34 786 Wijziging van enkele Belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2018)

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in het kader van het fiscale beleid voor het jaar 2018 wenselijk is in een aantal belastingwetten en enige andere wetten wijzigingen, bijstellingen of technische reparaties aan te brengen;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het vierde lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • c. een persoon die de leeftijd van 27 jaar nog niet heeft bereikt en voor wie de belastingplichtige in enig jaar een pleegvergoeding heeft ontvangen op grond van de Wet op de jeugdzorg of de Jeugdwet, dan wel voor wie de belastingplichtige in enig jaar kinderbijslag heeft ontvangen op grond van de Algemene Kinderbijslagwet, indien de belastingplichtige en deze persoon in enig jaar een gezamenlijk verzoek hebben ingediend bij de inspecteur om niet als partners te worden aangemerkt.

2. In het negende lid wordt «het achtste lid» vervangen door: het vierde lid, onderdeel c, en het achtste lid.

B

Artikel 3.13, eerste lid, onderdeel i, komt te luiden:

  • i. voordelen uit projecten die:

    • 1°. zijn gericht op hinderbeperking tijdens grootschalige wegwerkzaamheden;

    • 2°. voldoen aan door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Infrastructuur en Milieu bij ministeriële regeling gestelde voorwaarden; en

    • 3°. door Onze Minister van Infrastructuur en Milieu zijn aangewezen en bekendgemaakt in de Staatscourant;.

C

Vóór de puntkomma aan het slot van artikel 3.104, onderdeel g, wordt ingevoegd: en gemeentelijke tegemoetkomingen voor kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie.

D

In artikel 3.104, onderdeel g, wordt «en gemeentelijke tegemoetkomingen» vervangen door: alsmede tegemoetkomingen op grond van artikel 1.13 van die wet en gemeentelijke tegemoetkomingen.

E

In artikel 8.18, eerste lid, wordt «artikel 7, onderdeel b, van de Algemene Ouderdomswet» vervangen door: artikel 7, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene Ouderdomswet.

F

Artikel 10bis.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid wordt «het vierde lid» telkens vervangen door: het derde lid.

2. In het vijfde lid wordt «het vierde lid» vervangen door: het derde lid.

3. In het zesde lid wordt «het zesde lid» telkens vervangen door: het vijfde lid.

4. In het zevende lid wordt «het vierde lid» vervangen door: het derde lid.

G

Artikel 10b.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid vervalt onder vernummering van het tweede en derde lid tot eerste en tweede lid.

2. In het eerste lid (nieuw) wordt «De artikelen 3.31, 3.42 en 3.42a» vervangen door: De artikelen 3.13, eerste lid, onderdeel j, 3.31, 3.42, 3.42a en 6.39a.

ARTIKEL II

In de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 wordt hoofdstuk 2, artikel I, als volgt gewijzigd:

A

In onderdeel AKac, eerste en tweede lid, wordt «Artikel 3.119a, vijfde lid, onderdeel a» vervangen door: Artikel 3.119a, zesde lid, onderdeel a.

B

Aan onderdeel AM wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 7. In afwijking in zoverre van het eerste lid zijn de minimumtermijnen voor het jaarlijks voldoen van premies, bedoeld in artikel 26a, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, zoals dat luidde op 31 december 2000, niet van toepassing.

ARTIKEL III

De Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5. In afwijking van artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en het tweede lid wordt niet als partner aangemerkt:

    • a. een bloed- of aanverwant in de eerste graad van de belanghebbende, tenzij beiden bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 27 jaar hebben bereikt;

    • b. een persoon die de leeftijd van 27 jaar nog niet heeft bereikt en voor wie de belanghebbende in enig jaar een pleegvergoeding heeft ontvangen op grond van de Wet op de jeugdzorg of de Jeugdwet, dan wel voor wie de belanghebbende in enig jaar kinderbijslag heeft ontvangen op grond van de Algemene Kinderbijslagwet, indien de belanghebbende en deze persoon in enig jaar een gezamenlijk verzoek hebben ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen om niet als partners te worden aangemerkt.

2. In het negende lid wordt «het achtste lid» vervangen door: het vijfde lid, onderdeel b, of achtste lid.

B

In artikel 40, tweede lid, wordt «de artikelen 67n en 67pa» vervangen door: artikel 67pa.

C

In artikel 41, vierde lid, wordt «de artikelen 67n en 67pa» vervangen door: artikel 67pa.

D

Artikel 42 vervalt.

ARTIKEL IV

De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3, eerste lid, onderdeel h, komt te luiden:

  • h. de uitvoerende bestuurder van een vennootschap, bedoeld in artikel 129a, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

B

In artikel 22c, eerste lid, wordt «geniet» vervangen door: geniet, of deze zou genieten indien hij zou voldoen aan de voorwaarde van artikel 7, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene Ouderdomswet.

C

In artikel 32bb, zesde lid, wordt «dat is toegekend» vervangen door: dat onvoorwaardelijk is toegekend of geworden.

D

In artikel 35o, tweede lid, wordt «De artikelen 12a, derde, vierde en tiende lid, en 10a, negende, tiende en elfde lid, vervallen» vervangen door: Artikel 12a, derde, vierde en tiende lid, vervalt.

E

In artikel 35o, tweede lid, wordt «Artikel 12a, derde, vierde en tiende lid, vervalt» vervangen door: De artikelen 10a, negende, tiende en elfde lid, en 12a, derde, vierde en tiende lid, vervallen.

F

Artikel 38k vervalt.

ARTIKEL V

In de Wet op de loonbelasting 1964 worden met ingang van 1 januari 2019 aan artikel 20 twee leden toegevoegd, luidende:

  • 3. Voor werknemers die in een andere lidstaat van de Europese Unie, in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, in Zwitserland of op de BES eilanden wonen, wordt voor de toepassing van het eerste en tweede lid alleen het deel van de heffingskorting voor de loonbelasting dat betrekking heeft op de arbeidskorting in aanmerking genomen.

  • 4. Voor werknemers die niet in Nederland wonen en geen werknemer als bedoeld in het derde lid zijn, is, in afwijking van het eerste lid, de over een loontijdvak van een jaar verschuldigde belasting het bedrag van de over het kalenderjaar berekende belasting op het belastbare loon.

ARTIKEL VI

De Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid vervalt «aan wie een S&O-verklaring is afgegeven,» en wordt «per afgegeven S&O-verklaring» telkens vervangen door «waarvoor een S&O-verklaring is afgegeven». Voorts wordt «die verklaring» vervangen door: een S&O-verklaring.

2. In het derde lid vervalt: gezamenlijk voor alle op een kalenderjaar betrekking hebbende S&O-verklaringen.

B

In artikel 25, eerste lid, vervalt: , gespecificeerd per S&O-verklaring,.

ARTIKEL VII

De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 8, zesde lid, onderdeel a, wordt «vierde lid, en zesde lid» vervangen door: vierde en zevende lid.

B

In artikel 8c, vierde lid, wordt «vierde lid in verbinding met het zesde lid» vervangen door: vierde en zevende lid.

C

In artikel 12ba, vierde lid, wordt «programmatuur» telkens vervangen door: programmatuur, een toelating als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder 4°.

D

In artikel 12bb, eerste lid, vervalt: , doch niet verder dan tot nihil,.

E

Aan artikel 13d, achtste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Ter bepaling van het eigen vermogen van die dochtermaatschappij wordt de waarde van een deelneming van die dochtermaatschappij gesteld op de voor die deelneming gehanteerde boekwaarde, dan wel, indien die lager is, de waarde in het economische verkeer van die deelneming op het tijdstip, bedoeld in de eerste volzin.

F

Artikel 15ac wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5. Indien tot de winst van de fiscale eenheid winst uit een buitenlandse onderneming of uit een in het buitenland gelegen onroerende zaak behoort en die winst voor de toepassing van de objectvrijstelling tot een ander bedrag in aanmerking zou worden genomen dan het gezamenlijke bedrag dat in aanmerking zou zijn genomen bij afwezigheid van de fiscale eenheid, wordt de winst uit een andere staat tot het bedrag in aanmerking genomen dat die winst zou hebben belopen bij afwezigheid van de fiscale eenheid. Voor zover bij afwezigheid van de fiscale eenheid artikel 10, eerste lid, onderdeel d, op financieringskosten, toerekenbaar aan de buitenlandse onderneming of de in het buitenland gelegen onroerende zaak, van toepassing zou zijn, wordt de eerste volzin toegepast alsof artikel 10, eerste lid, onderdeel d, daarop niet van toepassing zou zijn.

2. Het zesde lid vervalt onder vernummering van het zevende en achtste lid tot zesde en zevende lid.

G

In artikel 15ah, eerste lid, wordt «15ac, achtste lid» vervangen door: 15ac, zevende lid.

H

In artikel 15a, tiende lid, wordt «vijfde en zesde lid» vervangen door: vijfde lid.

I

Artikel 34 vervalt.

J

Na artikel 34e worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 34f

In afwijking van artikel 29c is een groepsentiteit als bedoeld in het tweede of derde lid van dat artikel niet verplicht de inspecteur binnen twaalf maanden na de laatste dag van een verslagjaar van de multinationale groep waarvan zij een groepsentiteit is een landenrapport als bedoeld in artikel 29e te verstrekken indien die multinationale groep binnen die termijn een zodanig landenrapport beschikbaar stelt via een uiteindelijkemoederentiteit die dat rapport verstrekt aan de belastingautoriteiten van de staat waarvan zij fiscaal inwoner is, mits:

  • a. de staat waarvan de uiteindelijkemoederentiteit fiscaal inwoner is, uiterlijk twaalf maanden na de laatste dag van het verslagjaar waarop het landenrapport betrekking heeft, het verstrekken van zodanige landenrapporten als bedoeld in artikel 29e verplicht;

  • b. de staat waarvan de uiteindelijkemoederentiteit fiscaal inwoner is, uiterlijk twaalf maanden na de laatste dag van het verslagjaar waarop het landenrapport betrekking heeft, een in werking zijnde overeenkomst heeft met Nederland die voorziet in de automatische uitwisseling van landenrapporten;

  • c. de staat waarvan de uiteindelijkemoederentiteit fiscaal inwoner is, de Nederlandse autoriteiten niet in kennis heeft gesteld van een systematische nalatigheid;

  • d. de staat waarvan de uiteindelijkemoederentiteit fiscaal inwoner is, uiterlijk vijftien maanden na de laatste dag van het verslagjaar waarop het landenrapport betrekking heeft, dat rapport heeft uitgewisseld met de Nederlandse autoriteiten; en

  • e. de inspecteur op basis van artikel 29d, tweede lid, is bericht dat die groepsentiteit uiteindelijkemoederentiteit is.

Artikel 34g

In afwijking van artikel 34f, onderdeel d, hoeft een groepsentiteit als bedoeld in dat artikel met betrekking tot het eerste verslagjaar van de multinationale groep waarvan zij een groepsentiteit is dat begint op of na 1 januari 2016 niet aan de verplichting, bedoeld in artikel 29c, te voldoen indien de staat waarvan de uiteindelijkemoederentiteit fiscaal inwoner is uiterlijk achttien maanden na de laatste dag van dat verslagjaar het landenrapport, bedoeld in artikel 29e, dat betrekking heeft op dat verslagjaar heeft uitgewisseld met de Nederlandse autoriteiten.

K

In artikel 35 wordt «1 januari 2018» telkens vervangen door: 1 januari 2019.

ARTIKEL VIII

In de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 zoals deze luidde op 31 maart 2017, wordt in artikel 8, lid 6a, onderdeel a, «vierde lid, en zesde lid» vervangen door: vierde en zevende lid.

ARTIKEL IX

In de Wet op de dividendbelasting 1965 wordt aan artikel 4a een lid toegevoegd, luidende:

  • 10. Het eerste lid is niet van toepassing indien de inhoudingsplichtige voor de heffing van de vennootschapsbelasting is aangemerkt als een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

ARTIKEL X

In de Wet op de kansspelbelasting wordt artikel 6 als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid vervalt de eerste volzin.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. De inhoudingsplichtige is verplicht de ingehouden belasting op aangifte af te dragen. Het tijdstip waarop de belasting is verschuldigd, is het tijdstip waarop de prijs ter beschikking is gesteld of, onder bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden, de laatste dag van de kalendermaand of van het kalenderkwartaal waarin de prijs ter beschikking is gesteld.

ARTIKEL XI

De Successiewet 1956 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 1 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 10. Het aangaan van een huwelijk of het aangaan of wijzigen van huwelijkse voorwaarden wordt voor de toepassing van deze wet niet aangemerkt als een schenking, behoudens voor zover in deze wet anders is bepaald. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op het aangaan of wijzigen van een notarieel samenlevingscontract als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onderdeel c, tussen twee ongehuwde personen die voldoen aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onderdelen a, b, d en e.

B

Artikel 6 komt te luiden:

Artikel 6

  • 1. Indien door het aangaan of wijzigen van huwelijkse voorwaarden bij een echtgenoot een gerechtigdheid tot vermogen ontstaat of wordt uitgebreid, wordt die gerechtigdheid geacht op het moment van het aangaan of wijzigen van de huwelijkse voorwaarden krachtens schenking door die echtgenoot te zijn verkregen voor zover die echtgenoot op het moment onmiddellijk na het aangaan of wijzigen van de huwelijkse voorwaarden is gerechtigd tot meer dan de helft van het totaal van de vermogens van beide echtgenoten.

  • 2. Indien de echtgenoot, bedoeld in het eerste lid, op het moment onmiddellijk voor het aangaan of wijzigen van de huwelijkse voorwaarden reeds gerechtigd is tot meer dan de helft van het totaal van de vermogens van beide echtgenoten, wordt de schenking, in afwijking van het eerste lid, gesteld op het verschil tussen de gerechtigdheid tot die vermogens op het moment onmiddellijk voor het aangaan of wijzigen van de huwelijkse voorwaarden en de gerechtigdheid tot die vermogens op het moment onmiddellijk na het aangaan of wijzigen van de huwelijkse voorwaarden.

  • 3. Onder vermogen als bedoeld in dit artikel wordt verstaan: alle goederen en schulden, behoudens:

    • a. goederen die op grond van artikel 94, vierde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek of op grond van artikel 94, tweede lid, onderdeel a, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek zoals dat luidde op 31 december 2017, niet tot een gemeenschap van goederen behoren alsmede op die goederen betrekking hebbende schulden die niet tot de gemeenschap behoren;

    • b. goederen en schulden die op grond van artikel 94, vijfde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek of op grond van artikel 94, derde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek zoals dat luidde op 31 december 2017, niet tot een gemeenschap van goederen behoren en waarvan de waarde niet aan een huwelijksgemeenschap wordt vergoed;

    • c. pensioenrechten waarop de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding van toepassing is alsmede met die pensioenrechten verband houdende rechten op nabestaandenpensioen.

  • 4. Indien op grond van de huwelijkse voorwaarden de mate van gerechtigdheid tot het totaal van de vermogens van beide echtgenoten zonder aanpassing van die huwelijkse voorwaarden kan wijzigen, wordt voor de toepassing van het eerste tot en met derde lid uitgegaan van:

    • a. de hoogste mate van gerechtigdheid tot het totaal van de vermogens van beide echtgenoten die zonder aanpassing van die huwelijkse voorwaarden van toepassing kan zijn bij ontbinding van het huwelijk tijdens leven; en

    • b. de omvang van de vermogens op de momenten, bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 5. Het eerste tot en met vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op het aangaan of wijzigen van een notarieel samenlevingscontract als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onderdeel c, tussen twee ongehuwde personen die voldoen aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onderdelen a, b, d en e.

  • 6. Indien het aangaan van een huwelijk of het aangaan van een notarieel samenlevingscontract als hoofddoel het ontgaan van schenk- of erfbelasting heeft, wordt, in afwijking van het eerste en vijfde lid, elke uitbreiding van een gerechtigdheid tot vermogen als gevolg van het aangaan van dat huwelijk of van het aangaan of wijzigen van huwelijkse voorwaarden, onderscheidenlijk als gevolg van het aangaan of wijzigen van dat notarieel samenlevingscontract, op het moment van die uitbreiding als een schenking aangemerkt.

C

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. In afwijking in zoverre van het tweede en derde lid wordt, indien de langstlevende echtgenoot krachtens huwelijksvermogensrecht bij het overlijden van de eerststervende gerechtigd is tot meer dan de helft van het totaal van de vermogens van beide echtgenoten ten tijde van dat overlijden, het meerdere voor de toepassing van deze wet geacht krachtens erfrecht door het overlijden van de eerststervende te zijn verkregen.

2. Onder vernummering van het vijfde lid tot negende lid worden na het vierde lid vier leden ingevoegd, luidende:

  • 5. Indien de langstlevende echtgenoot op het moment onmiddellijk voor het overlijden van de eerststervende reeds gerechtigd is tot meer dan de helft van het totaal van de vermogens van beide echtgenoten, wordt de verkrijging, in afwijking van het vierde lid, gesteld op het verschil tussen de gerechtigdheid tot die vermogens op het moment onmiddellijk voor dat overlijden en de gerechtigdheid tot die vermogens op het moment onmiddellijk na dat overlijden.

  • 6. Voor de toepassing van het vierde en vijfde lid is artikel 6, derde lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 7. Het vierde tot en met het zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing op hetgeen een ongehuwde persoon als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, verkrijgt krachtens een notarieel samenlevingscontract als gevolg van het overlijden van de persoon met wie dat samenlevingscontract is aangegaan.

  • 8. Al wat een in gemeenschap gehuwde, ten gevolge van de door de erfgenamen van zijn echtgenoot gedane afstand van de gemeenschap, geniet, wordt hij, voor de toepassing van deze wet, geacht krachtens erfrecht door het overlijden van zijn echtgenoot te verkrijgen.

D

In artikel 52 wordt «een aan een andere verkrijger opgelegde aanslag» vervangen door: een aan die verkrijger opgelegde andere belastingaanslag of een aan een andere verkrijger opgelegde belastingaanslag.

E

Artikel 66 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, wordt «artikel 11, derde lid, en artikel 16» vervangen door: de artikelen 11, derde lid, en 16.

2. In het eerste lid, onderdeel 2°, wordt «niet tijdig» vervangen door: meer dan vier maanden na het einde van het kalenderjaar waarin de schenking heeft plaatsgevonden.

3. Na het eerste lid wordt, onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid, een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Betreft het de bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag in gevallen waarin een vermindering als bedoeld in artikel 52 is verleend, dan gaat de termijn in na de dag waarop de vermindering is verleend.

ARTIKEL XII

De Registratiewet 1970 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. de opname van elektronische afschriften van notariële akten of van elektronische kopieën als bedoeld in artikel 4, derde lid, in een register dat wordt gehouden door de KNB;.

B

In artikel 3, eerste en tweede lid, wordt «Akten van notarissen» vervangen door: Notariële akten.

C

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «Het eerste lid geldt niet» vervangen door: Het eerste en het derde lid gelden niet.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Van akten als bedoeld in het eerste lid die ingevolge artikel 58 van de Wet op het notarisambt zijn overgebracht naar de algemene bewaarplaats, wordt door de notaris een elektronische kopie ter registratie aan de KNB aangeboden binnen een maand na de dag waarop het overlijden of de verklaring van vermoedelijk overlijden van de beschikker te zijner kennis is gekomen.

D

In artikel 7a, eerste lid, wordt «elektronisch afschrift van iedere ter registratie aangeboden akte» vervangen door: elektronisch afschrift of elektronische kopie in de gevallen, bedoeld in artikel 4, derde lid, van iedere ter registratie aangeboden akte.

E

Na artikel 7a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7b

  • 1. De notaris zendt op verzoek van een door Onze Minister aangewezen ambtenaar van de rijksbelastingdienst, op een bij regeling van Onze Minister te bepalen wijze, een elektronische kopie van een aan een notariële akte gehecht stuk (annex) aan deze ambtenaar.

  • 2. De notaris kan op ieder moment eigener beweging een elektronische kopie van een annex als bedoeld in het eerste lid toezenden op de krachtens het eerste lid te bepalen wijze.

ARTIKEL XIII

In de Wet op belastingen van rechtsverkeer komt artikel 15, eerste lid, onderdeel l, te luiden:

  • l. krachtens de Wet inrichting landelijk gebied;.

ARTIKEL XIV

De Wet op de omzetbelasting 1968 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 6i wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanduiding «1.» voor het eerste lid vervalt.

2. Het tweede lid vervalt.

B

In artikel 6j, onderdeel b, wordt «artikel 6i, eerste lid» vervangen door: artikel 6i.

C

In artikel 17e, aanhef, wordt «Bij ministeriële regeling wordt, onder daarbij te stellen voorwaarden en beperkingen,» vervangen door: Onder bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden en beperkingen wordt.

ARTIKEL XV

De Wet op de accijns wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 70, vierde lid, vervalt onder vernummering van het vijfde lid tot vierde lid.

B

Artikel 83, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. De inspecteur is bevoegd alle gedeelten van een gebouw, niet zijnde woningen, en alle grond aan onderzoek te onderwerpen.

ARTIKEL XVI

In de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 wordt artikel 9 als volgt gewijzigd:

A

In het derde lid, onderdeel a, wordt «twaalfde lid» vervangen door: veertiende lid.

B

In het vijfde lid wordt «aan wederverkopers» vervangen door: publiekelijk.

ARTIKEL XVII

De Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2, onderdelen k en l, komt te luiden:

k. massa rijklaar:

massa rijklaar van het voertuig zoals is opgenomen in het kentekenregister;

l. toegestane maximum massa:

toegestane maximum massa van het voertuig zoals is opgenomen in het kentekenregister;.

B

Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel b, onder 1°, wordt «eigen massa» vervangen door: massa rijklaar.

2. In het tweede lid wordt «eigen massa» vervangen door: massa rijklaar.

C

Artikel 23 komt te luiden:

Artikel 23

  • 1. Voor een personenauto bedraagt de belasting:

    bij een massa rijklaar in kilogrammen van

    over een tijdvak van drie maanden

    vermeerderd met

    per 100 kg massa rijklaar boven

    600 of minder

    € 16,54

    700

    € 22,43

    800

    € 28,51

    900

    € 37,21

    1.000 tot en met 3.300

    € 49,49

    € 13,31

    1.000 kg

    3.400 en meer

    € 365,38

    € 9,25

    3.400 kg

  • 2. De belasting voor een personenauto wordt verhoogd met een brandstoftoeslag, tenzij deze personenauto is bestemd om te worden aangedreven door een kracht die uitsluitend wordt ontleend aan benzine, een product dat ingevolge artikel 28 van de Wet op de accijns gelijkwaardig is aan lichte olie, of een combinatie van deze brandstoffen. De brandstoftoeslag bedraagt bij aandrijving door een kracht die:

    • a. wordt ontleend aan dieselolie of een product dat ingevolge artikel 28 van de Wet op de accijns gelijkwaardig is aan gasolie of een combinatie van deze brandstoffen:

      € 64,83 bij een massa rijklaar van 600 kg of minder;

      € 76,75 bij een massa rijklaar van 700 kg;

      € 88,64 bij een massa rijklaar van 800 kg;

      € 100,76 bij een massa rijklaar van 900 kg;

      € 117,91 bij een massa rijklaar van 1.000 kg of meer, vermeerderd met € 12,78 per 100 kg massa rijklaar boven 1.000 kg;

    • b. niet uitsluitend wordt ontleend aan een motorbrandstof als bedoeld in de aanhef of in onderdeel a:

      € 76,07 bij een massa rijklaar van 600 kg of minder;

      € 91,18 bij een massa rijklaar van 700 kg;

      € 106,30 bij een massa rijklaar van 800 kg;

      € 121,40 bij een massa rijklaar van 900 kg;

      € 132,61 bij een massa rijklaar van 1.000 kg of meer, vermeerderd met € 14,05 per 100 kg massa rijklaar boven 1.000 kg.

    Voor de toepassing van dit lid wordt aandrijving door een kracht die wordt ontleend aan een elektromotor buiten beschouwing gelaten.

  • 3. In afwijking van het tweede lid, onderdeel b, bedraagt de aldaar bedoelde brandstoftoeslag: nihil bij een massa rijklaar van 900 kg of minder en € 14,67 bij een massa rijklaar van 1.000 kg of meer, vermeerderd met € 14,67 per 100 kg massa rijklaar boven 1.000 kg indien met betrekking tot de personenauto in het kentekenregister de brandstofsoort CNG, LNG of de brandstofsoort LPG met de typeaanduiding af-fabriek-, G3- of R115-installatie is opgenomen.

D

In Artikel 24aa wordt «eigen massa» vervangen door: massa rijklaar.

E

In artikel 24a, eerste lid, wordt de tabel vervangen door:

bij een massa rijklaar in kilogrammen van

over een tijdvak van drie maanden

vermeerderd met

per 100 kg massa rijklaar boven

600 of minder

€ 10,11

700 tot en met 1.100

€ 17,30

€ 5,07

700 kg

1.200 tot en met 2.100

€ 42,68

€ 5,43

1.200 kg

2.200 tot en met 2.800

€ 97,37

€ 5,85

2.200 kg

2.900 en meer

€ 136,05

€ 1,35

2.900 kg

F

In artikel 24b, eerste lid, wordt de tabel vervangen door:

bij een massa rijklaar in kilogrammen van

over een tijdvak van drie maanden

vermeerderd met

per 100 kg massa rijklaar boven

600 of minder

€ 34,60

700 tot en met 1.100

€ 42,31

€ 5,42

700 kg

1.200 tot en met 2.100

€ 69,51

€ 5,82

1.200 kg

2.200 tot en met 2.800

€ 128,13

€ 6,27

2.200 kg

2.900 en meer

€ 169,61

€ 1,43

2.900 kg

G

Artikel 25c, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Voor een autobus bedraagt de belasting:

bij een massa rijklaar in kilogrammen van

over een tijdvak van drie maanden

vermeerderd met

per 100 kg massa rijklaar boven

1.100 of minder

€ 26,73

1.200 tot en met 2.700

€ 30,16

€ 3,44

1.200 kg

2.800 en meer

€ 84,55

€ 1,11

2.800 kg

H

Artikel 35 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Wanneer de schorsing eindigt omdat met het motorrijtuig gebruik van de weg wordt gemaakt als bedoeld in artikel 68, eerste lid, onderdeel d, van de Wegenverkeerswet 1994 kan de belasting worden nageheven.

2. In het tweede lid wordt «het gebruik van de weg wordt geconstateerd» vervangen door: gebruik van de weg is gemaakt.

3. In het zesde lid wordt «geconstateerd» vervangen door: gemaakt.

I

In artikel 67 wordt «eigen massa van 1.000 kg» vervangen door: massa rijklaar van 1.100 kg.

ARTIKEL XVIII

In de Wet belastingen op milieugrondslag wordt in artikel 66, eerste lid, «energie-intensief bedrijf wordt aangemerkt» vervangen door: energie-intensief bedrijf wordt aangemerkt, met dien verstande dat voor verbruikers die deelnemer zijn in de Meerjarenafspraak Energie-efficiëntie ETS-ondernemingen die afspraak van toepassing is zoals die luidde op 2 oktober 2009.

ARTIKEL XIX

Artikel 222 van de Provinciewet wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid vervalt: voor de belastingtijdvakken die na 31 december 2011 aanvangen.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Voor de berekening van het aan opcenten verschuldigde bedrag wordt uitgegaan van de volgende tarieven voor de motorrijtuigenbelasting:

    • a. voor personenauto’s:

      bij een massa rijklaar in kilogrammen van

      over een tijdvak van drie maanden

      vermeerderd met

      per 100 kg massa rijklaar boven

      600 of minder

      € 14,50

         

      700

      € 17,33

         

      800

      € 20,40

         

      900

      € 26,98

         

      1.000

      € 34,12

         

      1.100 en meer

      € 45,81

      € 11,68

      1.100 kg

      met dien verstande dat:

      • 1°. dit tarief voor motorrijtuigen als bedoeld in artikel 30, eerste lid, onderdelen b, c en f, en artikel 23a, eerste lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 wordt gedeeld door vier;

      • 2°. dit tarief voor motorrijtuigen als bedoeld in artikel 23a, tweede lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 wordt gedeeld door twee;

      • 3°. dit tarief voor motorrijtuigen als bedoeld in artikel 23b, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 nihil bedraagt;

      • 4°. dit tarief voor motorrijtuigen als bedoeld in artikel 23b, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 wordt gedeeld door twee;

    • b. voor motorrijwielen: € 7,80;

    • c. voor een kenteken als bedoeld in artikel 37, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994: € 45,81.

3. Na het derde lid wordt, onder vernummering van het vierde tot en met het zesde lid tot vijfde tot en met het zevende lid, een lid ingevoegd, luidende:

  • 4. Indien de hoofdsom en de provinciale opcenten zonder toepassing van artikel 84a, tweede lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994, samen meer bedragen dan het maximum, bedoeld in dat artikel, wordt voor de berekening van de provinciale opcenten, het maximum verminderd met de hoofdsom, waarbij het aandeel van de hoofdsom ten hoogste het genoemde maximum kan bedragen.

4. In het vijfde lid (nieuw) wordt «Vanaf 1 januari 2013 wordt bij het begin van het kalenderjaar» vervangen door: Bij het begin van het kalenderjaar wordt.

ARTIKEL XX

De Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 67n vervalt.

B

Artikel 69, derde lid, vervalt onder vernummering van het vierde, vijfde en zesde lid tot derde, vierde en vijfde lid.

C

In artikel 69a, tweede lid, wordt «zesde lid» vervangen door: vijfde lid.

ARTIKEL XXI

De Invorderingswet 1990 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 17, tweede lid, vervalt de tweede volzin.

B

Artikel 22bis wordt als volgt gewijzigd:

1. Na het tweede lid wordt, onder vernummering van het derde tot en met achttiende lid tot vierde tot en met negentiende lid, een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. De belastingschuldige is gehouden de ontvanger mededeling te doen van het voornemen enigerlei handeling te verrichten of te laten verrichten, dan wel medewerking aan een dergelijke handeling te verlenen, waardoor de zaak niet meer kwalificeert als bodemzaak.

2. In het vijfde lid (nieuw) wordt «de in het tweede lid bedoelde mededeling door de houders van pandrechten of overige derden moet» vervangen door: de mededeling, bedoeld in het tweede of derde lid, moet.

3. Aan het zesde lid (nieuw) wordt een volzin toegevoegd, luidende: Gedurende vier weken na de mededeling, bedoeld in het derde lid, mag de belastingschuldige de bodemzaak niet vervreemden, niet enigerlei andere handeling verrichten of laten verrichten waardoor de ontvanger beperkt wordt in zijn recht met betrekking tot de bodemzaak, en niet zijn medewerking aan een dergelijke handeling verlenen.

4. In het zevende lid (nieuw) wordt «het vijfde lid» vervangen door: het zesde lid.

5. Na het zevende lid (nieuw) wordt, onder vernummering van het achtste tot en met negentiende lid (nieuw) tot negende tot en met twintigste lid, een lid ingevoegd, luidende:

  • 8. Het zevende lid is van overeenkomstige toepassing op de belastingschuldige, bedoeld in het derde lid.

6. In het negende lid (nieuw) wordt «het vijfde lid» vervangen door «het zesde lid». Voorts wordt aan dat lid een volzin toegevoegd, luidende: Het door de belastingschuldige in gebreke blijven om de mededeling, bedoeld in het derde lid, te doen, en het handelen in strijd met het zesde lid, tweede volzin, worden aangemerkt als een in gebreke blijven van, onderscheidenlijk het handelen door, de pandhouder of de overige derde, bedoeld in het tweede lid, tenzij die pandhouder of die overige derde bewijst dat noch de zaak noch de opbrengst daarvan hem direct of indirect geheel of gedeeltelijk ten goede is gekomen.

7. In het tiende lid (nieuw) wordt «het zevende lid» vervangen door: het negende lid.

8. In het veertiende lid (nieuw) wordt «het tiende lid» vervangen door: het twaalfde lid.

9. In het vijftiende lid (nieuw) wordt «het elfde lid» vervangen door «het dertiende lid». Voorts wordt «het tiende lid» vervangen door: het twaalfde lid.

10. In het zestiende lid (nieuw) wordt «het zevende, negende, tiende en twaalfde lid» vervangen door: het negende, elfde, twaalfde en veertiende lid.

11. In het zeventiende lid (nieuw) wordt «het negende lid» vervangen door: het elfde lid.

12. In het achttiende lid (nieuw) wordt «het achtste lid» vervangen door «het tiende lid». Voorts wordt «het elfde lid» vervangen door: het dertiende lid.

C

Artikel 65, derde lid, vervalt onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot derde en vierde lid.

ARTIKEL XXII

De Invorderingswet 1990 wordt met ingang van 1 januari 2019 als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 15, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • f. in afwijking van artikel 19, negende lid, eerste volzin, een vordering worden gedaan zonder schriftelijke aankondiging daarvan aan de belastingschuldige.

B

Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, eerste volzin, komt te luiden: Een derde op wie de belastingschuldige een voor beslag vatbare vordering heeft of uit een reeds bestaande rechtsverhouding rechtstreeks zal verkrijgen, is op vordering van de ontvanger gehouden de belastingaanslagen van de belastingschuldige te betalen.

2. In het vijfde lid vervallen de derde, vierde en vijfde volzin.

3. Na het achtste lid wordt, onder vernummering van het negende en tiende lid tot tiende en elfde lid, een lid ingevoegd, luidende:

  • 9. Indien de vordering wordt gedaan op grond van het eerste lid en het dwangbevel op de voet van artikel 13, derde lid, is betekend, moet de vordering vooraf worden gegaan door een schriftelijke aankondiging van de ontvanger aan de belastingschuldige, inhoudende dat hij voornemens is een vordering te doen. De vordering wordt in dat geval niet eerder gedaan dan zeven dagen na de dagtekening van de vooraankondiging. De in de eerste volzin bedoelde aankondiging blijft achterwege indien de vordering wordt gedaan jegens een betaaldienstverlener als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht of jegens degene die reeds op vordering van de ontvanger een belastingaanslag van de belastingschuldige betaalt of zou moeten betalen.

4. In het tiende lid (nieuw) wordt «achtste lid» vervangen door: negende lid.

5. In het elfde lid (nieuw) wordt «het vierde lid toepassing kan vinden» vervangen door: het eerste en het vierde lid toepassing kunnen vinden.

ARTIKEL XXIII

De Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2a, eerste lid, aanhef, wordt «en afdeling 4A» vervangen door «, afdeling 4a». Voorts wordt «bepalingen» vervangen door: bepalingen en artikel 10g.

B

Artikel 10g wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op verkrijging van toegang met het oog op de tenuitvoerlegging en handhaving van artikel 2a en afdeling 4a en de daarop berustende bepalingen, alsmede met het oog op het nakomen van overeenkomsten met rechtsgebieden op grond waarvan het land Nederland de informatie, bedoeld in de artikelen 10b en 10c, aan die rechtsgebieden zal verstrekken.

C

In artikel 11, eerste en vierde lid, wordt «afdeling 4A» vervangen door: afdeling 4a.

ARTIKEL XXIV

De Belastingwet BES wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 4.4, onderdeel i, komt te luiden:

  • i. onroerende zaken, niet zijnde zelfstandige woningen, voor zover het genot daarvan krachtens eigendom, bezit of beperkt recht berust bij, bij ministeriële regeling aan te wijzen, charitatieve of culturele instellingen, doelen voor de behartiging van het algemeen nut of een sociaal belang of organisaties van werkgevers of werknemers en de betreffende onroerende zaak uitsluitend of nagenoeg uitsluitend door de belastingplichtige zelf wordt gebruikt; een aanwijzing is alleen mogelijk indien de belastingplichtige geen winst beoogt en er geen verstoring van concurrentieverhoudingen optreedt ten opzichte van belastingplichtigen die wel winst beogen;.

B

In artikel 8.133 wordt «8.133a,» vervangen door «8.133a». Voorts wordt «bepalingen» vervangen door: bepalingen en artikel 8.133b.

C

Na artikel 8.133a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8.133b

Artikel 10g, eerste lid, van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen is van overeenkomstige toepassing op verkrijging van toegang met het oog op de tenuitvoerlegging en handhaving van artikel 8.133a en de daarop berustende bepalingen, alsmede met het oog op het nakomen van overeenkomsten met rechtsgebieden op grond waarvan het land Nederland informatie als bedoeld in de artikelen 10b en 10c van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen aan die rechtsgebieden zal verstrekken.

ARTIKEL XXV

Het Belastingplan 2015 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel XV, onderdeel Ic, komt te luiden:

Ic

Na artikel 29 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 29a

Onder bij of krachtens op de voordracht van Onze Minister bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen is vrijgesteld de afgifte ter verwijdering aan een inrichting van zuiveringsslib dat is bestemd om binnen die inrichting te worden verbrand.

B

Artikel XXXVII, achtste lid, komt te luiden:

  • 8. In afwijking van het eerste lid treedt artikel XV, onderdeel F, onder 3, en onderdeel Ic, in werking op 1 januari 2018 en werkt terug tot en met 1 januari 2015.

ARTIKEL XXVI

De Wet uitwerking Autobrief II wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel XXVII, onderdelen E en F, wordt «artikel 23, eerste lid» vervangen door: artikel 23, eerste tot en met derde lid.

B

Artikel XXX komt te luiden:

Artikel XXX

In de Provinciewet vervallen met ingang van 1 januari 2021 in artikel 222, derde lid, onderdeel a, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onder 2° door een punt, onder 3° en 4°.

ARTIKEL XXVII

In de Fiscale vereenvoudigingswet 2017 wordt in artikel XII na onderdeel D een onderdeel ingevoegd, luidende:

Da

Na artikel 23 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 23a Afzien van uitbetaling

De ontvanger kan met overeenkomstige toepassing van artikel 9, elfde lid, van de Invorderingswet 1990 afzien van de uitbetaling van een voorschot of tegemoetkoming indien de belanghebbende als uitreiziger is aangemerkt.

ARTIKEL XXVIII

Artikel 3.13, eerste lid, onderdeel i, van de Wet inkomstenbelasting 2001, zoals dat op 31 december 2017 luidde, en de op dat artikel gebaseerde bepaling, zoals die op 31 december 2017 luidde, blijven van toepassing op na 31 december 2017 op grond van daarbij aangewezen mobiliteitsprojecten genoten voordelen. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing bij de toepassing van artikel 8, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

ARTIKEL XXIX

De artikelen 67n en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, artikel 65 van de Invorderingswet 1990 en artikel 42 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, zoals die luidden op 31 december 2017, blijven van toepassing op aangiften, inlichtingen, gegevens of aanwijzingen met betrekking tot:

  • a. aangiften die vóór 1 januari 2018 zijn gedaan of hadden moeten zijn gedaan;

  • b. inlichtingen, gegevens of aanwijzingen die vóór 1 januari 2018 zijn verstrekt of hadden moeten zijn verstrekt.

ARTIKEL XXX

Artikel 17, tweede lid, van de Invorderingswet 1990, zoals dat luidde op 31 december 2017, blijft van toepassing op dagvaardingen als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Invorderingswet 1990 die voor 1 januari 2018 zijn uitgebracht.

ARTIKEL XXXI

  • 1. Onder toepassing van artikel 12 van de Wet raadgevend referendum treedt deze wet in werking met ingang van 1 januari 2018, met dien verstande dat artikel VII, onderdeel J, voor het eerst toepassing vindt met betrekking tot het eerste verslagjaar van de multinationale groep dat begint op of na 1 januari 2016.

  • 2. In afwijking van het eerste lid treden de artikelen IX, XVII, XIX en XXVI in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

  • 3. Artikel I, onderdeel C, werkt terug tot en met 1 januari 2005.

  • 4. Artikel I, onderdeel D, en artikel II, onderdeel A, werken terug tot en met 1 januari 2013.

  • 5. Artikel I, onderdeel E, werkt terug tot en met 1 april 2015.

  • 6. Artikel IV, onderdeel D, artikel VII, onderdelen B, C en D, en artikel VIII werken terug tot en met 1 januari 2017.

  • 7. Artikel I, onderdeel F, en artikel VII, onderdeel A, werken terug tot en met 1 april 2017.

  • 8. Artikel XVIII werkt terug tot en met 20 april 2017.

ARTIKEL XXXII

Deze wet wordt aangehaald als: Overige fiscale maatregelen 2018.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Financiën,

Naar boven