34 384 Wijziging van de Kieswet in verband met het vereenvoudigen van de procedure voor registratie als kiezer voor Nederlanders die in het buitenland wonen (permanente kiezersregistratie niet-ingezetenen)

C MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 5 september 2016

1. Inleiding

De leden van de PVV-fractie en de leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel, wat hen aanleiding heeft gegeven nog enkele vragen te stellen. Ik bedank deze leden voor hun inbreng, waarop ik hierna inga.

2. Inbreng van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie vragen als reactie op het (verworpen) amendement-Bosma (Kamerstukken II 2015/16, 34 384, nr. 8) of de regering bereid is om met een concreet voorstel te komen om een lijst met 80 kandidaten voor iedere partij mogelijk te maken en, als zij dat niet zou zijn, welke – al dan niet praktische – bezwaren de regering nog heeft bij het mogelijk maken van dergelijke kieslijsten.

Het betreffende amendement is, zoals bekend, geen deel gaan uitmaken van het wetvoorstel. Voor de regering is een wijziging zoals was voorgesteld bij het amendement, niet opportuun. In een schriftelijke reactie op een soortgelijk amendement heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk, de Kamer onder meer laten weten dat het huidige stembiljet groter zou moeten worden als veel of alle partijen 80 kandidaten op de lijst zouden opnemen.1 Dat kan het lastiger maken voor kiezers om met het stembiljet te stemmen en voor het stembureau om de biljetten te tellen. Bij de mondelinge behandeling van het onderhavige wetsvoorstel is het oordeel over het amendement, om de redenen genoemd bij die behandeling, aan de Kamer gelaten.

3. Inbreng van de ChristenUnie-fractie

De leden van de fractie van de ChristenUnie stellen een aantal vragen in verband met het vaststellen van enkele beslistermijnen in een algemene maatregel van bestuur in de plaats van het vaststellen bij wet in formele zin. Zij vragen welke wijzigingen er sinds de invoering van de huidige artikelen D 3b, vierde lid, en D 6 Kieswet zijn die afwijking van de oorspronkelijke lijn rechtvaardigen en vragen verder te reflecteren op het advies van de Kiesraad van 17 augustus 2015,2 mede gelet op zijn argument over een verminderen van de innerlijke consistentie van de kieswetgeving. Deze leden vragen eveneens welke termijn voorzien wordt in de algemene maatregel van bestuur en welke aanwijzingen er zijn dat spoedig of met regelmaat aanpassing van deze termijnen nodig is. Zij vragen verder of een snellere evaluatie van de wet niet eveneens een oplossing zou bieden om binnen afzienbare termijn tot een wijziging van de wet te komen indien blijkt dat de vastgelegde beslistermijn problematisch is.

De regering stelt voorop dat het regelen van deelaspecten van het verkiezingsproces op het niveau van een algemene maatregel van bestuur (amvb) alleen aan de orde kan zijn als het om meer gedetailleerde regels van administratieve of procedurele aard gaat. Daaronder vallen voor haar onder meer de opsomming van gegevens die nodig zijn voor (een wijziging van) een permanente registratie en de beslistermijnen op een aanvraag. De afweging om dergelijke termijnen in een amvb vast te leggen – in dit geval toegepast op de hoofdstukken van de Kieswet die passen binnen de reikwijdte van het voorstel voor een permanente registratie – zal bij nieuwe wetstrajecten tot wijziging van de Kieswet opnieuw door de wetgever worden gemaakt omwille van een consistente lijn.

De idee om waar mogelijk tot overzichtelijker kieswetgeving in formele zin te komen, staat in principe los van wetwijzigingen die sinds de invoering van de artikelen D 3b en D 6 van de Kieswet zijn ingegaan, waarnaar deze leden vragen. Overigens zal de gemeente Den Haag, zoals aangekondigd in de memorie van toelichting bij het voorstel, uiterlijk op de zevende dag na ontvangst van een aanvraag beslissen. De regering heeft geen aanwijzingen dat deze termijn spoedig of met regelmaat aanpassing nodig heeft. Dat neemt echter niet weg dat zij daarmee wel rekening wil houden, als de uitvoeringspraktijk op onvoorziene omstandigheden in de procedure stuit. Een wijziging van een amvb is dan sneller te realiseren dan een wijziging van de wet.

De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren dat er verschillen blijven bestaan in de aanvraagtermijnen, wat volgens sommige adviesorganen tot verhoging van de werklast zou kunnen leiden. Deze leden vragen daarom om bij de evaluatie van dit wetsvoorstel in te gaan op dit punt.

Bij de evaluatie die in het wetsvoorstel is voorzien, zal de regering zeker ook de ervaringen met de nieuwe termijnen betrekken en daarover aan het parlement rapporteren in het evaluatieverslag.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of het informeren van de niet-ingezetenen pas start op het moment dat de verkiezingscampagne in Nederland begint of dat al eerder informatie wordt verzonden om deze groep tijdig te informeren en personen zo nodig bijtijds een verzoek tot wijziging van gegevens kunnen doen.

Het informeren van deze groep Nederlanders in het buitenland zal eerder dan de verkiezingscampagnes beginnen. Bij reguliere verkiezingen kan het informeren zes maanden voor de dag van stemming starten, zoals nu gebeurt bij een systematiek van terugkerende registratie. Bij tussentijdse verkiezingen en bij een raadgevend referendum kan het informeren starten zodra de datum van de betreffende verkiezing of het referendum is vastgesteld.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarom de regering geen aanleiding ziet om in landen waar grote aantallen Nederlanders verblijven, stemmen in persoon op ambassades en consulaten mogelijk te maken. Zij vragen of de regering ervaringen van andere landen heeft betrokken in haar afweging, en zo niet, hierop te reflecteren.

Er zijn landen, Spanje is daar een voorbeeld van, waar de kiezers in het buitenland hun stem per brief kunnen uitbrengen of persoonlijk op de ambassade of het consulaat. Of deze praktijk ertoe leidt dat procentueel meer kiezers vanuit het buitenland aan (Spaanse) verkiezingen deelnemen is niet bekend. De huidige Nederlandse praktijk voorziet erin dat Nederlanders in het buitenland hun briefstem in persoon kunnen afgeven bij een Nederlandse ambassade of consulaat. Het bieden van de mogelijkheid op het consulaat of op de ambassade ook het stembiljet in te vullen, lijkt dan niet of nauwelijks toegevoegde waarde te kunnen hebben, mede omdat verondersteld wordt dat het animo van potentiële kiezers om te reizen naar de stad waar een consulaat of ambassade is gevestigd, vanwege de kosten en tijdbelasting, niet al te groot zal zijn.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen ook om een toelichting op sommige artikelen van het wetsvoorstel. Ten aanzien van artikel B 5 van de Kieswet vragen deze leden waarom het derde lid gewijzigd wordt, nu uit het tweede lid voortvloeit dat de burgemeester van de plaats waar betrokkene volgens de basisregistratie zijn adres heeft, wordt geïnformeerd en in de andere gevallen de burgemeester van de gemeente ’s-Gravenhage. Artikel B 5 gaat over uitsluiting van het kiesrecht. Het tweede lid bevat de verplichting voor de Minister van Veiligheid en Justitie van elke onherroepelijke rechterlijke uitspraak tot uitsluiting van het kiesrecht zo spoedig mogelijk mededeling te doen aan de burgemeester van Den Haag (niet-ingezetenen) of aan de burgemeester van de gemeente waar betrokkene volgens de basisregistratie zijn adres heeft (ingezetenen). Het derde lid daarentegen geeft een verplichting voor de burgemeesters om degene die van het kiesrecht is uitgesloten te informeren. De laatstgenoemde verplichting volgt niet uit het tweede lid.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen ten aanzien van artikel VI van het wetsvoorstel waarom slechts eenmalig en in het eerste jaar na de inwerkingtreding van deze wet personen kunnen worden uitgenodigd tot registratie van de kiesgerechtigdheid van personen die hun werkelijke woonplaats buiten Nederland hebben.

Artikel VI bevat een overgangsbepaling waardoor personen kort na inwerkingtreding van de wet toch kunnen worden uitgenodigd voor een permanente registratie op basis van hun gegevens in de zogenoemde semipermanente registratie, die tot de inwerkingtreding van de wet voor de betreffende verkiezingen werd bijgehouden. Het wordt voldoende geacht alleen het introductiejaar te putten uit een voorheen (voor een ander doel) opgemaakt bestand om daarmee uit te nodigen voor een permanente kiezersregistratie. Naast dit bestand wordt ook gebruik gemaakt van de registratie voor niet-ingezetenen binnen de basisregistratie personen (RNI). Die laatstgenoemde registraties zullen blijvend gebruikt worden om nieuwkomers in de RNI uit te nodigen voor hun eerste, eenmalige registratie als kiezer.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, S.A. Blok


X Noot
1

Brief van 20 juni 2016, Kamerstukken II 2015/16, 34 288, nr. 14.

X Noot
2

Bijlage bij Kamerstukken II 2015/16, 34 384, nr. 3.

Naar boven