl interventiemaatregelen uit voor het reguleren van de landbouwmarkt. Deze maatregelen bestaan uit aankoop, opslag, vervoer en overdracht van voorraden, verkoop en andere vormen van afzet overeenkomstig de sectorale landbouwwetgeving en eerder genoemde verordening. Als gevolg van de uitvoering van deze maatregelen worden er voorraden aangehouden. De gepresenteerde waarde is het bedrag dat RVO.nl volgens specifieke berekeningen in de voorraden heeft gestoken. De voorraden betreffen momenteel melkpoeder. De door de EU te financieren bedragen van de kosten van openbare interventie worden bepaald op basis van de jaarrekening van het betaalorgaan RVO.nl.

Beginvooraad

52.774

Aankopen magere melkpoeder

1.575

Verkopen

 

Waardeverminderingen

5

Eindvoorraad

54.344

Opdrachten derden

RVO.nl voert opdrachten uit voor derden. De opdrachten worden verstrekt door publieke, particuliere en Europese organisaties. Het openstaande bedrag zal RVO.nl in rekening brengen bij de betreffende opdrachtgevers.

EU uitgaven ELFPO POP 3

 

Omschrijving

Bedrag

Restant te vorderen vorig boekjaar

5

 

Boekjaar 2017, in 2016 gerealiseerde uitgaven * (+)

11.846

Vordering 31 december 2016

11.851

 

Boekjaar 2017, in 2017 gerealiseerde uitgaven (+)

45.768

 

Ontvangsten uit ELFPO boekjaar 2017 (-/-)

57.609

 

Afrekening 2016 (-/-)

5

Te vorderen boekjaar 20171

5

 

Boekjaar 2018, in 2017 gerealiseerde uitgaven (+)

14.462

Vordering 31 december 2017

14.467

X Noot
1

Het boekjaar van ELFPO loopt van 16 oktober tot en met 15 oktober van het volgende jaar.

De jaardeclaratie is hoger vastgesteld dan de gedeclareerde bedragen. Naar verwachting zal de Europese Commissie de jaaraangifte 2017 in 2018 definitief vaststellen en het te vorderen bedrag verrekenen.

Vordering EU inzake dierziektebestrijding

Vordering op EU inzake uitvoering dierziektebestrijding (salmonella, bse).

Salarisvorderingen

Dit betreft betalingen aan personeel inzake salarissen en diverse vergoedingen in afwachting van definitieve verrekening.

Balanspost 7 Schulden buiten begrotingsverband

241.755

Onder de schulden buiten begrotingsverband zijn de bedragen opgenomen die nog ten gunste van derden moeten worden gebracht.

Toelichting:

De schulden buiten begrotingsverband zijn als volgt te specificeren:

Bedrag

Opdrachten derden

81.511

EU inzake EFRO/ESF

61.081

Vereffeningsorganisatie Product en Bedrijfschappen

45.753

ELFPO werkkapitaal

22.959

Contante waarborgen RVO.nl

6.904

Europees Visserijfonds

5.368

Provincies inzake POP3

4.410

RVO.nl af te dragen gelden aan derden

3.198

Diverse

10.571

   

Totaal

241.755

Opdrachten derden

RVO.nl voert opdrachten uit voor derden. De opdrachten worden verstrekt door publieke, particuliere en Europese organisaties. RVO.nl zal de betreffende gelden overeenkomstig opdracht of overeenkomst aan begunstigden verstrekken.

EU inzake EFRO/ESF

De Europese Commissie heeft eind december 2017 de eindafrekeningen goedgekeurd en verschillende betalingen verricht die in 2018 worden doorbetaald aan de betrokken Managementautoriteiten van de genoemde programma’s.

Vereffeningsorganisatie Product en Bedrijfschappen

Per 1 januari 2015 is de vereffening van de Product en Bedrijfschappen onder verantwoordelijkheid van EZ gebracht. Voor de uitvoering van de vereffeningstaken is de vereffeningsorganisatie PBO opgericht. Deze organisatie voert de administraties van de voormalige schappen en beheert daarbij ook de bankrekeningen.

ELFPO werkkapitaal

Het plattelands ontwikkelingsprogramma 2014–2020 voor Nederland heeft de Europese Commissie in 2014 goedgekeurd. Als gevolg van deze goedkeuring heeft de Europese Commissie aan EZ werkkapitaal voor de uitvoering van POP 3 beschikbaar gesteld overeenkomstig verordening (EU) Nr. 1306/2014. Bij de afsluiting van POP3 zal deze voorfinanciering door de commissie worden verrekend.

Contante waarborgen RVO.nl

RVO.nl ontvangt per bank gelden van het bedrijfsleven als zekerheidsstelling voor in- en uitvoercertificaten. Als aan de voorwaarden van de certificering is voldaan dan betaalt RVO.nl op verzoek van de belanghebbende de bedragen terug.

Europees Visserijfonds

Dit betreft door RVO.nl van de EU ontvangen bedragen voor de financiering van projecten en regelingen van het Europees Visserijfonds.

Provincies inzake POP3

In 2013 heeft RVO.nl POP-regelingen uitgevoerd die vanwege overschrijding van bestedingslimieten nog niet bij de Europese Commissie declarabel waren. De provincies hebben destijds de financiering van het deel van de Europese Commissie voor hun rekening genomen. Na goedkeuring van de wijziging van de bestedingslimieten heeft RVO.nl in 2014 de betreffende uitgaven alsnog gedeclareerd bij de EC. Na voldoening van de laatste facturen van POP2 door RVO.nl blijft er een bedrag van € 4,4 mln over. RVO.nl overlegt met de provincies de mogelijkheden om het resterende bedrag in te zetten bij de uitvoering van POP3.

RVO.nl af te dragen gelden aan derden

Door RVO.nl geïnde bedragen voor derden. Deze dienen nog verrekend te worden, het betreft onder andere het Europees Octrooibureau (EOB).

Balanspost 10 Vorderingen

4.136.268

De vorderingen hebben betrekking op te ontvangen bedragen voor de begroting van EZ.

De direct opeisbare vorderingen

142.813

Op termijn opeisbare vorderingen

547.137

Geconditioneerde vorderingen

3.446.318

   

Totaal

4.136.268

Toelichting:

De direct opeisbare vorderingen zijn als volgt te specificeren:

Bedrag

Vorderingen inzake uitvoering beleid

115.358

Dividendbelasting

5.058

Opgelegde boetes ACM

4.529

Diverse

17.868

   

Totaal

142.813

Vorderingen inzake uitvoering beleid

EZ heeft vorderingen opgelegd voortkomend uit subsidie vaststellingen van diverse regelingen en het verstrekken van vergunningen en heffingen voor diverse economische activiteiten.

Opgelegde boetes ACM

Voor de uitvoering van de mededingingswet heeft ACM boetes opgelegd.

Toelichting:

De op termijn opeisbare vorderingen zijn als volgt te specificeren:

Bedrag

Kredietregelingen RVO.nl

299.503

Leningen

198.797

Opgelegde boetes ACM

43.697

Wettelijke rente opgelegde boetes ACM

4.460

Overige vorderingen

680

   

Totaal

547.137

Kredietregelingen RVO.nl

RVO.nl voert regelingen uit waarbij kredieten beschikbaar worden gesteld voor ontwikkelingen en innovatie op het gebied van technologie, nieuwe producten etc. Voor het terugbetalen van deze kredieten zijn betalingsregelingen getroffen. Dit geldt ook voor een aantal vorderingen die voortkomen uit subsidie vaststellingen van diverse regelingen en verstrekte vergunningen en heffingen.

Leningen

De leningen zijn als volgt te specificeren:

Bedrag

Wageningen Universiteit / Stichting DLO

56.839

Energieonderzoek Centrum Nederland

54.153

Microkrediet Nederland

46.430

Pallas

20.880

Biopartner

13.525

Ambigo

4.000

NV Industriebank Limburgse Ontwikkelings- en Investeringsmaatschappij

2.000

Diverse

970

   

Totaal

198.797

Opgelegde boetes ACM

Voor de uitvoering van de mededingingswet heeft ACM boetes opgelegd. Voor deze vorderingen zijn door ACM betalingsregelingen getroffen.

Wettelijke rente opgelegde boetes ACM

Dit betreft de per 31 december 2017 verschuldigde wettelijke rente over de door ACM opgelegde boetes.

Toelichting:

De geconditioneerde vorderingen zijn als volgt te specificeren:

Bedrag

Gestelde zekerheden

1.838.310

Geconditioneerde vorderingen

641.775

Bureau Beheer Landbouwgronden

323.583

BBMKB

263.084

Kredietregelingen

261.654

Garantieregelingen

117.912

   

Totaal

3.446.318

Gestelde zekerheden

Dit betreffen zekerheden die bij de uitvoering van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid van de EU worden gevraagd. De uitvoering hiervan vindt plaats bij RVO.nl.

Geconditioneerde vorderingen

De geconditioneerde vorderingen zijn als volgt te specificeren:

 

Bedrag

Nederlandse Defensie Industrie

440.075

Participatiemij Oost Nederland NV

71.573

ECN

40.000

LIOF

18.882

NV NOM

13.040

STW

12.900

EIF

10.000

Nedermaas

8.542

United Nations Univesity

6 807

MARIN

6.807

BOM

3.380

Provincie Noord-Brabant

2.567

Diverse

7.202

   

Totaal

641.775

Bureau Beheer Landbouwgronden

Het saldo van de landbouwgronden bestaat voornamelijk uit een langlopend renteloos voorschot van EZ aan het Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL) van € 32,6 mln waarvoor door het Bureau Beheer Landbouwgronden gronden zijn verworven die na doorlevering door het Bureau aan eindbeheerders leiden tot doelrealisatie. Daarnaast is er een bedrag van € 291 mln nog te vorderen uit hoofde van landinrichtingsrente door grondeigenaren te betalen in afgesloten landinrichtingsprojecten, welke in het algemeen in 26 jaar worden geïnd.

BMKB

Op basis van het besluit Borgstelling Midden- en Kleinbedrijf (BMKB) verstrekken deelnemende banken krediet aan een ondernemer onder garantie (borgstelling) van de Staat. Op het moment dat de bank de garantie aanspreekt betaalt RVO.nl de claim uit aan de bank. Hierdoor ontstaat er voor RVO.nl een vordering op de onderneming die wordt opgenomen in de debiteurenadministratie. De bank heeft conform de regeling een volgplicht. Wanneer een ondernemer een voorstel tot afkoop bij de bank indient legt de bank dit ter beoordeling voor aan RVO.nl. Na instemming van RVO.nl zorgt de bank voor afwikkeling van de overeengekomen regeling en maakt het aan RVO.nl toekomende bedrag over.

Kredietregelingen

RVO.nl voert een aantal regelingen uit waarbij kredieten voor diverse beleidsdoelstellingen beschikbaar worden gesteld. Het gaat hier onder andere om kredieten voor technische ontwikkeling, elektronische diensten ontwikkeling, milieugerichte productontwikkeling, technische ontwikkelingsprojecten, startende ondernemingen en vroege fase financiering. De aanvragers kunnen een vooraf overeengekomen tijd over deze kredieten beschikken en betalen de kredieten terug als bepaalde verwachte ontwikkelingen en of condities zich hebben voorgedaan zoals het behalen bepaalde omzet, winst, rendementen en aandelenverkoop.

Garantieregelingen

Met deze regelingen worden ondernemers in staat gesteld om bankleningen te verkrijgen zodat ondernemen mogelijk blijft. EZ staat garant voor de leningen waardoor het risico voor de bank op de bedrijfsfinanciering kleiner wordt. Bij aanspraak van de bank op de garantie betaalt RVO.nl de bank. Hierdoor ontstaat er voor RVO.nl een vordering op de onderneming die wordt opgenomen in de debiteurenadministratie. Wanneer een ondernemer een voorstel tot afkoop bij de bank indient legt de bank dit ter beoordeling voor aan RVO.nl. Na instemming van RVO.nl zorgt de bank voor afwikkeling van de overeengekomen regeling en maakt het aan RVO.nl toekomende bedrag over.

Balanspost 11 Schulden

Nihil

 

Balanspost 12 Voorschotten

8.505.871

Voorschotten zijn bedragen die aan derden zijn betaald vooruitlopend op later definitief vast te stellen of af te rekenen bedragen.

Toelichting:

Beleidsartikelen

2013

en eerder

2014

2015

2016

2017

Totaal

1. Goed functionerende economie en markten

1.699

475

1.212

4.128

173.599

181.113

2. Bedrijvenbeleid: innovatief en duurzaam ondernemen

402.793

197.939

191.860

246.239

584.581

1.623.412

3. Toekomstfonds

111.006

40.027

41.698

87.830

103.480

384.040

4. Een doelmatige en duurzame energievoorziening

2.371.236

459.923

533.886

912.223

1.205.644

5.482.913

5. Meerjarenprogramma Nationaal Coördinator Groningen

   

105

1.357

40.878

42.340

6. Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

39.114

15.348

16.674

168.326

208.484

447.945

7. Groen onderwijs van hoge kwaliteit

28.011

12.891

17.713

9.314

21.451

89.381

8. Natuur en Biodiversiteit

98.726

2.138

4.484

14.067

73.056

192.470

             

Buiten begrotingsverband

5.111

1.889

3.008

2.747

49.501

62.256

Totaal

3.057.696

730.630

810.639

1.446.231

2.460.674

8.505.871

Verloop van de voorschotten gedurende het dienstjaar 2017

Bedrag

Beginstand 1 januari 2017

8.471.675

Verstrekte voorschotten

2.611.784

Eindafgerekende voorschotten

2.577.588

Eindstand 31 december 2017

8.505.871

De mutaties buiten begrotingsverband hebben betrekking op voorschotten die namens EZ zijn verstrekt maar waarvan financiering door derden plaatsvindt. De voorschotten die EZ heeft verstrekt namens de volgende opdrachtgevers zijn niet in de openstaande voorschotten buiten begrotingsverband meegenomen:

  • Ministerie van Binnenlandse Zaken;

  • Ministerie van Infrastructuur en Milieu;

  • Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

  • Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

  • Ministerie van Buitenlandse Zaken;

  • Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap;

  • De provincies.

In verband met de herindeling van de beleidsartikelen in de begroting van 2017 zijn de beginstanden per artikel niet herleidbaar naar de eindstanden van 2016. Uiteraard is de totaaltelling wel overeenkomstig de eindstand van 2016.

Balanspost 13 Garantieverplichtingen

4.462.529

De garantieverplichtingen zijn voorwaardelijke financiële verplichtingen. Deze verplichtingen komen op een later moment tot betaling als bij de wederpartij die de garantie heeft ontvangen zich bepaalde omstandigheden voordoen, bijvoorbeeld een bepaald risico of een onzekere gebeurtenis.

Toelichting:

Beleidsartikelen

Stand per 01-01-2017

In 2017 aangegaan +

Bijstellingen -/-

Uitgaven

– /-

Stand per 31-12-2017

1. Goed functionerende economie en markten

50.000

     

50.000

2. Bedrijvenbeleid: innovatief en duurzaam ondernemen

2.681.607

805.581

742.387

40.644

2.704.157

4. Een doelmatige en duurzame energievoorziening

941.939

11.050

29.450

 

923.539

6. Concurrerende, duurzame en veilige agro-, visserij- en voedselketens

318.812

49.379

26.819

2.050

339.323

7. Groen onderwijs van hoge kwaliteit

67.424

15.100

1.881

 

80.643

8. Natuur en Biodiversiteit

383.585

4.400

18.719

4.400

364.866

Totaal

4.443.367

885.510

819.256

47.094

4.462.529

Onder de post garantieverplichtingen zijn ook opgenomen de garantieverplichtingen die vallen onder het domein van het schatkistbankieren van het Ministerie van Financiën. Dit is aan de orde bij de artikelen 1, 4 (COVA) en 7.

In verband met de herindeling van de beleidsartikelen in de begroting van 2017 zijn de beginstanden per artikel niet herleidbaar naar de eindstanden van 2016. Uiteraard is de totaaltelling wel overeenkomstig de eindstand van 2016.

Balanspost 14 Andere verplichtingen

43.845.065

Het gaat hier om financiële verplichtingen ten opzichte van een wederpartij die op een later moment tot betaling leiden. Indien de wederpartij alle gestelde voorwaarden nakomt zal de verplichting volledig tot betaling komen.

Toelichting:

Beleidsartikelen

Stand per 01-01-2017

In 2017 aangegaan

+

Negatieve bijstelling

-/-

Uitgaven

-/-

Stand per 31-12-2017

1. Goed functionerende economie en markten

10.775

212.076

4.480

208.679

9.692

2. Bedrijvenbeleid: innovatief en duurzaam ondernemen

1.048.197

849.073

12.756

802.757

1.081.757

3. Toekomstfonds

407.568

198.305

9.886

130.372

465.615

4. Een doelmatige en duurzame energievoorziening

35.027.101

8.607.627

819.847

1.887.247

40.927.634

5. Meerjarenprogramma Nationaal Coördinator Groningen

15.607

58.214

4.234

47.099

22.488

6. Concurrerende, duurzame en veilige agro-, visserij- en voedselketens

218.257

612.977

7.551

612.463

211.221

7. Groen onderwijs van hoge kwaliteit

767.747

826.011

14.630

817.051

762.077

8. Natuur en Biodiversiteit

64.016

107.107

1.417

111.428

58.278

40. Apparaat

 

403.194

 

403.194

 

Buiten begrotingsverband

341.564

97.579

11.241

121.600

306.302

Totaal

37.900.832

11.972.163

886.042

5.141.890

43.845.065

Voor de andere verplichtingen is voor wat betreft het onderdeel buiten begrotingsverband dezelfde verantwoordingswijze toegepast als bij de openstaande voorschotten.

In verband met de herindeling van de beleidsartikelen in de begroting van 2017 zijn de beginstanden per artikel niet herleidbaar naar de eindstanden van 2016. Uiteraard is de totaaltelling wel overeenkomstig de eindstand van 2016.

Balanspost 15 Deelnemingen

1.404.074

 

Toelichting

De specificatie van de deelnemingen van EZ is als volgt:

Naam

Nominaal

Betaald

 
 

Ultimo 2016

Ultimo 2017

Ultimo 2016

Ultimo 2017

Deeln.%

           

N.V. NOM

25.950

25.950

25.950

25.950

50,0

N.V. BOM

16.587

16.587

20.501

20.501

57,6

ROM Innovation Quarter B.V.

10.000

25.000

10.000

25.000

40,8

N.V. LIOF

26.625

26.625

26.625

26.625

50,0

GasTerra B.V.

18.000

18.000

18.000

18.000

10,0

EBN NV

128.138

128.138

1.242.281

1.242.281

100,0

Oost N.V.

32.751

32.751

45.716

45.716

54,6

Totaal

258.051

273.051

1.389.073

1.404.074

 

11. WNT-VERANTWOORDING 2017 – MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN

De Wet normering topinkomens (WNT) bepaalt dat de bezoldiging en eventuele ontslaguitkeringen van topfunctionarissen en gewezen topfunctionarissen in de publieke en semi-publieke sector op naamsniveau vermeld moeten worden in het financieel jaarverslag. Deze publicatieplicht geldt tevens voor topfunctionarissen die bij een WNT-instelling geen – al dan niet fictieve – dienstbetrekking hebben of hadden. Daarnaast moeten van niet-topfunctionarissen de bezoldiging (zonder naamsvermelding) gepubliceerd worden indien deze het wettelijk maximum te boven gaan. Niet-topfunctionarissen zonder dienstverband vallen echter buiten de reikwijdte van de wet.

Voor dit departement heeft de publicatieplicht betrekking op onderstaande functionarissen. De bezoldigingsgegevens van de leden van de Top Management Groep zijn opgenomen in het jaarverslag van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het algemeen bezoldigingsmaximum bedraagt in 2017 € 181.000.

Op 1 juli 2017 is de Evaluatiewet WNT in werking getreden. De Evaluatiewet WNT regelt ondermeer dat de openbaarmakingsverplichtingen niet langer bij wet, maar in de nieuwe artikelen 5, 5a en 5b van Uitvoeringsregeling WNT zijn geregeld (Staatscourant 2017, nr. 23427). De openbaarmakingsverplichtingen zijn daarbij op enkele onderdelen vereenvoudigd.

Bezoldiging van (gewezen) topfunctionarissen

Naam

(gewezen)

topfunctionaris

Functie

Datum aanvang dienstverband

(indien van toepassing)

Datum einde dienstverband

(indien van toepassing)

Dienstverband in fte

(+ tussen haakjes omvang in 2016)

Op externe inhuurbasis

(nee; <= 12 kalendermnd;

> 12 kalender-mnd)

Beloningplus onkostenvergoedingen (belast)

(+ tussen haakjes bedrag in 2016)

Voorzieningen t.b.v. beloningen betaalbaar op termijn

(+ tussen haakjes bedrag in 2016)

Totale bezoldiging

in 2017 (+ tussen haakjes bedrag in 2016)

Individueel toepasselijk

bezoldigingsmaximum

Motivering

(indien overschrijding)

C.A. Fonteijn

Voorziter RVB

   

1,00 (1,0)

nee

203.674 (200.776)

19.117 (16.808)

222.791 (217.584)

181.000

*1,2

F.J.H. Don

Bestuurslid

   

0,93 (0,89)

nee

156.691 (146.140)

16.550 (14.182)

173.241 (160.322)

168.330

*1,2

C.M.L. Hijmans van den Berg

Bestuurslid

   

1,00

nee

156.647

17.983

174.630

181.000

 

Aalberts W.J

lid

   

0,07 (0,07)

nee

14.040 (10.903)

 

14.040 (10.903)

12.670

*3

Akkermans, J.H.M.

deskundige

   

0,07 (0,07)

nee

0 (4.140)

 

0 (4.140)

 

Kraak, D.

lid

   

0,07

nee

10.520

 

10.520

12.670

 

Bakker. R

lid

   

0,07 (0,07)

nee

11.760 (3.872)

 

11.760 (3.872)

12.670

 

Bassa, D.

lid

   

0,07 (0,07)

nee

4.720 (4.400)

 

4.720 (4.440)

12.670

 

Bouman, H.B.

lid

   

0,07 (0,07)

nee

12.560 (9.275)

 

12.560 (9.275)

12.670

 

Broekhof FA

lid

   

0,07 (0,07)

nee

7.840 (3.197)

 

7.840 (3.197)

12.670

 

Brongers, P.J.F

lid

   

0,07 (0,07)

nee

5.480 (4.795)

 

5.480 (4.795)

12.670

 

Burgsteden, AG van

lid

   

0,07 (0,07)

nee

1.256 (4.514)

 

1.256 (4.514)

12.670

 

Coppens, C.A.A.

lid

   

0,07 (0,07)

nee

12.374 (6.778)

 

12.374 (6.778)

12.670

 

Daniëls, M.M.

lid

   

0,07 (0,07)

nee

5.840 (2.400)

 

5.840 (2.400)

12.670

 

Eijk, P.J. van der

lid

   

0,07 (0,07)

nee

3.600 (4.509)

 

3.600 (4.509)

12.670

 

Gaanderse JA

lid

 

1-9-2017

0,07 (0,07)

nee

4.280 (5.431)

 

4.280 (5.431)

8.447

 

Giesen, S.H.

lid

   

0,07 (0,07)

nee

9.840 (7.804)

 

9.840 (7.804)

12.670

 

Gils, W.M.A. van

lid

   

0,07 (0,07)

nee

2.880 (2.320)

 

2.880 (2.320)

12.670

 

Habben Jansen, C.

lid

   

0,07 (0,07)

nee

6.720 (10.992)

 

6.720 (10.992

12.670

 

Hoetmer, R.

lid

   

0,07 (0,07)

nee

2.760 (2.280)

 

2.760 (2.280)

12.670

 

Holtman, H.J

lid

   

0,07 (0,07)

nee

2.480 (1.840)

 

2.480 (1.840)

12.670

 

Idsardi J

lid

   

0,07 (0,07)

nee

6.703 (5.141)

 

6.703 (5.141

12.670

 

Janssen, H.G.J.M.

lid

   

0,07 (0,07)

nee

8.218 (6.684)

 

8.218 (6.684)

12.670

 

Keurentjes F.A.M.

lid

   

0,07 (0,07)

nee

2.540 (1.854)

 

2.540 (1.854)

12.670

 

Knook, N.G.

lid

   

0,07 (0,07)

nee

7.365 (2.916)

 

7.365

12.670

 

Krekels P.H.J.

deskundige

     

nee

0

 

0

 

Kreij JL van

lid

   

0,07 (0,07)

nee

8.690 (8.246)

 

8.690 (8.246)

12.670

 

Krikke A

lid

 

1-9-2017

0,07 (0,07)

nee

3.107 (5.260)

 

3.107 (5.260)

8.447

 

Kubber, F. de

lid

   

0,07 (0,07)

nee

6.767 (5.835)

 

6.767 (5.835)

12.670

 

Kuppens, M.H.W.

deskundige

     

nee

0

 

0

 

Leeuw R de

deskundige

   

(0,07)

nee

0 (2.456)

 

0 (2.456)

 

Leliveld, C.C.L.

lid

   

0,07 (0,07)

nee

2.320 (1.434)

 

2.320 (1.434)

12.670

 

Lips, A.J.J.

deskundige

     

nee

0

 

0

 

Lok, S.

lid

   

0,07 (0,07)

nee

1.960 (760)

 

1.960 (760)

12.670

 

Michielsen, A.F.M.

lid

   

0,07 (0,07)

nee

1.640 (1.440)

 

1.640 (1.440)

12.670

 

Nijpjes, F.

lid

   

0,07 (0,07)

nee

9.280 (7.289)

 

9.280 (7.289)

12.670

 

Oostdam J.J.H.

lid

   

0,07 (0,07)

nee

6.200 (7.392)

 

6.200 (7.392)

12.670

 

Panman RG

lid

   

0,07 (0,07)

nee

3.921 (5.650)

 

3.921 (5.650)

12.670

 

Reinders Folmer, P.H.

lid

   

0,07 (0,07)

nee

3.658 (3.725)

 

3.658 (3.725)

12.670

 

Roomen, A.H.M. van

lid

   

0,07 (0,07)

nee

5.485 (5.592)

 

5.485 (5.592)

12.670

 

Wassenaar, N.C.

deskundige

1-8-2017

     

0

 

0

 

Schoorlemmer, B.F.M.

Deskundige

   

0,07 (0,07)

nee

0 (9.640)

 

0 (9.640)

 

Doesschot, B.E.G.

lid

1-9-2017

 

0,07

nee

2.320

 

2.320

3.168

 

Kraak, D.

lid

1-9-2017

 

0,07

nee

2.480

 

2.480

3.168

 

Berg, R.

lid

1-9-2017

 

0,07

nee

0

 

0

3.168

 

Tiesinga, H.L.

lid

   

0,07 (0,07)

nee

2.120 (2.440)

 

2.120 (2.440)

12.670

 

Tuyl M.J.J. van

deskundige

     

nee

0

 

0

 

Tijsseling, H.G.

deskundige

     

nee

0

 

0

 

Veenstra, G.

lid

   

0,07 (0,07)

nee

1.680 (1.640)

 

1.680 (1.640)

12.670

 

Vriend C.P.M.

deskundige

     

nee

0

 

0

 

Wersch, H.J.M. van

lid

   

0,07 (0,07)

nee

1.960 (514)

 

1.960 (514)

12.670

 

Willemink, J.H.

lid

   

0,07 (0,07)

nee

4.522 (2.887)

 

4.522 (2.887)

12.670

 

Wit, A. de

lid

   

0,07 (0,07)

nee

1.520 (1.960)

 

1.520 (1.960)

12.670

 

T.K. Hoogslag

Voorzitter

   

0,29 (0,29)

nee

26.619 (26.228)

4.116 (3.690)

30.735 (29.917)

52.490

 

D. Ozdemir

Secretaris

   

1,00 (1,00)

nee

57.269 (57.439)

8.279 (7.299)

65.548 (64.378)

181.000

 

C.M. Lubbers

Secretaris

   

1,00 (1,09)

nee

80.224 (86.555)

12.102 (11.807)

92.326 (98.362)

181.000

 

G.J.M. Krekel

Secretaris

   

1,00 (1,00)

nee

70.679 (82.105)

12.617 (11.266)

83.297 (93.371)

181.000

 

J.K.B. van Daalen

Voorzitter

   

0,29 (0,29)

nee

27.108 (26.228)

4.116 (3.690)

31.224 (29.917)

52.490

 

J.P.M. van der Ham

Voorzitter

   

0,29 (0,29)

nee

26.619 (26.228)

4.116 (3.690)

30.735 29.917)

52.490

 

H.A. Witsiers

Voorzitter

   

0,29 (0,29)

nee

26.619 (26.228)

4.116 (3.690)

30.735 (29.917)

52.490

 

L.W.Bartelse

Voorzitter

   

0,29 (0,29)

nee

26.619 (26.228)

4.116 (3.690)

30.735 (29.917)

52.490

 

J.M.Jaarsveld

Voorzitter

   

0,29 (0,29)

nee

26.619 (26.775)

4.116 (3.682)

30.735 (30.457)

52.490

 

L. J.Hellebrekers

Voorzitter

   

0,22 (0,22)

nee

30.739 (24.401)

 

30.739 (24.401)

40.182

 

B.Blaauboer

Vice-voorzitter

   

0,11 (0,11)

nee

14.307 (11.190)

 

14.307 (11.190)

20.091

 

E.N.Stassen

Lid

   

0,11 (0,11)

nee

14.307 (11.337)

 

14.307 (11.337)

20.091

 

F.A. Klatter

Lid

   

0,11 (0,11)

nee

14.307 (11.329)

 

14.307 (11.329)

20.091

 

T.Rijnders

Lid

   

0,11 (0,11)

nee

14.307 (11.190)

 

14.307 (11.190)

20.091

 

L.van Vloten- Doting

Voorzitter

   

0,10 (0,10)

nee

16.802 (17.180)

 

16.802 (17.180)

18.100

 

C.J.A. Groenewoud

Secretaris

   

0,90 (0,90)

nee

72.175 (69.071)

14.700 (14.116)

86.875 (83.187)

162.900

 

C.M.M.van Winden

Vice-voorzitter

   

0,10 (0,10)

nee

1.922 (1.232)

 

1.922 (1.232)

18.100

 

J.J.M. Dons

lid

   

0,10 (0,10)

nee

1.474 (1.000)

 

1.474 (1.000)

18.100

 

V.B.W. Cornelissen

lid

   

0,10 (0,10)

nee

0 (0)

 

0 (0)

18.100

 

R.G.F.Visser

Vice-voorzitter

   

0,10 (0,10)

nee

400 (1.000)

 

400 (1.000)

18.100

 

E.T. Lammerts van Bueren

lid

   

0,10 (0,10)

nee

878 (850)

 

878 (850)

18.100

 

H. van der Haar

lid

   

0,10 (0,10)

nee

1.548 (1.167)

 

1.548 (1.167)

18.100

 

G.A.A.M. Meijerink

lid

   

0,10 (0,10)

nee

2.423 (1.270)

 

2.423 (1.270)

18.100

 

P.M. Sangers

lid

   

0,10 (0,10)

nee

1.464 (600)

 

1.464 (600)

18.100

 

A.J.H. Willems

lid

   

0,10 (0,10)

nee

1.348 (663)

 

1.348 (663)

18.100

 

D. Kasse

lid

   

0,10 (0,10)

nee

1.004 (1.108)

 

1.004 (1.108)

18.100

 
  • 1. WNT-grens van € 181.000 geldt voor mensen die vanaf 1-1-2015 in dienst zijn getreden. Voor wie vóór 2013 al in dienst was dan wel met wie vóór 2013 afspraken zijn gemaakt, geldt overgangsrecht.

  • 2. Voor bestuursleden Fonteijn en Don geldt overgangsrecht; zij zijn vóór 2013 in dienst getreden. Dit duurt 7 jaar (2013 tot en met 2019). In de eerste 4 jaar (2013 tot en met 2016) hoeft nog geen daling van de bezoldiging te worden doorgevoerd, in de 3 jaar daarna (2017 tot en met 2019) wel, maar nog niet tot 100% van de norm. Voor daling naar 100% kan nog 2 jaar worden gebruikt (2020 en 2021). Betekent dat beiden pas per 2022 op 100% moeten zitten, die op dit moment € 181.000 is.

  • 3. De declaraties over de maanden november en december van 2016 zijn in 2017 (februari) gedeclareerd. Vandaar de overschrijding.

Voor topfunctionarissen met een bezoldiging van € 1.700 of minder wordt met ingang van de WNT-verantwoording over 2017 volstaan met de naam en functie van de topfunctionaris. Deze topfunctionarissen worden gemarkeerd met ***) achter de naam. De overige kolommen van de tabel blijven leeg en worden uitgevlakt. Dit ziet er als volgt uit:

Naam instelling

Naam (gewezen)

topfunctionaris

Functie

Datum aanvang dienstverband

(indien van toepassing)

Datum einde dienstverband

(indien van toepassing)

Omvang dienstverband fte

(+ tussen haakjes omvang 2016)

Op externe inhuurbasis

(nee; <= 12 kalender mnd; > 12 kalender mnd)

...

Naam instelling

                 
Topfunctionarissen en gewezen topfunctionarissen met een bezoldiging van € 1.500 of minder

Naam instelling

Naam (gewezen) topfunctionaris

Functie

     
     
Bezoldiging van niet-topfunctionarissen boven het individueel toepasselijk drempelbedrag

Naam

instelling

Functie

Datum

aanvang

dienstverband

(indien van toepassing)

Datum

einde

dienstverband

(indien van toepassing)

Omvang

dienstverband (fte)

(+ tussen haakjes omvang in 2016)

Beloning plus onkostenvergoedingen (belast)

(+ tussen haakjes bedrag in 2016)

Voorzieningen

t.b.v. beloningen

betaalbaar op

termijn

(+ tussen haakjes bedrag in 2016)

Totale

bezoldiging

in 2016

(+ tussen haakjes bedrag in 2016)

Individueel toepasselijk drempelbedrag

Motivering

                   
Uitkeringen aan (gewezen) topfunctionarissen wegens beëindiging dienstverband

Naam

instelling

Naam

(gewezen)

topfunctionaris

Laatste

functie

Eerdere

functie(s)

Datum

beëindiging

dienstverband

Op externe

inhuur-basis

(nee; <= 12 mnd;

> 12 mnd)

Betaalde

uitkeringen

in 2016

Individueel

toepasselijke maximale ontslaguitkering

Motivering

(indien

overschrijding)

                 

D. JAARVERSLAG DIERGEZONDHEIDSFONDS (F)

12. BELEIDSVERSLAG DIERGEZONDHEIDSFONDS

Beleidsartikel 01 Bewaking en bestrijding van dierziekten en voorkomen en verminderen van welzijnsproblemen

Algemene doelstelling

Bewaking en bestrijding van bepaalde dierziekten en het voorkomen en verminderen van welzijnsproblemen.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van EZ is verantwoordelijk voor:

  • Het bestrijden van dierziekten die op basis van wetgeving verplicht moeten worden bestreden en indirect verantwoordelijk voor welzijnsaspecten bij de bestrijding.

  • Het tijdig signaleren en afhandelen van verdenkingen en besmettingen door onderzoek en monitoring/bewaking van bepaalde dierziekten (bijvoorbeeld scrapie, blauwtong, Brucella melitensis, klassieke en Afrikaanse varkens pest, AI, Ziekte van Aujeszky, salmonella en mycoplasma en BSE).

  • Effectieve en doelmatige crisisorganisatie bij dierziektenuitbraken.

Telkens na een uitbraak van een besmettelijke dierziekte vindt een evaluatie plaats op alle onderdelen van bestrijdingsmaatregelen, welzijnsmaatregelen en crisisorganisatie.

Beleidsconclusies

Beleidsconclusies op het terrein van het diergezondheid worden opgenomen onder artikel 6 «Concurrerende, duurzame, veilige, agro-,visserij- en voedselketens» van de EZ-begroting.

Vierde Convenant Financiering bestrijding besmettelijke dierziekten

Het Convenant Financiering bestrijding besmettelijke dierziekten (2015–2019) bevat afspraken over het (verplicht) bestrijden van dierziekten door het ministerie en de manier waarop dit door de betrokken sectoren en de overheid wordt gefinancierd. Er zijn ook afspraken gemaakt over de financiering van door het Ministerie van EZ overgenomen productschapstaken met het verdwijnen per 1 januari 2015 van deze publiekrechtelijke bedrijfsorganen, zoals de basismonitoring van de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD), de kosten van de Stichting Diergeneesmiddelenautoriteit (SDa) en de kosten van preventie en bestrijding van enkele aanvullende dierziekten. Het convenant beschrijft wie, de sector en/of de overheid, voor welke kosten verantwoordelijk is. Daarnaast bepaalt het hoeveel de (deel)sectoren maximaal zelf moeten betalen, de zogenoemde «plafondbedragen».

Parallel aan het afsluiten van het convenant heeft EZ bij algemene maatregel van bestuur een wettelijke diergezondheidsheffing geïntroduceerd op basis van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd).

De diergezondheidsheffing is met ingang van 1 januari 2015 opgelegd aan houders van pluimvee en van schapen en geiten.

De reguliere kosten voor de varkenssector en de rundersector zijn in 2017 gefinancierd uit de reserves, die afkomstig zijn van de productschappen en die beheerd worden door sectororganisaties.

Omdat de basis voor de heffing in de huidige Gwwd is geënt op een situatie van 17 jaar geleden is de heffingssystematiek aangepast per 1 januari 2018. Tegelijkertijd is de Wet dieren gewijzigd waardoor het nieuwe heffingenstelsel met het oog op de toekomst in de Wet dieren wordt geplaatst.

Door de diergezondheidsheffing dragen houders van productiedieren bij aan de bestrijding van de kosten van de preventie en bestrijding van besmettelijke dierziekten. Met de wijziging van het heffingenstelsel wordt beoogd een betere afstemming te bereiken tussen de uitgaven van het Diergezondheidsfonds en de opbrengsten van de diergezondheidsheffing.

Dierziekten

Nederland is door de Europese Unie (EU) officieel vrij verklaard van bepaalde dierziekten. Deze vrijstatus wordt gehandhaafd door uitvoering van monitorings- c.q. bewakingsprogramma’s en wordt bewaakt op basis van meldingen van actuele uitbraken. Deze bewakingsonderzoeken ondersteunen op die manier de preventie van de betreffende dierziekten. Daarnaast financiert EZ deels samen met het bedrijfsleven onderzoek naar opkomende dierziekten (waaronder «emerging» zoönosen) en de uitwisseling van gegevens hierover tussen organisaties in de dier- en humane gezondheidszorg. De uitgaven en ontvangsten van de verplichte bewakingsprogramma’s worden in het DGF verantwoord op onderdeel 01.11 «Bewaking van dierziekten». De uitgaven en ontvangsten die samenhangen met de bestrijding van besmettelijke dierziekten worden in het DGF verantwoord op onderdeel 01.12 «Bestrijding van dierziekten».

Nederland is alweer enige jaren officieel vrij van Blauwtong (BT). Om deze vrij-status te behouden vindt er jaarlijks actieve monitoring plaats. Deze wordt uitgevoerd in de winter. Jaarlijks worden verspreid over heel Nederland in dat verband circa 385 runderen serologisch onderzocht.

Sinds juni 2016 zijn er in Nederland geen bedrijven met melkgeiten of -schapen met besmet-status Q-koorts. Het aantal meldingen van humane patiënten met Q-koorts is sinds 2009 aanzienlijk gedaald. Hierdoor lijkt het erop dat de ingezette (hygiëne)maatregelen en de bestrijding van Q-koorts effectief zijn. In 2017 zijn de veterinaire maatregelen in stand gehouden. Op advies van deskundigen is de frequentie van de tankmelkmonitoring per 1 juli 2017 op bedrijven zonder besmetstatus Q-koorts verlaagd naar 1x per maand. In alle andere gevallen (besmet- of verdachtstatus) geldt een frequentie van iedere twee weken gedurende het gehele jaar. Ook is in 2017 de verplichte Q-koorts vaccinatiecampagne voortgezet.

Naast de activiteiten bij BT en Q-koorts, blijven de activiteiten gericht op het tijdig opsporen van de bekende dierziekten zoals Aviaire Influenza (AI), Klassieke Varkenspest (KVP) en Afrikaanse Varkenspest (AVP). Afgezien van de uitgaven voor bewaking en bestrijding worden in het DGF ook de uitgaven en ontvangsten verantwoord voor eventuele welzijnsmaatregelen bij een uitbraak (artikelonderdeel 01.13). Tenslotte wordt op artikelonderdeel 01.14 de financiering van overige uitgaven verantwoord.

Bijdrage Bedrijfsleven

In het Convenant Financiering bestrijding besmettelijke dierziekten (2015–2019) zijn afspraken gemaakt over de verdeling van jaarlijkse kosten voor monitoring, verdenkingen en eventuele bestrijding van besmettelijke dierziekten tussen overheid en veehouderijsectoren. De sectoren rundvee, varkens, pluimvee en schapen en geiten dragen bij aan de kosten tot een vooraf bepaald maximum (plafond). Boven deze plafonds draagt de overheid de resterende kosten in deze convenantperiode. De maximale bijdragen worden met ingang van 2017 conform de afspraken in het convenant geïndexeerd. Onderstaand zijn de door het bedrijfsleven gegarandeerde plafondbedragen weergegeven.

Sector

Uitgangsbedragen

Bedragen na indexering 20171

Rundveehouderij

23.540.000

 

23.236.679

 

Varkenshouderij

53.447.000

 

54.495.345

 

– AVP en SVD

 

30.000.000

 

30.588.440

– Overige dierziekten

 

23.447.000

 

23.906.905

Schapen/geitenhouderij

5.074.000

 

5.394.244

 

Pluimveehouderij

47.138.000

 

48.434.987

 

– NCD

 

2.113.000

 

2.171.139

– Overige dierziekten

 

45.025.000

 

46.263.848

Totaal

129.199.000

 

131.561.255

 
X Noot
1

Gezien de geringe veranderingen in de veestapel en de stijging (2%) in de prijsindexatie zijn de plafondbedragen aangepast conform de afspraken in het convenant.

Budgettaire gevolgen van beleid Diergezondheidsfonds (Bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

VERPLICHTINGEN

11.247

13.751

33.114

31.558

38.600

32.550

6.050

UITGAVEN

11.247

13.751

33.114

31.558

38.600

32.550

6.050

Beginsaldo

4.636

9.294

19.064

13.360

11.696

   

Correctie beginsaldo

       

344

   

Programma-uitgaven

11.247

13.751

33.114

31.558

38.600

32.550

6.050

Opdrachten

11.247

13.751

33.114

31.558

38.600

32.550

6.050

1. Bewaking van dierziekten

3.636

4.531

14.161

19.162

20.255

18.314

1.941

2. Bestrijding van dierziekten

7.460

9.147

18.915

11.866

15.088

13.046

2.042

3. Voorkomen en verminderen van welzijnsproblemen

             

4. Overig

151

73

38

530

3.257

1.190

2.067

ONTVANGSTEN

15.905

23.521

27.410

29.894

45.957

32.550

13.407

Ontvangsten van EZ

     

12.253

21.263

9.863

11.400

Ontvangsten van EU m.b.t. salmonella bewaking en bestrijding

     

4.134

5.076

2.750

2.326

Ontvangsten van sector

     

8.315

19.618

11.102

8.516

Ontvangsten van sector

     

5.192

 

8.835

– 8.835

Eindsaldo

9.294

19.064

13.360

11.696

19.396

   

Toelichting op de verplichtingen en uitgaven

De uitgaven voor de bewaking van dierziekten waren € 1,9 mln hoger dan de vastgestelde begroting. Dit werd onder andere veroorzaakt doordat de uitgaven voor de salmonella vaccinatie-regeling € 1,2 mln hoger waren dan voorzien. Dit werd veroorzaak door een hoge overlooppost uit 2016 doordat de betalingen toen laat op gang zijn gekomen. Afgelopen jaar zijn ook diverse contracten opnieuw gestart. In enkele gevallen was er gerekend op een reductie van de kosten terwijl dat nog niet altijd zichtbaar is. Bijvoorbeeld het monitoringsprogramma van AI, NCD, Mycoplasma en Salmonella is € 0,4 mln hoger dan was begroot. Andere programma’s zoals leucose zijn daarentegen daadwerkelijk goedkoper dan in eerste instantie was begroot.

De uitgaven voor de bestrijding van dierziekten waren € 2 mln hoger dan was begroot. Belangrijkste oorzaak hiervan is de uitbraak van HPAI eind 2016. Vrijwel alle bestrijdingskosten zijn in 2017 voldaan. Het gemiddeld aantal uitbraken van LPAI waren daarentegen juist lager dan was begroot.

De overige uitgaven zijn € 2,1 mln hoger dan was begroot. Dit komt volledig door de uitvoeringskosten voor het opleggen van de DGF-heffing. Deze was niet in de begroting opgenomen, terwijl er 2 heffingsjaren zijn afgerekend.

Toelichting op de correctie beginsaldo

De correctie beginsaldo ad € 0,344 mln is toegelicht in de saldibalans.

Toelichting op de ontvangsten

De ontvangsten betreffen bijdragen van het bedrijfsleven, van het Rijk en van de Europese Commissie. De ontvangsten moeten (uiteindelijk) de uitgaven dekken. De bijdrage van het bedrijfsleven wordt opgelegd middels DGF-heffingen. Per sector zijn afspraken gemaakt over de invulling van deze heffing.

De ontvangsten in 2017 kunnen niet één op één tegenover de uitgaven van 2017 worden afgezet. Dit kan alleen met de heffingsbedragen die daadwerkelijk voor 2017 zijn geïnd. De heffingsinkomsten van voorgaande jaren zijn bedoeld om de uitgaven van de betreffende jaren (alsnog) te dekken. Het uiteindelijke doel is om de ontvangen (voor)financiering door EZ in de komende jaren terug te storten. In onderstaande tabel zijn de ontvangsten over 2017 opgenomen.

Ontvangsten in 2017 (x € 1.000)
 

Runderen

Varkens

Schaap/geit

Pluimvee

Subtotaal

EZ

Totaal

DGF heffing

             

Opgelegde heffingen

4.395

1.462

1.814

9.943

17.613

21.263

38.877

Toegewezen EU ontvangsten

15

 

10

4.255

4.280

797

5.077

Reserves VOPBO

1.705

16

777

– 495

2.003

 

2.003

Totaal

6.115

1.478

2.601

13.703

23.896

22.060

45.957

Toelichting

De ontvangsten van EZ zijn € 11,4 mln hoger dan begroot. Vertraagde heffingsinkomsten door onder andere de fipronil kwestie zijn voor een deel gecompenseerd door extra (voor)financiering vanuit EZ.

De totale ontvangsten van de sector zijn € 0,3 mln lager dan was begroot. Met name bij de pluimveesector zijn de inkomsten achter gebleven door de aangeboden betaalregelingen voor door fipronil getroffen bedrijven. Dat het tekort niet hoger is, komt door de ontvangst van € 2 mln uit de reserves van de voormalige productschappen van deze sectoren, en door een storting uit de afronding van de vereffening van het voormalig Landbouwschap. Het is niet mogelijk om de ontvangsten uit te splitsen naar bewaking en bestrijding van dierziekten omdat deze gegevens niet als zodanig werden geregistreerd.

DGF Heffing

Rundveesector

De DGF-heffing is betaald uit de aanwezige sectorreserves bij de sectorpartij.

Varkenssector

Ook bij deze sector zijn voldoende reserves aanwezig bij de sectorpartij om de opgelegde DGF heffing 2017 te voldoen.

Schapen/geitensector

Bij deze sector wordt aan de individuele schapen en geitenhouders een heffing opgelegd. In 2017 zijn nog heffingen geïnd voor de heffingsjaren 2015, 2016 en 2017. De heffing voor het heffingsjaar 2016 is begin 2017 opgelegd. Begin december 2017 is de voorlopige heffing over 2017 verstuurd.

Pluimveesector

Voor de pluimveesector zijn in 2017 ontvangsten binnen gekomen voor de heffingsjaren 2015, 2016 en 2017. De heffing voor 2016 is begin 2017 opgelegd terwijl de voorlopige heffing voor 2017 eind van het jaar is verstuurd. Bij het opleggen en innen van de DGF heffing is rekening gehouden met de bedrijven die getroffen zijn door fipronil. Deze bedrijven hebben uitstel van betaling gekregen voor de heffingsfacturen tot april 2018.

Toegewezen EU-ontvangsten

In 2017 is € 2,7 mln ontvangen van de Europese Commissie voor het salmonella-programma 2016 (€ 2,3 mln), een bijdrage aan de LPAI-besmettingen 2015 (€ 0,2 mln) en het AI-monitoringsprogramma 2016 (€ 0,2 mln). Daarnaast stonden in de administratie nog EU-ontvangsten van voorgaande jaren (€ 2,3 mln) welke nog toegewezen moesten worden aan specifieke sectoren. Dit is in 2017 gedaan waardoor deze dit jaar meetellen als ontvangst. Het overgrote deel van deze EU ontvangsten hebben betrekking op AI-monitoringsprojecten en bestrijdingsmaatregelen in de jaren 2010 tot en met 2013. De EU ontvangsten worden op dezelfde wijze toegerekend aan de diverse sectoren als dat de originele uitgaven zijn toegerekend.

Reserves VOPBO

Vanuit de vereffeningsorganisatie van de voormalige productschappen (VOPBO) zijn nog reserves, geoormerkt voor diergezondheid, ontvangen voor de sectoren varken en schaap/geit. In 2016 waren de reserves voor de pluimveesector reeds ontvangen. In 2017 is echter gebleken dat een te hoog bedrag was overgemaakt voor de pluimveesector. Dit is in 2017 gecorrigeerd. Tenslotte is in 2017 een ontvangst uit de vereffening van het voormalig Landbouwschap ontvangen die ten goede komt aan de rundveesector.

1. Bewaking van dierziekten

Het niet tijdig opmerken van een dierziekte kan bij bepaalde dierziekten grote gevolgen hebben. Daarom is het tijdig signaleren van een besmetting en het adequaat bestrijden van groot belang. Het signaleren van (mogelijke) dierziekten vindt plaats door houders van dieren, dierenartsen en/of medewerkers van laboratoria/onderzoeksinstellingen, hetzij op basis van klinische verschijnselen dan wel op basis van de uitkomsten van laboratoriumonderzoek. In het geval deze verschijnselen kunnen wijzen op een aangifteplichtige ziekte, dient dit onmiddellijk bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) te worden gemeld.

Naast de meldplicht worden in opdracht van EZ bewakings- en monitoringsprogramma’s uitgevoerd die deels door de Europese Unie (EU) verplicht zijn gesteld ter behoud van de dierziektevrijstatus. Door bewakingsonderzoeken uit te voeren wordt het risico dat een ziekte niet of niet tijdig wordt opgemerkt gereduceerd. Bewakingsprogramma’s ondersteunen tevens de preventie van de betreffende dierziekten.

Streefwaarden

Behoud van de huidige, officieel door de EU en door de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE) verleende status vrij te zijn van een aantal dierziekten.

Beleidsinstrumenten

De EU en de OIE verlenen onder bepaalde voorwaarden aan lidstaten officiële erkenningen voor het vrij zijn van besmettelijke dierziekten. Deze door de EU erkende statussen «vrij van dierziekten» worden bewaakt op basis van meldingen van actuele uitbraken en – voor bepaalde dierziekten – door het periodiek uitvoeren van bewakingsprogramma’s. Lidstaten en bij de OIE aangesloten landen zijn verplicht om uitbraken van ziekten direct te melden aan de OIE en EU. Mede om de door de EU en de OIE verleende erkenningen «vrij van dierziekten» dan wel «verwaarloosbaar risico» te behouden worden bewakingsprogramma’s voor de volgende dierziekten uitgevoerd: Brucella melitensis (schapen en geiten), Brucella abortus (runderen), Leucose (runderen), Blauwtong (runderen, schapen en geiten), BSE/TSE (runderen en schapen/geiten), KVP en Ziekte van Aujeszky (varkens) en Aviaire Influenza (pluimvee). De programma’s voor Leucose, en Ziekte van Aujeszky en AI werden tot 2015 respectievelijk tot medio 2014 uitgevoerd in opdracht van de productschappen.

Naast de officiële vrijstatus zijn er andere redenen voor het uitvoeren van monitoringprogramma’s, bijvoorbeeld de volksgezondheid of nationale diergezondheidsbelangen. Zo is voor Nederland de monitoring op Q-koorts, Mycoplasma gallisepticum en Salmonella St/Se belangrijk. Voor Newcastle Disease wordt er een controleprogramma op de verplichte vaccinatie uitgevoerd.

Voor een snelle opsporing van dierziekten is de overheid in sterke mate afhankelijk van de opmerkzaamheid van veehouder en dierenarts en van hun bereidheid een verdenking te melden. In aanvulling op de monitoringsprogramma’s worden daarom zogenaamde «early warning»-programma’s uitgevoerd voor AI en KVP/AVP. Deze houden de verplichting in om bij een eventuele verdenking van een infectie (een) monster(s) op te sturen voor uitsluitingsdiagnostiek. Ook dragen overheid en bedrijfsleven via het DGF bij aan de basismonitoring van de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD), een breed monitoringsprogramma dat afwijkingen in de diergezondheid van commercieel gehouden dieren opspoort, analyseert en in een kader plaatst waarbinnen oplossingen gevonden kunnen worden. Vrijwillige meldingen door veehouders en hun dierenartsen liggen aan de basis van dit programma.

Dode varkens die bij de GD, de faculteit Diergeneeskunde, en bij een aantal dierenartsenpraktijken worden aangeboden om de doodsoorzaak vast te stellen, worden onderzocht op de aanwezigheid van het KVP-virus. Ook worden door jagers geschoten wilde zwijnen steekproefsgewijs onderzocht op antistoffen tegen het KVP-, AVP- en Ziekte van Aujeszkyvirus (ZvA).

Varkenshouders zijn verplicht om verschijnselen die wijzen op KVP, AVP, MKZ en ZvA te melden aan de NVWA. Verder is er voor varkenshouders vanuit de regeling Preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s de verplichting om via uitsluitingsdiagnostiek de ziekte KVP uit te sluiten bij koppelbehandelingen en verhoogde sterfte. Hierbij wordt ook de ziekte AVP onderzocht. Voor de ziekte van Aujeszky zijn er verplichte bloedcontroles op vaste momenten.

Bij pluimvee zorgt het «early warning» systeem ervoor dat pluimveehouders zo snel mogelijk verschijnselen die kunnen wijzen op AI melden: verhoogde sterfte aan de NVWA en klinische problemen en afwijkingen in het patroon van voedsel- en wateropname aan de dierenarts. Indien de doodsoorzaak of ziekte van dieren niet duidelijk is of wanneer AI niet uit te sluiten is op basis van het klinisch beeld, neemt de dierenarts cloaca- en keelswabs bij de dieren en stuurt die door naar het WBVR (Wageningen Bioveterinairy Research). Verder worden, op kosten van de EZ begroting, wilde vogels onderzocht op AI. Dood gevonden wilde vogels van de risicosoorten worden verzameld en onderzocht op AI. Dit programma wordt uitgevoerd door Dutch Wildlife Health Centre (DWHC) in samenwerking met Sovon Vogelonderzoek Nederland. Daarnaast kunnen grotere aantallen dood gevonden vogels gemeld worden bij de NVWA, waarna deze ook bij het WVBR onderzocht worden. Dit is van groot belang om meer informatie te krijgen over het risico op de verspreiding van vogelgriep.

Alle houders van meer dan 50 melkgeiten of melkschapen zijn verplicht om één keer per maand een tankmelkmonster te laten onderzoeken op de aanwezigheid van de bacterie Coxiella burnetii (Q-koorts). Besmette bedrijven en bedrijven van gewetensbezwaarden worden tweewekelijks bemonsterd. Het onderzoek wordt uitgevoerd door de GD.

In de jaarlijkse Brucella melitensis monitoring zijn dieren, ouder dan 6 maanden, op circa 1.500 schapen- en geitenhouderijen, onderzocht. De uitvoering van het onderzoek is in handen van de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD).

Kadavers van runderen ouder dan 48 maanden worden bij de destructor op BSE getest. De kosten hiervan worden uit het DGF gefinancierd en 50/50 betaald door overheid en bedrijfsleven. Schapen en geiten worden bij de destructor steekproefsgewijs (1.500 schapen en 1.500 geiten) getest op scrapie. Ook deze kosten worden uit het DGF gefinancierd. De EU geeft cofinanciering voor al deze testen. De doelstelling van het grootschalige testen van runderen (BSE) en schapen en geiten (TSE) is om de ontwikkeling van BSE/TSE te monitoren en te kunnen blijven volgen of de Europese bestrijdings- en preventiemaatregelen effectief zijn. In nood geslachte runderen moeten op een leeftijd van 48 maanden of ouder worden getest. Uitzonderingen; gezond geslachte runderen afkomstig uit Roemenië, Bulgarije worden getest op BSE op een leeftijd vanaf 30 maanden, noodslachtingen vanaf 24 maanden. BSE-testen op slachtrunderen worden niet via het DGF gefinancierd, maar rechtstreeks door de eigenaar betaald. Ook hiervoor is EU-cofinanciering beschikbaar.

De Europese cofinanciering voor de uitvoering van BSE- en TSE-tests wordt afgebouwd van 100% in 2015 naar de reguliere 50% in 2017 (2016: 75%). EZ en sector zullen de lagere Europese vergoeding ieder voor de helft compenseren door hogere bijdragen.

Streefwaarden

Behoud van de huidige, officieel door de OIE verleende status vrij te zijn van een aantal dierziekten. Het streven is erop gericht om voor een aantal dierziekten de OIE-status «vrij van dierziekten» te behouden (zoals voor KVP en MKZ). Deze streefwaarden zijn voor 2017 gerealiseerd.

Er wordt ook naar gestreefd om de duur van de hoog-risicoperiode (tijd tussen insleep van een ziekte en de detectie van de uitbraak) zo klein mogelijk te maken. Monitoringsprogramma’s dienen ervoor veranderingen in de diergezondheidsstatus op te merken en om de vrijstatus voor een aantal dierziekten mede te kunnen onderbouwen. Aan de Europese Commissie is gerapporteerd over de resultaten van deze onderzoeken.

Prestatiegegevens
 

Realisatie

Begroting

2017

2017

Bewaking van dierziekten

Bedrijven

Dieren

Uitgaven

Bedrijven

Dieren

Uitgaven

(aantallen)

(aantallen)

(x € 1.000,–)

(aantallen)

(aantallen)

(x € 1.000,–)

Basismonitoring1

   

3.558

   

3.530

Brucella (schaap, geit)

1.524

18.363

507

1.500

14.000

400

Blauwtong (rund, schaap, geit)

342

411

74

291

387

100

BSE rund, bij destructor en bij noodslachting2

 

47.139

1.815

 

48.000

1.950

TSE schaap/geit, bij destructor3

 

3.016

104

 

3.000

40

KVP/AVP (varkens)4

           

– Veehouderij (verdenkingen)

         

450

– Veehouderij (tonsillen)

 

4.250

397

 

4.600

300

– Wilde zwijnen (bloedmonsters)

 

469

182

 

500

150

AI5

           

– Early warning swabs

311

2.838

88

175

1.400

4

– Serologische test

2.293

   

1.200

   

– Eénmalige programma's ihkv HPAI6

   

92

     

– Monitoring dode vogels

 

506

80

 

500

105

Q-koorts (melkmonsters)7

419

 

820

380

 

805

Subtotaal

   

7.718

   

7.509

             

Overgenomen Productschapstaken

           

Basismonitoring8

   

4.349

   

4.271

Leukose9

7.755

18.064

279

 

26.000

450

Salmonella Se St (pluimvee)

           

– Bewaking en preventie10

4.164

 

595

 

9.358

484

– Vaccinatie11

 

25,7 mln leghennen en 649.788 vermeerderingskippen

5.239

2.000 koppels leg en 693 koppels vermeerdering

 

4.00012

Monitoring AI, NCD, Mycoplasma en niet-zoonotische salmonella13

   

2.074

   

1.600

             

Subtotaal

   

12.537

   

10.805

             

Totaal bewaking van dierziekten

   

20.255

   

18.314

             

Begrote sectorbijdrage14

           

Rund (inclusief leukose monitoring)

         

3.547

Varken (inclusief ziekte van Aujeszky)

         

1.405

Schapen en geiten

         

1.154

Pluimvee (inclusief Salmonella Se St en mycoplasma)

         

4.996

Bron: Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (BSE en TSE), SOVON en CVI (onderzoek dode wilde vogels) en Gezondheidsdienst voor Dieren (overig).

X Noot
1

Basismonitoring EZ aandeel in de kosten.

X Noot
2

Uitgaven BSE rund zijn lager in 2017 dan voorzien. Dit komt doordat er minder dieren zijn getest dan was voorzien. Tevens is een nieuw, goedkoper tarief overeen gekomen. Tenslotte is de overloop naar 2018 hoger dan begroot.

X Noot
3

In de begroting is per abuis alleen de overloop uit 2016 opgenomen. De uitgaven zijn in lijn met voorgaande jaren.

X Noot
4

De uitgaven KVP/AVP varkens van alle betrokken uitvoerders is hoger dan was verwacht. Er zijn meer dieren getest dan was voorzien. Ook is er sprake van een hogere overloop uit 2016. Uitgaven met betrekking tot verdenkingen KVP vallen onder bestrijding en zijn derhalve daar verantwoord.

X Noot
5

Voor de early warning zijn er jaarlijkse kosten en deze wijken niet significant af van voorgaande jaren. Tevens is er in 2017 nog een factuur betaald naar aanleiding van de uitbraken HPAI in voorgaande jaren, aangaande een hygiëne scan. De kosten voor de serologische testen zijn verwerkt in het monitingsprogramma.

X Noot
6

Eenmalige monstername in 2016, geen monstername in 2017, maar wel nog uitgaven.

X Noot
7

Programma Q-koorts is opnieuw aanbesteed waarbij de verwachting was dat dit goedkoper zou uitvallen. Dat is vooralsnog niet gehaald

X Noot
8

Basismonitoring sector aandeel in de kosten (inclusief BTW).

X Noot
9

Leukose: er zijn 7755 bedrijven onderzocht via de tankmelk en 18.064 individuele dieren via slachtlijnbemonstering, voor de begroting zijn deze getallen bij elkaar geteld totaal 25.819.

X Noot
10

Salmonella: vleeskuikens, 89 detectie en 5 serotypering; vleeskalkoenen, 5 detectie en 0. serotypering;vermeerdering, 1.765 detectie en 10 serotypering; legeind, 2.270 detectie en 20 serotypering. Totaal 4.164 monsters. Dit is lager dan begroot door een overschatting van het aantal koppels.

Het monitoringsprogramma is opnieuw aanbesteed. Door éénmalige overgangskosten zijn de uitgaven in 2017 hoger dan begroot.

Het aantal koppels wordt niet standaard bijgehouden wel het aantal dieren dat gevacineerd wordt, dat aantal is redelijk constant over de afgelopen jaren.

X Noot
11

Het vaccinatieprogramma salmonella SE / ST (pluimvee) kende een hogere overloop uit 2016 dan was voorzien.

X Noot
12

Salmonella SE / ST (pluimvee) betreft 50% cofinanciering door EU en 50% door sector.

X Noot
13

Programma opnieuw aanbesteed en opgesplitst in 2 delen. Bij afsluiting oud contract is reeds een eindafrekening ontvangen. Naar aanleiding van de nieuwe aanbesteding was de verwachting dat dit goedkoper zou uitvallen. Dat is vooralsnog in 2017 niet gehaald.

X Noot
14

De gerealiseerde ontvangsten per sector zijn niet uitgesplitst maar zijn toegelicht bij de tabel budgettaire gevolgen van beleid.

De aantallen bedrijven en dieren in bovenstaande tabel zijn gebaseerd op realisatiecijfers in 2017. De uitgaven zijn gedaan in 2017 maar hebben (deels) betrekking op de uitvoering in 2016.

2. Bestrijding van dierziekten

Onder de bestrijding van dierziekten vallen:

  • Onderzoek naar verschijnselen die kunnen duiden op een aangifteplichtige dierziekte na een melding door een (vee)houder en/of door een dierenarts;

  • Onderzoek van verdachte dieren;

  • Treffen van voorzieningen om onmiddellijk te kunnen bestrijden.

Als veehouders verschijnselen signaleren bij hun dieren die kunnen duiden op een aangifteplichtige dierziekte, is melding daarvan verplicht. Het onderzoeken van deze meldingen is een belangrijke structurele taak van de NVWA. Naast dit structureel onderzoeken van verschijnselen bij dieren als gevolg van een melding, wordt structureel onderzoek uitgevoerd naar brucellose bij runderen die binnen een bepaalde periode hun vrucht hebben verloren. Ook bij een positief testresultaat in een bewakingsonderzoek van een aangifteplichtige ziekte wordt dit gemeld bij de NVWA. Indien een bevestigingstest positief is, wordt het bedrijf door de NVWA besmet verklaard en wordt tot bestrijding overgegaan.

In het geval een rund in de periode van 100 dagen na inseminatie tot 21 dagen voor de normale afkalfdatum haar vrucht verliest (abortus), is er sprake van een verdenking op een besmetting met brucella abortus. Deze interpretatie en de daaraan verbonden gevolgen zijn van belang aangezien een besmetting niet of nauwelijks met uiterlijke verschijnselen gepaard gaat en een dergelijke abortus het enige vroegtijdige klinische signaal is dat een rund besmet kan zijn met brucella abortus. Bij een dergelijke abortus volgt nader onderzoek om definitief vast te stellen of er sprake is van een besmetting met brucella abortus of dat een andere oorzaak de abortus heeft veroorzaakt. De onderzoeken op 5.566 bedrijven in 2017 hebben geen besmetting met brucella abortus aangetoond.

De bestrijding van dierziekten omvat feitelijk twee fasen, de eerste fase (de verdenkingsfase) vangt aan als verschijnselen, informatie of resultaten van onderzoek worden gemeld die kunnen duiden op een aangifteplichtige dierziekte, de tweede fase (de bestrijdingsfase) vangt aan als een besmetting is vastgesteld of als er zodanige aanwijzingen zijn dat moet worden uitgegaan van een besmetting.

Zodra sprake is of moet worden uitgegaan van een besmetting, worden onmiddellijk bestrijdingsmaatregelen getroffen door de (permanente) crisisorganisatie van LNV. Vertraging van de bestrijding leidt tot meer besmettingen en daarmede tot langduriger bestrijdingsmaatregelen. Door LNV zijn contracten gesloten met bedrijven voor de beschikbaarstelling van mensen en middelen die een kritische rol vervullen in het bestrijdingsproces. Bestrijding vindt plaats volgen Europese bestrijdingsrichtlijnen. De aanpak is geregeld in diverse draaiboeken van het ministerie. Op www.rijksoverheid.nl staan de actuele draaiboeken.

In bepaalde gevallen kan de inzet van beschermende noodvaccinatie (vaccinatie «voor het leven») een effectieve bestrijdingsmethode zijn. In plaats van het in grote aantallen ruimen van dieren kan de uitbraak bij bepaalde dierziekten tot staan worden gebracht door vaccinatie, in een bepaalde cirkel rondom besmette bedrijven. Gezonde gevaccineerde dieren worden niet meer gedood. Op basis van de huidige EU-regelgeving is beschermende noodvaccinatie mogelijk bij de bestrijding van uitbraken van MKZ, KVP en AI. Deze aanpak is op dit moment alleen uitvoerbaar bij dierziekten waarvoor een effectief vaccin beschikbaar is, te weten MKZ en KVP. De mogelijkheid van noodvaccinatie is vastgelegd in de betreffende beleidsdraaiboeken.

Streefwaarden

Zo snel en effectief mogelijk bestrijden van dierziekten. Concreet houdt dit in dat bij een melding een onderzoek wordt ingesteld. Voor zover de melding betrekking heeft op verschijnselen die duiden op een zeer besmettelijke dierziekte, moet een deskundigenteam ter plaatse een onderzoek instellen.

Beleidsinstrumenten

Voor de bestrijding van dierziekten staan onder andere de volgende instrumenten ter beschikking:

  • Wettelijke verplichting van houders van dieren en dierenartsen om verschijnselen die duiden op een aangifteplichtige dierziekte te melden;

  • Klinische inspectie door een deskundigenteam, bestaande uit dierenartsen (bedrijfsdierenarts van veehouder, GD-dierenarts en NVWA-dierenarts op bedrijven waar mogelijk sprake is van aangifteplichtige dierziekten);

  • Monsternames door het deskundigenteam;

  • Diagnostisch onderzoek van afgenomen monsters bij dieren;

  • Instellen van stand-still, vervoersverboden, compartimenten;

  • Vaccineren van dieren;

  • Onderzoek van dieren op buurt-/contactbedrijven en andere relevante bedrijven;

  • Tracering van een besmetting (van en naar);

  • Doden van besmette dieren;

  • Doden van dieren die een reëel gevaar zijn voor verspreiding van de besmetting;

  • Destructie van gedode (besmette) dieren;

  • Reinigen en ontsmetten van bedrijven;

  • Schadeloosstellen van houders voor gedode dieren.

De grondslag voor de inzet van bovenstaande instrumenten zijn:

  • EU-richtlijnen en EU-verordeningen;

  • GWWD, Wet Dieren;

  • (beleids)draaiboeken;

  • Crisisorganisatie en voorzieningen.

Op dit onderdeel worden de uitgaven verantwoord als een verdenking of een uitbraak van een wettelijk te bestrijden dierziekte zich voordoet. Het gaat dan om de uitgaven voor het onderzoek naar de verdenkingen en de bestrijdingsmaatregelen.

NVWA-cijfers en toelichting

NVWA-Cijfers

Onderstaand overzicht geeft het aantal dierziektenverdenkingen weer waar het Nederlands Veterinair Incident- en Crisiscentrum (NVIC) van de NVWA nader onderzoek naar heeft ingesteld met aanvullend laboratoriumonderzoek. In 2017 heeft het NVIC in totaal 1.155 dierziektemeldingen ontvangen en afgehandeld.

Jaaroverzicht Dierziekten 2017

Aangifteplichtige dierziekten

Casussoort

Totaal Casus

Positief

Negatief

Volgt

Geen actie

Afrikaanse Varkenspest

11

 

11

   

Amerikaans Vuilbroed

5

3

1

 

1

Aujeszky

2

 

2

   

Aviaire Influenza1

277

25

144

 

108

Bluetongue

30

 

20

 

10

Bovine Spongieuze Encephalopathie

2

 

2

   

Brucellose Abortus Bang

49

 

45

1

3

Brucellose Canis2

20

6

10

 

4

Brucellose Melitensis

41

 

41

   

Brucellose Ovis

4

 

4

   

Brucellose Suis

81

 

78

 

3

Klassieke Varkens Pest

13

 

13

   

Leucose

40

 

38

 

2

Lumpy Skin Disease

2

 

1

 

1

Miltvuur

6

 

5

 

1

Mond- en Klauwzeer

4

 

4

   

Mycoplasma Gallisepticum

4

1

1

 

2

New Castle Disease

8

0

8

   

Psittacose Dier

31

19

5

3

4

Q-Koorts Dier

1

     

1

Q-Koorts Tankmelk

4

 

3

1

 

Rabies Zoogdier

20

 

10

 

10

Salmonella Zoönotisch Pluimvee

136

31

19

 

86

Scrapie

1

 

1

 

0

Swine Vesiculair Disease

5

 

1

 

4

Tuberculose

68

 

63

 

5

Tularemie

11

4

5

 

2

West Nile Virus (Vogels)

1

0

1

   
 

877

89

536

5

247

X Noot
1

1 positieve Laagpathogene AI en 24 Hoogpathoge AI.

X Noot
2

3 honden waren serologisch positief. Maar in de BO negatief, dus zijn deze bij de negatieve uitslagen meegeteld

Zoönoses

Casussoort

Totaal Casus

Positief

Negatief

Volgt

Geen actie

Campylobacter Fetus

3

2

   

1

Chlamydia Caviae

1

 

1

   

Corynebacterium Ulcerans

2

 

1

 

1

Hantavirus

2

2

     

Koepokken

4

 

1

 

3

Listeriose

2

1

1

   

Leptospirose

6

2

   

4

Psittacose Humaan

55

19

15

 

21

Q-Koorts Humaan

11

1

1

1

8

Rabies Vleermuis Humaan

30

9

15

 

6

Rabies Zoogdier Humaan

8

 

3

 

5

Salmonellose

87

85

1

 

1

Yersiniose

4

2

1

 

1

 

215

123

40

1

51

Paardenziekten

Casussoort

Totaal Casus

Positief

Negatief

Volgt

Geen actie

Afrikaanse Paardenpest

1

 

1

   

Dourine

1

 

1

   

Equine Infectieuze Anemie

9

1

7

 

1

Equine Virale Arteritis

2

     

2

Kwade Droes / Malleus / Glanders

2

 

2

   

Vesiculaire Stomatitis

1

 

1

   

West Nile Virus (Paard)

1

 

1

   
 

17

1

13

0

3

Visziekten

Casussoort

Totaal Casus

Positief

Negatief

Volgt

Geen actie

Bonemia

2

     

2

Infectieuze Haematopoietïsche Necrose

1

 

1

   

Koi Herpes Virus

5

3

0

 

2

 

8

3

1

0

4

Overige gemelde Dierziekten

Casussoort

Totaal Casus

Positief

Negatief

Volgt

Geen actie

Cysticercose

1

     

1

Echinococcus

1

 

1

   

Erysipelothrix rhusiopathiae Suis

22

     

22

Mycobacterium Avium

12

7

5

   

Sarcosporidiose

1

     

1

Viral Hemorrhagic Disease

1

     

1

 

38

7

6

0

25

Aviaire Influenza overig (HPAI H5N6 Screening)

Casussoort

Totaal Casus

Positief

Negatief

Volgt

Geen actie

Screening Biddinghuizen

4

 

4

   
 

4

0

4

0

0

Totaal casussen

Totaal casussen

1.159

223

600

6

330

Bron: NVWA

Toelichting

Aviaire influenza

Naar aanleiding van de besmettingen met HPAI H5N8 eind 2016, stond begin 2017 in het teken van ontsmetten en herbevolken van de besmette en preventief geruimde bedrijven. In de eerste 3 maanden van 2017 zijn 60 meldingen van vogelgriep afgehandeld. Hierbij werden 17 besmettingen met HPAI vastgesteld. In 10 gevallen werd er HPAI vastgesteld bij dode wilde vogels. In 7 gevallen op locaties waar hobbymatig vogels werden gehouden.

In oktober 2017 is er op een commercieel pluimvee bedrijf met buitenuitloop een besmetting met LPAI H5N2 vastgesteld. Het bedrijf is geruimd en er is een 1km vervoersverbod gebied ingesteld. In dit gebied waren geen andere pluimveebedrijven gelegen.

Begin december 2017 is op een vleeseendenbedrijf in Biddinghuizen hoog pathogene vogelgriep H5N6 vastgesteld. Het bedrijf is geruimd en er is een beschermingsgebied van 3km en een toezichtsgebied van 10km ingesteld. De bedrijven in het beschermingsgebied zijn gescreend. In de 1km cirkel rond het besmette bedrijf waren geen andere pluimveebedrijven gelegen.

Er zijn geen andere besmettingen bij commerciële pluimveebedrijven geconstateerd. Wel een uitbraak van HPAI H5N6 op een locatie binnen het toezichtsgebied waar hobbymatig vogels gehouden werden. Ook deze locatie is geruimd.

Salmonella zoönotisch pluimvee

Bij de monitoring op zoönotische salmonella bij legpluimvee bedrijven en pluimvee vermeerderingsbedrijven is in 2017 op 31 pluimveebedrijven een besmettingen met zoönotische salmonella vastgesteld. Dit betrof in 29 gevallen legpluimvee bedrijven. In 2 gevallen betrof het opfok ouderdieren waar een besmetting werd vastgesteld op basis van antibiotica gebruik.

De monitoring bij de pluimvee vermeerderingsbedrijven heeft in 2017 geen besmettingen met zoönotische salmonella opgeleverd.

Tuberculose

Het grote aantal tuberculose verdenkingen heeft voor een groot deel betrekking op een ernstige verdenking op een melkveebedrijf. PCR onderzoek op materiaal van 2 runderen van dit bedrijf bleek positief op mycobacterium bovis. De officiële bevestiging van een besmetting moet gedaan worden op basis van bacteriologisch onderzoek. Dit onderzoek kan 4 maanden in beslag nemen. Op basis van de PCR uitslag is besloten om, vooruitlopend op de uitslag van het bacteriologisch onderzoek, traceringsonderzoek uit voeren op 22 bedrijven die de afgelopen 2 jaar runderen hebben ontvangen van het verdachte bedrijf en 2 bedrijven die runderen hebben geleverd aan het verdachte bedrijf. Op de 24 bedrijven zijn geen verdachte runderen gevonden. Het bacteriologisch onderzoek heeft de besmetting niet kunnen bevestigen.

Realisatie 2017

Bestrijding van dierziekten

Realisatie 2017

Begrote uitgaven 20171

x € 1.000

x € 1.000

Verdenkingen

   

– Brucellose (verwerpersonderzoek)2

1.137

1.000

– KVP

13

100

– MKZ (rund, schaap, geit)

 

15

– AI (HPAI en LPAI)3

586

300

– BSE (rund)

4

20

– TSE (schaap, geit)

5

15

–  Psittacose

136

43

–  TBC

43

30

–  BT

22

8

– Rabies

32

12

– Diagnostiek verdenkingen4

387

600

       

Voorzieningen

   

– Middelenbeheer5

724

300

– Calamiteitenreserve destructie6

2.499

1.890

– Waakvlamcontracten

   

– Voorziening vaccinatie ZvA, MKZ en KVP

2.402

2.698

– Overige voorzieningen

716

715

Bestrijding

   

Jaarlijks terugkerende kosten bestrijding7

5.516

2.700

       

Subtotaal

14.221

10.446

       

Overgenomen Productschapstaken

   

(verdenkingen)

   

– Ziekte van Aujeszky8

8

40

– Salmonella

   
 

– verificatieonderzoek VB

446

36

 

– verificatieonderzoek Leg

 

121

(bestrijding)

   

–  Salmonella

   
 

– ruimingskosten

358

303

 

– vergoeding waarde dieren9

 

1.500

– Mycoplasma Gallisepticum10

55

600

       

Subtotaal

867

2.600

       

Totaal

15.088

13.046

       

Begrote sectorbijdrage11

   

Rund

 

2.622

Varken (inclusief ziekte van Aujeszky)

 

1.734

Schapen en geiten

 

396

Pluimvee (inclusief Salmonella)

 

4.083

X Noot
1

Begrote bedragen gebaseerd op gerealiseerde kosten van de afgelopen jaren, daarbij rekening houdend met meerjarige trends en structurele veranderingen. De jaarlijkse uitgaven laten echter een grote fluctuatie zien onder invloed van de daadwerkelijke verdenkingen.

X Noot
2

Aantal bemonsterde dieren met betrekking tot brucellose verwerpers onderzoek is geraamd op 11.000 monsters, het zijn er 11.002 geworden. Niet alleen de uitgaven voor runderen zijn hier opgenomen, maar ook voor de sectoren schaap/geit en varkens. De uitgaven voor runderen zijn in lijn met de opgenomen begroting.

X Noot
3

Als gevolg van de HPAI-uitbraken (vogelgriep) eind 2016 zijn er meer verdenkingen geweest in 2017.

X Noot
4

Met betrekking tot de diagnostiek verdenkingen is een contract gesloten met Wageningen Bioveterinary Research (WBVR) waarbij naar schatting € 0,6 mln ten laste van bestrijding dierziekten komt. Hier valt ook diagnostiek ZvA en SVD onder. De kosten worden uiteindelijk afgerekend per diersoort. In 2017 zijn deze uitgaven lager dan was opgenomen in de begroting door een hogere overlooppost richting 2018 waarbij uitgaven dus doorschuiven.

X Noot
5

Het middelenbeheer is duurder uitgevallen dan begroot door de extra inkoop van middelen naar aanleiding van de uitbraak HPAI eind 2016.

X Noot
6

Calamiteiten reserve destructie: De factuur van het vierde kwartaal 2017 is reeds ontvangen en uitbetaald in 2017. Deze was voorzien voor 2018 waardoor de begrote uitgaven zijn overschreden.

X Noot
7

De jaarlijkse bestrijdingskosten zijn hoger dan was begroot. Hier ligt volledig de HPAI uitbraak (vogelgriep) van 2016 aan ten grondslag. Vrijwel alle kosten zijn ten laste van 2017 gekomen. Het aantal LPAI-uitbraken was juist lager dan begroot in 2017.

X Noot
8

Zie toelichting bij voetnoot «Diagnostiek verdenkingen».

X Noot
9

De vergoeding van de waarde van de dieren bij de bestrijding van Salmonella betreft 50% cofinanciering door EU en 50% door sector.

X Noot
10

Eind 2017 was op de valreep nog een uitbraak Mycoplasma Gallisepticum. De meeste uitgaven die daarbij horen zullen in 2018 plaats vinden.

X Noot
11

De gerealiseerde ontvangsten per sector zijn niet uitgesplitst in bewaking en bestrijding maar zijn toegelicht bij de tabel budgettaire gevolgen van beleid.

Voorzieningen

Naast bewaken en bestrijden, als dat aan de orde is, is het noodzakelijk om voorzieningen te treffen om onmiddellijk te kunnen bestrijden. Sommige van deze voorzieningen zijn leveringen of diensten van bedrijven. Voor de onmiddellijke beschikbaarheid daarvan worden met deze bedrijven (waakvlam)contracten gesloten en moet een vergoeding worden betaald. Daarnaast worden er voorraden materialen aangeschaft, die nodig zijn bij een bestrijding. In 2017 zijn 11 nieuwe contracten gesloten en 8 contracten zijn verlengd.

3. Voorkomen en verminderen van welzijnsproblemen

Bij uitbraken van wettelijk te bestrijden dierziekten treden – op basis van het draaiboek – diverse veterinaire maatregelen in werking. Eén van de maatregelen is het instellen van een vervoersverbod waardoor in bepaalde gebieden het vervoer van bepaalde diercategorieën niet meer is toegestaan dan wel aan stringente voorwaarden is gebonden. Als gevolg van het vervoersverbod kunnen in deze gebieden welzijns- en huisvestingsproblemen ontstaan (meer of grotere dieren dan de beschikbare hokcapaciteit toelaat, met als gevolg onder andere gezondheidsproblemen, agressiviteit, stress etc.). In 2017 zijn hiervoor geen uitgaven gedaan.

4. Overig

Dit artikel is onder andere voor de financiering van overige uitgaven. In het jaarverslag zijn hier een drietal posten opgenomen. Als eerste zijn de sectorbijdragen aan de SDa monitoring hieronder verantwoord (€ 0,1 mln). De bijdrage is lager dan begroot door de ontvangen eindafrekeningen over 2015 en 2016.

Daarnaast zijn de uitvoeringskosten voor het innen van heffingen opgenomen (€ 2,1 mln). Dit bedrag is hoger dan begroot door de overloop uit 2016. In 2017 zijn zowel de heffingskosten over 2015 als 2016 betaald. Deze uitgaven waren niet in de begroting opgenomen.

Tenslotte zijn sinds 2016 de GD Percelen: deelname aan de zoönosenstructuur; beleidsadvisering; assistentie van de NVWA bij verdenkingen en afhaaldienst voor onderzoek dode dieren (AI en scrapie) opgenomen binnen het DGF (€ 1 mln). Deze post is hoger dan begroot door overlopende uitgaven uit 2016.

Evaluatie

De evaluatie van het beleid dat aan de basis ligt van het DGF, is weergegeven in de evaluatiebijlage onder het beleidsartikel 6 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens van het EZ-jaarverslag.

13. BEDRIJFSVOERINGSPARAGRAAF DIERGEZONDHEIDSFONDS

In de bedrijfsvoeringparagraaf (BVP) wordt verslag gedaan van relevante aandachtspunten in de bedrijfsvoering. De informatie opgenomen in de BVP is tot stand gekomen vanuit het departementale management control systeem en informatie uit audits van de Auditdienst Rijk (ADR). Deze bedrijfsvoeringparagraaf omvat drie onderdelen:

  • 1. uitzonderingsrapportage voor: (a) rechtmatigheid, (b) totstandkoming niet-financiële verantwoordingsinformatie, (c) financieel en materieel beheer en (d) overige aspecten van de bedrijfsvoering,

  • 2. rijksbrede bedrijfsvoeringonderwerpen en

  • 3. belangrijke ontwikkelingen en verbeteringen in de bedrijfsvoering.

1. uitzonderingsrapportage voor vier onderdelen

a. Rechtmatigheid

Vanuit de bij EZ bekende informatie zijn er geen fouten in de rechtmatigheid van de verantwoordingsinformatie die gerapporteerd moeten worden.

b. Totstandkoming niet-financiële verantwoordingsinformatie

Vanuit de bij EZ bekende informatie zijn er geen tekortkomingen in de totstandkoming van niet-financiële verantwoordingsinformatie die gerapporteerd moeten worden.

c. Financieel en materieel beheer

Naar aanleiding van de jaarafsluiting van 2016 zijn in 2017 aansluitingen gemaakt in de administratie. Het resultaat hiervan is dat alle tussenrekeningen zijn opgeschoond.

Op de tussenrekening posten in onderzoek stonden ultimo 2016 nog diverse grote EU ontvangsten van voorgaande jaren uit. Deze zijn met de opschoningsactie in 2017 toegewezen aan de verschillende originele financiers. Bij de afsluiting van 2017 staat nog één groot bedrag van € 863.100,- op de tussenrekening posten in onderzoek (BBV Schuld). Dit betreft een voorschot vanuit de EU voor de AI-uitbraken in 2016. Omdat het een voorschot betreft is het nog niet mogelijk om deze aan de desbetreffende financiers toe te wijzen. Met de opschoningsactie in 2017 is de basis gelegd voor het tijdig bijhouden van de administratie. In 2018 zal verdere optimalisatie plaatsvinden van de boekhoudkundige processen en het periodiek verantwoorden op basis van maandafsluitingen.

De door voormalige productschappen afgesloten contracten met de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) bevatten mogelijk ongeoorloofde staatssteunrechtelijke elementen van de basismonitoring (BM). Er komt nog een overleg met de Europese Commissie (DG Agri) om de verenigbaarheid van de basismonitoring tot de staatssteunkaders te bespreken.

Voor de andere onderdelen uit paragraaf 1 en de paragrafen 2 en 3 wordt verwezen naar de bedrijfsvoeringsparagraaf van het moederdepartement.

14. JAARREKENING DIERGEZONDHEIDSFONDS

Verantwoordingsstaat 2017 van het Diergezondheidsfonds Bedragen x € 1.000
   

(1) Vastgestelde begroting

(2) Realisatie

(3) Verschil realisatie en vastgestelde begroting

Art

Omschrijving

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

1

Bewaking en bestrijding van dierziekten en voorkomen en verminderen van welzijnsproblemen

32.550

32.550

32.550

38.600

38.600

45.957

6.050

6.050

13.407

 

Subtotaal

32.550

32.550

32.550

38.600

38.600

45.957

6.050

6.050

13.407

 

Voordelig eindsaldo 2016

         

11.696

   

11.696

 

Correctie eindsaldo 2016

         

344

   

344

 

Subtotaal

         

57.997

   

25.447

 

Voordelig eindsaldo 2017

         

– 19.396

   

– 19.396

 

Totaal

32.550

32.550

32.550

38.600

38.600

38.600

6.050

6.050

6.050

15. SALDIBALANS DIERGEZONDHEIDSFONDS

De balansposten zijn bepaald en gewaardeerd overeenkomstig de geldende voorschriften van de Comptabiliteitswet.

 

Bedragen x € 1.000

31-12-2017

31-12-2016

     

31-12-2017

31-12-2016

 

Intra-comptabele posten

             

1.

Uitgaven ten laste van de begroting

38.600

31.558

 

2.

Ontvangsten ten gunste van de begroting

45.957

29.894

4.

Rekening courant Rijkshoofdboekhouding

20.267

15.264

 

2a.

Saldo uitgaven/middelen voorgaande dienstjaren

11.696

13.360

         

2b.

Correctie saldo uitgaven/middelen voorgaande dienstjaren

344

 

5.

Uitgaven buiten begrotingsverband (=intra-comptabele vorderingen)

 

676

 

6.

Ontvangsten buiten begrotingsverband (=intra-comptabele schulden)

869

4.244

 

Subtotaal intra-comptabel

58.867

47.498

   

Subtotaal intra-comptabel

58.867

47.498

                 
 

Extra-comptabele posten

             

8.

Extra-comptabele vorderingen

5.976

4.663

 

8a

Tegenrekening extra-comptabele vorderingen

5.976

4.663

10.

Voorschotten

7.725

19.069

 

10a

Tegenrekening voorschotten

7.725

19.069

11.

Garantie-verplichtingen

95.879

97.707

 

11a

Tegenrekening garantie-verplichtingen

95.879

97.707

 

Subtotaal extra-comptabel

109.580

121.439

   

Subtotaal extra-comptabel

109.580

121.439

                 
 

Overall Totaal

168.447

168.937

   

Overall Totaal

168.447

168.937

Toelichting op de saldibalans

Balanspost 1. Uitgaven ten laste van de begroting

38.600

De op deze post verantwoorde uitgaven komen overeen met de uitgaven overgenomen in de verantwoordingsstaat, onderdeel uitgaven en verplichtingen over het jaar 2017.

 
   

Balanspost 2. Ontvangsten ten gunste van de begroting

45.957

De op deze post verantwoorde inkomsten komen overeen met de inkomsten overgenomen in de verantwoordingsstaat, onderdeel uitgaven en verplichtingen over het jaar 2017.

 
   

Balanspost 2b. Corrrectie saldo uitgaven/middelen voorgaande dienstjaren

344

Eind 2016 zijn bij de jaarafsluiting diverse extracomptabele correcties [buiten de boekhouding] gemaakt. Deze zijn met de opschoningsactie in 2017 voor het leeuwendeel verwerkt in de administratie. Een tweetal van voornoemde extracomptabele correcties dienden teruggedraaid te worden voor in totaal € 344.000,–.

 
   

Balanspost 4. Rekening-courant Rijkshoofdboekhouding

20.267

Deze post geeft het tegoed weer dat het DGF heeft bij het Ministerie van Financiën.

 
   

Balanspost 6. Ontvangsten buiten begrotingsverband

869

De post Ontvangsten buiten begrotingsverband betreft voornamelijk een EU ontvangst (voorschot van € 863.000,-), die nog niet toe te wijzen is.

 
   

Balanspost 8. Extra-comptabele vorderingen

5.976

Onder de extra comptabele vorderingen zijn de vorderingen op derden opgenomen

 
   

Balanspost 10. Voorschotten

7.725

Zie verklarende tabel hieronder

 

Afwikkeling voorschotten

 

Openstaande voorschotten per 01-01-2017

19.069

Opgeboekte voorschotten in 2017

7.725

Afgewikkelde voorschotten in 2017

19.069

Openstaande voorschotten per 31-12-2017

7.725

   

Balanspost 11. Garantieverplichtingen

95.879

Uitgangsbedragen volgens convenant (2015)

129.199

Indexatie 2015 tot en met 2017

2.362

Geïndexeerde uitgangsbedragen

131.561

Ontvangsten van de sectoren 2015 tot en met 2017 in het kader van convenant

35.683

Garantstelling per 31-12-2017

95.879

E. BIJLAGEN

BIJLAGE 1: TOEZICHTRELATIES EN ZELFSTANDIGE BESTUURSORGANEN EN RECHTSPERSONEN MET EEN WETTELIJKE TAAK

Bedragen x € 1.000
 

Naam organisatie

RWT

ZBO

Functie

Begrotings-

artikel(en)

Programma

ZBO/RWT

Apparaat

ZBO/RWT

Financiering

realisatiecijfers

Verwijzing

(URL-link) naar website RWT/ZBO

Verwijzing (URL-link) naar toezichtvisies/ arrangementen

Het bestuur en/of accountant verklaart dat de rechtmatigheid op orde is

               

Begroting

Premies

Tarieven

     

1

Agrarische Opleidingscentra (13)

X

X1/

X

De AOC’s zijn de kennisinstellingen / opleidingsinstituten voor voeding, natuur en milieu op MBO/VMBO-niveau.

7

530.814

 

530.814

   

Diverse

2

3

2

Bureau Beheer Landbouwgronden/

Commissie Beheer Landbouwgronden

X

X4

Bureau Beheer Landbouwgronden is belast met de verwerving in opdracht van EZ en andere overheden van onroerend goed dat wordt doorgeleverd aan overheids- en andere organisaties die daarmee overheidsdoelen in het landelijk gebied realiseren met betrekking tot de thema’s natuur, landbouw, recreatie, landschap, water en milieu.

8

   

Geen bijdrage

   

www.rvo.nl

2

3

Centraal Bureau voor de Statistiek

X

X

Het verzamelen, bewerken en publiceren van statistieken ten behoeve van praktijk, beleid en wetenschap. Naast de verantwoordelijkheid voor de nationale (officiële) statistieken is het CBS ook belast met de productie van Europese (communautaire) statistieken. De wettelijke grondslag voor het CBS is de «Wet op het Centraal Bureau voor de Statistiek».

1

151.0675

 

151.067

   

www.cbs.nl

2

4

Centrale Commissie Dierproeven

 

X

De CCD verleent vergunningen voor het verrichten van dierproeven op basis van adviezen van een van de Dierexperimenten Commissies (DEC).

6

93

1.945

1.898

 

712

www.centralecommissiedierproeven.nl/

2

5

College toelating gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb)

X

X

Het Ctgb oordeelt over de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden.

6

   

3.740

 

12.975

www.ctgb.nl

2

6

AOC Raad (Bureau Erkenningen)

X

 

Bureau Erkenningen (BE) van de AOC Raad is in de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Rgb), aangewezen als instantie voor het verstrekken van vakbekwaamheidsbewijzen gewasbescherming.

     

Geen directe bijdrage

   

www.erkenningen.nl

2

n.v.t.

7

Edelmetaal Waarborg Nederland

X

X

Het keuren van alle aan consumenten verkochte gouden, zilveren en platina voorwerpen boven een bepaalde gewichtsdrempel en alvorens zij op de Nederlandse markt worden gebracht, te voorzien van één of meerdere stempelmerken (het waarborgen).

     

Geen bijdrage

   

www.ewnederland.nl

2

n.v.t.

8

Examinerende instanties als bedoeld in artikel 19 van de Examenregeling frequentiegebruik 2008

X

 

Het afnemen van examens ter verkrijging van vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte.

             

2

 

9

Grondkamers (5)

 

X

Bevorderen van goede pachtverhoudingen in Nederland, toetsen van de inhoud van pachtovereenkomsten aan de dwingend rechtelijke bepalingen van de Pachtwet, uitvoeren van een prijstoetsing en toetsen van overeenkomsten van korte duur, bepalen van verpachte waarde.

     

2.804

 

2.410

www.grondkamers.nl

2

10

Hogere Agrarische Onderwijsinstellingen (6)

X

X

De HAS’en zijn de kennisinstellingen / opleidingsinstituten voor voeding, natuur en milieu op HBO-niveau.

7

89.817

 

89.817

   

Diverse

2

 

11

Kamer voor de Binnenvisserij

 

X

Toetsen van overeenkomsten van huur en verhuur van visrechten en het goedkeuren van toestemmingen om te vissen, uitgegeven door visrechthebbenden; beide met het oog op een doelmatige bevissing van binnenwateren.

     

292.736

 

7.273

https://kamervoordebinnenvisserij.nl

2

 

12

Kamer van Koophandel

 

X

Het ondersteunen van ondernemers en eerstelijns aanspreekpunt van de overheid voor ondernemers. Wettelijke taken volgens de Wet op de Kamer van Koophandel zijn: het voeren van een handelsregister, onderhouden van een digitaal en fysieke ondernemerspleinen, geven van voorlichting, innovatietaak en regiostimuleringstaak.

2

 

185.581

116.6616

 

92.3577

www.kvk.nl

2

13

Keuringsinstanties als bedoeld in artikel 10.3 Telecommunicatiewet

 

X

Het afgeven van advies in het kader van rapporten, certificaten of EG-typeverklaringen voor radiozendapparaten en randapparaten. Het doen van onafhankelijke onderzoeken naar de overeenstemming van producten of diensten met de geldende regelgeving.

     

Geen bijdrage

   

Diverse

2

 

14

Raad voor de Accreditatie

X

X

Verifiëren dat instellingen die actief zijn op het gebied van laboratoriumtesten, inspecteren, kalibreren en certificeren aan accreditatienormen voldoen. De taken van de Raad voor Accreditatie zijn vastgelegd in de Wet aanwijzing nationale accreditatie-instantie.

1

 

13.572

210

   

www.rva.nl

2

 

15

Bestuur Autoriteit Consument en Markt (ACM)

 

X

Doel van de ACM is vergroting van de effectiviteit en de efficiëntie van het markttoezicht op de niet-financiële markten in Nederland.

Het betreft drie typen van markttoezicht die tot doel hebben om markten goed te laten werken: mededingingstoezicht, sectorspecifiek markttoezicht en consumentenbescherming.

1

 

703

641

   

www.acm.nl

1

Nog onbekend

16

Raad voor de Plantenrassen

 

X

De Raad voor plantenrassen geeft uitvoering aan de Zaaizaad- en Plantgoedwet 2005 op het gebied van toelating van plantenrassen en verlening van intellectuele eigendomsbescherming m.b.t. plantenrassen (kwekersrecht).

6

647

7788

647

 

4.204

www.plantenrassen.nl

 

n.v.t.9

17

Rendac BV

X

 

Ophalen, verwerken en (laten) vernietigen van dierlijke restmaterialen en kadavers (categorie 1- en 2-materiaal, niet bestemd voor consumptie).

     

Geen bijdrage

   

www.rendac.nl

2

 

18

Staatsbosbeheer

X

X

Staatsbosbeheer richt zich op de volgende hoofddoelstellingen:

het instandhouden, herstellen en ontwikkelen van natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden in de gebieden van Staatsbosbeheer;

het bevorderen van recreatie in zo veel mogelijk gebieden van Staatsbosbeheer;

het leveren van een bijdrage aan de productie van milieuvriendelijke en vernieuwbare grondstoffen zoals hout.

8

   

26.688

   

www.staatsbosbeheer.nl

2

19

Stichting Bloembollenkeuringsdienst

X

X

Stichting BKD geeft uitvoering aan de Landbouwkwaliteitswet (Plantenziektenwet) in de sector bloembollen.

   

8.844

   

7.708

www.bloembollenkeuringsdienst.nl

2

20

Stichting Centraal Orgaan Kwaliteitsaangelegenheden Zuivel

X

X

Stichting COKZ geeft uitvoering aan de Landbouwkwaliteitswet in de zuivelsector en in de sector pluimvee en eieren (COKZ/NCAE).

6

   

100

 

7.133

www.cokz.nl

2

21

Stichting COVA

X

 

Er voor zorgen dat Nederland te allen tijde een minimum voorraad aardolieproducten heeft, om in tijden van crises te kunnen voldoen aan de aardolievraag.

4

 

1.300

1.300

   

www.cova.nl

2

 

22

Wageningen Research

X

 

In het algemeen belang bijdragen aan strategisch en toepassingsgericht onderzoek op het gebied van productie, verwerking, afzet en handel van agrarische producten, van de visserij, van het natuur- en milieubeheer, van de openluchtrecreatie en van het beheer en de inrichting van het landelijk gebied.

6

144.870

 

144.870

   

www.wur.nl

2

 

23

Stichting Skal

X

X

Stichting Skal geeft uitvoering aan de Landbouwkwaliteitswet m.b.t. biologische productiemethoden.

   

4.282

   

4.527

www.skal.nl

2

24

Stichting Kwaliteits-Controle-Bureau

X

X

Stichting KCB geeft uitvoering aan de Landbouwkwaliteitswet en de Plantenziektenwet in de sector groenten en fruit.

6

81

16.008

81

 

15.731

www.kcb.nl

2

25

Stichting Nederlandse Algemene Kwaliteitsdienst Tuinbouw

X

X

Stichting Naktuinbouw geeft uitvoering aan de Zaaizaad- en Plantgoedwet 2005 (en de Plantenziektenwet) m.b.t. teeltmateriaal in de sectoren tuinbouw- en de bosbouwgewassen.

6

260

26.014

260

 

7.830

www.naktuinbouw.nl

2

26

Stichting Nederlandse Algemene Keuringsdiensten (Zaaizaad en Pootgoed Landbouwgewassen)

X

X

Stichting NAK geeft uitvoering aan de Zaaizaad- en Plantgoedwet 2005 (en de Plantenziektenwet) m.b.t. zaaizaad en pootgoed in de sector landbouwgewassen.

   

21.079

   

19.857

www.nak.nl

2

27

TNO

X

X

TNO is een onafhankelijke onderzoeksorganisatie die op basis van haar expertise en onderzoek een belangrijke bijdrage levert aan de concurrentiekracht van bedrijven en organisaties, aan de economie en aan de kwaliteit van de samenleving als geheel.

2

   

176.49310

 

249.118

www.tno.nl

2

 

28

VSL

X

 

Het onderhouden en verwezenlijken van nationale meetstandaarden zoals vastgelegd in de Metrologiewet. Op grond van artikel 3 van deze wet is VSL door de Minister van EZ hiervoor aangewezen.

1

9.166

       

www.vsl.nl

2

 

29

De in het kader van de Metrologiewet art. 11 en 12 aangewezen instanties en erkende keurders1

 

X

Het optreden als onafhankelijke toetsende instantie bij overeenstemmingbeoordelingen van meetinstrumenten. De werkzaamheden die zij verrichten kunnen per overeenstemmingbeoordeling verschillen maar omvat o.a. het beoordelen van kwaliteitssystemen, het afgeven van certificaten van typeonderzoek of ontwerponderzoek en het keuren van meetinstrumenten.

     

Geen bijdrage

     

2

 

30

WaarborgHolland

X

X

Het keuren van alle aan consumenten verkochte gouden, zilveren en platina voorwerpen boven een bepaalde gewichtsdrempel en alvorens zij op de Nederlandse markt worden gebracht, te voorzien van één of meerdere stempelmerken (het waarborgen).

     

Geen bijdrage

   

www.waarborgholland.nl

2

n.v.t.

31

Wageningen Universiteit

X

X1

Wageningen Universiteit is de belangrijkste Europese Universiteit op het gebied van de Life Sciences. Onderzoekers en studenten van Wageningen Universiteit richten zich op onderwerpen op het terrein van de voeding, gezondheid, natuur en leefomgeving.

7

189.686

 

189.686

   

www.wur.nl

2

 
X Noot
1

De onderwijsinstellingen zijn partieel ZBO, namelijk voor het deel waarin zij examens afnemen en beoordelen.

X Noot
2

De beschrijving van het toezicht op ZBO’s/RWT’s is beschikbaar op het departement.

X Noot
3

De datum waarop deze organisatie de controleverklaring hoort in te dienen ligt later dan de publicatie van het EZ-jaarverslag 2017.

X Noot
4

Valt niet onder de Kaderwet ZBO’s.

X Noot
5

Voor de bijdrage aan het CBS wordt geen onderscheid gemaakt tussen een programma- en apparaatsdeel omdat in de begroting dit onderscheid ook niet is aangebracht.

X Noot
6

Betreft rijksbijdrage aan Kamer van Koophandel in 2017.

X Noot
7

Betreft opbrengsten uit operationele activiteiten exclusief transitieresultaat (inclusief inputfinanciering handelsregister).

X Noot
8

Naktuinbouw voert voor de Raad voor plantenrassen diverse werkzaamheden uit op basis van een overeenkomst tussen LNV, Naktuinbouw en Raad voor plantenrassen uit 2007. Het genoemde bedrag omvat de uitgaven voor personeel en materieel van LNV en Naktuinbouw voor de Raad voor plantenrassen.

X Noot
9

Indirect wel controleverklaring accountant Naktuinbouw bij jaarrekening 2017 Naktuinbouw.

X Noot
10

€ 123.058 (x 1.000) hiervan betreft de EZK-bijdrage over 2017.

BIJLAGE 2: AFGEROND EVALUATIE- EN OVERIG ONDERZOEK

Artikel 1 Goed functionerende economie en markten

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Artikel

Jaar van Afronding

Vindplaats

1. Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

1a. Beleidsdoorlichtingen

 

Goed functionerende economie en markten

1

2016

Kamerstuk, 30 991, nr. 31

1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

Raad voor Accreditatie

1

2016

Kamerstuk, 25 268, nr. 136

 

De doelmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren van het CBS

1

2017

Kamerstuk, 25 268, nr. 148

         

2. Overig onderzoek

 

Evaluatie wet Markt en Overheid

1

2016

Kamerstuk, 34 487, nr. 1

 

Evaluatie Winkeltijdenwet

1

2016

Kamerstuk, 34 647, nr. 1

 

Universele postdienst (UPD)

1

2017

Kamerstuk, 29 502, nr. 140

 

Agentschap Telecom

1

2018

Voorgaande agentschapsdoorlichting is in 2014 afgerond.

         

3. Toetsbare beleidsplannen

       

Zie alinea einde bijlage 2.

Samenvatting afgeronde evaluaties 2017 artikel 1

De doelmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren van het CBS

Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is doeltreffend geweest, doelmatiger geworden en onafhankelijk in de statistiekproductie. De kwaliteit van de statistieken is op een constant hoog niveau gebleven. Het CBS heeft met het uitvoeren van de meerjarenprogramma’s en werkprogramma’s de behoeften van praktijk, beleid en wetenschap goed bediend. Het CBS heeft zowel de betrouwbaarheid van de statistieken verbeterd als de ervaren administratieve lasten verlaagd, door meer gebruik te maken van registers in plaats van enquêtes om gegevens te verzamelen. De evaluatie geeft diverse aanbevelingen, gericht op verdere verbetering van de doeltreffendheid en doelmatigheid van het CBS.

Universele Postdienst (UPD)

In 2017 is de evaluatie van de Universele Postdienst afgerond (Kamerstuk, 29 502, nr. 140). Het doel van dit evaluatieonderzoek was om een totaalbeeld te krijgen van de werking en effectiviteit van de huidige inrichting van de Universele Postdienst (UPD) en om mogelijke knelpunten en verbeterpunten voor de toekomst zichtbaar te maken. De evaluatie is samen met de Analyse toekomst postmarkt naar de Tweede Kamer gestuurd. Deze analyse presenteert relevante feiten, een analyse van de huidige situatie en een beschrijving van de verwachte marktontwikkelingen. De analyse biedt bouwstenen om in de toekomst de post betaalbaar, betrouwbaar en bereikbaar te houden.

Artikel 2 Bedrijvenbeleid: Innovatief en duurzaam ondernemen

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Artikel

Jaar van afronding

Vindplaats

1. Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

1a. Beleidsdoorlichtingen

 

Doorlichting artikel 2

2

2020

 

1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

Evaluatie MIT

2

2017

Kamerstuk, 32 637, nr. 276

 

Ruimtevaart

2

2018

Het evaluatieonderzoek is afgerond. Het rapport wordt in het voorjaar van 2018 met een kabinetsreactie aan de Tweede Kamer aangeboden.

 

Tussenevaluatie Topconsortia Kennis en Innovatie

2

2016

Kamerstuk, 32 637, nr. 254

 

Toegepast onderzoek; TO2-instellingen (TNO, Deltares, Marin, NLR, ECN, Wageningen Research)

2/4/6

2017

Kamerstuk, 32 637, nr. 274

 

STW

2

2016

Kamerstuk, 34 550 XIII, nr. 128

 

Intellectueel Eigendomsbeleid

2

2018

Het evaluatieonderzoek is afgerond. Het rapport wordt in het voorjaar van 2018 met een kabinetsreactie aan de Tweede Kamer aangeboden.

 

Scheepsbouwgarantieregeling

2

2017

Kamerstuk, 34 550 XIII, nr. 136

 

Microkredieten

2

2016

Kamerstuk, 31 311, nr. 174

 

Groeiversneller

2

2016

Kamerstuk, 32 637, nr. 201

 

Green deals

2

2016

Kamerstuk, 33 043, nr. 71

 

Digitale agenda / ICT-beleid

2

2017

Kamerstuk, 30 991, nr. 33

 

Evaluatie Actal / regeldruk

2

2016

Kamerstuk, 29 515, nr. 389

 

Ondernemerspleinen / KVK

2

2017

Kamerstuk, 32 637, nr. 302

 

Evaluatie EFRO/Interreg (door Europese Commissie)

2

2016

http://ec.europa.eu/regional_policy/en/policy/evaluations/ec/2007–2013/

 

Evaluatie Rijkscofinanciering EFRO/Interreg (2007–2013)

2

2017

Kamerstuk, 21 501-08, nr. 706

 

Bijdrage Regionale ontwikkelingsmaatschappijen

2

2016

Kamerstuk, 29 697, nr. 23

 

Fiscale ondernemerschapsregelingen

2

2017

Kamerstuk, 31 311, nr. 186

         

2. Overig onderzoek

 

MKBA Ruimtevaart

2

2016

Kamerstuk, 24 446, nr. 60

 

Onderwijs en Ondernemerschap (OESO case study)

2

2016

Studie opgeleverd en ingebracht als case study voor de OECD; OESO case study

 

Doorlichting en evaluatie Topsectorenaanpak

2

2017

Kamerstuk, 32 637, nr. 289

 

SBIR

2

2017

Kamerstuk, 33 009, nr. 46

 

MKBA World Expo

2

2016

Kamerstuk, 34 300 XIII, nr. 173

         

3. Toetsbare beleidsplannen

       

Zie alinea einde bijlage 2.

Samenvatting afgeronde evaluaties 2017 artikel 2

Evaluatie MIT (MKB Innovatiestimuleringsregeling Topsectoren)

De belangrijkste conclusies van de evaluatie zijn positief. De MIT is effectief wat betreft de doelen van de regeling: het vergroot het innovatief vermogen bij het MKB, betrekt het MKB bij de innovatieagenda’s van de topsectoren en regionale innovatiestrategieën en de samenwerking tussen het Rijk en regio’s is verbeterd. Ook is de regeling doelmatig: de kosten en administratieve lasten staan in goede verhouding tot de effecten van de MIT. De evaluatie stelt voorts vast dat de MIT toegankelijk is, voorziet in een duidelijke behoefte en een verscheidenheid aan MKB’ers ondersteunt in de eerste fase van innovatietrajecten. De evaluatie heeft als hoofdaanbeveling: continueer de MIT-regeling met ten minste het huidige budget.

Toegepast onderzoek; TO2-instellingen (TNO, Deltares, Marin, NLR, ECN, Wageningen Research)

Uit het rapport van de evaluatiecommissie blijkt onder meer dat over de hele linie de kwaliteit en impact van het werk van de instellingen goed tot zeer goed is, en op onderdelen tot de wereldtop van het betreffende vakgebied behoort. Over de vitaliteit van de instellingen geeft de commissie een gemengder beeld, en uit daarbij zorgen over de teruggelopen structurele financiering van het Rijk bij deze instellingen. De evaluatiecommissie concludeert verder onder meer dat de publieke middelen die aan de TO2-instellingen ter beschikking worden gesteld, doeltreffend en doelmatig worden ingezet.

Scheepsbouwgarantieregeling

De Garantieregeling Scheepsnieuwbouwfinanciering (GSF) is door SEO Economisch Onderzoek geëvalueerd. De GSF biedt banken 80% staatsgarantie op de nieuwbouwfinanciering van een schip. In de periode 2013–2016 is bij slechts acht schepen een GSF-aanvraag ingediend, waarvan vijf toegewezen. Dit is minder dan twee procent van de honderden gebouwde schepen. De GSF is volgens SEO dan ook niet doeltreffend. Het doel om drempels weg te nemen voor financiering van scheepsnieuwbouw lijkt niet te zijn bereikt, omdat er weinig drempels werden ervaren en er alternatieve financieringsmogelijkheden zijn. De GSF lijkt ook geen invloed te hebben gehad op de internationale concurrentiepositie van werven. Het beeld van de doelmatigheid is volgens SEO gemengd. De overheid heeft provisies ontvangen maar geen schades hoeven te vergoeden. De uitvoeringskosten waren laag, maar hoog in verhouding tot het beperkte aantal verstrekte garanties. In de brief aan de Kamer heeft de Minister van EZ aangegeven dat hij geen basis ziet voor een verlenging van de GSF. De regeling is daarom per 1 juli 2017 afgelopen.

Digitale agenda / ICT-beleid

Technopolis heeft de evaluatie uitgevoerd van het ICT-beleid onder artikelen 12 en 13 van de EZ-begroting 2011–2015. Dit beleid richt zich op ondernemers die innoveren met ICT (thema ICT-innovatie) en de digitale dienstverlening van de overheid aan burgers en bedrijven (eOverheid). De evaluatie omvat vijftien beleidsinstrumenten zoals Ondernemersplein.nl, Ondernemingsdossier, eHerkenning, eFactureren, Doorbraakprojecten met ICT en Digital Gateway to Europe.

De opdracht bij de evaluatie luidde om deze uit te voeren aan de hand van de criteria doeltreffendheid, doelmatigheid, relevantie, coherentie en EZ-toegevoegde waarde en om van daaruit lessen te trekken en aanbevelingen te formuleren voor toekomstig ICT-beleid.

Technopolis komt voor beide thema’s tot een totaaloordeel «voldoende tot goed». Zij doen aanbevelingen voor verdere verbetering zoals:

  • 1. vaker en meer uitgebreid evalueren, en daarbij scherper inzetten op het meten van effect (outcome) in plaats van op de hoeveelheid geleverd werk (output);

  • 2. naast het verder inzetten op coherentie, de rol van EZ explicieter maken;

  • 3. (drie suggesties om) de spanning (te) verkleinen tussen de breedte van het ICT-beleid en het beschikbare budget;

  • 4. continuïteit in dossierhouders en kennis binnen EZ behouden. De rol van EZ, met name als netwerkpartner, blijft daarmee sterk. Deze continuïteit heeft in belangrijke mate bijgedragen aan de toegevoegde waarde en aan de doeltreffendheid en doelmatigheid van het ICT-beleid.

Evaluatie Wet op de Kamer van Koophandel

Als gevolg van de nieuwe wet op de Kamer van Koophandel (KvK), heeft de KvK in de jaren 2014–2017 een grote en complexe transitie doorgemaakt. Deze wet is in 2017 geëvalueerd door onderzoeksbureau Andersson Elffers Felix (AEF). AEF concludeert dat de transitie naar een nieuwe Kamer van Koophandel succesvol is verlopen: het heeft geleid tot een vereenvoudigde en verzakelijkte governance die past bij de nieuwe positionering van de KvK, vraagsturing en een sterke digitale dienstverlening. Het bereik en de waardering is onder ondernemers substantieel gestegen. De dienstverlening kan op bepaalde punten nog verder worden doorontwikkeld.

Evaluatie Rijkscofinanciering EFRO/Interreg (2007–2013)

EFRO-middelen dienen voor minstens 50% publiek of privaat gecofinancierd te worden. EZK draagt via de Rijkscofinancieringsregeling bij aan het deel van publieke cofinanciering. Het rapport is in het algemeen positief over de Rijkscofinancieringsregeling. Het bevestigt de door EZK beoogde focus op innovatie, ondernemerschap en groei van kenniseconomie voor EFRO-projecten met Rijkscofinanciering. De regeling heeft het onder andere voor het MKB mogelijk gemaakt om zijn concurrentiepositie te verbeteren door snellere commercialisering van kennis.

De onderzoekers geven aan dat de regeling met lage uitvoeringslasten is uitgevoerd voor begunstigden en EZK, omdat deze voor de landelijke programma's was geïntegreerd in de algemene uitvoering door de managementautoriteiten; er golden dus geen aparte loketten of procedures voor de aanvragers. Voor de grensoverschrijdende programma's waren wel aparte procedures maar met lage kosten. De evaluatie laat tenslotte zien dat er zeer waarschijnlijk geen sprake is geweest van verdringing van private middelen.

De onderzoekers bevelen aan om de Rijkscofinancieringsregeling te continueren. Ze bevelen daarnaast aan om een duidelijke missie en doelstelling van de Rijkscofinanciering te formuleren zodat bij een toekomstige evaluatie het makkelijker wordt om een oordeel te vormen over de effectiviteit van de regeling. Daarnaast adviseren ze te blijven streven naar samenwerking met managementautoriteiten en meer aandacht te geven aan de verspreiding van resultaten.

Fiscale ondernemerschapsregelingen

Dit traject is begonnen met een data assessment. Ondanks de uitgebreide microbestanden is het niet gelukt om de doeltreffendheid en doelmatigheid van de fiscale regelingen empirisch vast te stellen. Wel is er een vrij degelijke beschrijving van de populatie gebruikers van de fiscale ondernemersregelingen gemaakt (zelfstandigenaftrek, MKB winstvrijstelling, kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA), Fiscale Oudedagsreserve (FOR), meewerkaftrek, startersaftrek en startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid, willekeurige aftrek starters). Het rapport is zonder reactie naar de Tweede Kamer gestuurd.

Doorlichting en evaluatie Topsectorenaanpak

Dialogic heeft de evaluatie uitgevoerd met een nieuwe kwalitatieve evaluatiemethodiek waarmee de doeltreffendheid en doelmatigheid van de topsectorenaanpak kon worden beoordeeld. De topsectorenaanpak blijkt doeltreffend en doelmatig. De aanpak is doeltreffend geweest in het meer vraaggericht programmeren van publiek-privaat onderzoek bij Nederlandse kennisinstellingen, het afstemmen van human capital activiteiten en bij exportbevordering. Verder is het aannemelijk dat de aanpak een doelmatige beleidsstrategie is, waarbij de opbrengsten opwegen tegen de ingezette middelen. Dialogic noemt twee onderdelen die in de toekomst kunnen zorgen voor een verdere versterking van de doeltreffendheid van de beleidsaanpak: i) Betrokken partijen moeten meer richting geven aan de ontwikkeling van grensverleggende (innovatie)visies; ii) marktformatie door innovatief aankoopbeleid zou meer deel uit moeten maken van de topsectorenaanpak.

Small Business Innovation Research (SBIR)

Het beleidsonderzoek SBIR is uitgevoerd door Dialogic in samenwerking met UNU-MERIT. Het onderzoeksconsortium komt tot een positieve conclusie over de toegevoegde waarde van SBIR voor het stimuleren van innovatie. Volgens de onderzoekers draagt SBIR bij aan het ontwikkelen van innovatieve oplossingen voor maatschappelijke vraagstukken en kent de aanpak een bewezen maatschappelijke meerwaarde. Daarbij maken de onderzoekers de kanttekening dat de projecten niet altijd direct in marktrijpe oplossingen resulteren. Bovendien is er niet altijd direct een kant-en-klare markt beschikbaar. Dit valt te verklaren door de huidige opzet van SBIR: SBIR richt zich op het ontwikkelen van innovatieve oplossingen die nog niet in de markt aanwezig zijn. Economische effecten zijn daardoor moeilijk aan te tonen. De onderzoekers doen ook verschillende aanbevelingen om het potentieel van SBIR nog beter te benutten en de economische en maatschappelijke impact te vergroten, waaronder het instellen van een vast EZ-budget voor SBIR en het versterken van het commitment bij opdrachtgevers om over te gaan tot daadwerkelijke aanschaf.

Artikel 3 Toekomstfonds

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Artikel

Jaar van afronding

Vindplaats

1. Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   

1a. Beleidsdoorlichtingen

   
 

Doorlichting artikel 3

3

2020

 
         

1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   
 

Kapitaalverstrekking ROM’s

3

2016

Kamerstuk, 29 697, nr. 23

         

2. Toetsbare beleidsplannen

   
       

Zie alinea einde bijlage 2.

Artikel 4 Een doelmatige en duurzame energievoorziening

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Artikel

Jaar van afronding

Vindplaats

1. Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

1a. Beleidsdoorlichtingen

 

Een doelmatige en duurzame energievoorziening

4

2020

 

1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

Innovatie agenda energie

4

2016

Kamerstuk, 31 530, nr. 2

 

Green Deals

4

2016

Kamerstuk, 33 043, nr. 71

 

Proeftuinen Smart Grids

4

2017

Het evaluatieonderzoek wordt in 2018 uitgevoerd.

 

Warmtewet

4

2016

Kamerstuk, 34 415, nr. 1

 

Rijkscoördinatieregeling

4

2016

Kamerstuk, 2017D01893

 

Garantieregeling aardwarmte

4

2016

Kamerstuk, 31 239, nr. 220

 

Topsector Energie: evaluatie topsectorenaanpak

4

2017

Kamerstuk, 32 637, nr. 289

 

Energieakkoord

4

2016

Kamerstuk, 30 196, nr. 479

 

SDE+

4

2016

Kamerstuk, 31 239, nr. 249

 

ECN

4

2017

Kamerstuk, 32 637, nr. 274

 

Wet voorraadvorming Aardolieproducten (Wva 2012)

4

2017

Het evaluatieonderzoek is uitgevoerd. Het rapport wordt begin 2018 met een kabinetsreactie aan de Tweede Kamer aangeboden.

 

Salderingsregeling

4

2017

Kamerstuk, 31 239, nr. 251

 

Subsidieregeling innovatie hernieuwbare energie

4

2017

Kamerstuk, 30 196, nr. 572

 

Demonstratie energie-innovatie (DEI)

4

2017

Kamerstuk, 30 196, nr. 572

 

Topsector Energie: TKI tenderregelingen

4

2017

Kamerstuk, 30 196, nr. 572

 

Postcoderoosregeling

4

2017

Het evaluatieonderzoek is uitgevoerd. Het rapport wordt begin 2018 met een kabinetsreactie aan de Tweede Kamer aangeboden.

 

Subsidie indirecte emissiekosten ETS

4

2017

Kamerstuk, 30 196, nr. 569

         

2. Overig onderzoek

 

Tussenevaluatie energie-audits (op basis van Europese Energie-Efficiency richtlijn (EED))

4

2017

Het evaluatieonderzoek wordt uitgevoerd. Het rapport wordt in 2018 met een kabinetsreactie aan de Tweede Kamer aangeboden.

 

Derde structuurschema Elektriciteitsvoorziening (SEV III)

4

2017

Het evaluatieonderzoek is uitgevoerd. Dit dossier hangt samen met de invoering van de Omgevingswet. Het rapport en de beleidsreactie zullen in samenhang daarmee aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

 

Onderzoek algemeen Instrumentarium Geothermie

4

2016

Kamerstuk, 31 239, nr. 220

         

3. Toetsbare beleidsplannen

       

Zie alinea einde bijlage 2.

Samenvatting afgeronde evaluaties 2017 artikel 4

Topsector Energie: evaluatie topsectorenaanpak

Zie omschrijving Doorlichting en evaluatie Topsectorenaanpak (artikel 2).

ECN

In de Visie op het Toegepast Onderzoek (Kamerstuk 32 637, nr. 68) heeft het kabinet toegezegd om de zes organisaties voor toegepast onderzoek (TO2) elke vier jaar te evalueren op kwaliteit en impact van het onderzoek. Deze evaluatie is in 2017 uitgevoerd door Dialogic/Technopolis. Dit betreft het duurzame energieonderzoek van de Stichting ECN (hierna: ECN) en niet de nucleaire activiteiten.

Op basis van verschillende informatiebronnen oordeelt de evaluatiecommissie dat de kwaliteit van ECN positief tot zeer positief is (3–4 op een schaal van 4). ECN verricht zeer goed en hooggewaardeerd onderzoek voor zijn stakeholders. Een deel van het onderzoek behoort tot de wereldtop. De evaluatiecommissie oordeelt verder dat de impact ook positief tot zeer positief is (3–4 op een schaal van 4). De commissie is overtuigd dat ECN relevant en doeltreffend onderzoek doet. Het staat in goede verbinding met een grote diversiteit aan stakeholders. De kennisbenutting is van groot strategisch belang voor het behalen van doelen zoals die zijn geformuleerd voor 2050 in het Energieakkoord en door de EU-lidstaten. Er kan op onderdelen worden verbeterd zodat ook in de toekomst essentiële impact kan worden gerealiseerd. De commissie acht het niet mogelijk een score te geven voor vitaliteit. De uitwerking van de ontvlechting van de nucleaire activiteiten en het duurzame energieonderzoek van de Stichting ECN, en het daarmee samenhangend onderbrengen van onderdelen van ECN bij TNO en PBL, is allesbepalend voor de vitaliteit van ECN.

Salderingsregeling

De evaluatie van de salderingsregeling is in 2016 vervroegd uitgevoerd en in 2017 aan de Tweede Kamer gezonden. Het evaluatierapport «de historische impact van salderen» is opgesteld door onderzoeksbureau PwC en is tot stand gekomen met de inbreng van een groot aantal belanghebbende partijen. Ten aanzien van de doelmatigheid en kosteneffectiviteit is geconcludeerd dat de stimulans van de salderingsregeling in euro’s per kWh, afhankelijk van de aannames en het gekozen perspectief, in alle gevallen (vrijwel) gelijk aan of hoger ligt dan de stimulering via de SDE+. Op basis van de vergelijking in termen van euro’s per ton vermeden CO2-uitstoot blijkt de salderingsregeling een relatief dure regeling. Deze evaluatie geeft bouwstenen voor de vormgeving van de stimulering van lokale hernieuwbare energie vanaf 2020, waarvoor in 2018 een stimuleringskader wordt ontworpen.

Beleidsevaluatie Energie-innovatieregelingen (Subsidieregeling innovatie hernieuwbare energie, Demonstratie energie-innovatie (DEI), Topsector Energie: TKI-tenderregelingen)

De energie-innovatieregelingen zijn geëvalueerd door onderzoeksbureaus Dialogic en SEO Economisch Onderzoek. Drie (type) regelingen om Nederlandse duurzame energie-innovaties te stimuleren worden hierin geëvalueerd. Het rapport geeft inzicht in de doeltreffendheid en doelmatigheid van de regelingen en de mogelijkheden om deze te vergroten. De regelingen worden, conform de doelstellingen, ingezet voor innovatie- en demonstratieprojecten die binnen enkele jaren een bijdrage leveren aan energiebesparing en duurzame energieopwekking. Ook zijn er door de regelingen de afgelopen jaren beduidend meer samenwerkingsverbanden ontstaan op thema’s als windenergie, zon PV, biomassa en energiebesparing (doel Topsector Energie) en zijn de verbindingen sneller gelegd en gaan ze langer door dan bij voorgaand energie-innovatiebeleid. Op basis van de maatstaf Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk (WBSO) zijn bedrijven die deelnemen aan de regelingen niet meer gaan investeren in innovatie dan afgewezen bedrijven. De WBSO als maatstaf kent echter een aantal beperkingen, waaronder dat 50–70% van de bedrijven niet WBSO-actief is in het jaar van de subsidieaanvraag en een deel van de partijen geen aanspraak kan maken op de WBSO. Ook zijn er nog geen aanwijzingen gevonden dat deelname aan de regelingen al meer omzet, export en werkgelegenheid tot gevolg heeft. Hier is doorgaans ook meer tijd voor nodig. Of met minder kosten hetzelfde bereikt had kunnen worden (doelmatigheid) is niet aan te tonen, zeker niet omdat er meerdere doelen tegelijkertijd worden nagestreefd. De uitvoering door RVO wordt door de aanvragers als zeer klantvriendelijk ervaren en de uitvoeringslasten zijn goed op orde.

Subsidie indirecte emissiekosten ETS

De evaluatie concludeert dat de regeling effectief is in het voorkomen van carbon leakage. Het oordeel van de evaluatie over doeltreffendheid van de subsidieregeling houdt tevens in dat de regeling voldoet aan de afspraken in het Energieakkoord in 2013 ten aanzien van de borging van de concurrentiepositie van energie-intensieve bedrijven. Het algemene oordeel van de doelmatigheid van de uitvoering van de regeling is positief. Dit betekent dat het effect van de regeling wordt bereikt tegen relatief lage kosten en administratieve lasten. De evaluatie vergelijkt de Nederlandse subsidieregeling met de financiële compensatie van de indirecte emissiekosten ETS in acht andere landen. Deze vergelijking laat zien dat het niveau van de compensatie in Nederland vergelijkbaar is met de compensatie in naburige landen. SEO doet een aantal aanbevelingen ten aanzien van mogelijke aanpassingen van de regeling die bij een eventuele voortzetting mee zullen worden genomen, zoals het dynamisch maken van de referentiewaarden en het meenemen van product- en markteigenschappen die van invloed zijn op het risico van carbon leakage.

Artikel 5 Meerjarenprogramma Nationaal Coördinator Groningen

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Artikel

Jaar van afronding

Vindplaats

1. Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

1a. Beleidsdoorlichtingen

 

Artikel 5 Meerjarenprogramma NCG

5

2021

 

1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

         

2. Toetsbare beleidsplannen

       

Zie alinea einde bijlage 2.

Artikel 6 Concurrerende, duurzame en veilige agro-, visserij- en voedselketens

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Artikel

Jaar van afronding

Vindplaats

1. Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

1a. Beleidsdoorlichtingen

 

Concurrerende, duurzame en veilige agro, visserij en voedselketen

6

2019

 

1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

Evaluatie van rijksregelingen met POP 2-cofinanciering (waaronder Investeringsregeling Jonge Agrariërs, subsidieregeling kleine en grote netwerken, subsidieregeling beroepsopleiding en voorlichting, Demonstratieregeling, Samenwerking bij innovatie NU, functionele agrobiodiversiteit, demoregeling proefprojecten GLB, demoregeling Schoon en Zuinig, Fijnstofmaatregelen en luchtwassers)

6

2017

Kamerstuk, 28 625, nr. 255

 

Brede weersverzekering

6

2017

Kamerstuk, 31 710, nr. 68

 

Investeringsregeling energiebesparing (IRE) en Nu duurzaamheidsinvesteringen

6

2016

Kamerstuk, 28 625, nr. 241

 

Eindevaluatie Europees Visserijfonds

6

2017

Kamerstuk, 32 201, nr. 87

 

Inbeslaggenomen goederen (IBG) en Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID)

6

2016

Kamerstuk, 28 286, nr. 886

 

Stimuleringssubsidie biologische Productie

6

2016

Kamerstuk, 29 842, nr. 40

 

Consumentenbond Voedselonderzoek

6

2016

Kamerstuk, 31 532, nr. 163

 

Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren (LICG)

6

2016

Kamerstuk, 28 286, nr. 883

 

GD basismonitoring en Diergezondheidsfonds (DGF)

6

2018

Afronding evaluatie wordt voorzien in 2018.

 

Identificatie en registratie Hond

6

2016

Kamerstuk, 28 286, nr. 883

 

Regeling Stidug

6

2016

Kamerstuk, 32 627, nr. 24

 

Verlaagd tarief glastuinbouw

6

2016

Kamerstuk, 32 627, nr. 24

 

Meststoffenwet

6

2017

Kamerstuk, 33 037, nr. 193

 

Programma Internationale Agroketens (PIA)

6

2017

Afronding evaluatie wordt voorzien in het begin van 2018.

 

Raad voor de Plantenrassen

6

2017

Kamerstuk, 25 268, nr. 157

 

College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden

6

2017

Kamerstuk, 27 858, nr. 399

 

Voedingscentrum

6

2017

De evaluatie van het Voedingscentrum wordt in 2018 uitgevoerd in het bredere verband van de Voedselagenda en het thema voedselverspilling.

 

Plantaardige en biologische keuringsdiensten (NAK, NAKtuinbouw, BKD, KCB)

6

2017

Kamerstuk, 25 268, nr. 157

 

Tussentijdse evaluatie Meerjarenafspraak Energietransitie Glastuinbouw 2014–2020

6

2017

Kamerstuk, 32 627, nr. 27

         

2. Overig onderzoek

     
 

Evaluatie Actieplan Stalbranden

6

2017

Kamerstuk, 34550 XIII, nr. 138

 

Agentschapsdoorlichting Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit

6

2016

Kamerstuk, 33 835, nr. 33

 

WOT Natuur en milieu

6

2017

Kamerstuk, 34 550 XIII, nr. 132

 

CO2-convenant en systeem glastuinbouw

6

2017

Kamerstuk, 32 813 / 32 627, nr. 149

         

3. Toetsbare beleidsplannen

 
       

Zie alinea einde bijlage 2.

Samenvatting afgeronde evaluaties 2017 artikel 6

Evaluatie Agroregelingen met POP 2-cofinanciering en fijnstofmaatregelen

In de evaluatie zijn de effecten gemeten van de verleende subsidies op de fiscale inkomens- en vermogensontwikkeling op bedrijfsniveau. Deze effecten zijn positief voor de kennisgerichte maatregelen «Praktijknetwerken», «Samenwerking bij innovatieprojecten» en «Functionele agrobiodiversiteit». De invloed van de milieu gerelateerde subsidies op gecombineerde luchtwassers en fijnstof blijken minimaal neutraal geweest te zijn, negatieve inkomens- en vermogenseffecten zouden averechts hebben gewerkt op de verspreiding van deze technieken. De evaluatie ondersteunt de noodzaak van een andere aanpak voor bedrijfsovername door jonge landbouwers zoals ik momenteel onderzoek met een bedrijfsovernamefonds.

Evaluatie Regeling brede weersverzekering

Uit de evaluatie van de Regeling brede weersverzekering blijkt dat het aantal boeren en tuinders met een Brede Weersverzekering in de periode 2010–2015 jaarlijks met ruim 16% is gegroeid. Met de huidige omvang van circa 1.700 polissen is het niet mogelijk voor de Brede Weersverzekering om, zonder subsidie, in de markt te functioneren als zelfstandig verzekeringsproduct. De verwachting is dat de groei nog wel door zal zetten. De uitvoering van de regeling door RVO.nl is efficiënt en rechtmatig. De aanbevelingen van Wageningen Economic Research (WUR-WEcR) worden in de werkgroep Brede Weersverzekering betrokken bij het actualiseren van de Brede Weersverzekering in het licht van klimaatadaptatie en nieuwe GLB-kaders (Gemeenschappelijk Landbouw Beleid).

Eindevaluatie Europees Visserijfonds

  • Er is nog veel ruimte in en urgentie voor ketenontwikkeling, met het oog op behoud en versterking van de sector in deze tijd van globalisering;

  • Stimuleer maatregelen in het kader van de klimaatdoelstellingen, bijvoorbeeld CO2-reductie;

  • Stimuleer projecten waarbij meer verantwoordelijkheid bij de sector komt te liggen. Voorbeelden hiervan zijn beheerplannen, selectiviteit en datacollectie.

Evaluatie Meststoffenwet

Het syntheserapport evaluatie Meststoffenwet 2016 van PBL meldt:

  • dat in het algemeen het mestbeleid en -regelgeving effectief is, maar onvoldoende om tot volledig doelbereik te komen;

  • er zijn specifieke maatregelen nodig per gewas/teelt/gebied en de oplossing ligt ook in regionale samenwerking met alle belanghebbenden;

  • er zal een balans moeten worden gevonden tussen bescherming van het milieu en bescherming van agrarische ondernemers.

Evaluatie van de vier plantaardige keuringsdiensten (NAK, NAKtuinbouw, BKD en KCB) en de Raad voor de Plantenrassen

In 2017 zijn de vier plantaardige keuringsdiensten (en de Raad voor de Plantenrassen), zelfstandige bestuursorganen, extern geëvalueerd. Conclusie hiervan is:

  • deskundigheid en betrokkenheid van de zelfstandige bestuursorganen hebben bijgedragen aan het hoge niveau van het stelsel van keuringen in de plantaardige sector;

  • de samenwerking met NVWA draagt bij aan internationaal hoog aanzien van kwaliteit en gezondheid van Nederlands plantaardige materiaal;

  • er is groot draagvlak in de sector, flexibiliteit en een hoge kwaliteit van de uitvoering tegen een aanvaardbare hoogte van de tarieven.

Op basis hiervan is de volgende reactie aan beide Kamers verzonden:

  • uit de evaluatie van de plantaardige keuringsdiensten blijkt dat de deskundigheid en betrokkenheid bijdragen aan een hoog niveau van het stelsel;

  • ook de samenwerking met de NVWA draagt bij aan een hoge kwaliteit en plantgezondheid en het internationale aanzien daarvan. In 2016 en 2017 zijn nieuwe Europese regels vastgesteld en in werking getreden op het gebied van plantgezondheid en officiële controles. Die moeten in 2019 rechtstreeks van toepassing worden. Ik werk momenteel aan de herziening van de Plantenziektenwet en onderliggende regelgeving waarin deze Europese regels, voor zover nodig, worden verankerd;

  • uitgangspunt daarbij is om zoveel mogelijk de huidige werkwijze en samenwerking van de NVWA en de keuringsdiensten voort te zetten.

Evaluatie College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden

Het verslag met daarin de beoordeling van de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het functioneren van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) geeft een positief beeld. De klanttevredenheid is sterk verbeterd. Een aandachtspunt is het terugbrengen van de doorlooptijden van het afhandelen van dossiers binnen de daarvoor geldende wettelijke termijnen en het verkrijgen van inzicht in de prestaties van het Ctgb.

Evaluatie wettelijke onderzoekstaken op het gebied van natuur en milieu 2012–2016

De kwaliteit van de uitvoering van de wettelijke onderzoekstaken natuur en milieu door Wageningen Research wordt positief beoordeeld. De onafhankelijkheid van de uitvoering is goed geborgd. De invulling van de werkzaamheden wordt binnen de afgesproken kaders uitgevoerd op een effectieve en doelmatige wijze. De sturing en het toezicht vanuit het ministerie hierop wordt als voldoende beoordeeld. Belangrijkste aandachtspunt is om de functie en rollen van de verschillende overlegorganen en het PBL te verhelderen en de kaders hierop te actualiseren. Deze aanbeveling is overgenomen.

Tussentijdse evaluatie Meerjarenafspraak Energietransitie Glastuinbouw 2014–2020

De gemaakte afspraken zijn door de partijen nagekomen. De CO2-emissiereductie, voortgang bij de ambities, de kennis- en techniekontwikkeling en de kennisuitwisseling verlopen volgens plan, zoals beschreven in het convenant. Er is zeer helder en consistent richting gegeven aan het innovatiezoekproces, op consistente wijze gewerkt aan meerdere oplossingsrichtingen in intensieve interactie met de glastuinbouwpraktijk, in ruime mate aandacht besteed aan alle sleutelprocessen voor het opbouwen van een innovatie-ecosysteem. Een belangrijke succesfactor is onder andere de publiek-private samenwerking. Voor het succesvol verlopen van de energietransitie dient het programma gecontinueerd te worden.

Evaluatie Actieplan Stalbranden

De belangrijkste conclusies uit het onderzoek zijn:

  • 1) Het brandveiligheidsbewustzijn van veehouders en erfbetreders lijkt te zijn toegenomen.

  • 2) De kans op brand met dierlijke slachtoffers in nieuwbouwstallen is afgenomen door onder andere nieuwe bouwvoorschriften in het bouwbesluit (2014). Bij bestaande bouw is verbetering van de brandveiligheid in stallen te zien, zei het in geringe mate. Dit komt onder andere door toename van de keuringen van technische installaties, het ontwikkelen van NEN-normen voor veestallen en het opnemen van brandpreventie in keurmerken.

  • 3) Sinds 2014 wordt systematisch data bijgehouden over de oorzaken van stalbranden door Brandweer Nederland in samenwerking met het Verbond van Verzekeraars. Daarmee is inzicht in de verschillende oorzaken van stalbranden toegenomen.

Evaluatie CO2-convenant en systeem glastuinbouw

De inspanningsverplichting uit het CO2-convenant tot 2016 is gehaald. Door middel van wet- en regelgeving is het hoofddoel «zekerheid over het halen van de klimaattaakstelling glastuinbouw in 2020» geborgd. Het systeem voldoet als tegenprestatie voor het lagere energiebelastingtarief. Over «doelmatigheid» is geen éénduidige conclusie mogelijk omdat de teelt gerelateerde CO2-emissie sowieso onder het plafond is gebleven. Een alternatief lijkt echter niet voorhanden. Uitbreiding van het systeem naar individueel niveau moet vanwege staatssteunaspecten privaat worden vormgegeven.

Artikel 7 Groen onderwijs van hoge kwaliteit

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Artikel

Jaar van afronding

Vindplaats

1. Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

1a. Beleidsdoorlichtingen

 

Groen onderwijs van hoge kwaliteit

7

2019

 

1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

Duurzaam Door (voorheen Natuur- en milieueducatie)

7

2017

Kamerstuk, 30 196, nr. 552

         

2. Toetsbare beleidsplannen

       

Zie alinea einde bijlage 2.

Samenvatting afgeronde evaluaties 2017 artikel 7

Duurzaam Door (voorheen Natuur- en milieueducatie)

  • Het succes van het programma DD vertaalt zich in honderden unieke partners, die bereid zijn om hun kennis en ervaring actief te delen met elkaar en met derden;

  • Met het programma DD wordt ook invulling gegeven aan het internationale doel waaraan Nederland zich heeft gecommitteerd, waaronder sustainable development goal 4.7: «By 2030, ensure that all learners acquire the knowledge and skills needed to promote sustainable development, including, among others, through education for sustainable development and sustainable lifestyles,...»;

  • Bij de afronding van de afgelopen programmaperiode (2013–2016) is de balans opgemaakt. Daarbij is gebruik gemaakt van de uitkomsten van de evaluaties van deze programmaperiode. De belangrijkste resultaten zijn:

    • Er zijn landelijk 208 opdrachten en 14 samenwerkingsovereenkomsten met multi-stakeholdergroepen opgesteld en uitgevoerd. Daarnaast heeft iedere provincie een portfolio van ca. 20 projecten opgesteld en uitgevoerd;

    • Er zijn 32 regionale duurzaamheidsnetwerken begeleid;

    • Er zijn 296 publicaties (in wetenschappelijke tijdschriften, boeken, magazines en via sociale media) verschenen, een onderwijs ICT-systeem «Groen Gelinkt» en een website DD met bijbehorende nieuwsbrieven gerealiseerd;

    • In de periode 2013–2016 zijn vele bijeenkomsten, studiedagen en conferenties georganiseerd, nationaal en internationaal, gericht op de duurzaamheidsthema’s. Deze zijn georganiseerd door het programma DD als ook door de deelnemende partners.

Artikel 8 Natuur en biodiversiteit

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Artikel

Jaar van afronding

Vindplaats

1. Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

1a. Beleidsdoorlichtingen

 
 

Natuur en biodiversiteit

8

2021

 

1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

Kroondomeinen

8

2017

Deze evaluatie wordt begin 2018 opgeleverd.

 

Natuurschoonwet 1928

8

2016

Kamerstuk, 33 576, nr. 90

 

Evaluatie Natuurbeleidsplan Caribisch Nederland

8

2017

Het eindrapport komt beschikbaar in het eerste kwartaal van 2018.

 

Evaluatie Natuurpact

8

2017

Kamerstuk, 33 576, nr. 96

 

Natuurvisie

8

2017

Deze evaluatie is gecombineerd met de evaluatie van het Natuurpact, zie: Kamerstuk, 33 576, nr. 96

 

Burgereducatie/IVN

8

2017

Deze evaluatie wordt begin 2018 opgeleverd en wordt daarna met een beleidsreactie aan de Kamer aangeboden.

 

Wet natuurbescherming

8

2019

Deze wet is pas per 1 januari 2017 in werking getreden. De evaluatie schuift daarom door naar 2019 of wordt meegenomen in de evaluatie van de Omgevingswet.

 

In Beslag genomen Goederen (IBG)

8

2017

Het aanleveren van voor de evaluatie benodigde databestanden door RVO.nl vraagt meer tijd. De verwachting is dat het evaluatierapport in het eerste kwartaal 2018 wordt opgeleverd.

 

Natura2000 Doelendocument

8

2018

Deze evaluatie start na afronding EU-fitnesscheck Vogel- en Habitatrichtlijnen, het actieplan van de Europese Commissie en de vaststelling van beheerplannen N2000. Oplevering van de evaluatie wordt in 2018 verwacht.

 

Vrijstelling vergoeding bos- en natuurbeheer

8

2017

Kamerstuk, 33 576, nr. 106

 

Vrijstelling bos- en natuurterreinen forfaitair rendement

8

2017

Kamerstuk, 33 576, nr. 106

 

Vrijstelling landinrichting

8

2017

Kamerstuk, 33 576, nr. 106

 

Vrijstelling Bureau Beheer Landbouwgronden

8

2017

Kamerstuk, 33 576, nr. 106

 

Vrijstelling natuurgrond

8

2017

Kamerstuk, 33 576, nr. 106

 

Bosbouwvrijstelling

8

2017

Kamerstuk, 33 576, nr. 106

         

2. Overig onderzoek

 

Balans van de leefomgeving

8

2016

Door PBL, conform de Natuurbeschermingswet.

 

EHS Groot project 2014 dan wel eindrapportage EHS

8

2018

Op verzoek van de Tweede Kamer wordt een eindevaluatie opgeleverd.

 

Voortgangsrapportage Natuurpact

8

 

Jaarlijks vanaf 2015. Kamerstuk, 33 576, nr. 99.

         

3. Toetsbare beleidsplannen

       

Zie alinea einde bijlage 2.

Samenvatting afgeronde evaluaties 2017 artikel 8

Evaluatie fiscale vrijstellingen bos en natuur

In deze evaluatie zijn zes fiscale vrijstellingen op het gebied van bos en natuur geëvalueerd. De evaluatie is gericht op de doeltreffendheid en doelmatigheid van de vrijstellingen in de periode 2012–2015. De onderzoekers hebben aangaande de vrijstellingen de volgende conclusies getrokken:

Vrijstellingen van inkomstenbelasting en/of vennootschapsbelasting

  • De bosbouwvrijstelling is een objectieve vrijstelling die bepaalt dat de winst van het bosbedrijf niet belast is. Dit geldt voor iedere ondernemer/onderneming die bos exploiteert. Deze vrijstelling draagt bij aan het bosbeheer door ondernemingen.

  • De vrijstelling vergoeding bos- en natuurbeheer is een objectieve vrijstelling voor aangewezen subsidieregelingen ten behoeve van de ontwikkeling en instandhouding van bos en natuur. De ontwikkeling en instandhouding van bos- en natuurterreinen is vooral afhankelijk van de beschikbare subsidies, waarbij de fiscale vrijstelling een aanvullende betekenis heeft. Dit geldt vooral voor de functieverandering van landbouwgrond naar natuur in bepaalde gebieden, waarbij grote bedragen gemoeid zijn om het vermogensverlies te compenseren. Deze vrijstelling zorgt ervoor dat de betreffende subsidies lager kunnen blijven om hetzelfde effect te bereiken.

  • De vrijstelling bos- en natuurterreinen bij voordeel uit sparen en beleggen houdt in dat particulieren de waarde van hun betreffende bezit niet aangeven in box 3 van de inkomstenbelasting. Deze vrijstelling draagt bij aan de aantrekkelijkheid van het particuliere bezit van bos en natuur.

Vrijstellingen van overdrachtsbelasting

  • De vrijstelling overdrachtsbelasting natuurgronden stelt verkrijgers van natuurgronden vrij van overdrachtsbelasting. Deze vrijstelling bevordert de aantrekkelijkheid van natuur als investeringsobject.

  • De vrijstelling overdrachtsbelasting WILG (Wet Inrichting Landelijk Gebied) is een middel om de structuurverbetering van het landelijk gebied te helpen realiseren. De vrijstelling bevordert dat de overdracht van de onroerende zaken via kavelruil en herverkaveling zonder fiscale barrière «geruisloos» plaatsvindt naar betrokken partijen. Dit maakt het eenvoudiger om wegen, waterlopen en overige infrastructuur aan te leggen en gronden van eigenaren kunnen zo dichter bij elkaar worden gebracht. Door de onderzoekers wordt echter het signaal afgegeven dat er mogelijk ook kavelruil wordt gerealiseerd zonder objectieve verbetering van de inrichting van het landelijk gebied.

  • De BBL-vrijstelling (Bureau Beheer Landbouwgronden) is een subjectieve en generieke vrijstelling van overdrachtsbelasting voor verkrijgingen in het kader van het overheidsbeleid. Van oudsher heeft de vrijstelling bijgedragen aan de structuurverbetering van het landelijk gebied. De vrijstelling sluit geheel aan op de behoefte van BBL.

Overzicht afgeronde evaluaties en overige onderzoeken EZ 2013–2015

Voorgaande overzichten betreffen de afgeronde onderzoeken in 2016 en 2017. Voor afgeronde evaluaties en overige onderzoeken in de periode 2013–2015 wordt verwezen naar de publicaties via www.rijksbegroting.nl/beleidsevaluaties:

2013: http://www.rijksbegroting.nl/beleidsevaluaties/evaluaties-en-beleidsdoorlichtingen/2013/afgerond-evaluatie-en-overig-onderzoek/xiii-economische-zaken

2014: http://www.rijksbegroting.nl/beleidsevaluaties/evaluaties-en-beleidsdoorlichtingen/2014/evaluatie-en-overig-onderzoek/xiii-economische-zaken

2015: http://www.rijksbegroting.nl/2015/verantwoording/jaarverslag,kst221658_37.html

Inzichtelijk maken van doelen, financiële consequenties en doelmatigheid van nieuw beleid (toetsbare beleidsplannen)

Aan het onderwerp «toetsbare beleidsplannen» is binnen EZ invulling gegeven door nieuwe financiële instrumenten en wetgeving voor te leggen aan de Monitorcommissie (MC). De MC is ingesteld door de Bestuursraad en kijkt op een kritische manier naar nut, noodzaak en vormgeving van nieuwe of gewijzigde financiële beleidsinstrumenten (onder andere subsidie-instrumenten) of belangrijke regelgeving (wetsvoorstellen of AMvB’s die in het rijksbrede Wetgevingsprogramma worden opgenomen). De MC bestaat uit vertegenwoordigers van het kerndepartement en de EZ-diensten, die met het oog op onafhankelijkheid deelnemen op persoonlijke titel.

De MC toetst een beleidsvoorstel (financieel instrument/wetsvoorstel) en hierbij zijn de IAK-vragen (Integraal Afwegingskader) leidend. Aangezien 2017 in het teken stond van de kabinetsformatie heeft dit in 2017 niet tot afgeronde toetsbare beleidsplannen geleid die aan de Kamer zijn aangeboden.

De directie Financieel-Economische Zaken (FEZ) toetst alle nieuwe beleidsplannen op financiële gevolgen. Bij de beoordeling worden effectiviteit en efficiency in overweging genomen.

BIJLAGE 3: EXTERNE INHUUR

Ministerie van Economische Zaken (XIII) verslagjaar 2017 Bedragen x € 1.000

Programma- en apparaatskosten

 

1. Interim-management

2.628

2. Organisatie- en Formatieadvies

1.231

3. Beleidsadvies

1.215

4. Communicatieadvisering

927

Beleidsgevoelig (som 1 t/m 4)

6.001

5. Juridisch Advies

818

6. Advisering opdrachtgevers automatisering

106.908

7. Accountancy, financiën en administratieve organisatie

6.323

(Beleids)ondersteunend (som 5 t/m 7)

114.049

8. Uitzendkrachten (formatie & piek)

63.771

Ondersteuning bedrijfsvoering

63.771

Totaal uitgaven inhuur externen

183.821

Toelichting op het inhuurpercentage 2017

Het kabinet hanteert, naar aanleiding van de motie Roemer, een norm voor externe inhuur van 10% van de personeelskosten. Het inhuurpercentage van EZ komt uit op 19,6%. De overschrijding van de norm is het gevolg van inhuur bij DICTU en RVO.nl. In geval van DICTU is de aanleiding met name de behoefte aan specifieke (ICT) expertise, deels samenhangend met (tijdelijke) ICT-projecten, zoals de ontwikkeling van de Cloud-infrastructuur en de Cloud-werkplek. In geval van RVO.nl betreft het met name de «flexibele schil», zodat ingespeeld kan worden op fluctuaties in het gevarieerde opdrachtenpakket dat RVO.nl uitvoert en waarvoor gespecialiseerde kennis nodig is (opdrachten van diverse ministeries gericht op ondernemend Nederland bij duurzaam, agrarisch, innovatief en internationaal ondernemen). Het inzetten van externe inhuur biedt de flexibiliteit om efficiënt met dit spanningsveld tussen vraag en aanbod om te gaan. Beide diensten hebben in 2017 een plan van aanpak geïmplementeerd om vanaf 2018 externe inhuur structureel zo veel mogelijk te beperken. Het gaat dan onder meer om:

  • het formuleren van beleid ten aanzien van externe inhuur opnemen in het strategisch personeelsplan en hieruit een doelstelling formuleren voor de optimale verhouding tussen inhuur en eigen personeel;

  • het uitbesteden van werkzaamheden in de vorm van resultaatgerichte opdrachten in plaats van externe inhuur;

  • het terugbrengen van de externe inhuur door deze te vervangen door eigen personeel. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het rijks trainee programma en gerichte werving.

In 2017 zijn de Rijksbegrotingsvoorschriften voor de verantwoording van externe inhuur voor het onderdeel ICT herzien en is het boeken van inhuur voor beheer, onderhoud en ontwikkeling van ICT-systemen in lijn gebracht met de definitie van externe inhuur. Deze herziening heeft voor EZ geleid tot een substantiële stijging van externe inhuur ten opzichte van het voorgaande jaar.

Rapportage overschrijding maximumuurtarief externe inhuur buiten mantelcontracten

In onderstaande tabel wordt weergegeven in hoeveel gevallen in 2017 door het ministerie buiten de mantelcontracten om externe krachten zijn ingehuurd boven het voor de organisaties van het rijk afgesproken maximumtarief van € 225 (exclusief BTW).

Inhuur externen buiten raamovereenkomsten

2017

Aantal overschrijdingen maximumuurtarief

geen

Toelichting

 

BIJLAGE 4: EUROPESE GELDSTROMEN

Inleiding

Deze bijlage biedt inzicht in de Europese geldstromen voor zover relevant voor de beleidsterreinen van EZ. Er wordt ingegaan op een aantal EU-fondsen en EU-programma’s waarbij inzicht wordt gegeven in de EU-geldstromen, de cofinanciering met EZ-middelen en middelen van andere overheden en private partijen.

Meerjarig Financieel kader 2014–2020

In het Meerjarig Financieel Kader (MFK) worden zowel de maximale omvang van de jaarbegrotingen als de verdeling van de middelen over de hoofdthema’s van het beleid vastgelegd. Het MFK is vastgesteld in een verordening. Parallel hieraan wordt in het Eigen Middelen Besluit de financiering van het EU-beleid geregeld. Deze afspraken worden aangevuld met een Interinstitutioneel Akkoord over begrotingsaangelegenheden tussen Europese Commissie, Europees Parlement en Raad.

Eind juni 2017 heeft de Europese Commissie in het kader van de discussie over de toekomst van de EU een reflectiepaper uitgebracht met vijf mogelijke scenario’s voor het MFK na 2020, variërend van handhaving van de status quo tot een ambitieus MFK met een significant hoger budget. Het kabinet heeft medio juli 2017 een reactie op dit paper naar de Tweede Kamer gestuurd.

Eigen Middelen EU

De Eigen Middelen van de EU bestaan uit de volgende onderdelen:

  • 1. Traditionele eigen middelen (vooral invoerrechten);

  • 2. BTW-afdracht;

  • 3. Afdracht op basis van het Bruto Nationaal Inkomen (BNI).

De voor EZ relevante afdrachten zijn de zogenaamde douanerechten op landbouwproducten en productieheffingen (categorie 1: Traditionele eigen middelen). Deze ontvangsten worden op de EZ begroting verantwoord (artikel 6) en worden na inhouding van een perceptiekostenvergoeding afgedragen aan de EU. De afdrachten worden verantwoord in het jaarverslag van Buitenlandse Zaken.

De verschillende EU-programma’s en EU-fondsen

De Europese Commissie stelt voor de realisatie van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, het Gemeenschappelijk Visserijbeleid en het Europees structuurbeleid middelen uit EU-fondsen aan de lidstaten beschikbaar.

Voor EZ zijn de volgende EU-programma’s en EU-fondsen relevant:

  • 1. Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 1e pijler (GLB): het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF);

  • 2. Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 2e pijler (POP): het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO);

  • 3. Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB): het Europees Visserijfonds (EVF) en het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV 2014–2020). EFMZV is de opvolger van EVF;

  • 4. Europees Structuurbeleid: Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO);

  • 5. Horizon 2020 (periode 2014–2020);

  • 6. Europees Fonds voor Strategische Investeringen (EFSI).

1. Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 1e pijler (GLB): Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF)

De ontvangen EU-steun voor het GLB pijler 1 bedraagt in 2017 € 816 mln voor directe inkomenssteun en markt- en prijsmaatregelen. De steun voor markt- en prijsmaatregelen fluctueert afhankelijk van de marktomstandigheden. Ten aanzien van het GLB is EZ verantwoordelijk voor een recht- en doelmatige uitvoering van het op EU-niveau vastgestelde beleid binnen Nederland. De uitvoering van het GLB is aan stringente Europese voorwaarden gebonden die met name de rechtmatigheid van de uitvoering moeten waarborgen. Nederland beschikt vanaf 16 oktober 2013 over één erkend betaalorgaan voor de uitvoering van het GLB (RVO). De Auditdienst Rijk (ADR) is belast met de controle van de door het betaalorgaan ingediende rekeningen bij de Europese landbouwfondsen.

Het Gemeenschappelijk landbouwbeleid pijler 1 maatregelen is onder te verdelen in:

  • a. Basisbetalingsregeling;

  • b. Betaling voor vergroening;

  • c. Betaling voor jonge boeren;

  • d. Graasdierpremie;

  • e. Teruggave financiële discipline;

  • f. Bedrijfstoeslag (nabetalingen);

  • g. Artikel 68 maatregelen (nabetalingen);

  • h. Markt- en prijsbeleid.

a. Basisbetalingsregeling

In 2017 zijn de eerste betalingen gedaan onder het nieuwe GLB. De bedrijfstoeslag is vervangen door de basisbetaling. Voor de basisbetaling is € 498 mln gedeclareerd bij de Europese Commissie.

b. Betaling voor vergroening

Landbouwers die gebruik maken van de basisbetalingsregeling zijn verplicht om vergroeningsmaatregelen toe te passen op hun bedrijf. Voor de vergroeningsbetalingen is 30% van het budget voor directe betalingen bestemd. In 2017 is € 213 mln voor vergroeningsbetalingen gedeclareerd bij de Europese Commissie.

c. Betaling voor jonge boeren

Voor de zogenaamde «top-up» betaling voor jonge boeren is 2% van het budget voor directe betalingen beschikbaar. In 2017 is bij de Europese Commissie € 13,0 mln gedeclareerd voor de «top-up» betaling voor jonge boeren.

d. Graasdierpremie

In 2017 werd € 1,4 mln voor steun aan graasdieren (runderen en schapen) gedeclareerd bij de Europese Commissie.

e. Teruggave financiële discipline

Op alle directe betalingen wordt een korting toegepast ten behoeve van de crisisreserve van de Europese Commissie. Indien de crisisreserve niet (volledig) wordt benut vindt teruggave plaats aan de landbouwers. In 2017 werd € 8,9 mln terugbetaald aan landbouwers.

f. Bedrijfstoeslag (nabetalingen)

In 2017 zijn nabetalingen gedaan die nog vielen onder het oude GLB-regime. Het betroffen voor een belangrijk deel de directe betalingen in de vorm van bedrijfstoeslagen. In 2017 is niet gedeclareerd bij de Europese Commissie voor bedrijfstoeslagen.

g. Artikel 68 maatregelen (nabetalingen)

Op basis van artikel 68 mocht Nederland een deel van de nationale enveloppe voor inkomenssteun herbestemmen voor het stimuleren van bijvoorbeeld milieuvriendelijke landbouw, kwaliteitslandbouw en risicoverzekeringen. In 2017 is voor nabetalingen van regelingen voor duurzame stallen, vaarvergoeding en precisielandbouw niet gedeclareerd bij de Europese Commissie.

h. Markt- en prijsbeleid

Het markt- en prijsbeleid is afgebouwd met als doel de landbouw marktgerichter te maken. Bij het markt- en prijsbeleid zijn er aan de ene kant uitgaven voor reguliere programma’s en aan de andere kant uitgaven in verband met slechte marktsituaties.

In 2017 bestond de reguliere steun uit operationele programma’s groente en fruit van € 41,4 mln, welk € 6 mln lager was dan in 2015 (€ 45,3 mln). Voor afzetbevordering is € 7,8 mln uitgegeven. Het betrof hier uitgaven in het kader van schoolfruit & melk en promotieprogramma’s. De uitgaven voor het Bijenprogramma bedroegen € 0,2 mln.

In verband met de slechte marktsituaties waren er in 2017 uitgaven. Deze bestonden uit tijdelijke bijzondere steunmaatregelen in reactie op het Russische invoerverbod voor de sectoren groente en fruit, waarvoor € 0,9 mln werd uitgekeerd. Voor zuivel en varkensvlees een extra steunpakket van € 30,1 mln waarvan € 7,2 mln voor de melkreductieregeling. Vanwege de marktomstandigheden was € 6,5 mln besteed aan steun voor particuliere opslag van zuivel en varkensvlees en openbare opslag van magere melkpoeder.

Versterking zuivel- en varkenssector

In september 2015 heeft de Europese Raad steun gegeven aan een pakket aan maatregelen voor de melkveehouderij en de varkenshouderij die te kampen hebben met grote marktproblemen. In dit pakket heeft de Europese Commissie in totaal € 500 mln beschikbaar gesteld voor deze sectoren, die de marktsituatie in zijn geheel moeten verbeteren. Hiervan is € 420 mln beschikbaar, die middels nationale enveloppen is verdeeld onder lidstaten. Nederland ontvangt hiervan € 29,94 mln voor de zuivelsector en de varkenshouderij.

Daarnaast zijn vanuit het pakket extra middelen beschikbaar gesteld door de Europese Commissie voor Europese particuliere opslagregelingen voor magere melkpoeder, kaas en varkensvlees en voor Europese regelingen voor de promotie en exportbevordering van zuivel en varkensvlees.

De Europese middelen van € 29,94 mln zijn langs drie sporen verdeeld:

  • 1. Verdere verduurzaming van de melkveehouderij (circa € 10 mln);

  • 2. Vitalisering van de varkenshouderij (circa € 10 mln);

  • 3. Stimuleren van investeringen in mestverwerking voor de melkvee- en varkenshouderij (circa € 10 mln).

In 2017 zijn de middelen voor de verdere verduurzaming van de melkveehouderij uitbetaald.

Voor de maatregelen «vitalisering van de varkenshouderij» en «stimuleren van investeringen in mestverwerking» zijn in 2017 private regelingen opengesteld. De bestedingstermijnen voor de Europese middelen voor deze maatregelen zijn na overleg met de Europese Commissie verlengd van 30 september 2017 tot 31 maart 2018 (vitalisering varkenshouderij) respectievelijk 30 september 2018 (mestverwerking).

In september 2016 heeft de Europese Commissie een tweede maatregelpakket vastgesteld voor melkproducenten en landbouwers in andere veehouderijsectoren in verband met de voortdurende marktproblemen (Verordening (EU) 2016/1613). Nederland heeft hiervan een tweede nationale envelop toegewezen gekregen van € 22,952 mln. Aan deze Europese middelen zijn middelen van EZ en de sector toevoegd.

De tweede nationale envelop is beschikbaar gesteld voor de volgende twee maatregelen:

  • 1. Een beëindigingsregeling voor de melkveehouderij. Totaal was het budgettaire bedrag van deze regeling circa € 32,6 mln. Hiervan is het aandeel Europees geld circa € 18,9 mln en via de EZ-begroting is hieraan € 13,7 mln toegevoegd (aandeel bedrijfsleven en EZ).

  • 2. Een private regeling voor verbetering van de mineralenefficiëntie in de varkenshouderij door het stimuleren van fosforarm veevoer (Europees geld € 4 mln).

De middelen voor de beëindigingsregeling voor de melkveehouderij zijn voor 30 september 2017 uitbetaald. De private regeling voor de varkenshouderij is in uitvoering. De uiterlijke bestedingstermijn van de middelen richting de varkenshouders is 31 maart 2018.

2. Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 2e pijler (POP): Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO)

Op 13 februari 2015 heeft de Europese Commissie het Nederlandse POP3 goedgekeurd.

Conform het akkoord tussen Rijk en provincies zijn de provincies verantwoordelijk voor het overgrote deel van het plattelandsontwikkelingsprogramma 2014–2020 (POP3). De provincies leveren het grootste deel van de benodigde nationale middelen cofinanciering voor POP3, aangevuld met cofinanciering door de waterschappen (verbetering waterkwaliteit).

In overleg met de provincies is besloten POP3 concreet te richten op de volgende thema’s:

  • 1) Versterken van innovatie, verduurzaming en concurrentiekracht;

  • 2) Jonge boeren;

  • 3) Natuur en landschap (zoals afgesproken in het Natuurpact);

  • 4) Verbetering van de waterkwaliteit;

  • 5) LEADER (inclusief projecten onder het programma Duurzaam Door).

Met ingang van 2016 zijn in het POP3 wijzigingen doorgevoerd. In verband met de convergentie naar een gelijke hectare premie in 2019 is besloten tot een herschikking van de beschikbare middelen van de eerste pijler. Hiervan komt € 11,5 mln per jaar voor de periode 2016–2020 ten behoeve van enkele sectoren die te maken krijgen met een substantiële vermindering van directe betalingen (zonder nationale cofinanciering). In totaal € 57,5 mln. Voor de aardappelzetmeelsector (totaal € 5 mln van de 57,5 mln) worden maatregelen uitgevoerd door de provincies Groningen en Drenthe. Daarnaast wordt extra geld aangewend voor watermaatregelen. In de periode 2016–2020 wordt jaarlijks € 20 mln besteed. In totaal € 100 mln. Het gaat hier om EU-middelen waarvoor geen nationale cofinanciering vereist is (100% EU-bijdrage). Wel zijn er met de waterschappen afspraken gemaakt dat de (EU) beschikbare watermiddelen met een zelfde bedrag worden opgehoogd (€ 20 mln jaarlijks). In totaal € 100 mln. Een andere aanpassing betreft de overgang naar een stelsel van collectief agrarisch natuurbeheer met ingang van 2016 (Kamerstuk, 33 576, nr. 3).

Onderstaand volgt een overzicht van de bedragen die gemiddeld per jaar voor het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014–2020 (POP3) beschikbaar zijn (bedragen x € 1 mln):

Kalenderjaar

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

totaal

Bijdrage EU

87,0

87,0

118,5

118,4

118,3

118,1

118,0

765,3

Bijdrage andere overheden

87,0

83,6

103,5

103,6

103,3

103,0

103,0

687

Bijdrage Rijk

 

5,5

5,5

5,5

5,5

5,5

5,5

33

Het EZ aandeel bedraagt circa € 5,5 mln per jaar en deze uitgaven worden verantwoord in het jaarverslag van EZ (artikel 6). Het Rijksaandeel heeft betrekking op de regeling brede weersverzekering. Vanaf 2016 is EZ eveneens verantwoordelijk voor de uitvoering van de regelingen voor de kalversector, aardappelzetmeelsector en vleesveesector. Deze regelingen worden alleen via de EU gefinancierd, de hiervoor benodigde middelen zijn vanuit GLB pijler 1 overgeheveld naar pijler 2.

Onder POP3 is een ruimer bestedingsregime van kracht. Per jaartranche dient het geld binnen 4 jaar te zijn uitgegeven (N+3, was N+2).

De realisatie tot en met 2017 ziet er als volgt uit (bedragen x € 1 mln).

Kalenderjaar

2014

2015

2016

2017

Realisatie totaal 2014–2017

Bijdrage EU

0

33

41

60

134

Bijdrage provincies

0

10

18

25

53

Bijdrage Rijk

0

4

4,6

5,6

14,2

3. Gemeenschappelijk Visserij Beleid (GVB): Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV)

Het GVB is in de eerste plaats gericht op de ontwikkeling van een verantwoorde visserijketen waarmee een evenwichtige en duurzame exploitatie van de visstand wordt bevorderd. Hiertoe zijn in EU-verband regels opgesteld, zoals beperkingen voor bepaalde visserijmethoden. Tevens zijn afspraken gemaakt ter bevordering van de stabiliteit van de vismarkt.

Ontwikkelingen EFMZV 2014–2020

Hoofddoel van het EFMZV is het bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het hervormde GVB, dat wil zeggen aan de verdere verduurzaming en versterking van de concurrentiekracht van de visserij en aquacultuur. Het EFMZV biedt de sector kansen om initiatieven voor meer duurzaamheid, kostprijsverlaging en kwaliteitsverbetering te ontwikkelen en deze te implementeren. Het fonds zal eveneens worden ingezet om uitdagingen op te pakken en oplossingen aan te dragen voor de invoering van de aanlandplicht.

Het EFMZV-instrumentarium, zoals opgenomen in het in februari 2015 goedgekeurde Operationeel Programma, is gericht op 3 hoofdthema’s:

  • 1. Invoering van de aanlandplicht;

  • 2. Verdere verduurzaming van de visserij- en aquacultuur;

  • 3. Verbetering van de rendementen in de visserij- en aquacultuurketen.

In 2017 zijn in uitvoering van het Operationeel Programma de navolgende maatregelen opengesteld voor de visserijsector:

  • 1. Jonge vissers 2017;

  • 2. Innovatieprojecten duurzame visserij;

  • 3. Samenwerkingsprojecten wetenschap en visserij (regeling is tweemaal opengesteld);

  • 4. Productie- en afzetprogramma’s voor productenorganisaties 2017;

  • 5. Innovatieprojecten aquacultuur;

  • 6. Rendementsverbeteringsprojecten.

De maatregelen jonge vissers (budget € 350.000) en productie- en afzetprogramma’s voor producentenorganisaties (budget € 59.000) zijn jaarlijks terugkerende openstellingen en zijn ook in 2017 opengesteld. De maatregel jonge vissers is bedoeld voor jonge vissers om nieuwe economische activiteiten op te starten. Vissers jonger dan 40 jaar kunnen een subsidie ontvangen als zij voor het eerst een vissersvaartuig willen aanschaffen. De maatregel productie- en afzetprogramma’s is bedoeld voor het ondersteunen van producentenorganisaties bij het realiseren van de doelstellingen van de gemeenschappelijke marktordening voor visserij- en aquacultuurproducten.

De maatregel innovatieprojecten duurzame visserij, met een budget van € 3,5 mln volgt uit twee van de drie doelstellingen van het Operationeel Programma van het EFMZV, namelijk verdere verduurzaming van de visserijsector en invoering van de aanlandplicht. Op grond van deze maatregel konden visserijorganisaties, visserijondernemingen en overige marktdeelnemers, al dan niet in samenwerkingsverband, in 2017 in aanmerking komen voor subsidie voor innovatieprojecten gericht op het ecologisch verduurzamen van de visserij.

De maatregel samenwerkingsprojecten wetenschap en visserij is in 2017 tweemaal opengesteld. Eenmaal met een budget van € 1,6 mln en eenmaal met een budget van € 4 mln. De reden voor het dubbel openstellen van deze maatregel is dat er in 2017 veel belangstelling was voor deze maatregel. Het doel van deze maatregel is om vissers te helpen kennis op te doen die zij kunnen gebruiken voor het verduurzamen van hun bedrijfsvoering. Deze maatregel is gericht op het opzetten van netwerken, partnerschapovereenkomsten of verenigingen (kennissystemen) tussen wetenschappers en vissers of visserijorganisaties en op het verrichten van activiteiten daarbinnen, zoals kennisontwikkeling en kennisdeling. Vissers of visserijorganisaties kunnen binnen het kennissysteem aan elkaar en aan de onafhankelijke wetenschappelijke organisatie de vragen stellen die zij hebben met betrekking tot de maatschappelijke uitdagingen, waar de sector voor staat.

In het Nationaal Strategisch Plan Aquacultuur (2014–2020) is een meerjarenvisie opgenomen. Deze is gericht op een duurzame ontwikkeling van de aquacultuur binnen Nederland. Om invulling te geven aan de ontwikkelrichtingen in het plan wordt door middel van de maatregel innovatieprojecten aquacultuur (budget € 2,5 mln) subsidie verleend om innovaties in de aquacultuur te bevorderen. Hierbij worden verschillende aspecten van duurzaamheid meegewogen.

De maatregel rendementsverbeteringsprojecten beoogt de rendementen van de visserijbedrijven te verbeteren, door financiële ondersteuning bij het intensiveren van technologische ontwikkeling en innovatie. Zoals bijvoorbeeld projecten die voor een zo breed mogelijk aantal betrokkenen uit de visserijsector een duidelijke kostenbesparing opleveren of die een duidelijke waardevermeerdering van hun product(en) tot gevolg hebben. Ook het realiseren van een meer vraag gestuurde aanvoer of een kortere keten komt voor steun in aanmerking. Het budget van deze maatregel was € 2,5 mln in 2017.

In het jaar 2017 zijn geen extra met het EFMZV gefinancierde overheidsopdrachten geselecteerd. Wel is door EZ verder gegaan met de uitvoering van reeds geselecteerde projecten:

  • Uitzet van glas- en pootaal;

  • Impact assessment pulse fisheries;

  • Doorontwikkel- en verbeterprogramma VIRIS3;

  • Verbeteren datasystemen en datastromen/uitwisseling;

  • Expertisecentrum visstroperij;

  • Datacollectie 2014–2016;

  • Datacollectie 2017–2019;

  • TransVIR2RVO-01: Basis op Orde VIRIS3 – Onderstroom. Fase 1: Vooronderzoek;

  • TransVIR2RVO-02: Overdracht taken en systemen vangstregistratie van de NVWA naar RVO-VIR. Fase 1: Vooronderzoek;

  • TransVIR2RVO-03: Basis op Orde VIRIS3 – Onderstroom;

  • TransVIR2RVO-05: Vernieuwing ERS Fishing Activity via FLUX;

  • Meerjarig onderzoeksprogramma garnalenpulsvisserij.

Het project uitzet glas- en pootaal heeft betrekking op de inkoop en uitzet van glasaal in het kader van het nationaal aalbeheerplan. De datacollectie projecten betreffen meerjaarlijkse onderzoeken naar visbestanden in het kader van het Data Collection Framework. De TransVIR2RVO projecten en het project doorontwikkel- en verbeterprogramma VIRIS3, zijn IT- projecten bij de afdeling Visserijregelingen van RVO.nl. De projecten beogen de systemen voor visserijregistratie aan te passen aan de meest recente regelgeving en systemen toekomstbestendig te maken. De projecten verbeteren datasystemen en datastromen/uitwisseling en expertisecentrum visstroperij betreffen eveneens IT- projecten. Deze laatsten worden uitgevoerd door de NVWA. Daarnaast wordt middels de projecten impact assessment pulse fisheries en het meerjarig onderzoeksprogramma garnalenpulsvisserij onderzoek gedaan naar de effecten van pulstechniek binnen de visserij.

De voornoemde regelingen en overheidsopdrachten hebben in 2017 nog niet geleid tot uitbetalingen. Dit wordt voor 2018 wel verwacht. De Rijksmiddelen 2018 blijven gereserveerd voor de nationale cofinanciering van het EFMZV.

Financieel overzicht

De Minister van EZ heeft voor de uitvoering van het GVB een Operationeel programma opgesteld voor de periode 2014–2020. De verdeling van de kosten van dit programma tussen overheid en begunstigden bedraagt in de meeste gevallen 50–50. Van het overheidsdeel komt gemiddeld 75% uit het EFMZV, de resterende 25% is nationale cofinanciering.

De voor Nederland beschikbare EU-budgetten voor het EFMZV (2014–2020) zijn (x € 1 mln):

Kalenderjaar

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

totaal

EFMZV middelen

13,9

14,1

14,2

14,5

14,8

14,9

15,1

101,5

Op de begroting van EZ zijn op beleidsartikel 6 voor de cofinanciering van het GVB 2014–2020 de volgende nationale middelen beschikbaar (x € 1 mln):

Kalenderjaar

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

totaal

Rijksmiddelen co-financiering GVB

 

5,0

5,8

7,3

5,3

5,3

1,3

30,0

Tot en met 2017 is er een bedrag van € 1,5 mln uitgegeven. De Rijksmiddelen 2015, 2016 en 2017 waarvoor nog geen uitgaven zijn gedaan, blijven gereserveerd voor de nationale cofinanciering van EFMZV.

4. Europees Structuurbeleid: Europees Fond voor Regionale Ontwikkeling (EFRO)

Programmaperiode 2014–2020

Voor de programmaperiode 2014–2020 ontvangt Nederland middelen uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO): € 507 mln voor de vier landsdelige programma’s en € 389 mln voor de Interreg (A,B en C) programma’s voor grensoverschrijdende samenwerking (bedragen in lopende prijzen). Deze Europese middelen worden nationaal gecofinancierd. EZ stelt in totaal € 91 mln aan Rijkscofinanciering beschikbaar voor de landsdelige en € 49 mln voor de grensoverschrijdende programma’s (Interreg A). Deze middelen worden ingezet in aansluiting op beleidsprioriteiten van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Ook decentrale overheden en private partijen dragen bij aan cofinanciering van EFRO-projecten.

In 2017 is het voortgangsverslag over de uitvoering van de Partnerschapsovereenkomst naar de Europese Commissie gestuurd. Naar aanleiding hiervan werd in november 2017 de voortgang van de zeven operationele programma’s met de Europese Commissie en vertegenwoordigers van alle vier ESI-fondsen besproken. Daarbij werd ook aandacht besteed aan uitvoeringaspecten, synergie tussen de ESI-fondsen en werd vooruitgeblikt op de periode na 2020. In de Partnerschapsovereenkomst geeft Nederland haar integrale visie op de uitdagingen, kansen en beleidsinzet van de ESI-fondsen t.b.v. realisatie van Europa 2020 doelen. Met de Partnerschapsovereenkomst wordt tevens beoogd om samenhang en complementariteit te stimuleren, zowel tussen de fondsen als met ander Europees en nationaal beleid. In 2019 volgt een tweede voortgangsverslag.

Landsdelige programma’s

De vier landsdelige programma’s kennen allemaal twee hoofddoelen:

  • versterking van technologische ontwikkeling en innovatie;

  • overgang naar een koolstofarme economie.

Een belangrijkrijke doelgroep is het MKB. MKB-bedrijven zijn door hun flexibiliteit in staat om nieuwe kennis snel te benutten, niches te vinden, innovaties naar de markt te brengen en daarmee economische groei te stimuleren. De uitvoerende organisaties voor EFRO, de managementautoriteiten, geven voorlichting en ondersteuning aan het MKB over deelname aan het EFRO-programma. Waar mogelijk wordt regelgeving vereenvoudigd of verbeterd met het oog op deelname van het MKB. Op Europees niveau heeft de High Level Group on simplification daarvoor voorstellen gedaan voor de lopende en post 2020 periode. Daarnaast hebben de autoriteiten die in Nederland betrokken zijn bij de uitvoering van EFRO gezamenlijk verder uitwerking gegeven aan het opgestelde kader voor de EFRO-controlepraktijk, met als doel de controledruk voor ondernemers te verlagen.

Bij de inzet van de EFRO middelen wordt aangesloten bij sterke sectoren en speerpunten in het betreffende gebied. Voor elk landsdeel zijn hiervoor zogenaamde «Slimme Specialisatie Strategieën» opgesteld, waarin de volgende sterke sectoren en speerpunten naar voren komen (inclusief EFRO-budget per landsdeel):

  • Noord (€ 103 mln): energie, watertechnologie, healthy ageing, agribusiness, slimme (sensor)systemen en materialen en accent op maatschappelijke opgaven.

  • Oost (€ 100 mln): agri&food, health, High Tech Systemen en Materialen (HTSM), energie & milieutechnologie (EMT).

  • Zuid (€ 114 mln): agri&food, HTSM, chemie en nadruk op cross-overs.

  • West (€ 190 mln): alle topsectoren, nadruk op cross-overs, duurzaamheid, biobased en ICT.

Vanuit de landsdelige programma’s werd in 2017 een divers pakket aan regelingen opengesteld voor innovatiestimulering (onder andere valorisatie, proeftuinen, R&D samenwerking en clustervorming) en het realiseren van een koolstofarme economie. Aan het einde van het derde kwartaal van 2017 was gemiddeld over de landsdelen 43% van het budget gecommitteerd voor innovatiestimulering en 35% van het budget voor de prioriteit koolstofarme economie. Net als in de periode 2007–2013 worden met de EFRO-subsidies in ruime mate private investeringen uitgelokt. Selectie van ingediende projecten vindt plaats door commissies van onafhankelijke deskundigen. Voor de beoordeling van de projecten geldt een uniform toetsingskader voor alle landsdelen waarbij kwaliteit van de businesscase en de mate waarin het project bijdraagt aan duurzame ontwikkeling onder meer criteria zijn.

Rijkscofinanciering wordt ingezet voor projecten die bijdragen aan het realiseren van nationale beleidsdoelen op het gebied van innovatie en energie (Kamerstuk, 21 501-08, nr. 489). In dit verband is aan een aantal fieldlabs van de Actieagenda Smart Industry EFRO-subsidie en Rijkscofinanciering toegekend (Kamerstuk, 29 697, nr. 23) en dat geldt ook voor diverse grote publiek-private R&D samenwerkingsverbanden en projecten in of rond innovatieve clusters.

Programma’s voor grensoverschrijdende samenwerking (Interreg A)

Er zijn vier Interreg A programma’s: Duitsland-Nederland, Vlaanderen-Nederland, Twee-Zeeën, en Euregio Maas-Rijn. Op basis van door de Europese Commissie goedgekeurde programma’s kunnen bedrijven, kennisinstellingen en andere partijen projecten indienen.

Voor de programma’s gezamenlijk is aan projecten tot en met 2017 al voor ruim 60% van het Europese budget gecommitteerd. Meerdere projecten ontvangen Rijkscofinanciering.

Bij Duitsland-Nederland gaat het met name om projecten op het gebied van HTSM, energie efficiency en health & life sciences. Een voorbeeld is het project MariGreen waarin 59 Duitse en Nederlandse maritieme MKB ondernemingen en kennisinstellingen innovaties doen gericht op vergroening van de scheepvaart. Een ander voorbeeldproject is ROCKET dat de samenwerking tussen wetenschap en bedrijfsleven in het Duits-Nederlandse grensgebied versterkt voor vijf belangrijke sleuteltechnologieën.

Bij Vlaanderen-Nederland betreft het vooral projecten op het gebied van innovatie, duurzame energie, energie-efficiency en bio-based economy.

Bij Twee-Zeeën ging het grootste gedeelte van het budget naar projecten op het gebied van technologische innovatie, koolstofarme technologieën en klimaatverandering.

Bij Euregio Maas-Rijn zijn diverse projecten goedgekeurd, met name op het gebied van innovatie en territoriale ontwikkeling.

De uitputting van de Rijkscofinanciering houdt globaal gelijke tred met de committering van de Europese middelen. Dit geldt voor de landsdelige en grensoverschrijdende programma’s.

Communicatie over de resultaten

Voor verspreiding van projectresultaten is veel aandacht. Dit loopt primair via de communicatiekanalen van de operationele programma’s. Daarnaast zijn sinds 2017 monitoringsgegevens over landsdelige en grensoverschrijdende programma’s beschikbaar op de website van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat over de voortgang van het bedrijvenbeleid (www.bedrijvenbeleidinbeeld.nl). Tevens is actuele informatie over de programma’s te vinden via de website van de Europese Commissie http://ec.europa.eu/regional_policy/en/atlas/netherlands.

Wat betreft communicatie richting het brede publiek trekken de landsdelige-, Interregprogramma’s, ESF, EFMZV, POP, het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en vertegenwoordiging van de EC in Nederland gezamenlijk op. Via www.europaomdehoek.nl loopt een campagne waarin voortdurend aandacht wordt besteed aan de resultaten van Europese investeringen in Nederland. Daaraan worden ook andere campagnes zoals de EU-Invest campagne van de Europese Commissie gelinkt. Als gevolg van een succesvolle pilot in 2017, worden de jaarlijkse Europaomdehoek Kijkdagen in 2018 niet als apart evenement georganiseerd, maar geïntegreerd in andere publieksevenementen zoals het Weekend van de Wetenschap.

Programmaperiode 2007–2013

Voor de programmaperiode 2007–2013 is in totaal € 1,1 mld Europees budget beschikbaar gesteld. Inmiddels is die programmaperiode nagenoeg afgesloten. Begin 2018 vinden de laatste afsluitende werkzaamheden plaats. Algemeen beeld is dat de programma’s succesvol zijn geweest onder andere wat betreft het hefboomeffect van EFRO voor het aantrekken van private financiering.

5. Horizon 2020 (kaderprogramma voor onderzoek en innovatie) periode 2014–2020

Op Europees niveau wordt een aantal programma’s uitgevoerd die steun verlenen aan onderzoek en innovatie. Dit betreft met name Horizon 2020, het Kaderprogramma voor onderzoek en innovatie voor de periode 2014–2020. Een beperkt deel van het budget van dit Kaderprogramma wordt gealloceerd bij publiekpublieke en publiekprivate programma’s. Uitvoering van dat deel van het budget geschiedt niet door de Europese Commissie (zoals regulier het geval is bij het Kaderprogramma) maar door de daarvoor opgerichte samenwerkingsvormen.

Horizon 2020

Horizon 2020 (looptijd 2014–2020) is het huidige programma voor onderzoek en innovatie en heeft als doel de wetenschappelijke en technologische basis van Europa te versterken, evenals de concurrentiekracht van het Europese bedrijfsleven. Een belangrijk onderdeel daarvan is benutting van kennis voor het oplossen van maatschappelijke uitdagingen. De Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) stimuleert in opdracht van EZ en andere departementen de Nederlandse deelname aan Horizon 2020 door middel van training, advies en informatie.

Voor EZ gaat de aandacht uit naar het verbinden van Horizon 2020 met het nationale innovatiebeleid – in het bijzonder de pijlers industrieel leiderschap en maatschappelijke uitdagingen – het op peil houden van de deelname van Nederlandse partijen en het verbeteren van de bedrijfsdeelname (specifiek het MKB). Daarnaast wordt ook nadrukkelijk aansluiting gezocht met de regionale initiatieven gesteund vanuit de structuurfondsen.

In 2017 kon de balans opgemaakt worden over hoe Nederland participeerde tijdens de eerste 3,5 jaar van Horizon 2020. Sinds de start van Horizon 2020 is er € 2,272 mld aan Nederlandse stakeholders toegekend (peildatum 10 oktober 2017). Hiervan is 27,4% toegekend aan Nederlandse bedrijven, waarvan 67,6% direct ten gunste komt van het MKB. Nederland kent een retourpercentage van 7,6% (toegekende financiering ten opzichte van het totale budget) en komt daarmee boven de EZ-streefwaarde van 7% uit. Wat betreft retourpercentage bekleedt Nederland een zesde plaats in Europa.

Gezamenlijke technologie initiatieven (JTI’s) en publiek-publieke samenwerkingsprogramma’s

Naast bijdrages aan projecten draagt de Europese Commissie vanuit het Kaderprogramma ook bij aan publiekpublieke en publiekprivate programma's.

Publiekpublieke programma's zijn gebaseerd op artikel 185 van het EU-Werkingsverdrag en worden ook nationaal gecofinancierd. EZ cofinanciert één daarvan direct, het artikel 185 initiatief Eurostars, dat gericht is op het MKB. Aan Eurostars nemen 36 landen deel. De regeling Eurostars is met name gericht op het high-tech MKB en ondersteunt bedrijven en kennisinstellingen die met buitenlandse partijen willen samenwerken in projecten die gericht zijn op marktgericht technologisch onderzoek en ontwikkeling. Dankzij deelname aan Eurostars-projecten krijgen Nederlandse bedrijven en organisaties toegang tot de kennis en R&D-resultaten van buitenlandse bedrijven en organisaties. Naast Eurostars cofinanciert EZ (indirect via het standaardeninstituut VSL) het artikel 185 initiatief European Metrology Research Programme.

De publiekprivate programma's, zogenaamde Joint Technology Initiatives, worden in de regel niet nationaal gecofinancierd, met uitzondering van het JTI ECSEL, gericht op embedded computing systems en nano electronica. Dit JTI wordt door EZ gecofinancierd. Nederlandse organisaties kunnen het hierdoor onverminderd goed blijven doen in ECSEL. 42 Nederlandse partijen nemen deel in 9 van de in totaal 14 ECSEL-projecten, die € 725 mln aan R&D investeringen beslaan. De publieke bijdrage aan de Nederlandse deelname betreft ruim € 46 mln, waarvan € 22,3 mln vanuit het Nederlandse topsectorenbeleid (€ 19,8 mln) en de TKI-toeslag (€ 2,5 mln) en € 24,4 mln aan EU-cofinanciering. Na Duitsland en Frankrijk is Nederland de grootste participant in ECSEL. In samenhang met deze communautaire samenwerkingsvorm bestaat er gouvernementele samenwerking in Eureka-clusters om de mondiale concurrentiekracht van ICT industrie te versterken.

Middelen voor cofinanciering Horizon2020 op begroting EZ (bedragen in € 1.000)
 

2016

2017

2018

2019

2020

2021

JTI/Eureka/Global stars

27.095

36.499

40.022

41.257

41.257

41.257

Eurostars

12.044

13.325

17.808

17.958

17.958

17.958

Totaal

39.139

49.824

57.830

59.215

59.215

59.215

De middelen voor JTI/Eureka bevatten de eerste jaren nog uitfinanciering van KP7. Daarnaast bevatten de middelen vanaf 2018 ook budget voor Global Stars. De bedragen van Eurostars zijn inclusief top-up (ongeveer 25%) van Europa.

6. Europees Fonds voor Strategische Investeringen (EFSI)

De Kamer is geïnformeerd over het akkoord over de verordening voor het EFSI en de oprichting van het Netherlands EFSI Investment Agency (NEIA) dat vervolgens is doorontwikkeld tot het Nederlands Investerings Agentschap (NIA) (Kamerstuk, 21 501-07, nr. 1247; Kamerstuk, 22 112, nr. 1977 en Kamerstuk, 22 112, nr. 2008).

Het EFSI (Europees Fonds voor Strategische Investeringen) is in 2016 van start gegaan en loopt tot eind 2020. Doel is «het investeringsgat« te dichten en om door middel van gerichte investeringen de structurele, duurzame economische groei in de EU te bevorderen en het concurrentievermogen te versterken. Het gaat daarbij om rendabele investeringsprojecten met brede maatschappelijke baten, binnen de EFSI thema’s: onderwijs, onderzoek en innovatie, strategische infrastructuur, MKB-financiering, hernieuwbare energie en milieu.

Het EFSI wordt uitgevoerd door de Europese Investeringsbank (EIB) en bevat garantiekapitaal van de EU-begroting en de EIB zelf. Met een garantie van € 26 mld uit de EU-begroting en € 7,5 mld eigen kapitaal is de EIB-groep in staat om voor circa € 80 mld nieuwe investeringen aan te gaan. Die investeringen kunnen door de garantie een hoger risicoprofiel kennen dan reguliere EIB- en EIF investeringen. Door het strategische risico dat de EIB-groep hiermee neemt, is het mogelijk bij iedere investering een groter deel cofinanciering van andere (veelal private) partijen aan te trekken, om uiteindelijk in Europa te komen tot circa € 500 mld extra investeringen.

Op de EZ-begroting zijn geen nationale middelen geoormerkt voor de cofinanciering van het EFSI 2014–2020. Wel heeft het Kabinet 10 februari 2017 bekend gemaakt Invest-NL op te richten, een zelfstandige financierings- en ontwikkelingsinstelling met het Rijk als aandeelhouder.

Invest-NL krijgt als doelstelling dat gewenste investeringen in bedrijven en projecten, die door marktfalen nu achterwege blijven en onder andere vanwege het risico en/of de lengte van de terugverdientijd onvoldoende financiering uit de markt krijgen, toch gerealiseerd worden.

Invest-NL krijgt een eigen vermogen van € 2,5 mld. Hierdoor kunnen initiatieven ook een beter beroep doen op private financiering van onder meer institutionele beleggers en Europese fondsen en programma’s, zoals het EFSI. NIA gaat op in Invest-NL.

Nederland heeft tot nu toe beperkt gebruik gemaakt van EFSI. De ervaring in andere landen laat zien dat NPI’s, zoals Invest-NL, een steeds belangrijkere rol spelen bij het katalyseren en (co)financieren van strategische investeringen in infrastructuur en innovatie, en bij het gebruik van EFSI en andere Europese fondsen.

In 2017 is onder andere gerealiseerd:

  • In nauwe samenwerking met EIF (Europees Investerings Fonds) hebben EZ en NIA het venture capital co-investeringsprogramma voor Nederlandse innovatieve scale-ups ontwikkeld. De omvang van dit programma is € 100 mln, waarvan € 50 mln afkomstig is vanuit het EFSI.

  • NIA is met een benodigde expliciete toestemming van de EC middels een internationale overeenkomst lid van het EFSI NPI-EIF Equity Platform.

  • NIA heeft een samenwerkingsovereenkomst met de European Advisory Hub van de EIB gesloten.

Hier kan het nog op te richten Invest-NL verder op voort bouwen.

LIJST VAN AFKORTINGEN

ACM

Autoriteit Consument en Markt

AI

Aviaire Influenza

AVP

Afrikaanse Varkenspest

BBL

Bureau Beheer Landbouwgronden

BBP

Bruto Binnenlands Product

BEE

Biodiverstiteit, Ecosystemen en Economie

BES

Bonaire, Sint Eustatius, Saba

BMKB

Borgstellingsregeling Midden- en Kleinbedrijf

BNP

Bruto Nationaal Product

BOL

Beroeps Opleidende leerweg

BSE

Bovine Spongiforum Encephalopathy

BT

Blauwtong

BZ

Ministerie van Buitenlandse Zaken

CBS

Centraal Bureau voor de Statistiek

CCCF

Codex Alimentarius comité voor contaminanten

CCS

Carbon Capture Storage

CEPT

Europese Commissie en de Europese Conferentie van administraties voor Post en Telecommunicatie

CIP

Concurrentiekracht en Innovatieprogramma

   

COVA

Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieproducten

CPB

Centraal Plan Bureau

CVI

Centraal Veterinair Instituut

DGB&I

Directoraat-Generaal Bedrijfsleven en Innovatie

DGF

Diergezondheidsfonds

DICTU

Dienst ICT Uitvoering

DLG

Dienst Landelijk Gebied

DLO

Dienst Landbouwkundig Onderzoek

DUO

Dienst Uitvoering Onderwijs

DWHC

Dutch Wildlife Health Centre

ECN

Energieonderzoek Centrum Nederland

EFMZV

Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij

EFRO

Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling

EFSA

European Food Safety Authority

EHS

Ecologische Hoofdstructuur

EIA

Energie- Investeringsaftrek

EIF

Europees Investeringsfonds

ESA

European Space Agency

ESTEC

European Space Research and Technology Centre

ETS

Emision Trading Scheme

EU

Europese Unie

EVF

Europees Visserijfonds

EZ

Ministerie van Economische Zaken

FES

Fonds Economische Structuurversterking

GD

Gezondheidsdienst voor Dieren

GIS

Geografische InformatieSystemen

GLB

Gemeenschappelijk Landbouw Beleid

GO

Garantie Ondernemingsfinanciering

GTI

Grote Technologische Instituten

GVB

Gemeenschappelijk Visserij Beleid

GWWD

Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren

HACCP

Hazard Analysis and Critical Control Points

HBO

Hoger Beroeps Onderwijs

HHI

Herfindahl Hirschman Index

HTSM

HighTech Systems & Materials

I&M

Ministerie van Infrastructuur en Milieu

IAEA

International Atomic Energy Agency

ICANN/GAC

The Internet Corporation for Assigned Names and Numbers/Governmental Advisory Committee

ICT

Informatie Communicatie Technologie

IEA

International Energy Agency

ILG

Investeringsbudget Landelijk Gebied

IPC

Innovatieprestatiecontract

IPO

Interprovinciaal Overleg

ITKB

Indicator Toekomstige Knelpunten in de Personeelsvoorziening naar Beroep

IUS

Innovation Union Scoreboard

JSF

Joint Strike Fighter

JTI

Joint Technology Initiatives

KP7

Zevende kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling

KRM

Kaderrichtlijn Mariene Strategie

KvK

Kamer van Koophandel

KVP

Klassieke Varkenspest

LEI

Landbouw-Economisch Instituut

LICG

Landelijke Informatie Centrum Gezelschapsdieren

LWOO

Leerweg ondersteunend onderwijs

MARIN

Maritime Research Institute Netherlands

MBO

Middelbaar beroepsonderwijs

MEI

Marktintroductie en innovatie

MEP

Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie

MEV

Macro-Economische Verkenning

MIP

Meerjaren Investerings Programma

MIT

MKB innovatiestimulering Topsectoren

MKB

Midden- en Kleinbedrijf

MKZ

Mond-en-klauwzeer

MVO

maatschappelijk verantwoord ondernemen

NBTC

Nederlands Bureau voor Toerisme en Congressen

NCG

Nationaal Coördinator Groningen

NEN

Nederlands Normalisatieinstituut

NFIA

Netherlands Foreign Investment Agency

NIPO

Nederlands Instituut voor Publieke Opinie

NLR

Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratoruim

NRG

Nuclear Research Group

NSO

Netherlands Space Office

NSFO

Nederlandse Schapen- en geitenfokkers Organisatie

NURG

Nadere Uitwerking Rivierengebied

NVWA

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit

NWO

Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek

O&O

Onderzoek en Ontwikkeling

OBN

Kennisnetwerk Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit

OCW

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

OIE

Office Internationale des Epizoöties

OPTA

Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit

PAS

Programmatische Aanpak Stikstof

PBL

Plan Bureau voor de Leefomgeving

PBO

Publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie

PIANOo

Professioneel en Innovatief Aanbesteden Netwerk voor Overheidsopdrachtgevers

PJ

Petajoule

PKB

Planologische kernbeslissing

PNB

Particulier Natuurbeheer

POP

Plattelandsontwikkelingsprogramma

PRW

Programma naar een Rijke Waddenzee

R&D

Research and Development

RDA

Research & Development Aftrek

RDN

Regeling Draagvlag Natuur

RIVM

Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu

ROAD

Rotterdam Opslag en Afvang Demonstratieproject

ROM

Regionale Ontwikkelingsmaatschappij

RVB

Rijksvastgoedbedrijf

RVO.nl

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

SBB

Staatsbosbeheer

SDa

Stichting Diergeneesmiddelen autoriteit

SDE

Stimulering Duurzame Energieproductie

SER

Sociaal-Economisch Raad

SodM

Staatstoezicht op de Mijnen

SSO

Shared Service Organisatie

STW

Stichting voor de Technische Wetenschappen

SVD

Swine Vesicular Disease (Blaasjesziekte)

TKI

Topconsortia voor Kennis en Innovatie

TNO

Nederlandse Organisatie voor toegepast natuurwetenschappelijk onderzoek

TOP

Technische Ontwikkelprojecten

TSE

Transmissible Spongiform Encephalopathies

TTF

Title Transfer Facility

TTI

Technologisch Topinstituut

UDV

Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij

UNWTO

United Nations World Tourism Organization

UPD

Universele Postdienst

UVD

Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij

VGI

Voedings- en genotmiddelenindustrie

VMBO

Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs

VOA

Voorbereidende en Ondersteunende Activiteiten

VSL

Van Swinden Laboratorium

VWS

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

WBSO

Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk

WUR

Wageningen Universiteit Researchcentrum

ZBO

Zelfstandig Bestuursorgaan

ZvA

Ziekte van Aujeszky

ZZP

Zelfstandige Zonder personeel


X Noot
1

Zie hiervoor de nota van wijziging (Kamerstuk, 34 775 XIII, nr. 8).

X Noot
3

De leden van de Raad van Bestuur ACM vormen een ZBO. De uitgaven voor dit ZBO zijn geraamd op beleidsartikel 1.

Naar boven