34 331 Aanpassing van onder meer de Wet studiefinanciering BES met het oog op codificatie van de ontstane uitvoeringspraktijk van de studiefinanciering BES, verruiming van het toepassingsbereik van de studiefinanciering BES naar Canada en doorvoering van diverse technische verbeteringen en kleine beleidsmatige wijzigingen (Aanpassingswet studiefinanciering BES)

B BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 januari 2017

De Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft op 20 december jl. het wetsvoorstel Aanpassingswet studiefinanciering BES (34 331) aangenomen, op onderdelen met betrekking tot het studentenreisproduct gewijzigd door de aanneming van subamendement Van Meenen (Kamerstukken II 2016/17, 34 331, nr. 20) en het nader gewijzigde amendement Rog/Duisenberg (Kamerstukken II 2016/17, 34 331, nr. 19).

Door de Tweede Kamer zijn de volgende moties aangenomen:

  • De motie Mohandis c.s. (Kamerstukken II 2016/17, 34 331, nr. 14) spreekt uit dat er geen verhoging van de boete dient plaats te vinden en dat er eerst gewerkt moet worden aan oplossingen om studenten bewuster en beter geïnformeerd te maken en om hierbij ook op vereenvoudiging van beëindiging van het reisproduct in te zetten.

  • De motie Rog/ Duisenberg (Kamerstukken II 2016/17, 34 331, nr. 16) verzoekt de regering te bevorderen dat DUO op een duidelijke en onderscheidende wijze het naderende einde van het recht op gebruik van het reisproduct communiceert, alsmede oud-studenten, wanneer zij een boete krijgen wegens het onterecht bezitten van een ov-studentenkaart, daarover onverwijld informeert.

  • De motie Rog/Duisenberg (Kamerstukken II 2016/17, 34 331, nr. 17) verzoekt de regering, in overleg met betrokken partijen zoals DUO en de NS, te komen tot automatische stopzetting van het studentenreisproduct indien het recht hierop is beëindigd.

  • De motie Mohandis c.s. (Kamerstukken II 2016/17, 34 331, nr. 18) verzoekt de regering in gesprek te gaan met de betreffende ov-bedrijven en om tot vereenvoudiging van het stopzetten van het reisproduct te komen, en de Kamer hierover in de zomer van 2017 te informeren.

Ten aanzien van de in het kader van dit wetsvoorstel aangenomen amendementen en moties is door mij een tweetal aandachtspunten geconstateerd.

Ik constateer dat een aantal van de aangenomen moties voorwaarden meegeeft alvorens ik over kan gaan tot het verhogen van de vordering. Ik vind het van groot belang dat ik tegemoet kan komen aan alle wensen van de Tweede Kamer, inclusief een zorgvuldige uitvoering van alle moties. Zoals ik eerder reeds heb aangegeven aan de Tweede Kamer, hecht ik veel waarde aan het verbeteren van de communicatie, voordat een vordering kan worden opgelegd. Aan deze communicatie zal ik in overleg met DUO, de ov-bedrijven, en de studentenorganisaties, werken. Ook zal ik overeenkomstig de wens van de Tweede Kamer samen met DUO in gesprek gaan met de ov-bedrijven over mogelijkheden voor vereenvoudiging van de beëindiging van het reisproduct. DUO en het Openbaar Vervoer hebben mij aangegeven niet te kunnen garanderen dat per 1 januari 2018 aan alle voorwaarden voldaan kan zijn. Dit, terwijl ik het wel mijn verantwoordelijkheid acht om te voldoen aan de wensen van de Tweede Kamer.

Voorts moet voor de uitvoerbaarheid van het amendement Rog/Duisenberg (Kamerstukken II 2016/17, 34 331, nr. 19), gewijzigd door subamendement Van Meenen (Kamerstukken II 2016/17, 34 331, nr. 20), vastgesteld kunnen worden of een (oud-) studerende daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt van het reisproduct. Uitvoering van het wetsvoorstel vraagt aldus om een aanpassing van de uitvoeringsprocessen van de verschillende betrokkenen: de Dienst Uitvoering Onderwijs, Trans Link Systems (uitgever van de ov-kaart en beheerder van de gegevens) en de Regisseur Studenten Reisrecht (de rechtspersoon die de digitale administratie van het reisproduct op de ov-chipkaart voert). DUO en het Openbaar Vervoer hebben mij aangegeven niet te kunnen garanderen dat deze aanpassingen voor 1 januari 2018 gerealiseerd kunnen zijn. Daarnaast vraagt deze gegevensuitwisseling een wettelijke grondslag waarin de privacy van de (oud-)studerenden wordt geborgd. In de huidige Wet studiefinanciering 2000 is in een dergelijke grondslag nog niet voorzien. Een wetswijziging acht ik derhalve noodzakelijk.

Bovenstaande maakt dat ik u wil vragen het huidige wetsvoorstel aan te houden. Ik zal een aangepaste inwerkingtredingsdatum, alsmede een grondslag voor gegevensuitwisseling, vormgeven in een novelle, die op een zo kort mogelijke termijn zal worden aangeboden aan de Tweede Kamer. Op deze wijze is het mogelijk om aan alle politieke wensen van de Tweede Kamer op een zorgvuldige wijze uitvoering te geven.

Om te voorkomen dat de overige onderdelen uit het bij uw Kamer voorliggende wetsvoorstel (artikelen I, II, III en IV) onnodig vertragen, zal ik die onderdelen (die de volledige instemming van de Tweede Kamer hebben gekregen) via een nota van wijziging toevoegen aan een technisch wetsvoorstel dat thans bij de Tweede Kamer aanhangig is.1

Van deze brief zal tevens een afschrift worden gestuurd naar de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

Het wordt toegevoegd aan het wetsvoorstel met Kamerstuknummer 34 607 (Wijziging van enkele onderwijswetten om deze meer te laten aansluiten bij de Algemene wet bestuursrecht). Dit wordt nader toegelicht in de desbetreffende nota van wijziging.

Naar boven