34 375 Wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet in verband met de versterking van de betrokkenheid van de werkgevers en werknemers bij de arbodienstverlening, de preventie in het bedrijf of de inrichting van de werkgever en de randvoorwaarden voor het handelen van de bedrijfsarts, en enige andere wijzigingen

B VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID1

Vastgesteld 18 oktober 2016

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

De leden van de fractie van D66 hebben kennisgenomen van de voorgestelde wijzigingen in de Arbeidsomstandighedenwet en wensen naar aanleiding daarvan de volgende vragen voor te leggen aan de regering.

Om te beginnen onderschrijven zij de aandacht die in het wetsvoorstel wordt geschonken aan de versterking en verduidelijking van de rol van de onafhankelijke, professionele bedrijfsarts. De wettelijke vormgeving van het basiscontract, die onderdeel uitmaakt van het voorstel, kan daartoe bijdragen. De bedrijfsarts speelt aldus een hoofdrol bij het veiligstellen van een gezonde arbeidsomgeving. Des te zorgelijker achten deze leden dan ook het vooruitzicht van het onvoldoende aanbod van gekwalificeerde bedrijfsartsen dat naar verluidt dreigt te ontstaan. Graag vernemen zij of de regering mogelijkheden ziet − en zo ja, welke − om een passende instroom van nieuwe deskundigheid te bevorderen.

De leden van de D66-fractie onderschrijven ook het belang dat de regering hecht aan preventie, zoals dat onder meer tot uiting komt in de versteviging van de positie van de preventiemedewerker, al plaatsen zij vraagtekens bij het hoogst uitzonderlijke instemmingsrecht dat de medezeggenschap bij diens aanstelling door dit wetsvoorstel zal worden gegund. De specifieke rol die de bedrijfsarts op preventieterrein wordt toegedacht binnen het basiscontract wordt door hen positief gewaardeerd. Tijdig melden van beroepsziekten door de bedrijfsarts kan daartoe evenzeer bijdragen. Deze leden delen echter wel de twijfel van de beroepsvereniging NVAB (Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde) over de effectiviteit van het boete-instrument om bedrijfsartsen daartoe aan te sporen en vragen zich af waarom de werkgever bij het aanmelden van beroepsziekten geen zwaardere rol zou kunnen spelen. Het argument van de regering dat er dan privacy overwegingen in het geding komen overtuigt niet. Ook bij de Wet Poortwachter spelen privacy overwegingen een rol, terwijl de werkgever daarbij wel degelijk een wettelijk voorgeschreven procesrol vervult.

De leden van de fractie van D66 hechten, net als de regering, zeer aan effectief verzuimbeleid. De regering beperkt de taak van de bedrijfsarts daarbij tot een louter adviserende. Deze leden hebben daarvoor begrip, maar achten het dan van een des te groter belang dat er een goede samenwerking wordt gerealiseerd tussen de bedrijfsarts en de curatieve zorgaanbieders. Juist daar valt naar de overtuiging van deze leden nog veel vooruitgang te boeken. Deelt de regering deze opvatting? En zo ja, ziet zij dan mogelijkheden tot substantiële verbetering?

Het wetsvoorstel versterkt de ruimte die de werknemer wordt gegund voor het vragen van een second opinion. De leden van de D66-fractie zien echter geen reden die ruimte weer in te perken door de instemming van de bedrijfsarts daarmee als voorwaarde toe te voegen. De regering lijkt hiermee een onvoorwaardelijk recht op een second opinion te verwerpen. De leden van deze fractie vragen de regering om nog eens toe te lichten waarom zij hiervoor heeft gekozen.

Tenslotte merken deze leden op dat het onderhavige wetsvoorstel past in een groter geheel aan regelingen, waar de onverminderd omstreden loondoorbetalingsplicht voor de werkgever bij ziekte deel van uitmaakt. Zij zouden zich kunnen voorstellen dat wijzigingen in dit grotere geheel ook aanleiding zouden kunnen zijn om de rol van arbodienst en bedrijfsarts te heroverwegen, in het bijzonder waar het de zakelijke relatie tussen bedrijfsarts en werkgever betreft. Deelt de regering deze inschatting? En zou dat er toe kunnen leiden dat de sectorale invulling van preventie- en verzuimbeleid dan nog verder aan aantrekkelijkheid wint?

De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid zien de beantwoording met belangstelling tegemoet; zij ontvangen de reactie bij voorkeur binnen vier weken.

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Rinnooy Kan

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling:

Nagel (50PLUS), Ten Hoeve (OSF), Ester (CU) (vice-voorzitter), De Grave (VVD), Hoekstra (CDA), Postema (PvdA),Sent (PvdA), Kok (PVV), Kops (PVV), Dercksen (PVV), Don (SP), Bruijn (VVD), Van Kesteren (CDA), Krikke (VVD), Lintmeijer (GL), Meijer (SP), Nooren (PvdA), Oomen-Ruijten (CDA), Prast (D66), Rinnooy Kan (D66) (voorzitter), Rombouts (CDA), Schalk (SGP), Schnabel (D66), Teunissen (PvdD), Van de Ven (VVD), Vreeman (PvdA), Köhler (SP).

Naar boven