34 764 Wijziging van de Kaderwet dienstplicht en van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst in verband met het van toepassing worden van de dienstplicht op vrouwen

E NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 12 juli 2018

1. Inleiding

De regering heeft kennis genomen van het nader voorlopig verslag van de vaste commissie voor buitenlandse zaken, defensie en ontwikkelingssamenwerking met vragen over het wetsvoorstel. Met deze nadere memorie van antwoord worden de door de leden gestelde vragen beantwoord.

2. Vragen en opmerkingen van de fractie van de VVD en het CDA

De leden van de VVD-fractie en de CDA-fractie hebben naar aanleiding van een passage in de memorie van toelichting, gevraagd naar de betekenis daarvan voor de toepassing van de Kaderwet dienstplicht.

Naar het oordeel van de VVD-fractie wekt de memorie van toelichting en de memorie van antwoord de suggestie dat wordt overwogen om te komen tot selectieve oplegging van de dienstplicht, dit vereist volgens hen een wettelijke basis.

De leden van de VVD-fractie hebben gevraagd of het niet beter is de Kaderwet aan te vullen met één of twee bepalingen, die een adequate wettelijke grondslag vormen voor een selectieve dienstplicht met uitvoeringsregelingen die omstandigheden en criteria formuleren waaronder bepaalde personen en groepen kunnen worden opgeroepen.

De regering merkt op dat de bewuste passages in de memorie van toelichting en de memorie van antwoord niet doelen op een selectieve dienstplicht. Gelet op de vragen en opmerkingen van de zijde van de leden van de fracties van de VVD en het CDA moet de regering erkennen dat deze bij nader inzien wel als zodanig kunnen worden opgevat en daarom voor meerdere wijzen van uitleg vatbaar zijn. De regering is de beide fracties erkentelijk voor het attenderen op dit punt en wil met bovenstaande benadrukken dat met de betreffende passages in het onderhavige wetsvoorstel geen wijziging is beoogd met de praktijk zoals deze heeft bestaan en dat derhalve sprake blijft van een generieke dienstplicht. De regering vindt de suggestie van de leden van de VVD-fractie niettemin interessant en zal dit dan ook nader onderzoeken. De regering zal het parlement hierover volgend jaar rapporteren.

In de memorie van toelichting is een passage opgenomen over het in de Kaderwet gegeven mandaat bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) nadere regels te stellen inzake uitstel, ontheffing en vrijstelling. Naar de mening van de leden van de CDA-fractie is het onbevredigend dat honderdduizenden opgeroepen dienstplichtigen in voorkomend geval het bericht zouden ontvangen dat ze (nog) niet hoeven op te komen.

De regering wijst erop, dat ingeschrevenen voor de dienstplicht nog geen dienstplichtigen zijn. Dat worden zij pas, indien zij na keuring geschikt worden bevonden voor de dienst. Zij die aldus dienstplichtige zijn geworden (naar ervaring 50 procent van de ingeschrevenen, dit is ongeveer 100.000 personen per jaar) kunnen ontheffing of vrijstelling vragen wegens broeder/zusterdienst, geestelijk ambt of permanente onmisbaarheid. Degenen die na selectie en indeling in werkelijke dienst zullen worden geroepen ontvangen een waarschuwingsoproep. Alsdan kunnen zij gemotiveerd om uitstel vragen. Degenen die, hoewel goedgekeurd, niet in aanmerking komen voor indeling ontvangen bericht van buitengewoon dienstplichtigstelling. Uiteindelijk ontvangen degenen die in werkelijke dienst moeten komen een oproep. Er is dus nimmer sprake van honderdduizenden dienstplichtigen die bericht ontvangen dat zij niet op hoeven te komen.

3. Vragen en opmerkingen van de fractie van D66 en SP

De leden van de D66-fractie en de SP-fractie vragen de regering of het cijfer over arbeidsdeelname (65,4 procent in 2014) uit de memorie van toelichting wel klopt? De leden van de D66- en SP-fractie vragen of het juist is dat dit cijfer na 2014 is gedaald.

De regering merkt op dat het percentage 65,4 procent, gezien de memorie van toelichting, betrekking heeft op de periode tot (dit is voor) 2014. De arbeidsdeelname van vrouwen is vanaf 2013 na een tijdelijke daling tot 65,1 procent inmiddels gestegen tot 71,7 procent in 2017 (bron: CBS).

De D66-fractie meldt dat het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) in januari van dit jaar heeft vastgesteld dat in Nederland meisjes het al twintig jaar beter doen in het onderwijs, maar dat dit zich niet vertaalt in een gunstiger arbeidsmarktpositie. De leden van de D66- en SP-fractie vragen hoe de regering deze constatering van het SCP beoordeelt in relatie tot de argumentatie in de memorie van toelichting.

De regering merkt het volgende op. In de memorie van toelichting staat dat naar huidig inzicht het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen zwaarder weegt dan een eventuele achterstand op de arbeidsmarkt en neemt daarbij in aanmerking dat de arbeidsdeelname van vrouwen vanaf 1995 is gestegen. De regering heeft daarmee bedoeld aan te geven dat de arbeidsdeelname van vrouwen – het deelnemen aan de maatschappij door het verrichten van betaald werk – is gestegen. De regering ziet de gestegen arbeidsdeelname als een omstandigheid die de nadruk op de gelijke behandeling van mannen en vrouwen rechtvaardigt, nu de arbeidsdeelname van vrouwen steeds meer die van mannen nadert, daar gelijker aan wordt. De regering heeft niet aangegeven dat de arbeidsmarktpositie van vrouwen sinds 1994 is verbeterd en ziet dan ook geen strijdigheid met het bedoelde SCP-rapport «Werken aan de start» van 22 januari 2018.

De D66-fractie meldt dat op basis van cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek kan worden geconcludeerd dat er nog grote inkomensverschillen zijn tussen mannen en vrouwen. De D66-fractie vraagt de regering hoe dit zich verhoudt tot de conclusie in de memorie van toelichting dat het argument van een gelijkwaardige positie wat betreft inkomen niet meer bepalend is.

In aanvulling op het voorgaande antwoord merkt de regering op dat – wat er ook zij van de inkomenspositie van vrouwen – een zwaarder gewicht wordt toegekend aan de gelijke behandeling van mannen en vrouwen in de verdediging van het land, in navolging van het verzoek van de D66-fractie in 2015.

Voorts vragen de leden van de D66- en SP-fractie waar volgens de regering status en macht van af hangt en of de regering over cijfers beschikt betreffende de status en macht van mannen en vrouwen in Nederland.

De regering beschikt niet over cijfers inzake status en macht van mannen en vrouwen. Dit zou wellicht ook teveel afleiden van de principiële keuze om de dienstplicht ook op vrouwen van toepassing te laten zijn. Deze keuze is genomen na een weging van factoren, waarbij om principiële redenen er voor is gekozen om de factor gelijke behandeling van mannen en vrouwen zwaar te laten wegen. De weging komt overeen met het verzoek van D66 en de PvdA tot wijziging van de Kaderwet dienstplicht.

Het beroepsleger is toegankelijk voor mannen en vrouwen en bestaat voor 86 procent uit mannen. De beide fracties vragen wat de regering hieruit afleidt als het gaat om de preferenties van mannen en vrouwen en het hebben van dienstplicht.

De dienstplicht is een plicht. Het vervullen daarvan is niet op vrijwilligheid gebaseerd. Wel wordt, waar mogelijk, rekening gehouden met de voorkeur van een dienstplichtige om in een bepaald tijdvak te worden opgeroepen of in een bepaalde functie te worden geplaatst.

In de memorie van toelichting wordt uitgegaan van een verdubbeling van de administratieve lasten als de dienstplicht voor vrouwen wordt ingevoerd. De D66- en SP-fractie vragen of de regering verwacht dat er ook evenveel mannen als vrouwen bezwaar zullen maken en of de regering dit kan onderbouwen met gegevens uit onderzoek of steekproeven. Verwacht de regering bij beslissing op bezwaar dezelfde gronden te hanteren voor vrouwen als voor mannen, zo vragen de leden van de D66-fractie.

Het is op grond van artikel 8:4, tweede lid, onderdeel c, van de Algemene Wet Bestuursrecht niet mogelijk om bezwaar te maken tegen de dienstplicht of beroep in te stellen voor zover het keuring, herkeuring, werkelijke dienst, groot verlof of diensteindiging betreft. De regering verwacht dat meer vrouwen om uitstel zullen vragen van opkomst in werkelijke dienst en wel vanwege zwangerschap. Er wordt bij beslissingen geen onderscheid gemaakt op grond van geslacht.

In Israël kunnen vrouwen automatisch vrijstelling krijgen als hun religie verplicht dat ze onder de hoede van man of vader staan. De D66-fractie vraagt of de regering dit kan bevestigen en of de regering deze grond ook zal hanteren bij besluit op bezwaar en bij verzoek om ontheffing en vrijstelling.

De regering is niet bekend met de door D66 genoemde regel. De regering zal gelet op artikel 1 van de Grondwet een dergelijke regel ook niet hanteren. De regering wijst op de mogelijk tot het vervullen van vervangende dienst als sprake is van onoverkomelijke gewetensbezwaren tegen het vervullen van militaire dienst in verband met het gebruik van middelen van geweld waarbij men door de dienstvervulling in de Nederlandse krijgsmacht kan worden betrokken, conform artikel 2 van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst.

Voorts informeert de D66-fractie naar het standpunt van de regering over het risico dat een dienstplicht die zich alleen richt op mannen, in het licht van de gewijzigde rechtsopvattingen in strijd wordt bevonden met artikel 1 van de Grondwet en andere gelijkheidsnormen.

De regering wijst erop dat dit wetsvoorstel juist is gericht op het opheffen van deze ongelijkheid. Het risico dat de dienstplicht in dit opzicht strijdig wordt bevonden met artikel 1 van de Grondwet, wordt hiermee tot nul gereduceerd.

4. Vragen en opmerkingen van de fractie van de PvdA

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering hoe zij denkt de krijgsmacht voor te bereiden op de mogelijke inzet van dienstplichtige vrouwen en hoe zij de gewenste en noodzakelijke cultuurverandering wil bevorderen.

De regering ziet geen reden daartoe, gelet op het feit dat vrouwen in de krijgsmacht reeds een volkomen gelijkwaardige positie bekleden.

De leden van de PvdA-fractie hebben in het voorlopig verslag gemeld het wenselijk te achten dat in een eerder stadium en op brede schaal informatie wordt verstrekt, bijvoorbeeld via scholen en door middel van een voorlichtingscampagne. De PvdA-fractie verneemt graag het standpunt van de regering in deze. Voorts wil de PvdA-fractie weten hoe de regering hieraan invulling gaat geven en voor het geval de regering dit niet voorstaat, waarom enkel een brief en een vermelding op de website van Defensie voldoende wordt geacht.

De regering wijst erop dat iedere ingeschrevene voor de dienstplicht een brief ontvangt waarin wordt medegedeeld dat betrokkene is ingeschreven onder mededeling van diens registratienummer. In die brief wordt ook nader uiteengezet dat de inschrijving een louter administratieve handeling is en dat daadwerkelijke opkomst in werkelijke dienst niet aan de orde is aangezien de opkomstplicht is opgeschort. Daarnaast wordt aandacht gevestigd op de mogelijkheid deel uit te maken van het beroepsleger. Mochten regering en parlement besluiten om de opschorting van de opkomstplicht te beëindigen om de dienstplicht te reactiveren, dan zal het nog geruime tijd duren voordat men ter keuring wordt opgeroepen. Het kost tijd om de krijgsmacht op dienstplichtigen in te richten.

De Minister van Defensie, A.Th.B. Bijleveld-Schouten

Naar boven