34 666 Wijziging van de Wet ruimtelijke ordening en de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening (afschaffing actualiseringsplicht bestemmingsplannen en beheersverordeningen)

B MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 5 april 2018

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het voorlopig verslag en ik dank de fractie van de PvdA voor de gestelde vragen. In het navolgende zullen de vragen worden beantwoord. Daarbij wordt de volgorde van het voorlopig verslag aangehouden.

Allereerst vraagt de fractie van de PvdA of de regering beschikt over informatie waaruit de mate blijkt waarin gemeenten van plan zijn massaal over te schakelen en nu reeds voorbereidingen treffen voor het opstellen van een omgevingsvisie en een omgevingsplan.

Voorliggend wetsvoorstel beoogt te bereiken dat gemeenten zich ruim voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet gaan voorbereiden op de totstandkoming van de omgevingsvisie en het omgevingsplan. De voortgang hiervan wordt gemonitord in de implementatiemonitor. Het parlement wordt hier jaarlijks over geïnformeerd. Uit de monitor blijkt dat de voorbereidingen op de Omgevingswet gestart zijn. Zo hebben bijvoorbeeld al meer dan 100 gemeenten voor een deel van hun grondgebied op basis van de Crisis- en herstelwet een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte opgesteld. Uit onderzoek van de monitor Omgevingswet, waaraan 68% van de gemeenten heeft deel genomen, blijkt verder dat ongeveer twee derde van deze gemeenten bezig is met het opstellen van een omgevingsvisie en dat tien procent daarvan de visie zelfs al heeft vastgesteld. Daarnaast werkt een derde van deze gemeenten aan de (voorbereiding van) een omgevingsplan. Het opstellen van beide instrumenten vraagt een omslag in denken om de integraliteit van een omgevingsvisie en omgevingsplan vorm te geven. De gemeenten worden hierin ondersteund door de VNG en het programma «Aan de slag met de Omgevingswet». In de pilots «Omgevingsvisie» zijn inzichten opgehaald die de komende tijd verder worden gedeeld. Voor het omgevingsplan wordt onder andere gewerkt aan zogenoemde staalkaarten die ter inspiratie dienen voor gemeenten om hiermee aan de slag te gaan. Dat aan de slag wordt gegaan is ook nodig. De datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet nadert en zoals de leden van de fractie van de PvdA hebben aangegeven is het opstellen van een omgevingsvisie en het vaststellen van een omgevingsplan een majeure klus. Gezien het feit dat de overgangsfase tot 2029 loopt, is het onvermijdelijk dat gemeenten zich op deze meerjarenklus gaan voorbereiden. De hiervoor weergegeven resultaten van de monitor geven het vertrouwen dat veel gemeenten hiermee tijdig beginnen. Het niet hoeven actualiseren van de huidige bestemmingsplannen zal daar zeker aan bijdragen.

De leden van de fractie van de PvdA stellen vast dat van rechtswege, na inwerkingtreding van de Invoeringswet Omgevingswet, het geldende omgevingsplan aanvankelijk zal bestaan uit alle geldende bestemmingsplannen en beheersverordeningen gezamenlijk en als juridisch bindend document zal functioneren. Deze plannen en verordeningen moeten dan wel raadpleegbaar zijn via het Digitaal Stelsel Omgevingswet (hierna: DSO), gelet op de eisen die de regering stelt aan de digitale toegankelijkheid van het omgevingsrecht. De leden van de fractie van de PvdA vragen in dat verband of het uitstel dat nu verleend wordt wel gewenst is, gezien het streven dat het DSO onmiddellijk en volledig kan functioneren op het moment van de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Zij vragen voorts of de regering afspraken heeft gemaakt met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG), in het kader van het onderhavige wetsvoorstel, over de mate waarin en intensiteit waarmee gemeenten de transformatie naar het DSO en Omgevingswetstelsel uitvoeren?

Naar aanleiding van deze vragen wijs ik er eerst op dat er met dit wetsvoorstel geen sprake is van uitstel. Alleen de generieke verplichting voor gemeenten om een bestemmingsplan elke tien jaar opnieuw vast te stellen wordt met dit wetsvoorstel afgeschaft. Daardoor kan er juist eerder worden toegewerkt naar een omgevingsplan, waarmee per saldo ook eerder wordt voldaan aan de digitale eisen van het nieuwe stelsel. Het bestemmingsplan kan hierdoor eerder worden ingepast in het bredere stelsel van het Omgevingsplan, waar andere eisen en nieuwe digitale standaarden voor gelden. De afschaffing van de generieke actualiseringsplicht heeft geen grote gevolgen voor het DSO en het functioneren daarvan vanaf de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Aan het einde van deze memorie wordt verder ingegaan op de digitale ontsluiting van de bestemmingsplannen die op het moment van inwerkingtreden van de Omgevingswet van rechtswege opgaan het omgevingsplan.

Op de vraag of afspraken zijn gemaakt met de VNG kan opgemerkt worden dat in 2015 een bestuursakkoord is gesloten over de implementatie van de Omgevingswet tussen de toenmalige Minister van Infrastructuur en Milieu (als stelselverantwoordelijke), de VNG, de UvW en het IPO als neerslag van de ambitie om door gezamenlijke inzet de transitie tot een succes te maken. Op basis daarvan is een gezamenlijk programma gestart om de invoering van de Omgevingswet te ondersteunen. Dat programma is in volle gang. Door middel van de hierboven genoemde implementatiemonitor wordt gemonitord of mijlpalen gehaald worden en of bijsturing nodig is. De regering heeft daarover periodiek bestuurlijk overleg met de andere overheden.

De leden van de fractie van de PvdA wijzen op de nota naar aanleiding van het verslag, waarin gesproken wordt over de transitieperiode tot 20291 waarbinnen gemeenten hun regelgeving over de fysiek leefomgeving kunnen ombouwen tot één samenhangend omgevingsplan. Zij vragen wat deze transitieprestatieafspraak betekent voor de toegankelijkheid en informatiebeschikbaarheid bij inwerkingtreding van de Omgevingswet, gekoppeld aan het DSO, op de nu voorziene datum 2021. Zij vragen daarbij in het bijzonder naar de digitale beschikbaarheid van bestemmingsplannen en beheersverordeningen.

Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet beschikken alle gemeenten over een omgevingsplan dat van rechtswege zal bestaan uit onder meer de geldende bestemmingsplannen en beheersverordeningen. Deze bestemmingsplannen en beheersverordeningen blijven ten tijde van de inwerkingtreding toegankelijk: er wordt in voorzien dat naast het nieuwe deel van het omgevingsplan ook de nog geldende oude regelingen (voor zover die op www.ruimtelijkeplannen.nl zijn opgenomen) elektronisch raadpleegbaar zijn. Tijdens de transitieperiode zullen de oude regelingen (mogelijk gefaseerd) worden omgezet naar het nieuwe deel van het omgevingsplan. De raadpleegbaarheid van zowel het nieuwe deel van het omgevingsplan als het tijdelijk nog geldende deel blijft ook tijdens die transitieperiode gewaarborgd.

De leden van de fractie van de PvdA halen de volgende passages aan uit de nota naar aanleiding van verslag: «Het wetsvoorstel brengt geen verandering in de mogelijkheid dat een gemeente, al dan niet op verzoek, een bestemmingsplan aanpast in verband met een (door een aanvrager gewenste) nieuwe ontwikkeling. [...] Ook tegen het besluit op een aanvraag, om af te zien van wijziging van het bestemmingsplan, kan beroep worden aangetekend. Voor een herhaalde aanvraag geldt hetzelfde. Ook degene die belang heeft bij een voorgenomen wijziging van een bestemmingsplan waarvoor het gemeentebestuur een ingezette procedure niet voortzet vanwege het vervallen van actualiseringsverplichting, kan een verzoek indienen om de betrokken wijziging alsnog vast te stellen en tegen een afwijzing in rechte opkomen. Het wetsvoorstel brengt al met al dus geen wijziging in de positie van belanghebbenden.»2

«Iemand die belang heeft bij een bepaalde aanpassing kan wel een verzoek indienen om een bestemmingsplan in overeenstemming met een instructieregel te brengen. Als de raad het verzoek niet beantwoordt of afwijst, kan daartegen in rechte worden opgekomen."3

De leden van de PvdA-fractie zetten vraagtekens bij deze conclusies, omdat in alle genoemde gevallen de burger, de ondernemer of de maatschappelijke organisatie zelf de last op zich moet nemen om tot erkenning van rechten te komen inzake planologische borging. Dit verhoudt zich slecht tot de dienstverlenende rol van de overheid en het dictum van de motie-Verheijen c.s.4 die aangenomen is in de Eerste Kamer bij de plenaire behandeling van de vier ontwerpbesluiten behorende bij de Omgevingswet. Zij vragen of aan de belangen van burgers wel voldoende recht wordt gedaan, en vragen of de regering het met hen eens is dat de administratieve en juridische kosten eenzijdig bij de burger worden neergelegd?

In antwoord op deze vraag wordt benadrukt dat met voorliggend wetsvoorstel slechts de periodieke actualiseringsplicht vervalt, op grond waarvan bestemmingsplannen eens per tien jaar opnieuw worden vastgesteld. Initiatieven van burgers en bedrijven ontstaan doorlopend. Net als nu zal ook na het vervallen van de actualiseringsplicht de grote bulk van met het bestemmingsplan strijdige initiatieven met het verlenen van omgevingsvergunningen worden afgedaan. Ook in het geval een initiatief uitsluitend zou kunnen worden toegestaan door een bestemmingsplan aan te passen, blijft dit mogelijk. Omdat er in deze processen niets verandert door dit wetsvoorstel zie ik niet in dat burgers en ondernemers nadelige gevolgen van het wetsvoorstel zullen ondervinden of dat er sprake is van een eenzijdige afwenteling van administratieve en juridische kosten. Het niet actualiseren van bestemmingsplannen leidt eerder tot een besparing van administratieve lasten omdat burgers en ondernemers niet hoeven te controleren en reageren bij nieuw vastgestelde bestemmingsplannen, omdat daarin bestaande rechten zouden zijn ingeperkt of nadelige nieuwe ruimtelijke mogelijkheden zouden zijn opgenomen.

De leden van de PvdA wijzen ten slotte op de voor alle gemeenten geldende wettelijke verplichtingen, zoals de basisregistraties, waaronder het bijhouden van de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT). Daarnaast is er INSPIRE, de Europese richtlijn5 voor het harmoniseren van kaartmateriaal. Met de wijziging van de Bekendmakingswet wordt het straks verplicht om alle kennisgevingen en bekendmakingen van de overheid voor burgers en bedrijven digitaal toegankelijk te maken. Overheden publiceren alle kennisgevingen en bekendmakingen. Deze publicaties zijn straks, via verplicht gebruik van DROP (Decentrale Regelgeving en Officiële Publicaties), op één weblocatie te raadplegen. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering aan te geven in welke mate deze verplichte ontsluiting van digitale informatie overlapt met de informatie die opgenomen is in de digitale toegankelijkheid van de website www.ruimtelijkeplannen.nl.

Onder het nieuwe stelsel van het Omgevingsrecht en de wijziging van de Bekendmakingswet zal de aparte regelgeving van de Wet ruimtelijke ordening vervallen en de daarbij behorende website www.ruimtelijkeplannen.nl op termijn verdwijnen. De bedoeling is dat het omgevingsplan en de andere regelgeving onder de Omgevingswet worden bekendgemaakt en beschikbaar gesteld overeenkomstig de generieke regels voor bekendmaking en beschikbaarstelling uit de nieuwe Bekendmakingswet. Als onderdeel van die regels geldt ook het vereiste dat een geconsolideerde versie van de besluiten beschikbaar wordt gehouden. Al deze regelgeving zal elektronisch raadpleegbaar zijn. Dat geldt ook voor de regelgeving, zoals het omgevingsplan en de omgevingsregeling, waarin werkingsgebieden met geocoördinaten zijn vastgelegd. Net als in www.ruimtelijkeplannen.nl zal met een viewer een verbeelding van de werkingsgebieden worden getoond. Zolang bestemmingsplannen die op www.ruimtelijkeplannen.nl beschikbaar zijn gesteld in de overgangsfase nog deel uitmaken van een omgevingsplan, zullen deze via een «overbruggingsfunctie» naast het nieuwe deel van het omgevingsplan raadpleegbaar blijven. Van overlap zal geen sprake zijn.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren


X Noot
1

Kamerstukken II 2017/18, 34 666, nr. 5, p. 5.

X Noot
2

Kamerstukken II 2017/18, 34 666, nr. 5, p. 7–8.

X Noot
3

Kamerstukken II 2017/18, 34 666, nr. 5, p. 8.

X Noot
4

Kamerstukken I 2016/17, 33 118, S.

X Noot
5

Richtlijn 2007/2/EG.

Naar boven