34 926 Initiatiefnota van het lid Koopmans: Onderlinge privacy

Nr. 3 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 18 mei 2018

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de initiatiefnemer over de brief van 5 april 2018 inzake de initiatiefnota van het lid Koopmans: Onderlinge privacy (Kamerstuk 34 926, nr. 2).

De vragen en opmerkingen zijn op 30 april 2018 aan de initiatiefnemer voorgelegd. Bij brief van 18 mei 2018 heeft de initiatiefnemer deze vragen beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Van Meenen

De griffier van de commissie, Hessing-Puts

I.

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

 

1. Inleiding

2

 

2. Het Probleem: belang en bedreiging van de onderlinge privacy

3

 

3. De stand van zaken

6

 

4. Beslispunt

6

 

5. Financiële paragraaf

9

II.

Reactie van de initiatiefnemer

9

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van de initiatiefnota van het lid Koopmans (hierna: initiatiefnemer) betreffende onderlinge privacy (hierna: initiatiefnota). Zij hebben nog enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de initiatiefnota. Allereerst willen zij de waardering uitspreken voor het werk dat de initiatiefnemer heeft verricht. Deze leden delen de opvattingen van de initiatiefnemer ten aanzien van de waakzaamheid die geboden is ten aanzien van het kunnen borgen van onderlinge privacy. De afgelopen jaren zijn de technologische ontwikkelingen met sprongen vooruitgeschoten en dit maakt dat het samen leven naast elkaar ook voor nieuwe uitdagingen komt te staan. Niet eerder was het zo gemakkelijk compromitterend beeldmateriaal op het internet te plaatsen waar het schade kan aanrichten aan diegenen die het betreft. Het uiteindelijk verwijderen van het beeldmateriaal komt vaak te laat en ook dan is het niet zeker dat het definitief verwijderd is. Dit maakt dat ook voornoemde leden vinden dat er op een nieuwe manier naar onderlinge privacy gekeken dient te worden. De onderhavige initiatiefnota zal daar zeker bij helpen. Deze leden hebben daarover nog wel vragen.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de initiatiefnota. Zij zijn het met de initiatiefnemer eens dat onderlinge privacy niet altijd de aandacht krijgt dat het verdient. Tegelijkertijd zijn deze leden blij met het vurige pleidooi van de initiatiefnemer voor privacy als cruciaal onderdeel van de vrijheid van het individu en hopen dat de initiatiefnemer zich ook als vurig voorstander van privacy zal opstellen in debatten over verticale privacy. De genoemde leden hebben nog enkele opmerkingen en vragen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van de initiatiefnota. Deze leden waarderen het initiatief van de initiatiefnemer en zijn ondersteunen de voorstellen die hij doet op een groot hedendaags probleem: privacy en technologische ontwikkelingen. Duidelijk is dat het gebruik en misbruik van sociale media reële risico’s op schendingen van de persoonlijke vrijheden met zich brengt.

De leden van de SP-fractie danken de initiatiefnemer voor het schrijven en indienen van zijn initiatiefnota. Verticale privacy is vaak in het nieuws, maar het is mooi dat de Tweede Kamer op deze manier ook over horizontale privacy komt te spreken.

Deze leden hebben de initiatiefnota met interesse gelezen en hebben daarover nog enkele vragen die zij aan de initiatiefnemer zouden willen stellen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorliggende initiatiefnota. Zij delen de mening van de initiatiefnemer dat de situatie ten aanzien van privacy vanwege de beschikbare informatietechnologie de afgelopen jaren sterk is veranderd. Het staat volgens deze leden als een paal boven water dat het nodig is de privacy tussen burgers onderling beter te beschermen. Evenals de initiatiefnemer nemen zij deze problematiek niet licht op en delen zij de mening dat de burger betere bescherming verdiend tegen de burger die zijn privacy meent te kunnen schenden. Voornoemde leden hebben enkele vragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de initiatiefnota met daarin het verzoek aan de Minister voor Rechtsbescherming, in samenspraak met zijn collega’s van andere departementen, tot de oprichting van een ambtelijke taskforce. Deze leden hebben waardering voor de voorstellen die worden gedaan en onderschrijven het belang van het recht op privacy. Behoefte aan privacy is inherent aan het mens-zijn. Zelf bepalen met wie we onze gedachten en gevoelens delen, stelt ons in staat relaties aan te gaan met mensen om ons heen en ons te ontwikkelen. Voornoemde leden hebben in deze fase van de behandeling behoefte aan een nadere toelichting. Zij zijn dan ook blij dat in het regeerakkoord is bepaald dat de regering zich zal inzetten voor de betere bescherming van de privacy tussen burgers onderling.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de initiatiefnota over de benodigde maatregelen tegen onderlinge schending van de privacy. Zij vinden dat hij hiermee een belangrijk thema aan de orde stelt. Deze leden hebben een aantal vragen bij de voorstellen in de initiatiefnota.

2. Het Probleem: belang en bedreiging van de onderlinge privacy

De leden van de VVD-fractie lezen dat de initiatiefnemer weg wil met betutteling, of die nu van de overheid komt of van andere burgers. Zij zijn het hier zeer mee eens en zien met de initiatiefnemer het grote belang van persoonlijke vrijheid en eigen verantwoordelijkheid. Kan de initiatiefnemer puntsgewijs bij deeloplossing A tot en met P toelichten hoe deze bijdragen aan het tegengaan van betutteling en het bevorderen van persoonlijke vrijheid en eigen verantwoordelijkheid?

De leden van de CDA-fractie lezen dat de initiatiefnemer opmerkt dat de huidige privacy-discussie zich vaak beperkt tot wat de staat en grote bedrijven van mensen mogen weten en merken dit aan als verticale privacy. Deze leden zetten vraagtekens bij deze afbakening. Ziet de initiatiefnemer dat het lastig is de staat en grote bedrijven op één hoop te gooien? Bepleit de initiatiefnemer dat er dient te worden afgeweken van de reikwijdte van het begrip verticale privacy in klassieke zin, die zich beperkt tot de relatie overheid en burger, door ook grote bedrijven onder verticale privacy te laten vallen? Wat voor gevolgen heeft dat voor de rol van de overheid ten aanzien van grote bedrijven? En valt privacy tussen kleine ondernemingen zoals eenmansbedrijven en burgers ook onder de verticale privacy of is dit onderlinge privacy? De aan het woord zijnde leden achten deze vragen van belang om de precieze reikwijdte van de initiatiefnota vast te stellen.

De leden van de CDA-fractie lezen dat de initiatiefnemer zorgen heeft over het «exposen» van allochtone meisjes die zich westers gedragen, het openbaren van (stiekem) gemaakte seksfilmpjes of het chanteren middels compromitterende beelden. Zorgen die deze leden vanzelfsprekend delen. Ook vraagt de initiatiefnemer hoe we onszelf beschermen tegen sociale controle, betutteling en morele dwang van miljoenen «little brothers».

Voornoemde leden vragen of de initiatiefnemer ook oog heeft voor juist vervagende sociale normen in de samenleving en daardoor ook op het internet die ook bijdragen aan dergelijk gedrag. Daar waar in het analoge leven (op straat, op school, in het gezin, op de sportclub) sprake is van mensen die elkaar (her)kennen, er sprake is van een bepaalde cultuur en omgang gebaseerd op waarden en normen, lijken digitalisering en voortschrijdende techniek bij te dragen aan een anonimiteit die op hun beurt bijdragen aan het anoniem kunnen plegen van de door de initiatiefnemer beschreven wandaden. Signaleert de initiatiefnemer een verband tussen verregaande individualisering in de samenleving en gedrag als online shaming, sextortion en internetpesten? Is de initiatiefnemer het met de aan het woord zijnde leden eens dat hoewel persoonlijke vrijheid en de eigen verantwoordelijkheid van groot belang zijn, maar dat men niet alleen is in de samenleving en elk mens zich tot anderen verhoudt? Zou dat niet de grondslag moeten zijn voor discussies over hoe we onderlinge privacy kunnen borgen? Welke mogelijkheden ziet de initiatiefnemer om de normalisering van dergelijke misstanden vanuit dit perspectief tegen te gaan, anders dan door het strafbaar stellen van gedrag?

De leden van de D66-fractie delen de zorgen van de initiatiefnemer over de mogelijkheden die nieuwe technologieën bieden om de privacy van mensen te schenden. Deze leden zien dat de privacy van individuen in steeds grotere mate door overheden, bedrijven en andere individuen geschonden wordt. Ziet de initiatiefnemer ook de kwalijke ontwikkeling van overheden en bedrijven die steeds meer gegevens van individuen verzamelen, opslaan en (automatisch) analyseren? Is de initiatiefnemer het ermee eens dat de vrijheid van het individu beschermd moet worden ten opzichte van niet alleen andere individuen, maar ook ten opzichte van data-hongerige bedrijven en overheden? In welke verhouding ziet de initiatiefnemer de mate van privacy schending door andere individuen ten opzichte van privacy schendingen door bedrijven en overheden? Ziet de initiatiefnemer privacy schendingen van individuen onderling als een groter maatschappelijk probleem dan privacy schendingen door overheden of bedrijven? Ziet de initiatiefnemer de ontwikkeling van toenemend gebruik van gezichtsherkenningssoftware door overheden en bedrijven tevens als een kwalijke ontwikkeling?

Voornoemde leden constateren dat de initiatiefnemer zich zorgen maakt over of mensen nog wel vrij en veilig kunnen leven als alles wat men doet en zegt door iedereen en zonder medeweten en instemming kan worden opgenomen en gepubliceerd. Hoe kijkt de initiatiefnemer naar de business modellen van grote bedrijven als Facebook, Google en Axciom die vaak zonder medeweten en echte instemming van mensen allerlei gevoelige gegevens verzamelen? Is de initiatiefnemer het met de aan het woord zijnde leden eens dat die perverse business modellen net zo schadelijk zijn voor de vraag of mensen nog wel vrij en veilig kunnen leven? Hoe verhoudt het pleidooi van de initiatiefnemer over dat mensen de vrijheid moeten hebben om gewoon gek te doen zich tot het pleidooi van de campagneslogan van de VVD dat mensen vooral normaal moeten doen?

De leden van de D66-fractie constateren dat de initiatiefnemer met grote zorg opmerkt dat niemand zich kan verschuilen voor data-profilering en gezichtsherkenningssoftware. Zijn individuen de grootste aanwenders van data-profilering en gezichtsherkenningssoftware volgens de initiatienemer? Is de initiatiefnemer van mening dat gebruik van data-profilering en gezichtsherkenningssoftware door bedrijven en overheden ook een punt van zorg is?

Deze leden merken op dat de initiatiefnemer stellig en zonder enig voorbehoud uitspreekt dat zonder privacy geen vrijheid bestaat. In dat kader zijn zij benieuwd hoe de initiatiefnemer reflecteert op het stemmen tegen de motie-Franken (Kamerstuk 31 051, H) waarin de regering gevraagd werd nadrukkelijker te toetsen aan de bescherming van de persoonlijke levenssfeer bij de voorbereiding van wetgeving? En het herhalen van die tegenstem in de Tweede Kamer (Kamerstuk 32 761, nr. 8)? Kan de initiatiefnemer ook toelichten hoe zijn stelling zich verhoudt tot de stelling van PrivacyBarometer dat de VVD de grootste bedreiging van de privacy was?1

De leden van de GroenLinks-fractie delen de zorgen van de initiatiefnemer over de gevolgen van wraakporno, online shaming, exposen, internetpesten en dergelijken.

De leden van de SP-fractie merken op dat de initiatiefnemer vol overtuiging schrijft dat de persoonlijke vrijheid en de eigen verantwoordelijkheid voorop staan. Zou de initiatiefnemer met voorbeelden kunnen aangeven wat hij hiermee precies bedoelt?

De initiatiefnemer constateert dat de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) toeziet op schendingen door burgers onderling, maar hier vooralsnog nauwelijks iets mee doet. Voornoemde leden weten dat er momenteel ongeveer 140 werknemers bij de AP werken. Een jaar geleden waren dat er nog 72. De AP heeft nu al een enorm takenpakket, maar met de inwerkingtreding van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) krijgt de AP er nog meer taken bij en moet zij alle klachten van individuen over privacy in behandeling nemen, waar ze tot op heden een deel kon laten liggen. Er komt met de zogeheten PSD2 deze zomer ook andere Europese privacywetgeving aan. Consumenten kunnen daarmee bijvoorbeeld hun rekening openstellen voor bedrijven. Controle op de flinke risico’s op datalekken die deze wet met zich meebrengt, rust ook op de schouders van de AP. Bovendien vallen straks alle bedrijven met een hoofdkantoor in Nederland onder het gezag van de AP, ook als de klacht uit een ander Europees land komt. De AP kent nu al achterstanden. Exemplarisch voor die achterstanden is het gebrek aan boetes. Voor datalekken legde de AP bijvoorbeeld sinds 2016 niet één boete op. In het licht van voorgaande vragen de aan het woord zijnde leden of de initiatiefnemer het met hun eens is dat de AP op korte termijn heel veel extra moet krijgen. Zo nee, waarom niet?

Voornoemde leden herinneren zich dat uit het rondetafelgesprek op 7 december 2017 over horizontale privacy bleek dat de politie te weinig kennis heeft over onderlinge privacy-schendingen. Denkt de initiatiefnemer dat dit probleem is op te lossen door agenten bij te scholen of moeten hiervoor ook speciaal meer agenten worden aangenomen?

De leden van de SP-fractie vragen de initiatiefnemer waarom het doen van aangifte als factor zou moeten meewegen in het door internetplatforums urgent honoreren van een verzoek tot verwijdering. Is het niet gewoon zaak dat internet service providers alle verzoeken tot verwijdering urgent honoreren als daar aanleiding toe is?

Deze leden vinden het belangrijk dat het slachtoffers van nare privacy schendingen zo gemakkelijk mogelijk gemaakt moet worden aangifte te doen teneinde zo snel mogelijk een einde te maken aan de schending. Wat deze leden betreft betekent dat in ieder geval snel, laagdrempelig en gratis advies en adequaat handelen van politie en internet service provider. Bij het herstellen van de schade kan wellicht ook gedacht worden aan een schadevergoeding voor het slachtoffer wegens geleden emotionele schade en/of schade aan de reputatie. Hoe ziet de initiatiefnemer dit? Deelt hij deze mening?

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de initiatiefnemer terecht stelt dat voor de bescherming van onderlinge of horizontale privacy natuurlijk meer nodig is dan het als apart delict strafbaar stellen van wraakporno, maar dit is wel een eerste goede stap. Voornoemde leden stellen wel de vraag of deze stap die in het regeerakkoord is afgesproken, wel onderdeel moet zijn van de onderzoeksopdracht van een eventuele taskforce. Wat is hiervan de meerwaarde? Kan deze stap niet al gewoon gezet worden?

3. De stand van zaken

De leden van de CDA-fractie lezen dat bij de stand van zaken wordt genoteerd dat de AVG met name de verticale privacy, zoals bedoeld door de initiatiefnemer, harmoniseert. Betekent dit dat de AVG niks of zeer weinig regelt ten aanzien van de onderlinge privacy? Deze leden vragen de initiatiefnemer dit ook te bezien in verhouding tot de huidige Wet bescherming persoonsgegevens.

Hoe beoordeelt de initiatiefnemer het gebruik van onzichtbare camera’s bij het opsporen van (mogelijke) fraude door (kleine ondernemingen)? Of het gebruik van onzichtbare camera’s aan huizen van particulieren die overlast ondervinden van vandalisme of andersoortige criminaliteit rondom hun woning? Kan de initiatiefnemer in samenhang hiermee de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens op 9 januari 2018 in de zaak Lopez Ribalda vs. Spanje (ECLI:CE:ECHR:2018:0109JUD000187413) meenemen in zijn antwoord?

De leden van de SGP-fractie vragen naar aanleiding van het voorstel te komen tot een procedure vergelijkbaar met artikel 1019(e) Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in hoeverre ook op dit moment deze procedure al goed werkt.

4. Beslispunt

De leden van de VVD-fractie lezen dat deeloplossing B ziet op het faciliteren van online aangifte bij onderlinge privacy schendingen. Momenteel is het mogelijk online aangifte te doen van gebeurtenissen op het internet, waaronder online privacy schendingen. Welke uitbreiding van de reeds bestaande mogelijkheden van online aangifte ziet de initiatiefnemer concreet voor zich?

Voornoemde leden merken op dat deeloplossing D verzoekt onderzoek te doen naar het door internetplatforms urgent honoreren van een verzoek tot verwijdering wanneer aangifte is gedaan. Deze leden vragen hoe de initiatiefnemer wil toezien op urgente honorering wanneer deze internetplatforms zich buiten Nederland bevinden.

De aan het woord zijnde leden vragen of de initiatiefnemer bij deeloplossing F kan toelichten hoe gehandhaafd kan worden op het delen dan wel verspreiden van intieme beelden door derden die zich niet bewust zijn van de vertrouwensbreuk die de initiatiefnemer beschrijft.

Deze leden vragen wat, volgens de initiatiefnemer, het verschil is tussen een bewuste verspreider en een onbewuste verspreider, zoals beschreven bij deeloplossing G.

Bij deeloplossing I maakt de initiatiefnemer een voorbehoud daar waar het evident publiek belang betreft. Is de initiatiefnemer het met deze leden eens dat er mogelijk ook sprake zou kunnen zijn van een evident persoonlijk belang?

De leden van de CDA-fractie vragen de initiatiefnemer of het mogelijk is een inventarisatie te maken van onderzoeken die op dit moment al lopen ten aanzien van de onderwerpen die de voorgestelde ambtelijke taskforce Onderlinge Privacy dient te behandelen. Indien er enkele onderwerpen al onderzocht worden acht de initiatiefnemer het dan opportuun dat deze onderzoeken worden overgenomen door de voorgestelde taskforce of wil de initiatiefnemer dat de ambtelijke taskforce eigenstandig onderzoek doet naar deze punten?

Voornoemde leden hebben met genoegen kennisgenomen van de veelheid aan voorstellen die de initiatiefnemer heeft geformuleerd. Zij zijn van mening dat de initiatiefnemer vele bruikbare voorstellen formuleert, maar dat de (onderlinge) effectiviteit van die individuele voorstellen zal toenemen als boven die voorstellen voorzien worden van een onderliggend waarden-fundament. Legt de initiatiefnemer met het instellen van een ambtelijke taskforce niet te vroeg zijn initiatief buiten het bereik van het politieke discours neer? De aan het woord zijnde leden vragen of het niet beter is eerst – bijvoorbeeld aan de hand van een voorstel van bijvoorbeeld een instituut als het Rathenau-instituut – een aantal onderliggende principes te formuleren voordat een ambtelijke taskforce met deze opdracht aan de slag mag. Hoe denkt de initiatiefnemer hier over?

De leden van de CDA-fractie zijn blij te zien dat net als zij de initiatiefnemer het fenomeen wraakporno als een groot probleem ziet. Wel vragen zij de initiatiefnemer naar het nut van een onderzoek door de voorgestelde ambtelijke taskforce Onderlinge Privacy naar een brede strafbaarstelling van wraakporno in het licht van de afspraken in het regeerakkoord wraakporno strafbaar te stellen en de toezeggingen van de Minister dat hierover wetgeving in ontwikkeling is.

De leden van de D66-fractie vragen waar de termijn 1 december 2018 vandaan komt. Uitgaande van een gemiddelde behandeltermijn voor een initiatiefnota, laat dit de taskforce slechts enkele maanden voor het uitvoeren van de voorgestelde zestien onderzoeksvragen. Acht de initiatiefnemer dat haalbaar? Zo ja, op welke wijze? Hij stelt immers dat er geen kosten mee gemoeid zijn, maar wanneer ministeries, onderzoeksinstituten en bedrijven hier personen voor moeten vrij maken, is er toch wel sprake van kosten?

Voorts hebben deze leden nog enkele vragen over de door de initiatiefnemer genoemde maatregelen. Hoe wil de initiatiefnemer de online aangifte faciliteren? Hoe wil de initiatiefnemer de kennis over onderlinge privacy bij de politie, het openbaar ministerie (OM) en de rechterlijke macht vergroten? Wat voor financiële gevolgen heeft die voorlichtingsbehoefte? Hoe wil de initiatiefnemer het mee laten wegen van een aangifte in het kader van het recht op vergetelheid precies vormgeven? Kan de initiatiefnemer een overzicht geven van soorten Internet-of-Things-apparaten (IoT) die volgens de initiatiefnemer een aanzienlijk privacy-risico kennen? Kan de initiatiefnemer nader toelichten wat hij bedoelt met het schaden van het vertrouwen van het slachtoffer? Kan de initiatiefnemer statistisch onderbouwen dat momenteel te vaak wordt volstaan met het verwijderen van beelden als straf? Kan de initiatiefnemer voorbeelden geven van het soort spionagesoftware waarvoor hij een vergunningenstelsel wil onderzoeken? Is de initiatiefnemer ook bereid onderzoek te doen naar het reguleren van gezichtsherkenningstechnologie door overheden en bedrijfsleven?

De leden van de GroenLinks-fractie zijn vooral benieuwd hoe de initiatiefnemer het zich voorstelt om slachtoffers van online privacy schendingen adequate bescherming te bieden. Zodra eenmaal materiaal op internet staat, is het vrijwel onmogelijk om het van internet af te krijgen. Welke maatregelen stelt de initiatiefnemer zich voor om het praktische beschermingsniveau van dergelijke slachtoffers te verbeteren?

Voornoemde leden merken op dat de initiatiefnemer oproept een ambtelijke taskforce onderlinge privacy op te richten die werk maakt c.q. onderzoek doet naar de door hem opgesomde deeloplossingen. Kan de initiatiefnemer aangeven hoe deze taskforce moet worden ingericht, welke bevoegdheden de taskforce krijgt en welke precieze output van deze taskforce verwacht wordt? Deze leden erkennen dat haast is geboden, maar de voorgestelde einddatum van 1 december 2018 lijkt wel heel erg ambitieus. Kan de initiatiefnemer bijvoorbeeld een prioritering aanbrengen in zijn voorstellen die als eerste ter hand zouden moeten worden genomen?

De leden van de PvdA-fractie lezen dat de initiatiefnemer de kennis over onderlinge privacy bij de politie, het OM en de rechterlijke macht wil versterken. Deze leden zijn eveneens van mening, dat dat nodig is. Echter, hoe moet die kennis concreet worden versterkt?

Het feit dat iemand aangifte wegens een privacy schending heeft gedaan moet er aan bijdragen dat internetplatforms een verzoek tot verwijdering sneller honoreren. Kent de initiatiefnemer signalen dat die platforms dat nu niet snel genoeg doen en waarom zou het feit dat er aangifte is gedaan dit verbeteren?

Waar heeft het feit dat verspreiders van ernstige privacy schendingen nu vaak geen straf krijgen ermee te maken? Wat moet er naar de mening van de initiatiefnemer concreet gebeuren om hierin verandering aan te brengen?

Het lijkt de leden van de ChristenUnie-fractie goed om een taskforce in het leven te roepen die, met input van mensen, bedrijven en organisaties uit de praktijk kan komen tot een plan van aanpak voor de bescherming en borging van onderlinge privacy. Daarbij kunnen de suggesties uit de initiatiefnota betrokken worden. Deze leden vragen daarbij wel aandacht voor een reële termijn. Als het kan voor 1 december, dan is dat mooi. Als er meer tijd nodig is om tot een goed plan te komen, dan gaat de kwaliteit voorop.

De leden van de SGP-fractie merken op dat het stimuleren van online-aangifte bij hen de vraag oproept in hoeverre dit effectief is zolang er nauwelijks vervolging plaatsvindt op grond van artikel 139f Wetboek van Strafrecht (Sr.). Deze leden vragen of het bij de initiatiefnemer bekend is wat de belangrijkste factoren zijn die ervoor zorgen dat er weinig tot niets met aangiften gebeurt. Gaat het hierbij alleen om kennisachterstand bij de politie, het OM en de rechterlijke macht of ook om zaken die moeilijk te bewijzen zijn?

Bij het voorstel om te komen tot Europese standaarden in samenwerking met het bedrijfsleven inzake privacy risico’s vragen voornoemde leden in hoeverre hier niet vooral een taak ligt voor het bedrijfsleven. Is dit inderdaad (ook) een taak voor de overheid?

Bij het breed strafbaar stellen van wraakporno is het volgens deze leden de vraag in hoeverre de huidige bepalingen in het Wetboek van Strafrecht onvoldoende zijn. Is ook nu reeds het delen van intieme beelden niet strafrechtelijk aan te pakken? Zo ja, wat houdt die verbreding dan concreet in?

De aan het woord zijnde leden merken op dat het ontwikkelen van voorstellen niet langer toe te staan dat privégesprekken worden opgenomen belangrijk is. Dit roept wel de vraag op hoe zich dit verhoudt tot artikel 139a Sr. Beoogt de initiatiefnemer ook het onmogelijk te maken gesprekken op te nemen als dit mogelijk in het belang is voor degene die de gesprekken opneemt of doet opnemen?

Maatschappelijke bewustwording is uiteraard ook van belang. De leden van de SGP-fractie vragen de initiatiefnemer welke middelen hij hier concreet voor denkt te gebruiken.

5. Financiële paragraaf

De leden van de VVD-fractie vragen de initiatiefnemer in te gaan op de geschatte totale kosten die gemoeid zijn met de inzet van het ambtelijk apparaat en de bestaande kennisinfrastructuur om gedegen onderzoek te verrichten naar deeloplossing A tot en met P.

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de initiatiefnemer stelt dat de financiële kant van de genoemde taskforce beperkt is. Vanwege bestaande kennisinfrastructuur en beoogde samenwerking met het bedrijfsleven en burgerorganisaties past de oprichting van de taskforce in de huidige begroting. Kan er een concrete raming van de kosten worden gemaakt en hoe waarschijnlijk is het dat de kosten van deze taskforce niet groter worden dan voorzien?

II. Reactie van de initiatiefnemer

1. Inleiding

De initiatiefnemer dankt de leden van de fracties van VVD, CDA, D66, GroenLinks, SP, PvdA, ChristenUnie en SGP voor de gestelde vragen. Hij zal pogen de vragen zo volledig mogelijk te beantwoorden, in de volgorde waarin zij gesteld zijn. Voor zover meerdere vragen over hetzelfde onderwerp gaan, zal hij dit in het antwoord aangeven.

2. Het probleem: belang en bedreiging van de onderlinge privacy

Vrijheid en verantwoordelijkheid in de praktijk

De leden van de VVD-fractie, de D66-fractie, de Groen Links-fractie, de SP-fractie, de PvdA-fractie, de ChristenUnie-fractie en de SGP-fractie hadden vragen over diverse aangedragen deeloplossingen. De initiatiefnemer gaat graag nader in op de wijze waarop de aangedragen deeloplossingen bijdragen aan het bevorderen van persoonlijke vrijheid en eigen verantwoordelijkheid.

Door het bieden van een rechterlijke spoedprocedure met ex parte-bevelen kunnen slachtoffers van ernstige privacy-schendingen mogelijk voorkomen dat beelden onrechtmatig online worden gezet, of ten minste snel een filmpje offline laten halen, waardoor hun persoonlijke vrijheid niet verder wordt beperkt. Het faciliteren van online aangifte bij onderlinge privacy-schendingen zorgt ervoor dat een slachtoffer snel en vanuit eigen huis aangifte kan doen. Door het vergroten van de kennis over onderlinge privacy bij politie, OM en rechterlijke macht kunnen de genoemde instanties meer verantwoordelijkheid nemen en aangiftes met de juiste kennis behandelen. Indien het doen van aangifte mee zal wegen als factor in het door internetplatforms urgent honoreren van een verzoek tot verwijdering, hebben slachtoffers een extra middel om het recht op vergetelheid kracht bij te zetten. Internetplatforms worden daarmee ook geholpen bij het beoordelen van verzoeken, waardoor zij meer adequaat kunnen reageren.

Brede strafbaarstelling van wraakporno zorgt ervoor dat daders van ernstige privacy-schendingen, ook als het niet gaat om expliciet seksuele beelden, eerder gepakt kunnen worden, en dat mensen zich beter beschermd kunnen voelen in hun beleving van intimiteit. Het publiceren van intieme beelden zonder toestemming is een ernstige zaak en dient ook als dusdanig behandeld te worden. Het verbeteren van hulp aan slachtoffers van evidente ernstige privacy-schendingen, inclusief het strafrechtelijk vervolgen van bewuste verspreiders van deze inbreuken, en het evalueren van de huidige strafmaat, versterkt de persoonlijke vrijheid. Momenteel wordt nog te vaak volstaan met verwijdering van de beelden, zonder bijkomende straf of veroordeling. Het is onbestaanbaar dat recentelijk nog het slachtoffer van onrechtmatige publicatie van intieme beelden zelf hoge proceskosten moest maken, ondanks dat een internetplatform op onrechtmatige wijze de van haar gestolen intieme beelden een dag lang online liet staan, waardoor zij door één miljoen mensen werden bekeken. De rechten van slachtoffers moeten beter beschermd worden, en illegale verspreiding streng aangepakt.2 Het moet voor iedereen duidelijk zijn dat het doorsturen van intieme beelden van anderen niet getolereerd wordt.

Grotere aandacht voor de privacy-risico’s van Internet of Things apparaten verbetert de veiligheid en vult de verantwoordelijkheid van producenten, consumenten en overheid beter in. Het bedrijfsleven kan medeverantwoordelijkheid nemen door te laten zien welke privacy-risico’s een product met zich meebrengt. De consument kan daardoor een beter geïnformeerde, eigen afweging maken om het product te kopen en te gebruiken. Spy-camera’s en spionagesoftware zijn ontwikkeld met het doel om de privacy van anderen te beperken. Hoewel in veel gevallen het gebruik verboden is, zijn de producten nog vrij verkrijgbaar, en worden zij ook steeds goedkoper, en makkelijker ongemerkt te gebruiken. Momenteel is hiervoor geen vergunning vereist. Met het gevraagde onderzoek wordt het mogelijk te beoordelen of, en zo ja hoe, de vrije verschaffing van spionageproducten kan worden gereguleerd.

De ongelimiteerde beschikbaarheid van gezichtsherkenningstechnologie voor private partijen zou een ernstige aantasting zijn van het recht om een privéleven, te meer wanneer deze technologie gekoppeld kan worden aan allerlei andere databestanden. Deze technologie bevordert ook de betutteling van personen, zowel door de staat als door andere burgers. Een onderzoek naar de mogelijkheden en gevolgen, en de manier om dit te reguleren, is daarom van groot belang voor de vrijheid van mensen.

Ook is onderzoek nodig naar betere regulering van hobbydrones. Hobbydrones brengen veel privacy-risico’s met zich mee, omdat momenteel niet te achterhalen is wie de bestuurder is, omdat er geen fysieke beperkingen zijn aan het vliegbereik, en omdat regelgeving momenteel moeilijk of niet is te handhaven. Er is daarom behoefte aan het beter beschermen van de vrijheid van de (potentieel) gefilmde personen.

Door samen met het bedrijfsleven standaard protocollen voor vergetelheidsverzoeken te ontwikkelen wordt het efficiënter en makkelijker voor zowel betrokken personen als voor bedrijven om relevante zoekresultaten en data te doen «vergeten». De criteria voor dit vergeten moeten streng zijn, maar ook makkelijk hanteerbaar. Gezamenlijk ontwikkelde protocollen kunnen invulling geven aan de eigen verantwoordelijkheid van bedrijven, en het tegelijkertijd makkelijker maken voor burgers om hun vrijheidsrechten te handhaven.

Door technische ontwikkelingen is het nu heel makkelijk geworden om ongemerkt privégesprekken op te nemen. Ook de SGP-fractie stelde hier vragen over. Door het heimelijk opnemen niet langer toe te staan – behoudens evident publiek belang zoals specifieke vormen van onderzoeksjournalistiek – kan de daadwerkelijk beleefde persoonlijke vrijheid van mensen worden vergroot. Het bevordert dat mensen zich vrij voelen om een vertrouwelijk gesprek te voeren, met minder angst dat het gesprek stiekem wordt opgenomen.

Door het vergroten van het maatschappelijk bewustzijn over de eigen verantwoordelijkheid bij privacybescherming zal uiteindelijk de persoonlijke vrijheid ook worden bevorderd, omdat men bewuster zal nadenken over privacyvraagstukken, en zo hopelijk een betere afweging zal maken. Europese en internationale samenwerking is nodig ter versterking van de onderlinge privacy. Online privacy laat zich niet binden aan landsgrenzen. Daarom dient de problematiek ook op internationaal niveau bestudeerd en aangepakt te worden.

Verticale, Diagonale en Horizontale (Onderlinge) Privacy

De initiatiefnemer dankt de leden van de CDA-fractie ervoor dat zij aandacht vragen voor de complexiteit van de afbakening van verschillende soorten privacy. In de initiatiefnota staat voorop de noodzaak om meer aandacht te geven aan bescherming en bevordering van de privacy tussen burgers onderling. Dit ter onderscheid van de al zeer oude – en nog steeds relevante – discussie over de privacy van de burger ten opzichte van de staat, de zogenaamde «verticale» privacy. De terminologie sluit gedeeltelijk aan bij die van de verticale grondrechten (van de burger jegens de overheid) en de horizontale grondrechten (die tussen burgers, inclusief rechtspersonen). De initiatiefnemer onderschrijft dat de burger jegens grote bedrijven horizontale grondrechten kan uitoefenen, en niet, althans niet direct, verticale grondrechten. In die zin behoren grote bedrijven inderdaad in de horizontale categorie, samen met burgers. Er zijn echter belangrijke redenen om nader onderscheid te maken tussen de privacy-verhoudingen tussen burgers onderling en tussen burgers en met name grote bedrijven.

In de maatschappelijke discussie over privacy is de verticale privacy tot voor kort het zeer dominante «frame» geweest. Hoewel de verticale privacy zeer relevant is, mag de aandacht hiervoor niet verblinden voor de privacy-gevaren die uit andere hoeken komen. Naast het gevaar van de overheid als George Orwell’s «Big Brother», is er inmiddels, door technologische ontwikkelingen en de brede beschikbaarheid van privacy-beperkende middelen, ook een reëel gevaar dat bedrijven en burgers als «Little Brothers» alles zien en horen wat een mens doet.

De afgelopen jaren is er gelukkig steeds meer aandacht voor privacy-inbreuken door bedrijven en organisaties. De Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) heeft hiervoor ook veel aandacht. De noodzaak daarvan wordt onderstreept door de recente schandalen rond Uber, Facebook en Cambridge Analytica, alsmede door diverse datalekken, hacks en ander datamisbruik bij veel andere bedrijven en organisaties.

Zoals de leden van de CDA-fractie – en in andere zin ook de leden van de D66-fractie – terecht stellen, zijn privacy-inbreuken door bedrijven en organisaties niet gelijk te stellen aan inbreuken die de staat kan maken. De staat heeft immers voor de burger bijzondere rechtsstatelijke en democratische verantwoordelijkheden, en heeft daarenboven een groot aantal, dat aan bedrijven niet beschikbaar staan. Maar sommige bedrijven, met name grote data-bedrijven als Google en Facebook, zijn uitgegroeid tot instanties met een grote machtspositie ten opzichte van de burger, en hebben soms veel meer privacygevoelige gegevens van een burger dan de overheid die heeft. Daarbij geldt dat voor veel mensen een leven zonder diensten zoals nu geleverd door dergelijke bedrijven nauwelijks denkbaar is. De machtspositie van dergelijke bedrijven is daarom zeer groot, alsook de invloed op de privacy-beleving van de burger. Het zou dan voor de huidige conceptuele doeleinden onjuist zijn dergelijke bedrijven op een lijn te stellen met de individuele burger.

Kortheidshalve wordt daarom gesteld dat de burger met dergelijke grote bedrijven een verticale relatie heeft. Met kleinere en/of minder invloedrijke bedrijven heeft de burger dan wellicht een meer horizontale relatie. Men zou ook, afhankelijk van het bedrijf, kunnen spreken van een meer of mindere «diagonale» verhouding. Ter voorkoming van al te veel ingewikkeldheden, en gezien de focus van de initiatiefnota op de relatie tussen burgers onderling (de onderlinge of horizontale privacy), is ervoor gekozen te spreken over de «onderlinge privacy». Het gaat de initiatiefnemer uiteindelijk niet om de terminologie, maar om het resultaat.

Prioritering van privacy-schendingen?

In antwoord op de vragen van de D66-fractie merkt de initiatiefnemer op dat het niet wenselijk is om privacy-schendingen door medeburgers categorisch van ondergeschikt belang te vinden ten opzichte van privacy-schendingen door overheden of door bedrijven. Het is niet evident dat het ongewenst verspreiden van intieme beelden binnen de familie minder erg is voor het slachtoffer dan verspreiding van dezelfde beelden binnen een groep onbekende politieambtenaren. De leden van de fractie van D66 waarderen in dit licht ongetwijfeld de recente Fokke & Sukke-cartoon waarin de als puber gerepresenteerde hoofdpersonen zeggen zich geen zorgen maken over de vraag of de inlichtingendiensten hun browser-geschiedenis kennen, maar wel of hun moeder die kennis heeft.

Vanzelfsprekend heeft de overheid bijzondere verantwoordelijkheden, die burgers niet hebben. Daarom zijn er ook vele juridische en praktische waarborgen tegen het optreden van de overheid. Er is ook een groeiend aantal waarborgen tegen het optreden van bedrijven. Op beide terreinen is blijvende aandacht nodig. De initiatiefnemer vraagt nu bijzondere aandacht voor de mogelijkheid van privacy-schendingen door medeburgers. Het is de initiatiefnemer er niet om te doen om het belang van de ene weg te strepen tegen het belang van het andere: het gaat er juist om dat het belang van de verticale privacy niet mag verblinden voor het belang van de horizontale, onderlinge privacy.

De paradox van de digitale samenleving

De initiatiefnemer deelt de zorgen van de leden van de CDA-fractie aangaande het gevaar dat uitgaat van het geheel anoniem kunnen plegen van online misbruik. Veel privacy-schenders kunnen profiteren van de paradox van de digitale samenleving: voor gewone burgers is het praktisch onmogelijk zich voor digitale gluurders te verschuilen, terwijl digitale gluurders zich, althans voor zover het hun gluur-gedrag betreft, juist heel makkelijk kunnen verschuilen.

Daar staat tegenover dat het ook niet wenselijk is – en de initiatiefnemer gaat er van uit dat ook de leden van de CDA-fractie dat niet wensen – dat iedereen op internet op ieder moment wordt herkend. Dit zou wellicht een deel van het glurende misbruik beperken, maar tegelijkertijd ook juist de privacy schenden die de initiatiefnota nu juist wil bevorderen. Het gaat daarom om het vinden van de juiste middelen om privacy-schenders op te sporen, te vervolgen en te bestraffen. Daarnaast gaat het om de bewustwording bij burgers, bedrijven en overheid van het belang van het beschermen en bevorderen van de onderlinge privacy.

Sociale normen en persoonlijke vrijheid

De initiatiefnemer is het eens met de leden van de CDA-fractie dat hoewel persoonlijke vrijheid en de eigen verantwoordelijkheid van groot belang zijn, men in een samenleving niet alleen is, en elk mens zich tot anderen verhoudt. Dit is dan ook de grondslag voor discussies over hoe we onderlinge privacy kunnen borgen. De in de initiatiefnota gedane voorstellen beogen niet in zichzelf de samenleving te veranderen, noch richting een meer individualistische, noch richting een meer collectivistische of andersoortige maatschappij. Het belang van bescherming van de onderlinge privacy is groot, ongeacht ieders democratisch-politieke kleur of sociaal-culturele vormingsgedachte.

De technologische ontwikkelingen brengen grote veranderingen teweeg in de samenleving. De samenleving zal zich daaraan aanpassen, goedschiks en kwaadschiks. Daar waar de ontwikkelingen de rechten van individuen aantasten en/of het vertrouwen van mensen in elkaar aantasten, roept de initiatiefnemer op tot het nemen van maatregelen. Een deel daarvan zal zijn in de vorm van nieuwe regelgeving en handhaving, een deel in de vorm van zelfregulering, samenwerking, bewustwording en overleg.

Persoonlijke vrijheid en de data-economie

Met de leden van de D66-fractie deelt de initiatiefnemer de wens om zeer zorgvuldig om te gaan met het door overheden en bedrijven verzamelen, opslaan en (automatisch) analyseren van steeds meer gegevens van individuen. Deze gegevensverwerking moet altijd op een zorgvuldige, rechtmatige basis gebeuren. Binnen de juiste kaders kan gegevensverwerking bijdragen aan een grotere vrijheid van de mensen. De data-economie biedt veel mogelijkheden voor levens-verbeterende innovatie en economische ontwikkeling. Maar de data-economie kan ook kwalijke gevolgen hebben. Het is daarom van groot belang om zonder ideologische beperkingen te kijken naar het gehele privacy- en dataverwerkings-vraagstuk, en daarbij ook genuanceerd te kunnen focussen op relevante deelterreinen, zoals dat van de onderlinge privacy.

Normaal. Doen

De leden van de D66-fractie vragen vervolgens naar de recente campagneslogan van de VVD, naar aanleiding van zijn stelling dat iedereen het recht heeft om gewoon gek te doen. De initiatiefnemer is blij te lezen dat de slogan Normaal. Doen. indruk heeft gemaakt op de aan het woord zijnde leden. Als liberale partij vindt de VVD dat eenieder de vrijheid moet hebben om gewoon gek te doen. Dat vindt zij normaal, en zij doet daar dus iets aan, onder meer middels de initiatiefnota. Zij ziet hiervoor geen redelijk alternatief.

Dataprofiling en gezichtsherkenning

De leden van de D66-fractie vragen of burgers dan wel bedrijven meer gebruik maken van data-profilering en gezichtsherkenningssoftware. In de ogen van de initiatiefnemer is het gebruik van data-profilering en gezichtsherkenning een punt van zorg, ongeacht wie dit doet. Er is dan ook geen rechtvaardiging het ene zorgpunt niet te behandelen, omdat een ander zorgpunt mogelijk nog vaker voorkomt. De initiatiefnemer vraagt aandacht voor bijvoorbeeld het ernstige privacy-probleem dat ontstaat zodra burgers eenieder op straat met gezichtsherkenning kunnen herkennen, en zodoende van iedereen in live een groot deel van de identiteit en persoonlijke geschiedenis kunnen vaststellen. Dit vernietigt niet alleen de anonimiteit van degenen die relatief anoniem willen zijn en met rust gelaten willen worden – hetgeen belangrijke liberale waarden vertegenwoordigt – maar faciliteert daarenboven ook een permanente surveillance-samenleving. De surveillant is dan niet de zo gevreesde alziende overheid, maar het alziende collectief van burgers. Het eindresultaat is mogelijk nog beklemmender, want niet beperkt door rechtsstatelijke en democratische controle.

Privacy-schommelingen?

De leden van de D66-fractie vragen waarom de VVD-fractie in de Eerste Kamer tegen de motie-Franken heeft gestemd. De VVD-fractie vond de motie niet onbelangrijk, maar wel overbodig. De Minister gaf in het debat al aan dat hij de uitgangspunten van die motie onderschreef. De leden van de D66-fractie vragen voorts naar een kwalificatie van de zogenaamde PrivacyBarometer. Nog ongeacht eenieders subjectieve beoordeling van deze subjectieve kwalificatie moet gezegd dat deze uiting van een campagneorganisatie gericht is op het zeer beperkte concept van wat wij nu de verticale privacy noemen. Het belang van privacy is veel groter dan spreekt uit deze lobby-campagne.

Verborgen camera’s en het vrije leven

De initiatiefnemer dankt de leden van de SP-fractie voor hun positieve woorden. Zij vragen om voorbeelden van relevante schendingen van de persoonlijke vrijheid, zoals bedoeld in de initiatiefnota. Met de goedkope, makkelijke en niet traceerbare beschikbaarheid van verborgen camera’s is dan niet alleen niet te weten of men wordt gefilmd (zoals nu al het geval is), maar het is dan ook in veel situaties aannemelijk dat dit daadwerkelijk het geval is. En ook wanneer het niet daadwerkelijk zo is, dan zal de aanzienlijke mogelijkheid dat het wel het geval is, veel mensen een verontrust gevoel geven. Het heeft, in de woorden van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, een «chilling effect» op de vrije expressie. Het gevoel te allen tijde gefilmd te kunnen worden – of dit nu het geval is of niet – beperkt de vrijheid. Nog meer, het schaadt het vertrouwen van mensen in elkaar. Het zal voor velen ook het zelfvertrouwen aantasten. Dit alles zal – zelfs wanneer er niet daadwerkelijk heimelijk gefilmd wordt – een grote beperking zijn op de vrijheid. Onder meer het recht op een privéleven en het recht op vrije expressie, zoals neergelegd de Grondwet en het EVRM, is dan fundamenteel aangetast.

Eigen verantwoordelijkheid

De leden van de SP-fractie vragen ook naar een voorbeeld van het belang van eigen verantwoordelijkheid. Dit belang blijkt onder meer uit de gevolgen van het zelf delen van gevoelige persoonsgegevens, bijvoorbeeld met een eigen Facebook-profiel. Indien men daar publiekelijk aangeeft een racistische mening te hebben, of een gênant filmpje van zichzelf uploadt, dan kan men in redelijkheid vervolgens niet klagen dat dit bekend wordt. Men heeft een eigen verantwoordelijkheid voor zelf-publicatie. Daarbij hoort ook de verantwoordelijkheid de eigen gevoelige data redelijkerwijs te beschermen, zoals men ook zijn of haar huis op slot doet.

Maar het bestaan van de eigen verantwoordelijkheid is geen excuus of vrijbrief voor kwaadwilligen, of dit nu inbrekers zijn, hackers, of mensen die misbruik maken van andermans goede trouw, welke noodzakelijk is in een vrije, op vertrouwen en solidariteit gebaseerde samenleving. In een samenleving waar het steeds makkelijker wordt om de privacy van een ander te schenden, heeft een beroep op de eigen verantwoordelijkheid van het slachtoffer steeds minder waarde.

Autoriteit Persoonsgegevens, politie en justitie

Met de leden van de SP-fractie onderschrijft de initiatiefnemer het belang van een goed geoutilleerde en goed functionerende Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Het is dan ook positief dat het budget van de AP in korte tijd wordt verdubbeld, zoals de regering heeft aangekondigd. Het is ook goed dat – mede op verzoek van zowel de SP als de VVD – nog dit jaar wordt geëvalueerd hoe de AP en anderen in de praktijk omgaan met de grote veranderingen die de inwerkingtreding van de AVG met zich meebrengt. De initiatiefnota beoogt dat de op te richten ambtelijke taskforce onderlinge privacy onderzoekt of, en zo ja welke, meer- en of andere instrumenten nodig zijn om de onderlinge privacy te beschermen.

De leden van de SP-fractie verwijzen naar het rondetafelgesprek over horizontale privacy op 7 december 2017. Uit dat gesprek bleek dat politie maar ook justitie over onvoldoende kennis beschikken over de materie. De leden van de SP-fractie vragen hoe deze achterstand kan worden ingehaald. De initiatiefnota wil dat de op te richten ambtelijke taskforce onderzoekt hoe dit gebrek kan worden verholpen; de initiatiefnemer wil niet vooruitlopen op dat onderzoek. Wel kan nu al gesteld worden dat politie en justitie doorlopend worden bijgeschoold inzake maatschappelijke en juridische ontwikkelingen. Illegale praktijken, zoals het onrechtmatig schenden van de onderlinge privacy, zullen deel moeten zijn van het curriculum. Verder kan de initiatiefnemer zich voorstellen dat, zoals nu al het geval is, specialisten binnen politie en justitie zich richten op specifieke soorten van onrechtmatige praktijken, waaronder schendingen van de privacy door burgers onderling. Voor uitwerking van de invulling hiervan ziet de initiatiefnemer uit naar de input van de ambtelijke taskforce.

Vergetelheidsverzoeken

Inzake vergetelheidsverzoeken is het zeker zaak, zoals de leden van de SP-fractie aangeven, dat internetplatforms alle in aanmerking komende verwijderingsverzoeken zo snel mogelijk honoreren. Het in de initiatiefnota opgenomen voorstel – waarvoor de initiatiefnemer dankbaar is aan de heer Peter R. de Vries – ziet erop dat bij de afwegingen die internetplatforms op dergelijke verzoeken maken, zij laten meewegen dat de verzoeker aangifte heeft gedaan. Dit kan gelden als indicatie dat het gaat om een strafbare publicatie, en dat hier sprake is van een zwaarwegend belang. Aangifte zal overigens niet in zichzelf voldoende of noodzakelijke grond zijn voor honorering van een verzoek. De aangifte is dan een relevante factor in de beoordeling.

Slachtofferhulp

Met de leden van de SP-fractie wil de initiatiefnemer opkomen voor de slachtoffers van ernstige privacy-schendingen. Snel, laagdrempelig en adequaat handelen van overheid en betrokken bedrijven is daarbij van groot belang. De initiatiefnota vraagt ook om strafrechtelijke vervolging van illegale praktijken, en schadevergoeding aan het slachtoffer, conform het bestaande schaderecht.

Brede definitie van wraakporno

Met de leden van de ChristenUnie en de leden van de CDA-fractie ziet de initiatiefnemer het als apart delict strafbaar stellen van wraakporno liever vandaag dan morgen gebeuren, en ziet hij het recent ingediende wetsvoorstel als een positieve stap. De initiatiefnemer wil dit proces geenszins vertragen. De initiatiefnota ziet daarnaast en daarenboven dat diverse vergelijkbare vergrijpen met wraakporno op een lijn gesteld kunnen worden, of ook onder deze definitie kunnen worden vervat. De initiatiefnemer denkt hierbij aan ernstige schending van intimiteit zonder dat daarbij sprake is van expliciete seksuele beelden. De nadere uitwerking daarvan kan dan worden meegenomen in het huidige project tot expliciete strafbaarstelling van wraakporno, dan wel later, indien dit bevorderlijk zou blijken voor het snel in werking treden van het nieuwe wetsvoorstel.

3. De stand van zaken

Algemene Verordening Gegevensbescherming

De leden van de CDA-fractie vragen naar de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De AVG ziet op gegevensverwerking in het algemeen, ongeacht of dit door overheden, bedrijven, organisaties of privépersonen wordt gedaan. Zij maakt echter een uitzondering voor gegevensverwerking door een natuurlijk persoon bij de uitoefening van een zuiver persoonlijke of huishoudelijke activiteit. De AVG en de Uitvoeringswet AVG, die de Wet bescherming persoonsgegevens zullen vervangen, hebben derhalve wel betrekking op de onderlinge privacy, maar bestrijken niet het gehele terrein, en zijn daarenboven niet afdoende. Zo is het heimelijk opnemen van gesprekken niet goed geregeld. Ook is de proliferatie van verborgen camera’s en andere opnameapparatuur niet gereguleerd. Ook is het de vraag in hoeverre bijvoorbeeld gezichtsherkenningssoftware voor privaat gebruik door de AVG wordt bestreken, en of, voor zover dit wel het geval is, dit afdoende is voor de effectieve bescherming van de onderlinge privacy.

Verborgen camera’s

In de door de leden van de CDA-fractie genoemde zaak Lopez Ribalda stelde het EHRM vast dat het gebruik van verborgen camera’s in veel gevallen in strijd is met het door het EVRM gegarandeerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, zelfs indien er sprake is van verdenking van fraude. De initiatiefnemer beoogt niet deze jurisprudentie ter sprake te stellen. De initiatiefnota constateert dat de verspreiding van verborgen camera’s grote negatieve werking heeft op de onderlinge privacy, en dat zelfs daar waar deze camera’s nog niet aanwezig zijn, personen het redelijke vermoeden kunnen ontwikkelen dat zij toch gefilmd worden. Ook dit tast de beleving van het mensenrecht op privacy aan.

Daar staat tegenover, zoals ook de initiatiefnota aan wil geven, dat er situaties zijn waarin het publiek belang een rechtvaardiging biedt voor het gebruik van verborgen camera’s. De nota noemt hierbij bijvoorbeeld het belang van zekere categorieën van onderzoeksjournalistiek. Daarenboven kan er ook in uitzonderlijke gevallen een zwaarwegend persoonlijk belang zijn voor het gebruiken van een verborgen camera. Zo kan het ontmaskeren van bijvoorbeeld mensenhandel rechtvaardigen dat het slachtoffer gebruik maakt van een verborgen camera.

De initiatiefnemer vraagt de Minister, met behulp van de ambtelijke taskforce, een juridische regeling te ontwikkelen die een balans vindt tussen het mensenrecht van privacy en het belang, in uitzonderlijke gevallen, om desondanks verborgen camera’s te gebruiken. De jurisprudentie van het EHRM kan hierbij mede als richtinggevend worden beschouwd.

Een superspoedprocedure

De leden van de Groen Links-fractie vragen naar methoden om onrechtmatige beeldverspreiding tegen te gaan. Een daarvan is de voorgestelde superspoedprocedure, analoog aan de procedure die nu al geldt voor bescherming van intellectueel eigendom. De leden van de SGP-fractie vragen of deze procedure, van artikel 1019e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, momenteel goed werkt. Dit lijkt het geval te zijn. De zogenaamde ex parte-procedure staat sinds 1 mei 2007 in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het is de implementatie van de Europese richtlijn 2004/48 over de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten. In de afgelopen elf jaar is een levendige jurisprudentie ontwikkeld. Zie hiervoor onder andere de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 februari 2008, ECLI:NL:RBSGR:2008:BC4990; de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 augustus 2008, ECLI:NL:RBROT:2008:BD9629; de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 juni 2010, ECLI:NL:RBSGR:2010:BM6729; de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 29 oktober 2010, ECLI:NL:RBUTR:2010:BO2399; de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 13 januari 2011, ECLI:NL:RBHAA:2011:BP0662; en de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 december 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:10382. De indiener ziet dit als relevante basis voor het uitwerken van het idee een vergelijkbare procedure in te voeren gericht op bestrijding van ernstige privacy-inbreuken.

4. Beslispunt

Online aangifte

De leden van de VVD-fractie vragen naar het voorstel online aangifte bij privacy-schendingen te faciliteren; in hoeverre is dit al mogelijk? Het is momenteel voor relevante vormen van online delicten nog niet mogelijk om digitaal aangifte te doen. Indien er bijvoorbeeld misbruik wordt gemaakt van vormen van misbruik van persoonsgegevens, dient er telefonisch contact opgenomen te worden. Ook politie en slachtoffers bevestigen dat er nog veel onvolkomenheden zijn ter zake van online aangifte doen.

Het recht op vergetelheid

De leden van de VVD-fractie vragen naar het voorstel om het gebruik maken van het nu al bestaande recht op vergetelheid beter te faciliteren. Het recht op vergetelheid is door het EHRM erkend als een mensenrecht en moet dus tenminste in het gehele grondgebied bestreken door het EVRM vorm worden gegeven. Internetplatforms die in dit gebied actief zijn, zijn dus ook momenteel al gehouden vergetelheidsverzoeken in behandeling te nemen. Nu gebeurt dit nog niet voldoende gestructureerd: ieder platform doet het op de eigen manier. In gesprekken die de initiatiefnemer heeft gevoerd met diverse internationale internetplatforms constateerde hij interesse in een grotere harmonisatie van de verzoeks-procedures. Door de schaalvoordelen en precedentwerking kunnen ook vele andere internetplatforms profiteren van een geharmoniseerd model.

De leden van de VVD-fractie vragen ook naar het internationale aspect van vergetelheidsverzoeken. In contacten met specifieke internetplatforms is het vanzelfsprekend bevorderlijk als er een aanknopingspunt is in Nederland, of tenminste in de Europese Unie. Diverse buitenlandse internetplatforms hebben een dergelijk aanknopingspunt in Nederland, zoals een vestiging of een vertegenwoordiger. Men denke hierbij bijvoorbeeld aan Google en Facebook. Vele anderen zullen tenminste enigerlei aanknopingspunt hebben in de EU. Het is daarom van belang dat naast het werken aan het verbeteren van het recht op vergetelheid in Nederland, dit ook op EU-niveau wordt opgepakt, en bijvoorbeeld ook in fora zoals de Raad van Europa, de OESO en de Verenigde Naties.

Uiteindelijk is het van belang dat het als mensenrecht erkende recht op vergetelheid effectief kan worden ingeroepen door allen die zich in Nederland bevinden, ongeacht de locatie van de inbreukmaker. Mogelijk te voorziene moeilijkheden bij de effectieve bescherming van dit recht mogen echter niet gelden als reden om het recht dan maar te negeren: wij moeten altijd streven naar effectieve rechtshandhaving, daar waar dit mogelijk is.

Vertrouwen, intimiteit en publiek belang

De leden van de VVD-fractie vragen tevens naar de grenzen van vertrouwen bij het delen van andermans intieme beelden. Verspreiding van andermans intieme beelden moet met zeer grote terughoudendheid worden betracht, voor zover er al een rechtvaardigingsgrond voor wordt gevonden, bijvoorbeeld in het kader van een bijzonder justitieel onderzoek. De initiatiefnemer kan zich voorstellen dat, voor zover er al sprake is van het gerechtvaardigd doorgeven van dergelijke beelden, een juridisch relevant onderscheid zou kunnen worden gemaakt tussen bewuste en onbewuste verspreiders. De vraag hoe dit, voor zover relevant, is vorm te geven, moet worden onderzocht door de in de initiatiefnota voorgestelde ambtelijke taskforce. De uiteindelijke toepassing van enig onderscheid in concrete gevallen is vanzelfsprekend een zaak van de rechter.

Voor de beantwoording van de vraag van de VVD-fractie naar welke publieke en/of private belangen het schenden van vertrouwen kunnen rechtvaardigen verwijst de initiatiefnemer naar het antwoord op de vraag van de leden van de CDA-fractie over het gebruik van onzichtbare camera’s voor het opsporen van misstanden.

Onderzoeken en oplossen

In antwoord op de vragen van de leden van de CDA-fractie over de al lopende onderzoeken en voorstellen: de initiatiefnemer verzoekt de op te richten ambtelijke taskforce om relevante partijen, zoals het Rathenau Instituut en TNO, te betrekken bij het inventariseren van mogelijke oplossingen voor problemen in de onderlinge privacy. Hierbij zal ook een nadere inventarisatie moeten plaatsvinden van oplossingen die al in kaart gebracht zijn.

Daarnaast stelt de initiatiefnemer dat hij het belang van onderlinge privacy dusdanig uitgekristalliseerd en urgent vindt, dat hij voorstelt om op korte termijn concrete privacy-bevorderende maatregelen te nemen. Hij deelt met de leden van de CDA-fractie de wens om hierover blijvend en diepgaand in gesprek te zijn, en de maatregelen doorgaand te evalueren en waar nodig te laten evolueren. Dit mag echter niet in de weg staan aan nu al daadkrachtig optreden ter bescherming van het mensenrecht van privacy en het effectief helpen van (potentiële) slachtoffers.

Concrete resultaten en middelen

De leden van de D66-fractie, de Groen Links-fractie en de ChristenUnie-fractie vragen naar de betekenis van de in de initiatiefnota genoemde datum van 1 december 2018. Deze datum moet worden gezien als richtdatum voor een eerste verslag van de Minister, bouwend op de ambtelijke taskforce. Het is de bedoeling dat dan zoveel mogelijk concrete voorstellen al zijn uitgewerkt. Het is niet de voorgestelde einddatum van de taskforce; ongetwijfeld zal er dan nog veel werk te doen zijn.

De leden van de GroenLinks-fractie en de ChristenUnie-fractie vragen voorts naar de werking van de ambtelijke taskforce. Deze taskforce kan worden samengesteld uit ambtenaren van de diverse betrokken departementen. Wat betreft de prioritering denkt de initiatiefnemer aan het bestrijden van wraakporno, het beter reguleren van drones, de superspoedprocedure, het reguleren gezichtsherkenning, het onderzoeken van een vergunningenstelsel voor verborgen camera’s, het wetsvoorstel tegen heimelijke opnames, het harmoniseren van het recht op vergetelheid, en vervolgens de andere maatregelen. De internationale onderzoeken kunnen op langere termijn worden uitgevoerd.

Voor de vragen van de leden van de PvdA-fractie over versterking van de kennis over onderlinge privacy en het honoreren van een verzoek tot verwijdering, verwijst de initiatiefnemer graag naar de antwoorden op soortgelijke vragen van de leden van de fractie van de SP.

Aangiften

De leden van de SGP-fractie vragen wat de belangrijkste factoren zijn die ervoor zorgen dat er weinig tot niets gebeurt met aangiften op grond van artikel 139f Sr (het verbod op heimelijk cameratoezicht). Mede op basis van de ronde tafelgesprek van 7 december 2017 vermoedt de initiatiefnemer dat dit te maken heeft met een kennisachterstand bij de politie en een prioritering bij het Openbaar Ministerie. Een vergroting van de kennis over onderlinge privacy bij politie, OM en rechterlijke macht zal naar de mening van de initiatiefnemer als effect kunnen hebben dat de aangiftes beter zullen worden afgehandeld.

Belanghebbenden

De leden van de SGP-fractie vragen voorts of er niet vooral een taak ligt voor het bedrijfsleven bij het opstellen van Europese standaarden inzake privacy risico’s. Dat is zeker het geval, en de initiatiefnota stelt dan ook voor dat het bedrijfsleven nauw wordt betrokken bij het opstellen van deze standaarden, en ook overigens wordt betrokken bij het werk van de ambtelijke taskforce, zoals ook andere belanghebbenden en onderzoeksinstituten hierbij betrokken behoren te worden.

5. Financiële paragraaf

Wat betreft de vragen van de leden van de fractie van de VVD en de ChristenUnie over de kosten van diverse onderzoeken en voorstellen wil de initiatiefnemer antwoorden dat de nadere uitwerking van de nu voorliggende deeloplossingen binnen het bestaande budget kan gebeuren, omdat zij kunnen worden uitgevoerd door de voorgestelde ambtelijke taskforce, die beoogt nu al bestaande capaciteiten te bundelen. Eventuele additionele kosten die sommige van de voorstellen zouden kunnen opleveren zullen in kaart moeten worden gebracht door deze ambtelijke taskforce.


X Noot
2

Rechtbank Amsterdam, Nikki Lee Janssen/ G.S. Media B.V., datum 02-02-2018

Naar boven