34 787 Wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 en enkele andere wetten (Wet afschaffing van de btw-landbouwregeling)

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 12 oktober 2017

De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

Blz.

INLEIDING

2

I. ALGEMEEN

2

1. Inleiding

2

2. Gevolgen voor wet- en regelgeving en beleidsbesluiten

4

3. Overgangsrecht

4

4. Administratieve lasten

5

5. Uitvoeringskosten

5

6. Consultatie

5

7. Budgettaire aspecten

6

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

7

OVERIGE

7

De fungerend voorzitter van de commissie, Anne Mulder

Adjunct-griffier van de commissie, Van Zuilen

INLEIDING

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de Wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 en enkele andere wetten (Wet afschaffing van de btw-landbouwregeling)(hierna: het wetsvoorstel) en enkele reacties daarop. Kan de regering een reactie geven op de punten van het Register Belastingadviseurs (RB) en de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB), evenals een reactie op het punt van de Vereniging van Accountants- en Belastingadviesbureaus (VLB) met betrekking tot het opgefokt gebruiksvee?

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden delen de mening dat de reden waarom de btw-landbouwregeling is ingevoerd inmiddels echt is achterhaald. Dat laat echter onverlet dat de afschaffing van de btw-landbouwregeling een lastenverzwaring is voor de sector en voor een deel van de landbouwers ook een verzwaring is van de administratieve lasten. De leden van de CDA-fractie vragen de regering waarom zij niet besloten heeft de opbrengst terug te geven door middel van een investering in de landbouw, bijvoorbeeld in de duurzaamheid van stallen. Deze leden verzoeken de regering tevens in te gaan op de vragen en opmerkingen van het RB en de NOB in hun commentaren op onderhavig wetsvoorstel.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden staan niet ten principale negatief ten aanzien van het wetsvoorstel, maar vragen wel wat de gevolgen zijn voor de individuele boerenbedrijven.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met zorg kennisgenomen van het wetsvoorstel.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben grote bezwaren tegen afschaffing van de btw-landbouwregeling en leggen daarom enkele vragen voor aan de regering.

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting dat wordt overgegaan tot afschaffing, omdat de regeling niet op efficiënte wijze zou bijdragen aan de doelstellingen van het begrotingsartikel. Waarom is dit het geval? Is er getracht de regeling zo te wijzigen dat deze wel zou bijdragen? Waarom is niet gekozen voor terugsluis, zoals eerder als optie is geboden in de beleidsdoorlichting? Voorgenoemde leden vragen naar de financiële gevolgen van het afschaffen van de btw-landbouwregeling voor de gemiddelde landbouwer die er gebruik van maakt.

De leden van de VVD-fractie vragen verder waarom in het wetsvoorstel ook een aanpassing van het btw-tarief is gedaan, door een aantal tabelposten van het lage naar het hoge tarief te brengen? Wat levert dit aan extra btw-inkomsten op? Welke gevolgen heeft dit voor bedrijven, bijvoorbeeld als het gaat om de liquiditeit die zij moeten aanhouden doordat zij dit moeten voorfinancieren?

De leden van de D66-fractie vragen wat de gevolgen van het wetsvoorstel zijn voor de hippische sector en in hoeverre dit de concurrentiepositie van de Nederlandse hippische sector ten opzichte van de Duitse en Franse hippische sector beïnvloedt.

De leden van de SP-fractie verzoeken de regering aan te geven hoe vaak de btw-landbouwregeling wordt gebruikt. Hoeveel boerenbedrijven maken hier gebruik van? Zijn er forse negatieve financiële gevolgen te verwachten voor individuele boerenbedrijven bij afschaffing van de regeling? Hoeveel boerenbedrijven kiezen ervoor geen gebruik te maken van de btw-landbouwregeling? Waaruit blijkt de modernisering van het boerenbedrijf en hoe komt men tot de conclusie dat het bijhouden van een btw-administratie niet of nauwelijks problemen oplevert, zo vragen zij de regering?

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat alle agrarische ondernemers vanaf 1 januari 2018 een btw-boekhouding gaan voeren. Hierdoor worden naar schatting 21.000 «kleine» en veelal oudere boeren getroffen. Deze groep ondernemers wordt hierdoor geconfronteerd met een evidente administratieve lastenverzwaring. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom de regering voornemens is deze voor de betreffende boeren goedwerkende regeling te schrappen. Is wel voldoende vanuit het perspectief van deze boeren en tuinders gedacht? Is er eigenlijk wel een mkb-toets gedaan? Waarom komen de opbrengsten van 22 miljoen euro niet ten goede aan de land- en tuinbouw? Is de regering alles overwegende bereid de afschaffing tenminste nog een jaar uit te stellen, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering verwijst naar het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Agro-, visserij-, en voedselketens, waaruit zou blijken dat de btw-landbouwregeling onvoldoende bijdraagt aan de beleidsdoelen van artikel 6 van de begroting van het Ministerie van Economische Zaken, te weten concurrerende, duurzame en veilige agro-, visserij- en voedselketens. Deze leden vragen aandacht voor het feit dat de werkgroep erop heeft gewezen dat de btw-landbouwregeling in mindere mate bij zou dragen aan de beleidsdoelen en dat middelen meer gericht ingezet zouden kunnen worden. Deze leden constateren dat de regering wel de regeling afschaft, maar de vrijvallende middelen niet gebruikt om gericht extra te investeren in verduurzaming van de landbouw. De middelen worden ingezet teneinde de ruilvoetproblematiek van het Ministerie van Economische Zaken op te lossen. Waarom heeft de regering er tenminste niet voor gekozen de vrijvallende middelen te reserveren voor verduurzaming van de land- en tuinbouw?

Kan de regering inzicht geven in de verdeling van het huidige gebruik van de btw-landbouwregeling ten aanzien van de extensieve versus intensieve veehouderijbedrijven en ten aanzien van de biologische en niet-biologische bedrijven? Klopt de veronderstelling dat het vooral extensieve, grondgebonden veehouderijbedrijven zijn die gebruik maken van de btw-landbouwregeling? Deelt de regering de mening van de leden van de SGP-fractie dat lastenverzwaring voor deze bedrijven niet spoort met de inzet van de regering de grondgebondenheid van veehouderijbedrijven te stimuleren?

Door afschaffing van de btw-landbouwregeling zal de administratieve lastendruk voor de landbouwsector toenemen. De leden van de SGP-fractie horen graag hoe de regering dit rijmt met haar inzet de regeldruk voor onder meer de agrarische sector in te perken.

De leden van de SGP-fractie merken op dat de agrarische sector te maken heeft met concurrentie op de Europese markt en alle zeilen moet bijzetten om haar concurrentiepositie te behouden. Is de veronderstelling correct dat agrarische ondernemers in de omliggende landen wel aanspraak kunnen maken op een vergelijkbare regeling als de btw-landbouwregeling en dat afschaffing van de Nederlandse btw-landbouwregeling daarom eerder de concurrentiepositie verzwakt dan versterkt? Kan de regering aangeven hoe landen als Duitsland, Frankrijk, België en het Verenigd Koninkrijk hun btw-regelingen voor de landbouw vormgegeven hebben?

Bij een eerdere evaluatie uit 2007 is de flexibele ontwikkeling van het landbouwforfait als alternatieve optie aangedragen. Zo kan het huidige financiële voordeel voor de sector geneutraliseerd worden, terwijl bedrijven nog steeds het administratieve lastenvoordeel behouden. De leden van de SGP-fractie vragen of de regering alternatieve opties heeft overwogen en zo nee, waarom niet.

2. Gevolgen voor wet- en regelgeving en beleidsbesluiten

De regering kondigt aan dat als gevolg van onderhavig wetsvoorstel een aantal artikelen van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 zal komen te vervallen. De leden van de CDA-fractie vragen de regering aan te geven welke artikelen dit zullen zijn.

De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre agrarische ondernemers die vanaf 2018 geen aanspraak meer kunnen maken op de btw-landbouwregeling aanspraak kunnen maken op de kleine ondernemersregeling.

In het besluit BLKB 2013/2253M (d.d. 20 december 2013), onderdeel 5.2.2, wordt aangegeven dat ook voor aftrek van btw in aanmerking komen die goederen en diensten die als zodanig op de optiedatum niet meer aanwezig zijn, omdat ze vóór de optiedatum zijn aangewend voor het telen of voortbrengen van landbouwproducten die na de optiedatum zullen worden geleverd en die opgegaan zijn in landbouwproducten die belast met btw worden geleverd. De leden van de SGP-fractie horen graag in hoeverre deze bepaling, indien het voorliggende wetsvoorstel van kracht zou worden, inhoudelijk van kracht blijft en hoe dit dan geregeld wordt.

De leden van de SGP-fractie zetten ook vraagtekens bij de verhoging van het btw-tarief voor verschillende landbouwdiensten. Is de veronderstelling correct dat er geen inhoudelijke of juridische noodzaak is om tegelijk met de afschaffing van de btw-landbouwregeling ook het btw-tarief voor landbouwdiensten te verhogen? Wat betekent deze verhoging voor Nederlandse stamboekverenigingen, die mede gezien de digitalisering bij het uitgeven van bijvoorbeeld paspoorten gevoelig zijn voor buitenlandse concurrentie? Hoe waardeert de regering het risico dat Nederlandse paarden buitenlandse paspoorten krijgen en op deze wijze buiten beeld zijn? Wat betekent deze kostenstijging voor de particuliere fokkerij en de instandhouding van authentieke landbouwhuisdierrassen, zoals het Friese paard? Hoe groot is het risico dat ondernemers vaker geconfronteerd worden met een hogere voordruk omzetbelasting die voorgefinancierd moet worden, dat hiervoor extra liquiditeit aangehouden moet worden en dat dit bij bepaalde groepen ondernemers tot liquiditeitsproblemen leidt?

3. Overgangsrecht

De leden van de VVD-fractie vragen wat het overgangsrecht concreet inhoudt en welk voordeel de landbouwer daarvan heeft.

4. Administratieve lasten

De leden van de VVD-fractie vragen welke groepen ondernemers worden geraakt door dit wetsvoorstel. Wat zijn hun administratieve lasten, of anders geformuleerd, wat zijn de extra administratieve lasten per bedrijf? Klopt het, dat dit «ruwweg» wordt geschat op 800 euro per bedrijf?

De leden van de SP-fractie vragen of de stijging van de administratieve lastendruk ter grootte van 0,2 miljoen euro is te dragen voor deze boerenbedrijven. Zo ja, hoe kan de regering dit aantonen? Kunnen boeren voor wie het bijhouden van een btw-administratie moeilijk is, op laagdrempelige wijze terecht bij de Belastingdienst met vragen?

5. Uitvoeringskosten

De leden van de CDA-fractie vragen de regering in hoeverre de afschaffing van de landbouwregeling een vereenvoudiging voor de Belastingdienst betekent.

6. Consultatie

De leden van de VVD-fractie vragen hoeveel ondernemers gebruikmaken van de btw-regeling. Hoe is het verloop in de afgelopen jaren geweest met betrekking tot de aantallen ondernemers die hiervan gebruikmaakten?

De leden van de VVD-fractie vragen waarom geen rekening wordt gehouden met de bezwaren vanuit de brancheorganisaties dat de voorbereidingstijd te kort is? Waarom is dit wetsvoorstel destijds niet gewoon bij het Belastingplan 2017 meegenomen, aangezien dan een langere voorbereidingstijd was geweest en het voorstel immers ook al in de begroting van het Ministerie van Economische Zaken voor 2017 is aangekondigd? Constaterende dat pas eind 2017 de regeling definitief duidelijk wordt, met als ingangsdatum 1 januari 2018, vragen deze leden waarom de regering vindt dat er voldoende voorbereidingstijd is.

Voorgenoemde leden vragen verder wat de gevolgen van het wetsvoorstel zijn voor de verschillende sectoren? Wat zijn de gevolgen voor de kleinschalige particuliere paardenfokker? Zijn de gevolgen voor deze categorie ondernemers in kaart gebracht en is de regering bereid die te delen? In hoeverre heeft het in stand houden van het levend erfgoed meegespeeld? De leden van de VVD-fractie vragen tot welk concurrentienadeel het voorstel leidt voor de Nederlandse stamboekorganisaties en voor de Nederlandse hengstenstations.

De leden van de VVD-fractie vragen de regering of bij het oorspronkelijke voorstel in de begroting van 2017 al rekening was gehouden met de gevolgen voor de paardensector. Waarom is daar toen geen melding van gemaakt? In hoeverre is een uitzondering voor de paardensector mogelijk en welk budgettair beslag heeft dit?

Wat zijn de gevolgen voor de paardensector dat de Duitse wet- en regelgeving wel ruimte geeft om de daar geldende landbouwregeling toe te passen op paardenfokkers? In hoeverre heeft dit invloed op de concurrentiepositie van de Nederlandse paardenfokkers en in hoeverre is nog sprake van een gelijk speelveld, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Welke knelpunten dreigen in de uitvoeringssfeer voor de btw-heffing voor landbouwmechanisatiebedrijven? VNO-NCW licht dit knelpunt toe aan de hand van een voorbeeld.

Een landbouwer die gebruikt maakt van de landbouwregeling heeft een trekker gekocht. Over deze aankoop is btw gefactureerd, maar vanwege de landbouwregeling kon de landbouwer die btw niet in aftrek brengen. Vervolgens kon hij later de (inmiddels gebruikte) trekker zonder btw verkopen aan een landbouwmechanisatiebedrijf, waardoor bij dat bedrijf van btw-aftrek geen sprake was. De btw die bij aanschaf door de landbouwer is betaald, bleef op het goed rusten. De gebruikte trekker is in de administratie opgenomen als margegoed. Het landbouwmechanisatiebedrijf verhandelt nieuwe en tweedehandsmachines. Onder de gebruikte machines bevinden zich margegoederen. Als deze gebruikte machines vanuit de marge worden verkocht aan een particulier of vrijgestelde ondernemer, dan mag het bedrijf gebruik maken van de margeregeling als een landbouwverklaring kan worden overhandigd waaruit blijkt dat het bedrijf de machine ooit zonder btw heeft ingekocht. Op de verkoopfactuur van het margegoed mag het bedrijf geen btw vermelden. Wel moet de btw over de marge worden afgedragen. Op deze wijze werd cumulatie van btw vermeden. Hoe is dit knelpunt op te lossen? Kan de regering reageren op het voorstel voor een overgangsregeling voor de bestaande voorraad margegoederen en de mogelijkheid daar het oude regime op van toepassing te laten zijn?

De leden van de SP-fractie vragen de regering te motiveren waarom de regeling per 1 januari 2018 dient te worden afgeschaft. Welke mogelijkheden zijn er om boerenbedrijven die gebruik maken van de regeling een jaar de tijd te geven zich daarop aan te passen, zodat zij in die tijd kunnen leren hoe een btw-administratie moet worden bijgehouden?

7. Budgettaire aspecten

De leden van de VVD-fractie vragen wat de budgettaire gevolgen zijn. Waarom zijn de budgettaire effecten van de Wet afschaffing van de btw-landbouwregeling 22 miljoen euro, zoals in het Belastingplan 2018 wordt vermeld? Van welk bedrag werd gesproken in de begroting voor het Ministerie van Economische Zaken in 2017? Klopt het, dat dit ging om een bedrag van 18 miljoen euro? Waardoor wordt dit verschil verklaard c.q. veroorzaakt?

Een bedrag van 15 miljoen euro wordt gebruikt voor het oplossen van de ruilvoetproblematiek van het Ministerie van Economische Zaken. Wat gebeurt er met het resterende bedrag, zo vragen deze leden.

Is de aanwending incidenteel voor dit jaar of wordt deze structureel als reserve ingezet? Indien de aanwending incidenteel is, waar wordt de opbrengst in de komende jaren voor gebruikt? De leden van de fractie van de VVD vinden het van belang dat de opbrengsten van de maatregel behouden blijven voor de sector. Hoe is dit geregeld?

Afschaffen van de btw-landbouwregeling levert 22 miljoen euro op, waarvan 15 miljoen euro ten goede komt aan de ruilvoetproblematiek van het Ministerie van Economische Zaken. De leden van de CDA-fractie vragen de regering wat er met de overige 7 miljoen euro gebeurt. Waarom heeft de regering voor deze verdeling gekozen? Kan de regering aangeven welk deel van de opbrengst komt door het afschaffen van de landbouwregeling en welk deel van de opbrengst komt door het afschaffen van de posten in tabel I bij de Wet omzetbelasting 1968? Kan de regering tevens aangeven of in de raming van 22 miljoen euro ook de opbrengst van de afschaffing van de veehandelsregeling is opgenomen?

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I

De leden van de CDA-fractie vermoeden dat het vervallen van de posten in tabel 1 voor landbouwers niet veel effect zal hebben, omdat zij deze btw kunnen terugvragen van de Belastingdienst, nu zij belastingplichtig worden voor de omzetbelasting. Kan de regering een inschatting geven van de effecten van het vervallen van de tabelposten voor landbouwers?

Echter voor goederen of diensten uit deze posten die veel aan particulieren worden geleverd, zal het effect wel groot zijn. De kosten van deze goederen of diensten worden fors duurder. De leden van de CDA-fractie denken dan bijvoorbeeld aan stamboekdiensten, verlenen van dierenpaspoorten en inseminatiediensten voor paarden die door een particulier gehouden worden. Kan de regering een inschatting geven wat de effecten zullen zijn van de tariefsverhoging voor deze en andere diensten die aan particulieren worden verricht? Heeft de regering bij de raming rekening gehouden met mogelijke grenseffecten?

Artikel V

De leden van de CDA-fractie vragen hoe het overgangsrecht zich verhoudt tot het via internet geconsulteerde voorstel tot btw-herziening op kostbare diensten. Wanneer is de inwerkingtreding van dit voorstel voorzien? Kan een landbouwer na inwerkingtreding van dat voorstel ook de btw op eerder afgenomen verbouwingsdiensten herzien?

De leden van de CDA-fractie achten het correct dat de eerdere btw op herzieningsgoederen in een keer in aftrek gebracht kan worden. Deze leden vragen echter wel hoe de landbouwer op goede wijze aan de bijbehorende administratieverplichtingen kan voldoen. De landbouwer moet bijvoorbeeld de bescheiden terugzoeken van de kosten van een stal die negen jaar geleden is gebouwd of de kosten van de melkkoeien die vijf jaar geleden zijn aangekocht, terwijl die landbouwer juist geen btw-administratie hoefde bij te houden. Hoe moet een landbouwer in alle redelijkheid aan die bewijslast voldoen? De leden van de CDA-fractie ontvangen hierop graag een reactie van de regering. Dezelfde vraag hebben zij ook voor de kosten op de oogst die (deels verkocht is en deels) in voorraad ligt en de kosten van het voer van de aan het eind van het jaar aanwezige vee.

De leden van de CDA-fractie vragen met betrekking tot voorbeeld drie, waarom de landbouwer geacht wordt de herziene btw bij aankoop in aftrek te hebben gebracht. Deze leden vragen waarom deze fictie nodig is. Waarom wordt niet het bedrag dat daadwerkelijk kan worden toegerekend aan de toekomstige jaren herzien, namelijk € 2.100?

Artikel VI

Wat bedoelt de regering met de «fiscale jaarindeling», zo vragen de leden van de CDA-fractie.

OVERIGE

De leden van de VVD-fractie vragen welke invloed de lopende juridische procedure 16/00275 bij het Gerechtshof Den Bosch heeft ten aanzien van de herziening van het gebruiksvee op het afschaffen van de regeling? Wanneer wordt hierover een uitspraak verwacht?

Naar boven