34 199 Voorstel van wet houdende regels met betrekking tot de productie, het transport, de handel en de levering van elektriciteit en gas (Elektriciteits- en gaswet)

E MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 8 december 2015

Met belangstelling heb ik kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van de VVD, CDA, D66, PVV, SP, GroenLinks en OSF over het wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet. Ik dank deze leden voor hun inbreng. Graag ga ik hieronder in op de gestelde vragen. Ik spreek de hoop uit dat het wetsvoorstel met deze beantwoording van de gestelde vragen op korte termijn plenair kan worden behandeld. Om de afspraken uit het Energieakkoord na te kunnen komen, streef ik naar inwerkingtreding van dit wetsvoorstel op 1 januari 2016.

Inleiding

Door verschillende fracties zijn vragen gesteld over de splitsing tussen systeembeheer enerzijds en productie, handel en levering anderzijds, het zogenaamde groepsverbod. Om de concrete vragen goed te kunnen beantwoorden zal ik in de inleiding eerst de achtergrond van het groepsverbod schetsen. Het groepsverbod is op 1 juli 2008 in werking getreden na een uitgebreide parlementaire voorbereiding. Van belang is hierbij dat met het wetsvoorstel geen wijzigingen worden voorgesteld ten aanzien van het groepsverbod. Bedrijven die op 1 juli 2008 nog niet aan het groepsverbod voldeden kregen tot 1 januari 2011 de tijd om te splitsen. De aanleiding voor invoering van het groepsverbod was de bescherming van de Nederlandse energie-infrastructuur tegen onnodige (commerciële) risico’s. De infrastructuur is immers cruciaal voor de leveringszekerheid en onafhankelijk beheerde infrastructuur vormt de basis voor een goed functionerende energiemarkt en een betaalbare energievoorziening. Nog steeds is het belang van het groepsverbod actueel. De energiemarkt is volop in beweging; fossiele energieproductie en conventionele verdienmodellen staan bijvoorbeeld onder druk. Dit kan serieuze risico’s met zich meebrengen voor bedrijven, die in een geïntegreerd bedrijf dan ook terug kunnen slaan op de systeembeheerder en de systemen. Bovendien staan systeembeheerders voor een forse uitdaging om de ontwikkeling van de infrastructuur in de pas te laten lopen met de energietransitie. Dit vereist een neutrale positie in plaats van een gemixte focus op enerzijds commerciële activiteiten en anderzijds systeembeheer.

Vanuit verschillende fracties zijn vragen gesteld over andere voorzieningen in het wetsvoorstel die het groepsverbod overbodig zouden kunnen maken, zoals het verbod om de systemen als onderpand te gebruiken voor financiering van commerciële activiteiten. Van belang is op te merken dat de andere voorzieningen die dienen ter bescherming van de systeembeheerders en de systemen in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet zijn opgenomen voorafgaand aan of gelijktijdig met de invoering van het groepsverbod. Van nieuwe voorzieningen die het groepsverbod overbodig maken is dus geen sprake. Bij de invoering van het groepsverbod is de afweging van de wetgever geweest dat de andere voorzieningen niet afdoende waren. Het kabinet staat nog steeds achter die afweging. Het toezicht op een geïntegreerd bedrijf is complex, met name ten aanzien van hoe financieringsstromen lopen en bijvoorbeeld bij zaken als concrete besluitvorming over de investeringsagenda van de systeembeheerder en de dividenden die vanuit de systeembeheerder worden verstrekt. Met toezicht kan alleen achteraf worden ingegrepen. In de praktijk blijkt dat doordat het toezicht zo complex is, alleen als sprake is van duidelijke misstanden en problemen ingegrepen kan worden. Dat is voor de bescherming van onze vitale infrastructuur te laat. Een ander aspect is dat voor de beoordeling van de kredietwaardigheid wordt gekeken naar het totale bedrijf. Het commerciële deel profiteert daarvan in de vorm van een hogere kredietwaardigheid en de systeembeheerder ondervindt het nadeel in de vorm van een lagere kredietwaardigheid dan zij losstaand zou kunnen hebben. Door dit mechanisme is niet te voorkomen dat de Nederlandse aangeslotenen van een systeembeheerder via de transporttarieven impliciet meebetalen aan de (buitenlandse) commerciële activiteiten.

De discussie over het groepsverbod concentreert zich op de twee bedrijven die nog niet zijn gesplitst, Delta en Eneco. Zij hebben het groepsverbod aangevochten in een juridische procedure. De Hoge Raad heeft hen op 26 juni 2015 in het ongelijk gesteld, waardoor de situatie is dat deze bedrijven op 1 januari 2011 gesplitst hadden moeten zijn. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is, mede op verzoek van een aantal belanghebbenden, een handhavingstraject gestart. Dit wetsvoorstel brengt hier geen verandering in.

Gedurende de juridische procedure hoefden Delta en Eneco niet te splitsen. Nu de Hoge Raad een heldere uitspraak heeft gedaan is duidelijk dat dit alleen tijdelijk was. Met de uitspraak van de Hoge Raad is vast komen te staan dat Delta en Eneco vanaf 1 januari 2011 aan het groepsverbod hadden moeten voldoen. Voor deze bedrijven is het ongelukkig dat de marktomstandigheden een stuk ongunstiger zijn dan enkele jaren geleden. Voor de effecten die de marktomstandigheden kunnen hebben, bijvoorbeeld ten aanzien van werkgelegenheid, heb ik nadrukkelijk oog. Het zijn echter geen effecten die toe te schrijven zijn aan splitsing van de bedrijven. Splitsing betekent immers alleen dat activiteiten van elkaar losgekoppeld moeten worden en niet dat activiteiten hoeven te worden beëindigd. Het feit dat bedrijven toch aangeven dat er mogelijk ontslagen zullen vallen als gevolg van splitsing, is een indicatie dat kennelijk ten laste van de systeembeheerder commerciële activiteiten in de lucht worden gehouden die zelfstandig niet (goed) levensvatbaar zijn. Het laat zien dat de risico’s voor de systeembeheerder en het systeem niet theoretisch zijn. De oplossing voor eventuele maatschappelijke effecten als gevolg van marktomstandigheden, bijvoorbeeld op het gebied van werkgelegenheid, moet dan ook niet gezocht worden in het terugdraaien van het groepsverbod, maar in een flankerende aanpak zoals het samen met de provincie Zeeland werken aan economische impulsen voor de regio.

Een ander aspect dat in verschillende vragen van fracties naar voren komt is een gelijk speelveld binnen Europa. Het leidende principe binnen Europa is de onafhankelijkheid van systeembeheerders. Voor transmissiesysteembeheerders blijkt dit uit de elektriciteits- en gasrichtlijnen (richtlijnen 2009/72/EG en 2009/73/EG) waarin is bepaald dat een eenmaal doorgevoerde splitsing niet meer teruggedraaid mag worden, terwijl een latere keuze om alsnog te splitsen wel is toegestaan. Ook voor distributiesysteembeheerders gelden eisen voor een organisatorische scheiding. De Europese regels gaan echter niet zo ver dat een groepsverbod wordt afgedwongen. Dat wordt aan de lidstaten gelaten. Daardoor is geen sprake van een Europees gelijk speelveld. Voor het kabinet is dit echter geen reden de Nederlandse energie-infrastructuur in de waagschaal te stellen door (buitenlandse) commerciële risico’s terug te laten slaan op de systemen. Het is aan andere lidstaten af te wegen of zij de systeemgebruikers in hun land mede het risico willen laten dragen van (Nederlandse) commerciële activiteiten. Overigens is het concurrentievoordeel dat energiebedrijven met systemen in het buitenland hebben alleen meer kapitaalkracht. Dat kan geen reden zijn de Nederlandse energie-infrastructuur in het geding te brengen. Er zijn immers binnen en buiten de energiesector ook genoeg (buitenlandse) kapitaalkrachtige partijen die geen systemen bezitten; om de concurrentie met die bedrijven aan te gaan ondersteunen we de Nederlandse energiebedrijven ook niet door commerciële risico’s mede door een systeembeheerder te laten dragen.

Verder vroeg een aantal fracties naar het terugdraaien van invoering van het groepsverbod, bijvoorbeeld door een novelle. Indien het groepsverbod teruggedraaid zou worden, ontstaat een vreemde situatie op de Nederlandse markt, omdat er op Delta en Eneco na geen geïntegreerde bedrijven in Nederlandse publieke handen meer bestaan. Door het terugtrekken van het groepsverbod, wordt teruggegaan naar de oude situatie van voor 2008, terwijl in de praktijk Nuon en Essent, die zich wel aan de wet hebben gehouden, zijn gesplitst waarbij het commerciële deel is geprivatiseerd. Doordat de infrastructuurgroepen in Nederlandse publieke handen moeten zijn kunnen private bedrijven als Nuon en Essent niet meer terug naar een geïntegreerde situatie. Ook andere spelers, zoals de Nederlandse Energie Maatschappij en Budget Energie, kunnen geen Nederlandse systemen verwerven, omdat de systemen in Nederlandse publieke handen moeten blijven. Het terugdraaien van het groepsverbod is dus in de praktijk onwerkbaar, omdat er een blijvende ongelijkheid ontstaat tussen bedrijven in private handen die geen systemen kunnen beheren en bedrijven in publieke handen die als geïntegreerd bedrijf kunnen opereren, tenzij we afstappen van de eis dat systemen in publieke handen moeten zijn.

Nog veel ernstiger zou zijn dat bij het terugdraaien van het groepsverbod de systeemgebruikers het risico lopen dat het systeem waar ze voor betalen mede de commerciële risico’s afdekt. De potentiële winst zit bij het bedrijf, het risico bij de systeemgebruikers. Die situatie wil het kabinet in Nederland niet.

Op de afzonderlijke vragen zal ik ingaan aan de hand van de concrete vragen van de verschillende fracties.

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

Splitsingswet

De leden van de VVD-fractie vroegen welke stappen zijn of worden gezet teneinde zoveel mogelijk werkgelegenheid voor de regio Zeeland te behouden.

De afgelopen periode is intensief contact geweest met de provincie Zeeland over een in te stellen Commissie Economische Structuurversterking en Werkgelegenheid Zeeland. De provincie Zeeland heeft het initiatief genomen tot het instellen van deze commissie en is primair verantwoordelijk voor de samenstelling van de commissie, de keuze van de voorzitter en het formuleren van de opdracht. Ik ondersteun de provincie bij dit proces. Ook zullen ambtenaren van mijn ministerie deelnemen aan een klankbordgroep, waarin ook vertegenwoordigers van bedrijfsleven en onderwijs en kennisinstellingen zullen participeren. De verwachting is dat deze commissie nog in december van start kan gaan. Dit is in lijn met twee moties van de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2015/16, 34 199, nrs. 50 en 74) waarin wordt verzocht om samen met de provincie Zeeland op te trekken op het gebied van werkgelegenheid. Ik zal uw Kamer voor de plenaire behandeling van het wetsvoorstel hier nader over informeren.

De leden van de VVD-fractie vroegen of na afloop van een experiment succesvolle samenwerkingen moeten worden beëindigd.

Het wetsvoorstel schrijft voor dat de experimenten een begrenzing in de tijd hebben en dat vastgesteld moet worden op welke wijze en wanneer besloten wordt over het al dan niet in permanente voortzetting van het experiment (artikel 5.37, tweede lid, onderdeel c, van het wetsvoorstel). Indien een experiment succesvol is zal in beginsel besloten worden tot een permanente aanpassing van de regelgeving. Daarnaast voorziet de uitwerking van de experimenteerruimte in het concept Besluit elektriciteit en gas in de mogelijkheid tot voortzetting van experimenten als niet is voorzien in voortzetting van het experiment anders dan als experiment en de beëindiging van het experiment in redelijkheid niet kan worden gevergd (artikel 5.40, onderdeel a, van het concept Besluit elektriciteit en gas).

Dezelfde leden vroegen of een (tijdelijke) uitzondering op het groepsverbod geen precedent vormt voor meer uitzonderingen.

De ruimte die er is om te experimenteren met een lokale energievoorziening waarin productie, levering en systeembeheer in één hand is, heeft als achtergrond dat geëxperimenteerd kan worden met een lokaal energiesysteem dat een alternatief is naast het distributiesysteem dat door een onafhankelijke systeembeheerder wordt beheerd. Het lokaal energiesysteem is in omvang gemaximeerd en moet in handen zijn van de betreffende aangeslotenen. Dat is iets anders dan het laten beheren van een distributiesysteem door een geïntegreerd energiebedrijf. Voor dit laatste is geen ruimte en die is het kabinet ook niet voornemens te creëren. Van de experimenteerruimte gaat daarom geen precedentwerking uit.

Verkabeling

De leden van de VVD-fractie vroegen of de constatering in de memorie van toelichting waarin staat dat een systeembeheerder die delen van zijn systeem op verzoek ondergronds brengt, hierdoor slechter kan scoren in (internationale) benchmarks, kan worden toegelicht.

ACM gebruikt kostenvergelijkingen met andere systeembeheerders («benchmarking») om in te schatten wat de efficiënte kosten van een systeembeheerder zijn. Op basis daarvan worden de tarieven en de toegestane inkomsten vastgesteld. Het vervangen en ondergronds brengen van niet-afgeschreven elektriciteitsverbindingen leidt tot extra kosten. Systeembeheerders in het buitenland hebben vaak geen verkabelingstaak en dragen deze extra kosten niet. Wanneer een kostenvergelijking geen of onvoldoende rekening houdt met dit verschil in taken, kan het lijken alsof de hogere kosten veroorzaakt worden door inefficiëntie van de systeembeheerder. Het is aan ACM om te beoordelen of dit concreet speelt in de kostenvergelijking en hoe hier dan rekening mee kan worden gehouden.

Investeringsplannen

De leden van de VVD-fractie vroegen of, wanneer het investeringsplan volgens de procedure is vastgesteld, dat plan bindend is en of de systeembeheerder dan verplicht is het plan uit te voeren.

Een systeembeheerder is volgens het wetsvoorstel verplicht de investeringen uit een vastgesteld investeringsplan uit te voeren. Afwijken van het investeringsplan is mogelijk, maar een significante afwijking, zoals het niet uitvoeren van bepaalde investeringen of juist grote investeringen toevoegen moet dan wel eerst de procedure van het investeringsplan doorlopen. Het doorlopen van deze procedure kan op ieder moment, dus bijvoorbeeld ook als een significante beleidswijziging daartoe aanleiding geeft. Wanneer een systeembeheerder zich niet houdt aan bovengenoemde regels kunnen zowel ACM als de Minister van Economische Zaken (hierna: de Minister) handhavend optreden en de systeembeheerder een bindende gedragslijn opleggen. De bevoegdheid van de Minister is in dit geval beperkt tot het geven van een bindende gedragslijn aan een transmissiesysteembeheerder die gericht is op de naleving van artikel 5.5, vierde lid, van het wetsvoorstel. De bindende gedragslijn beoogt bijsturing in een vroegtijdig stadium om niet-naleving te voorkomen. Het is naar zijn aard een individuele instructie om norm overschrijdend gedrag in een concreet geval te voorkomen. In situaties waarin er een risico is van niet naleving kan het opleggen van een bindende gedragslijn passend zijn. Dit is zowel in het belang van de betrokkene als een maatschappelijk belang. ACM kan daarnaast een last onder bestuursdwang opleggen. De last onder bestuursdwang is een last die wordt opgelegd aan een systeembeheerder tot herstel van de overtreding. Indien de systeembeheerder de last niet tijdig uitvoert, heeft ACM de bevoegdheid om op kosten van de systeembeheerder de last uit te voeren.

De leden van de fractie van de VVD vroegen of er een noodzakelijkheidstoets wordt uitgevoerd op het investeringsplan met betrekking tot het transmissiesysteem op zee of op het scenario dat daar aan ten grondslag ligt.

Voor een investeringsplan met betrekking tot het transmissiesysteem op zee gelden dezelfde eisen als voor elk investeringsplan van een transmissiesysteembeheerder. ACM toetst dus of de transmissiesysteembeheer in redelijkheid tot het investeringsplan heeft kunnen komen en de Minister toetst of voldoende rekenschap is gegeven van ontwikkelingen in de energiemarkt. Een systeembeheerder stelt met inachtneming van de resultaten van de toetsing (en de verplichte consultatie) vervolgens het investeringsplan vast. Artikel 5.5, zevende lid, van het wetsvoorstel bepaalt dat investeringen die opgenomen zijn in het vastgestelde investeringsplan noodzakelijk worden geacht.

Een belangrijk verschil tussen een investeringsplan met betrekking tot het transmissiesysteem op zee en andere investeringsplannen is het scenario dat ten grondslag ligt aan een investeringsplan met betrekking tot het transmissiesysteem op zee. Het scenario geeft duidelijke sturing aan het investeringsplan, waardoor in de praktijk de noodzakelijkheid van investeringen in het transmissiesysteem op zee uit het scenario zal voortvloeien. Aangezien het scenario wordt vastgesteld door de Minister van Economische Zaken zit daar een inherente toetst op noodzakelijkheid vanuit maatschappelijk perspectief in.

Windenergie op zee

De leden van de VVD-fractie vroegen of uit voorliggend wetsvoorstel geconcludeerd kan worden dat de besluitvorming over het realiseren van windenergie op zee al is afgerond.

De keuze voor windenergie op zee ligt besloten in het Energieakkoord. De systematiek voor het aanwijzen van kavels en het toewijzen daarvan aan windparkexploitanten ligt besloten in de Wet windenergie op zee die op 1 juli jongstleden in werking is getreden. De ruimtelijke keuzes worden op hoofdlijnen gemaakt in het Nationaal Waterplan en worden vervolgens uitgewerkt in de kavelbesluiten op grond van de Wet windenergie op zee. Voor een tijdlijn voor de besluitvorming rond het Nationaal Waterplan, de partiële herziening daarvan, het meewegen van de uitkomsten van de maatschappelijke kosten-batenanalyse en het moment waarop de tenders voor windenergie op zee plaatsvinden wil ik kortheidshalve verwijzen naar mijn brief van 19 juni 2015 (Kamerstukken I, 2014/15, 34 058, nr. J), die ik aan uw Kamer heb verstuurd naar aanleiding van de behandeling van het wetsvoorstel windenergie op zee. In die brief zet ik de besluitvorming over windenergie op zee uiteen. Eerder heb ik uw Kamer per brief op 24 september 2014 (Kamerstukken I/II, 2014/15, 33 561, nr. A/11) geïnformeerd over de Structuurvisie Windenergie op Zee, waarin ik onder andere de routekaart voor windenergie op zee uiteenzet. De in deze brieven genoemde datum van de eerste tender wordt echter iets verschoven; ik kan de eerste twee kavelbesluiten pas vaststellen nadat de keuze voor het transmissiesysteem op zee in werking is getreden. De kavelbesluiten gaan immers uit van aansluiting van de windparken op een transmissiesysteem op zee; partijen die een bod uit willen brengen moeten de zekerheid hebben dat het transmissiesysteem op zee er ook daadwerkelijk komt. De voorbereiding van deze kavelbesluiten heeft inmiddels volledig plaatsgevonden en de kavelbesluiten kunnen direct na inwerkingtreding van het wetsvoorstel wordt vastgesteld.

Ten slotte

De leden van de VVD-fractie vroegen naar de relatie tussen het nu voorliggende wetsvoorstel en de komende wijziging van de Warmtewet. De wijziging van de Warmtewet is een onderdeel van de bredere Warmtevisie van het kabinet. Het traject is niet direct verbonden aan de wetgevingsagenda STROOM. Wel is in de Warmtevisie aangekondigd dat gekeken wordt naar de positie van warmte ten opzichte van elektriciteit en gas binnen de totale energiemarkt.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie vroegen naar de invloed van ICT-ontwikkelingen en kleinschalige, duurzame energieopwekking op de rol van zowel infrastructuurbedrijven als systeembeheerders in dit deel van de energietransitie en vroegen om een opsomming van de activiteiten die een systeembeheerder naast zijn kerntaak op deze beide terreinen mag ondernemen en eenzelfde overzicht voor de mogelijkheden van infrastructuurbedrijven.

De systeembeheerders mogen geen activiteiten uitvoeren buiten hun wettelijke taken, zodat geen vermenging ontstaat tussen gereguleerde en niet-gereguleerde activiteiten. Hierdoor kunnen zij ook non-discriminatoir, efficiënt en transparant toegang tot de infrastructuur bieden. Systeembeheerders kunnen voor de uitvoering van hun wettelijke taak gebruikmaken van de mogelijkheden die ICT biedt. Buiten hun wettelijke taken hebben systeembeheerders geen rol bij ICT-voorzieningen en -ontwikkelingen.

Het uitgangspunt voor de rol van de infrastructuurbedrijven is dat zij in concurrentie met andere partijen hun activiteiten uitvoeren. Dit kunnen innovatieve activiteiten zijn die in de transitie een rol spelen. Ten principale zijn activiteiten uitgesloten waardoor het infrastructuurbedrijf zelf bij productie in, of levering of handel van energie betrokken wordt. Het wetsvoorstel begrenst de activiteiten van de infrastructuurbedrijven tot handelingen en activiteiten met betrekking tot infrastructurele activiteiten, zoals aanleg en beheer van kabels en leidingen en daarmee verbonden hulpmiddelen en aanleg en beheer van infrastructuur voor het op- of ontladen van elektrische voertuigen (artikel 4.14 van het wetsvoorstel). Binnen deze wettelijke kaders kunnen infrastructuurbedrijven bijdragen aan de energietransitie. Ook hier geldt dat de kaders duidelijkheid bieden dat infrastructuurbedrijven op open en onafhankelijke wijze infrastructurele activiteiten kunnen verrichten, waarmee zij van toegevoegde waarde kunnen zijn voor onder andere de energietransitie.

De leden van de CDA-fractie vroegen welke activiteiten van infrastructuurbedrijven onder het experimenteerartikel vallen.

De aanpak die wordt gehanteerd voor het uitwerken van de experimenteerruimte is dat aan stakeholders de gelegenheid wordt geboden ideeën voor experimenten aan te dragen. Op deze manier worden op voorhand geen innovatieve oplossingen en ideeën uitgesloten. Concreet zal dit proces begin 2016 worden gestart. Ik heb dan ook op dit moment nog geen compleet beeld van de mogelijke experimenten. Wel is duidelijk dat in ieder geval de systeembeheerders een belangrijke rol kunnen hebben bij experimenten, bijvoorbeeld bij experimenten rond het voorkomen of beperken van systeemverzwaringen. Een rol voor infrastructuurbedrijven is op voorhand niet uitgesloten. Het zal blijken of daar in de praktijk ideeën voor bestaan.

De leden van de CDA-fractie vroegen op welk gronden een bijdrage aan de kosten bij verkabeling is gerechtvaardigd.

In Nederland is nergens sprake van een onveilige situatie. Er worden geen normen overtreden. Wel heb ik er voor gekozen om bewoners ook bij bestaande verbindingen te ontlasten. Met de verkabeling- en uitkoopregeling wordt hieraan invulling gegeven. De primaire reden voor een bijdrage van zowel gemeenten als afnemers van elektriciteit is dat de situaties niet door toedoen van één partij zijn ontstaan. Bewoners, gemeenten, het Rijk en de systeembeheerders hebben hierover in het verleden keuzes gemaakt. Dit heeft ertoe geleid dat in de loop van de tijd situaties zijn ontstaan waar woningen en hoogspanningsverbindingen dicht bij elkaar staan. Daarom zoeken de bovengenoemde partijen samen naar een oplossing en is het redelijk dat zij samen de kosten dragen.

De leden van de CDA-fractie vroegen welke bevoegdheid in crisis- en noodsituaties bestaat, onder andere in geval van een omvangrijke «black out».

Het wetsvoorstel en de hierop gebaseerde regelgeving stelt eisen aan de systeembeheerders op het gebied van crisis- en noodsituaties. Dit betreft enerzijds eisen aan het voorkomen van storingen en anderzijds eisen aan de reactie mocht zich toch een storing voordoen. De energie-infrastructuur in Nederland behoort tot de meest betrouwbare in de wereld. De kans dat Nederland getroffen zal worden door een complete black out wordt dan ook uiterst klein geacht. Maar de kans op een dergelijke ingrijpende gebeurtenis blijft, hoe klein ook, altijd aanwezig en hierom is het kabinet voorbereid op noodsituaties. Tijdens een gebeurtenis met nationale uitstraling zoals een langdurige black out in een groot gebied wordt onverwijld de nationale crisisstructuur geactiveerd en wordt snel een beoordeling gemaakt van de ontstane situatie en welke acties of maatregelen nodig zijn om deze situatie het hoofd te bieden. In eerste aanleg zal zoveel als mogelijk via de reguliere afspraken en crisisstructuren worden gewerkt. Ingeval dit ontoereikend blijkt voor de ontstane situatie kan teruggevallen worden op noodbevoegdheden van het kabinet. Met de invoering van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden in 1996 is de inwerkingtreding van de noodwetgeving gestroomlijnd en kent Nederland twee soorten van noodtoestand: «beperkte noodtoestand» en «algemene noodtoestand». Omdat een grootschalige black out een feitelijke gebeurtenis is, ligt het niet voor de hand dat het kabinet met bevoegdheden uit de Distributiewet of de Vorderingswet deze situatie kan verhelpen. Op grond van deze noodwetten kan de Minister van Economische Zaken wel de verplichting opleggen welke hoeveelheid energie opgewekt moet worden en bij wie deze afgeleverd moet worden. Hiervoor is het in de praktijk wel een vereiste dat het systeem in enige mate functioneert.

De fractieleden van het CDA vroegen hoe omtrent het transmissiesysteem op zee de schadevergoeding in geval van storing zal worden geregeld.

Het wetsvoorstel bevat het uitgangspunt voor schadevergoeding in geval van storing (artikel 5.27, eerste lid, onderdeel b). De strekking daarvan is dat de schade wordt vergoed die wordt geleden doordat elektriciteitsverkopen worden misgelopen en de SDE+ subsidie op basis van de SDE+ systematiek op een later moment zal worden verkregen. Tevens wordt eventuele gevolgschade, bijvoorbeeld schade doordat de windparkexploitant door stilstand van de windmolens extra kosten moet maken voor onderhoud, vergoed. De schadevergoeding bij te late oplevering of storing van het transmissiesysteem op zee is uitgewerkt in het concept Besluit elektriciteit en gas (artikelen 5.29 tot en met 5.31). Het conceptbesluit is bij uw Kamer voorgehangen (Kamerstukken I 2015/16, 34 199, nr. A).

De leden van de CDA-fractie vroegen naar de oorspronkelijke doelen van het groepsverbod. Daarnaast wilden de leden van de CDA-fractie weten in hoeverre de energiedistributienetten zonder groepsverbod risico’s lopen.

Doel van het energiebeleid is een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening. Dit was ook het oorspronkelijke doel van de Wet onafhankelijk netbeheer (die na aanname daarvan geïncorporeerd is in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet). De opsomming die genoemd wordt, is een afgeleide hiervan. Het groepsverbod draagt aan de doelen van het energiebeleid bij doordat het leidt tot een structureel onafhankelijk beheer van de distributiesystemen voor elektriciteit en gas, waardoor de betrouwbaarheid en efficiënt systeembeheer op korte en lange termijn is gewaarborgd. Daarnaast maakt het in Nederland eerlijker concurrentie tussen marktpartijen om de gunst van de consument via deze systemen mogelijk; geen van de partijen heeft immers oneigenlijk voordeel uit de Nederlandse systemen, zoals informatievoorsprong of een vaste relatie met aangeslotenen. Kortheidshalve verwijs ik verder naar de inleiding van deze memorie van antwoord.

De leden van de fractie van het CDA vroegen of het juist is dat alleen Nederland de Europese regels ter zake in een groepsverbod omgezet.

Bij de beantwoording van deze vraag dient onderscheid gemaakt te worden tussen ontvlechting van beheerders van transmissiesystemen en distributiesystemen. De EU stelt onafhankelijk beheer van transmissiesystemen verplicht in de derde energierichtlijnen (2009/72/EG en 2009/73/EG). Deze richtlijnen hebben als doel verbeteringen aan te brengen in de werking van de Europese interne energiemarkt en bevatten gedetailleerde bepalingen die ervoor zorgen dat de ontvlechting van systemen in verschillende EU-lidstaten meer op een gelijk niveau worden gebracht. Het directe gevolg van de derde energierichtlijnen is dat transmissiesystemen en interconnectoren (grensoverschrijdende verbindingen) in Europa meer op afstand komen te staan van productie- en leveringsbedrijven. De richtlijnen bieden lidstaten drie verschillende opties om de onafhankelijkheid van hun transmissiesystemen vorm te geven: volledige eigendomsontvlechting (OU, Ownership Unbundling), aanwijzing van een onafhankelijke systeembeheerder (ISO, Independent System Operator) of aanwijzing van een onafhankelijke transmissiebeheerder (ITO, Independent Transmission Operator). Alleen in het geval van volledige eigendomsontvlechting (OU) is het vereist dat de eigendom van de transmissiesystemen volledig wordt gesplitst van belangen in productie en levering. Nederland heeft reeds voor de inwerkingtreding van de richtlijnen voor dit model gekozen.

Bij toepassing van de andere modellen (ISO, ITO) is het toegestaan dat de eigendom van de transmissiesystemen gehandhaafd blijft binnen een geïntegreerd bedrijf met ook productie-, leverings- of handelsactiviteiten. Om de effectiviteit van de ontvlechting te waarborgen, gelden voor deze twee modellen wel zeer strenge vereisten ten aanzien van onafhankelijkheid. Uit een overzicht van de gekozen modellen (OU/ITO/ISO) afkomstig van de Europese Commissie (Kamerstuk II 2013/14, 28 165, nr. 179) blijkt dat bij meer dan 50% van de Europese transmissiesysteembeheerders is gekozen voor volledige eigendomsontvlechting (OU).

Europese regelgeving stelt splitsing op regionaal niveau niet verplicht. Voor lidstaten is er tot op heden dan ook geen expliciet keuzemoment geweest om op basis van Europese regels tot splitsing op distributieniveau over te gaan. De eigendomssituatie verschilt sterk per lidstaat. Zoals eerder aangegeven, hecht ik groot belang aan een onafhankelijk en publiek systeembeheer. Ik heb de overtuiging dat volledige eigendomsontvlechting het geëigende middel is om de risico’s die gepaard gaan met de uitvoering van activiteiten van publiek netbeheer en productie en levering binnen één groep, weg te nemen. Daarom is in 2007 door de wetgever het besluit genomen om ook op regionaal niveau, net als op transmissieniveau, tot volledige eigendomsontvlechting over te gaan. Mijn voorgangers hebben meerdere keren, onder andere naar aanleiding van de motie Doek/Sylvester c.s., aangegeven dat hiervoor de vraag of hiertoe ook in andere lidstaten wordt overgegaan geen noodzakelijke voorwaarde vormt (zie onder meer Kamerstukken I/II, 2006/07, 30 212, L/nr. 56, en F). Dit is de individuele verantwoordelijkheid van de lidstaten.

Ook vroegen deze leden hoe het level playing field op Europees niveau wordt beoordeeld en of dit level playing field op Europees niveau tot stand komt.

Het hebben van buitenlandse systemen geeft geen oneerlijk concurrentievoordeel in de vorm van een vaste relatie met energiegebruikers of een informatievoorsprong. Het hebben van een systeem in het buitenland zou alleen een sterkere financiële positie voor het betreffende bedrijf op kunnen leveren. Dat is uiteindelijk maar relatief. Er zijn genoeg bedrijven die een sterke financiële positie hebben, zonder dat ze daarvoor systemen in beheer hebben. Dat is geen reden om in Nederland het onafhankelijk systeembeheer in gevaar te brengen. Met splitsing mag geen enkel productie- en leveringsbedrijf dat in Nederland actief is Nederlandse systemen hebben. Bovendien zijn de Nederlandse productie- en leveringsbedrijven volledig vrij hun activiteiten uit te breiden, waaronder door – voor zover andere lidstaten dat toestaan – buitenlandse systemen te verwerven. Daarmee is er in Nederland een gelijk speelveld.

De leden van de CDA-fractie vroegen welke voordelen er zijn bij handhaving van het groepsverbod in Nederland.

Het kabinet wil in Nederland onafhankelijke systemen in publieke handen, omdat met de systemen geen onnodig risico mag worden gelopen. De systemen zijn een natuurlijk monopolie. De systemen zijn cruciaal voor de leveringszekerheid, maar ook voor een goed functionerende energiemarkt die bijdraagt aan een betaalbare energievoorziening. De uitdagingen waar de systeembeheerders en de systemen de komende decennia voor komen te staan worden als gevolg van de transitie naar een CO2-arme energiehuishouding alleen maar groter. De gelijktijdige internationalisering, decentralisering en verduurzaming van energieproductie en -levering stelt hoge eisen aan de inrichting en aansturing van de infrastructuur en het constant balanceren van vraag en aanbod om de systemen te laten functioneren. De groothandelsmarkt van productie en levering is in toenemende mate een internationale aangelegenheid met veel grote Europese en ook wereldwijde energiebedrijven. De kleinverbruikersmarkt kent een nog veel meer divers aanbod in Nederland: grote energiebedrijven die ook zelf energie produceren, energiebedrijven die alleen energie inkopen en allerlei lokale initiatieven voor decentrale energieopwekking en -levering. Met het groepsverbod is verzekerd dat commerciële risico’s niet terugslaan op de energie-infrastructuur en dat een duidelijke focus aanwezig is op de kerntaak: het goed en efficiënt beheren van de systemen.

De leden van de fractie van het CDA vroegen of omringende landen risico’s lopen en of die terug kunnen slaan op Nederland.

In heel Europa is de energiemarkt volop in beweging. Dat brengt risico’s met zich mee. Dat is bijvoorbeeld zichtbaar bij bedrijven die te maken hebben met de versnelde uitfasering van kernenergie in Duitsland. Aangezien het hier geïntegreerde bedrijven energiebedrijven betreft, slaan deze risico’s ook terug op de systemen in de betreffende landen. De Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet zorgen er voor dat risico’s in verschillende landen niet terug kunnen slaan op de Nederlandse systemen. Deze bepalingen zijn overgenomen in het wetsvoorstel.

Dezelfde leden vroegen welke na- en voordelen de leverings- en distributiebedrijven die in buitenlandse handen zijn, van hun buitenlandse moederbedrijven hebben. Ook vroegen deze leden in hoeverre de eigendomsverhoudingen en daarmee samenhangende aspecten, zoals de financieringscapaciteit, de positie van deze bedrijven beïnvloedden.

Vooropgesteld: van een aantal Nederlandse energiebedrijven bevindt het moederbedrijf zich in het buitenland, maar dit geldt niet voor Nederlandse distributiesysteembeheerders. Distributiesysteembeheerders in Nederland zijn in handen van Nederlandse publieke aandeelhouders.

Ik kan niet vaststellen wat alle voor- en nadelen zijn van het hebben van een buitenlands moederbedrijf. Het betreft grote en complexe organisaties die onderhavig zijn aan uiteenlopende regelgeving in verschillende landen. Bekend is dat de kredietwaardigheidsbeoordeling van moederbedrijven als Vattenfall en RWE relevant kan zijn voor de financieringscapaciteit van dochterbedrijven. Enerzijds kan dit effect positief zijn door de aanwezigheid van gereguleerde activiteiten binnen de onderneming. Anderzijds kunnen er negatieve effecten zijn door de situatie op de thuismarkten van deze bedrijven. Ik kan niet kwantificeren wat het effect van de eigendomsverhouding is op de positie van de in Nederland actieve energiebedrijven Nuon en Essent. Vermogensverschaffers en ratingbureaus beoordelen de kredietwaardigheid op basis van een groot aantal factoren. Zo is bijvoorbeeld in augustus de rating van RWE – moederbedrijf van Essent – door Standard en Poors verlaagd wegens de slechte situatie op de Duitse thuismarkt en de politieke onzekerheid omtrent financiering van de nucleaire ontmantelingskosten die samenhangen met de sluiting van de Duitse kerncentrales. Dit kan de financieringscapaciteit van haar dochterbedrijven negatief beïnvloedden. Een recente ontwikkeling is dat het bedrijf heeft aangekondigd de kolen- en kerndivisies af te splitsen van het bedrijf. Ook dit kan voor de verschillende onderdelen een forse impact hebben op de financieringscapaciteit.

De leden van de CDA-fractie vroegen in hoeverre er na de integrale doorvoering van het groepsverbod sprake is van een level playing field in Nederland, zolang Eneco en Delta geen geïntegreerd buitenlands moederbedrijf hebben.

Op dit moment combineren twee energiebedrijven het eigendom en beheer van een Nederlands energiesysteem met productie- en leveringsactiviteiten in Nederland. Na splitsing is sprake van een gelijke uitgangspositie op de retailmarkt omdat dan alle bedrijven vanuit een gelijke positie concurreren om de gunst van de consument. Geen van de commerciële bedrijven kan gebruikmaken van voordelen die de klantrelatie tussen de aangeslotene en systeembeheerder biedt of kan de commerciële risico’s dragen mede met behulp van een systeembeheerder. Daarnaast staat het alle productie- en leveringsbedrijven in Nederland volledig vrij zelf hun activiteiten uit te breiden op andere gebieden, waaronder – voor zover andere lidstaten niet kiezen voor een groepsverbod – het verwerven van systemen in het buitenland. Ook daarin zijn de mogelijkheden die bedrijven hebben gelijk. Bovendien moet niet vergeten worden dat de aandeelhouders van Nuon en Essent de vrijheid hadden hun bedrijven te verkopen, niet de verplichting. De aandeelhouders van Delta en Eneco hebben die verplichting evenmin.

Dezelfde leden vroegen welke bijdragen elk van de grotere energiebedrijven de afgelopen jaren aan R&D in Nederland heeft geleverd en wat hun inbreng is voor de voor hen relevante topsector.

Ik heb geen inzicht in de individuele R&D-uitgaven van energiebedrijven in Nederland. Het is niet op te maken uit openbare informatie, zoals jaarverslagen. Het betreft bedrijfsvertrouwelijke informatie. De Monitor Topsectoren van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) geeft wel inzicht in de totale R&D uitgaven van de topsector Energie. Hieruit blijkt dat in de jaren 2011, 2012 en 2013 jaarlijks ongeveer € 1,1 mld euro aan R&D is besteed.1 Het gros van deze investeringen is voor onderzoek naar of ontwikkeling van duurzame energietechnieken.

De fractieleden van het CDA vroegen wat er naar haar verwachting gebeurt met de leverings- en distributiebedrijven van Delta en Eneco, na splitsing en welke perspectieven deze bedrijfsonderdelen hebben.

Ik kan geen uitspraken doen over de toekomst van de gesplitste onderdelen van Delta en Eneco, omdat ik niet over het vereiste inzicht in de bedrijfseconomische situatie van beide bedrijven beschik. De splitsingsplannen van Eneco en Delta uit 2009 en de aanwijzingen van de Minister van Economische Zaken zijn het uitgangspunt voor de daadwerkelijke splitsing van de bedrijven. Dit geeft zicht op levensvatbare bedrijven. Het is primair aan de bedrijven om in overleg met ACM de splitsing uit te voeren.

De leden van de CDA-fractie vroegen hoe het beheer van de kerncentrale in Borssele zal worden geregeld.

Vast staat dat het beheer van de kerncentrale Borssele in alle gevallen goed geborgd blijft. De eerste verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij Delta en haar aandeelhouders, te weten de Zeeuwse provincie en gemeenten die gezamenlijk het volledige aandelenkapitaal bezitten (vertegenwoordigd in de «Aandeelhouderscommissie»). Zoals ik tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer meermaals heb benadrukt, voelt het kabinet zich medeverantwoordelijk om ervoor te zorgen dat de kerncentrale Borssele op een verantwoorde manier blijft produceren tot aan de voorziene buitengebruikstelling eind 2033. Het is een gezamenlijk belang dat de kerncentrale in bedrijf blijft en inkomsten genereert om daarmee eigenstandig de buitengebruikstelling en amovering te bekostigen. Zoals ik aan de Tweede Kamer heb aangegeven, ben ik bereid om daar mijn bijdrage aan te leveren. Met Delta en de Aandeelhouderscommissie is een proces overeengekomen om te komen tot een onderbouwde analyse en een heldere weging van mogelijke alternatieven.

De leden van de CDA-fractie vroegen welke werkgelegenheidseffecten te verwachten zijn in het algemeen, en voor Zeeland in het bijzonder, indien het groepsverbod wordt gehandhaafd en geïmplementeerd.

Het doel van het energiebeleid is een volledig duurzame energievoorziening in internationaal verband die betaalbaar, betrouwbaar en veilig is. De hiertoe noodzakelijke energietransitie brengt nieuwe activiteiten en werkgelegenheid met zich mee, bijvoorbeeld in de offshore industrie, in de vormgeving van de lokale energie initiatieven of in de bouw, die een belangrijke bijdrage levert voor de energiebesparing. Tegelijkertijd constateer ik ook dat de transitie – gecombineerd met de tot voor kort tegenvallende economische groei – gepaard gaat met een herstructurering die nu breed gaande is op de energiemarkt en banenverlies bij de conventionele energiebedrijven. De gevolgen van de herstructurering en tegenvallende groei gaan ook niet voorbij aan Delta en Eneco. Verlies aan werkgelegenheid kan echter nooit haar primaire oorzaak hebben in splitsing. Splitsing op zichzelf leidt niet tot banenverlies omdat de totale activiteiten van het betreffende bedrijf gewoon kunnen blijven voortbestaan. Eventueel werkgelegenheidsverlies kan wel optreden door verdere sanering bij de respectievelijke productie- en leveringsbedrijven, bijvoorbeeld in reactie op de verslechterde marktomstandigheden en/of rationalisatie/efficiëntieverbetering. De keuzes hierover liggen bij de individuele bedrijven. Niettemin hebben signalen over de economische groei en werkgelegenheid in Nederland vanzelfsprekend altijd mijn aandacht. Daarom ondersteun ik bijvoorbeeld de provincie Zeeland ook met de door hen in te stellen Commissie Economische Structuurversterking en Werkgelegenheid.

Dezelfde leden vroegen of er signalen zijn die erop duiden dat geïntegreerde bedrijven in de energiesector de norm zijn en dat de Commissie die opvatting ook huldigt.

Zoals in de inleiding van deze memorie van antwoord uiteen is gezet is binnen Europa ontvlechting van transmissiesysteembeheerders en productie- en leveringsactiviteiten het leidende principe. Europese regelgeving stelt splitsing van distributiesysteembeheerders echter niet verplicht. Het beeld dat geïntegreerde bedrijven de norm zijn en dat de Commissie deze opvatting zou hebben wordt niet herkend. Al zou het beeld wel kloppen gaat het belang van de Nederlandse systemen voor mij boven de Europese context, zoals ik uiteen heb gezet in de inleiding van deze memorie van antwoord.

Overigens merk ik op dat vanuit Spanje belangstelling is getoond voor het Nederlandse model. Daarnaast is in Duitsland een aantal malen overwogen een regionaal netwerk weer door de lokale overheid te laten beheren en te ontkoppelen van de grote energieconcerns. Inmiddels heeft de deelstaat Hamburg het daar aanwezige energienetwerk van het geïntegreerde energiebedrijf gekocht.

De leden van de CDA-fractie vroegen of de verwachting is dat buitenlandse energiebedrijven in zullen spelen op de mogelijkheden voor kleinschalige duurzame energieproductie in Nederland.

Lokale energieopwekking is een duidelijke ontwikkeling in de energiemarkt, mede door ondersteuning vanuit het kabinet, bijvoorbeeld door de mogelijkheid van het (verder) verlaagd tarief voor de energiebelasting. Dit soort ontwikkelingen leveren kansen op voor marktpartijen. Ook de buitenlandse energiebedrijven zullen daar op inspelen. We zien dan ook in de praktijk dat bij verschillende lokale initiatieven en proeftuinen buitenlandse energiebedrijven betrokken zijn. Van buitenlandse energiebedrijven is overigens in de praktijk niet echt sprake, omdat de bedrijven een Nederlands bedrijfsonderdeel hebben.

Dezelfde leden vroegen naar de positie van Eneco bij duurzame energieopwekking en of die rol anders wordt door splitsing.

Eneco is een van de bedrijven die in Nederland investeert in duurzame energieopwekking. Geen van deze bedrijven heeft een significant grotere rol dan anderen. Er is dus geen duidelijk grootste investeerder in duurzame energieopwekking in Nederland. Eneco kan de opbrengsten uit het systeembeheer niet meer inzetten voor investeringen. Of dat ook tot minder investeringen in duurzame energieopwekking leidt is aan het bedrijf en haar aandeelhouders. De aandeelhouders kunnen als zij dit wenselijk achten het dividend dat zij ontvangen van de systeembeheerder inzetten voor duurzame doelen. In ieder geval zal splitsing niet afdoen aan de rol van Eneco als één van de investeerders in duurzame energieopwekking in Nederland.

De leden van de fractie van het CDA vroegen welke risico’s ontstaan indien het groepsverbod in de nu voorgestelde vorm uiteindelijk niet in de Nederlandse wetgeving wordt opgenomen.

Het groepsverbod is op dit moment geldend recht. Het is dus geen kwestie van het niet in de Nederlandse wetgeving opnemen, maar het zou gaan om het terugdraaien van de invoering van het groepsverbod in 2008. Kortheidshalve verwijs ik verder naar de inleiding van deze memorie van antwoord.

De leden van de CDA-fractie vroegen waarom het amendement Smaling (Kamerstukken II 2015/16, 34 199, nr. 25) is ontraden.

Dit amendement regelde dat het groepsverbod wordt ingetrokken en dat het pas opnieuw in werking kan treden als het Europese recht een dergelijke splitsing vereist. Zoals ik ook in de inleiding van deze memorie van antwoord en op voorgaande vragen van de leden van de CDA-fractie heb aangegeven dient het groepsverbod een belangrijk doel: het borgen van een schone, betaalbare en betrouwbare energievoorziening. Ook zonder dat in andere landen gekozen wordt voor een groepsverbod is dit van belang. Om die reden is het amendement ontraden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie vroegen of flexibilisering van transporttarieven overwogen wordt als middel ter voorkoming van congestie.

Dynamische of flexibele transporttarieven zijn verenigbaar met zowel het huidige wettelijk kader als de wettelijke tariefstructuur die in voorliggend wetsvoorstel is neergelegd. Ook in het concept Besluit elektriciteit en gas is de mogelijkheid voor (meer) dynamische transporttarieven opengehouden.

De toegevoegde waarde van flexibilisering van transporttarieven voor onder meer het voorkomen of beperken van congestie en haar alternatieven worden onderzocht. Experimenten spelen daarbij een belangrijke rol. In de Energiedialoog ga ik graag met alle betrokken partijen in gesprek om vast te stellen welke concrete stappen wenselijk zijn.

De leden van de fractie van D66 vroegen wat het doorslaggevende argument is om de splitsing nu door te zetten.

Van het doorzetten van de splitsing is geen sprake. Het groepsverbod geldt sinds 1 juli 2008 en blijft met dit wetsvoorstel in stand. Voor de achtergrond van het groepsverbod verwijs ik naar de inleiding van deze memorie van antwoord.

De leden van de D66-fractie wilden weten waarom de motie Doek/Sylvester (Kamerstukken I 2006/07, 30 212, nr. H) niet is uitgevoerd.

Het kabinet heeft de motie Doek/Sylvester c.s. uitgevoerd. In de motie Doek/Sylvester c.s. werd verzocht het groepsverbod niet in werking te laten treden, tenzij duidelijk zou zijn dat in de Europese Unie zou worden overgegaan tot volledige eigendomssplitsing of het publiek en onafhankelijk netbeheer in gevaar zou komen. Dit laatste kon volgens de motie het geval zijn indien sprake zou zijn van het verrichten van buitenlandse activiteiten en/of het aangaan van internationale allianties danwel dat sprake zou zijn van concurrentieverstorende gedragingen. De motie is op 21 november 2006 met algemene stemmen aangenomen. De toenmalige Minister van Economische Zaken heeft zowel mondeling tijdens het debat als nadien schriftelijk bevestigd de motie naar de letter en de geest uit te voren en onverwijld met de Kamer in overleg te treden en het koninklijk besluit te slaan wanneer daar conform het dictum van de motie aanleiding toe zou bestaan. Op 7 juni 2007 heeft de toenmalige Minister van Economische Zaken middels een brief beide Kamers van de Staten-Generaal op de hoogte gebracht van haar besluit om het groepsverbod in werking te laten treden op 1 juli 2008. Dit besluit was gebaseerd op de waardering van de in gang gezette ontwikkeling van verdere expansie van (buitenlandse) commerciële activiteiten door de toen (nog) geïntegreerde energiebedrijven sinds 21 november 2006 (o.m. de aankoop van Indaver door Delta en de publiek geuite wens van Nuon en Essent om ook in het buitenland actief te worden). Deze ontwikkelingen en activiteiten leidden tot de conclusie dat deze risico’s voor het publiek en onafhankelijk netbeheer met zich mee konden brengen.

De D66-fractieleden vroegen of bij benadering aangegeven kan worden wat de winst-en-verliesrekening, als het gaat om werkgelegenheid, voor Zeeland is.

Ik heb geen inzicht in de werkgelegenheidseffecten voor Zeeland, met name omdat hiervoor eerst duidelijk moet zijn op welke wijze Delta de splitsing zal vormgeven en in hoeverre marktomstandigheden of efficiëntieslagen aanleiding geven tot verlies aan werkgelegenheid. De Commissie Economische Structuurversterking en Werkgelegenheid Zeeland, die binnenkort van start gaat, zal onder andere als taak krijgen een analyse te maken van de kansen, bedreigingen, sterktes en zwaktes van Zeeland op (sociaal-)economisch gebied. Naar aanleiding van deze analyse zal de Commissie aanbevelingen kunnen doen om de werkgelegenheid in Zeeland te bevorderen.

Dezelfde leden wilden graag weten wat de juridische positie van de Nederlandse staat is als er nu van verdere splitsing wordt afgezien.

Zoals ik in de inleiding van deze memorie van antwoord heb aangegeven is het groepsverbod van belang voor een CO2-arme energievoorziening die veilig, betrouwbaar en betaalbaar is. Intrekking van het groepsverbod is daarom onwenselijk. Het intrekken van het groepsverbod betekent bovendien voor bedrijven een blijvend ongelijk speelveld op de Nederlandse markt (zie het antwoord op de vraag van de leden van de CDA-fractie over risico’s van het niet opnemen van een groepsverbod) door toedoen van een overheid die zich niet betrouwbaar toont. Ook dat vind ik onwenselijk. Er kunnen ook juridische consequenties aan zitten. Te verwachten is dat de bedrijven die getroffen worden door intrekking van het groepsverbod de staat daar voor zullen aanspreken. Op voorhand is niet in te schatten hoe groot de kans van slagen van eventuele claims is. Wel is duidelijk dat dit tot slepende procedures zou leiden. In z’n algemeenheid geldt dat een overheid die zich niet betrouwbaar toont risico’s loopt.

De leden van de D66-fractie vroegen of het onwenselijk is dat de kerncentrale geheel in buitenlands bezit zou komen.

Zoals ik in mijn antwoord op een vraag van de leden van de CDA-fractie heb aangegeven, is met Delta en de Zeeuwse Aandeelhouderscommissie een proces opgezet om te komen tot een onderbouwde analyse en een heldere weging van mogelijke alternatieven. Een overdracht van aandelen van de kerncentrale aan een buitenlandse partij is daarbij niet aan de orde. Ik hecht er bovendien aan om te benadrukken dat van een ongewenste wijziging van zeggenschap in de kerncentrale Borssele geen sprake kan zijn. Op nucleaire installaties in het algemeen en de kerncentrale Borssele in het bijzonder is namelijk een omvangrijk pakket aan wet- en regelgeving van toepassing, met het toezicht en de handhaving die daarbij hoort. De Kernenergiewet stelt onder andere eisen aan de nucleaire veiligheid, stralingsbescherming, non-proliferatie en de betrouwbaarheid en solvabiliteit van de vergunninghouder en exploitant van een kerncentrale. Daar ziet de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) op toe. Ook kan ik op basis van artikel 2.3 van het wetsvoorstel een wijziging in de eigendom van de kerncentrale Borssele weigeren of daaraan voorschriften verbinden, op grond van overwegingen van openbare veiligheid, voorzieningszekerheid of leveringszekerheid. Aanvullend zijn in de zogenaamde «Borsseleconvenanten» afspraken overeengekomen over het blijvend garanderen van publieke invloed en zeggenschap in de kerncentrale Borssele, ook in het geval van een (voorgenomen) wijziging van de aandeelhouders van vergunninghouder EPZ.

De leden van de D66-fractie informeerden of het voor de transmissiesysteembeheerders Gasunie en TenneT mogelijk is tot kruisparticipatie over te gaan met andere Europese transmissiesysteembeheerders en of daarmee een Nederlands transmissiesysteem in buitenlandse handen kan komen van bedrijven die niet gesplitst zijn.

De staat blijft op basis van het wetsvoorstel voor ten minste 75% aandeelhouder van een Nederlandse transmissiesysteembeheerder. Hierdoor kan slechts een minderheidsaandeel in buitenlandse handen komen. Voor wat betreft de vraag of de buitenlandse partner gesplitst moet zijn, is een van de criteria die zijn genoemd in de brief van 21 februari 2014 over kruislingse aandelenparticipatie (Kamerstukken II, 2013/14, 28 165, nr. 176) bij de beoordeling van belang. Dit is het criterium dat de samenwerking door aandelenruil niet mag leiden tot aantasting van het bestaande niveau van onafhankelijkheid van de Nederlandse transmissiesysteembeheerder. Een kruisparticipatie is slechts mogelijk als de onafhankelijkheid van productie-, levering- en handelsbedrijven gewaarborgd is. Dit is het geval bij transmissiesysteembeheerders en hun moedermaatschappijen als deze transmissiesysteembeheerder een ownership unbundling (OU) regime heeft, zoals de Nederlandse transmissiesysteembeheerders. Aangezien het independent system operator- (ISO) en het independent transmission operator-model (ITO) niet een gelijke onafhankelijkheid borgen als het OU-model, zal moeten worden aangetoond dat een eventuele samenwerking de onafhankelijkheid niet aantast. Het kabinet ziet het meeste in samenwerking met geheel ontvlochten transmissiesysteembeheerders, omdat dergelijke samenwerkingsverbanden de onafhankelijkheid op geen enkele wijze kunnen beïnvloeden. In overige gevallen zal per geval beoordeeld moeten worden hoe de volledige onafhankelijkheid gegarandeerd is.

De D66-fractieleden vroegen hoe experimenten worden geëvalueerd en wanneer er tot structurele aanpassing van wetgeving wordt overgegaan en of de Kamer hierover periodiek geïnformeerd kan worden.

Experimenten zijn alleen waardevol als ook evaluatie plaatsvindt op basis waarvan kan besloten worden of en hoe meer permanent vervolg wordt gegeven aan het experiment. Evaluatie is dus integraal onderdeel van de aanpak. Aangezien de eerste experimenten pas in de komende maanden van start gaan zal binnen afzienbare tijd geen evaluatie plaatsvinden. De precieze wijze van evalueren moet dan ook nog vormgegeven worden. Duidelijk is in ieder geval dat het gaat om een beoordeling van in welke mate het doel van het experiment geslaagd is, welke bijdrage daarmee geleverd kan worden aan een CO2-arme, betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening en welke eventuele neveneffecten het heeft opgeleverd. Indien de evaluatie van experimenten tot relevante uitkomsten leidt zal het parlement daarover geïnformeerd worden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie vroegen wat de reden is dat gemeenten 25% van de investeringskosten voor verkabeling voor hun rekening moeten nemen ook bij woningen die voor 2005 zijn gebouwd.

Het criterium of woningen na 2005 zijn gebouwd, is bij de regeling voor verkabeling niet van doorslaggevend belang. Een procentuele bijdrage voorkomt dat tot verkabeling wordt over gegaan op plaatsen waar dit lokaal niet of nauwelijks als een knelpunt wordt ervaren en dat de lasten voor alle verbruikers van elektriciteit niet nog verder zullen toenemen. In artikel 5.7, derde lid, van het wetsvoorstel wordt geregeld dat bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over het deel van de investeringskosten dat door de verkabelende gemeente wordt betaald. Er wordt in overleg getreden met de Vereniging Nederlandse Gemeenten om de gemeentelijke bijdrage verder in verhouding te brengen met het aantal inwoners, de omvang van gemeenten en de lengte van mogelijk te verkabelen tracés per gemeente. De uitkomsten hiervan moeten leiden tot een redelijke verdeling van de investeringskosten. Hierbij is het uitgangspunt dat de totale bijdrage van alle gemeenten een kwart is van de totale ingeschatte kosten voor verkabeling: € 110 mln. van de totale opgave van circa € 440 mln. Dit betekent dat kleine gemeenten met een relatief grote opgave minder dan 25% zullen bijdragen en grote gemeenten met een relatief kleine opgave meer dan 25% dienen bij te dragen aan verkabeling. De algemene maatregel van bestuur waar deze verdeling in wordt opgenomen zal bij uw Kamer worden voorgehangen. Kortheidshalve wordt verder verwezen naar de beantwoording van een eerdere vraag van de CDA-fractie over de rechtvaardiging van de gedeelde bijdrage in verkabelingskosten.

De leden van de PVV-fractie vroegen of de lasten voor de gemeenten niet zo hoog zijn dat van verkabelen weinig terecht zal komen.

De kosten voor een gemeente zouden zonder de regeling 100% zijn. De beoordeling van de redelijkheid van de gemeentelijke bijdrage in vergelijking tot de lokale voordelen is de verantwoordelijkheid van de betreffende gemeente. Kortheidshalve wordt verder verwezen naar de beantwoording van een eerdere vraag van de leden van de PVV-fractie en van de leden van de CDA-fractie over de reden en hoogte van gedeelde bijdrage in verkabelingskosten.

Dezelfde leden vroegen of het niet redelijker is om de gebruikers van elektriciteit voor verkabeling te laten betalen en hoe voorkomen kan worden dat de lasten van verkabeling gedragen worden door de woningeigenaren in de gemeente.

De primaire reden voor een bijdrage van zowel gemeenten als afnemers van elektriciteit is dat de situaties niet door toedoen van één partij zijn ontstaan. Kortheidshalve wordt voor een nadere toelichting verwezen naar de beantwoording van een eerdere vraag van de leden van de CDA-fractie over de rechtvaardiging van de bijdrage in verkabelingskosten. Tevens moet voorkomen worden dat er enerzijds slechts enkele partijen zijn die alle baten krijgen en nauwelijks lasten (de betreffende gemeente en de buurtbewoners) en anderzijds veel partijen zijn die wel een lastenverhoging krijgen, maar geen enkel voordeel hiervan hebben (andere elektriciteitsverbruikers). De lokale waarde van woningen en grond stijgt bovendien mogelijk 10 à 15% door verkabeling en zou dan worden betaald uit een extra verhoogde lastenstijging voor alle burgers en bedrijven in Nederland.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De snelheid waarmee dit wetsvoorstel door onze Kamer moet worden aangenomen

De leden van de SP-fractie vroegen of niet reeds gestart kan worden met de tender voor windenergie op zee en of het tijdig is als het wetsvoorstel op 1 maart 2016 in werking treedt.

Het is onverstandig om het vaststellen van de eerste twee kavelbesluiten en het starten van de eerste aanvraagperiode voor de subsidie en vergunning (de tender) te starten als tegelijk een belangrijke randvoorwaarde, namelijk de zekerheid dat er (tijdig) een transmissiesysteem op zee komt dat beheerd wordt door TenneT er (nog) niet is. Mocht dit wetsvoorstel onverhoopt niet worden aangenomen dan zouden de kavelbesluiten moeten worden herzien omdat deze uitgaan van een transmissiesysteem op zee. Ook zou de dan lopende tender alsnog moeten worden geannuleerd omdat deze is verknoopt aan de kavelbesluiten. Op grond van de Wet windenergie op zee kan er geen vergunning worden verleend voor een locatie waarvoor geen kavelbesluit is vastgesteld. Het intrekken van de kavelbesluiten en annuleren van de tender zullen zeker leiden tot vertraging en mogelijk tot schadeclaims van partijen die tijd en geld steken in de voorbereiding van een aanvraag.

Tegen de achtergrond van deze onzekerheid is het niet te verwachten dat partijen geïnteresseerd zullen zijn om een bieding te doen alvorens dit wetsvoorstel is aangenomen. Dit is ook wat partijen aangeven. Om die redenen heb ik dan ook besloten de opening van de eerste tender te verplaatsen van de oorspronkelijke datum van 1 december 2015 naar het snelst mogelijke moment nadat dit wetsvoorstel is aangenomen. Wanneer het wetsvoorstel per 1 januari 2016 in werking kan treden kan de beoogde sluitingsdatum van 31 maart 2016 voor de eerste tender gehandhaafd blijven. Latere inwerkingtreding zal leiden tot het uitstellen van de sluitingsdatum en resulteren in vertraging in de realisatie van windenergie op zee.

De leden van de SP-fractie vroegen of het mogelijk is om een novelle in te dienen waarmee het groepsverbod uit het wetsvoorstel wordt gehaald.

Ik vind een dergelijke novelle niet wenselijk. Kortheidshalve verwijs ik naar de inleiding van deze memorie van antwoord.

Los van de inhoudelijke redenen om geen novelle voor te stellen, is tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer een amendement van het lid Smaling (Kamerstukken II 2015/16, 34 199, nr. 25) ingediend, met als strekking dat het groepsverbod pas in werking zou treden als er een Europese verplichting hiertoe zou komen. Dit amendement had in de Tweede Kamer geen meerderheid. Ook om die reden ligt een novelle met een vergelijkbare strekking niet voor de hand.

Het groepsverbod en de vermeende noodzakelijkheid ervan

Dezelfde leden vroegen of met Delta en Eneco als ongesplitste bedrijven sprake is Kortheidshalve verwijs ik u ook naar de beantwoording van een soortgelijke vraag van de fractieleden van het CDA over het level playing field in Nederland.

De leden van de SP-fractie vroegen of artikel 4.7 van het wetsvoorstel (beleningsverbod) niet reeds voorkomt dat systemen als onderpand worden gebruikt.

Het genoemde beleningsverbod is gelijktijdig met het groepsverbod ingevoerd om oneigenlijke voordelen voor het infrastructuurbedrijf te voorkomen. Voor het beschermen van de systemen tegen risico’s van productie, handel en levering dient het groepsverbod. Reden hiervoor is dat financieringsconstructies binnen een holding dusdanig complex kunnen zijn dat pas bij ernstige problemen de daadwerkelijke situatie aan het licht komt. Het is zeer de vraag of achteraf nog herstel mogelijk is, of dat problemen voor het systeembeheer dan onafwendbaar zijn. Daarnaast kan een geïntegreerd bedrijf – net als elk ander bedrijf – leningen aantrekken ten behoeve van commerciële activiteiten. Het feit dat de systemen deel uitmaken van de groep heeft een positieve invloed op de kredietwaardigheid van het geïntegreerde bedrijf en vergroot daarmee de mogelijkheid om leningen aan te trekken. Op basis van artikel 4.7 van het wetsvoorstel kan niet worden uitgesloten dat het aantrekken van leningen ongewenst effect kan hebben op het systeembeheer. Dit is inherent aan de geïntegreerde structuur van de energiebedrijven. Alleen indien het systeem volledig is los gemaakt van niet gereguleerde activiteiten, blijft het systeem geheel buiten de invloed van risico’s die kunnen samenhangen met de financiering van die marktactiviteiten.

Dezelfde leden vroegen op welke manier productie en levering in gevaar komen wanneer er niet gesplitst wordt.

Productie en levering zijn niet in het geding. In een gesplitste en ongesplitste situatie zal er voldoende aanbod aan productie en levering zijn. Dat is ook in de praktijk zichtbaar in Nederland.

Ook vroegen de leden van de SP-fractie of er concrete voorbeelden zijn dat de geschetste risico’s van geïntegreerde bedrijven feitelijk optreden.

De hoofdreden voor invoering van het groepsverbod vormden diverse ontwikkelingen die risico’s voor het publiek en onafhankelijk netbeheer met zich konden brengen. Dit conform de motie Doek/Sylvester c.s. (Kamerstukken I 2006/07, 30 212, nr. H).

Ik zie in de recente uitlatingen van Delta en Eneco ten aanzien van werkgelegenheidsverlies eveneens bevestiging dat deze risico’s nog steeds actueel zijn. Splitsing betekent het scheiden van activiteiten en niet het beëindigen van activiteiten. Als desondanks door de beide bedrijven wordt aangegeven dat zij een sanering door moeten voeren bij het commerciële deel van het bedrijf omwille van de splitsing, dan kan niet anders geconcludeerd worden dan dat kennelijk tot nog toe commerciële activiteiten in de lucht werden gehouden mede met behulp van de systeembeheerder.

Een ander recent voorbeeld is de uitdagende situatie in Duitsland, waar bedrijven te maken hebben met de versnelde uitfasering van kern- en bruinkoolcentrales. De kredietwaardigheid van deze bedrijven staat daardoor onder druk. Dat heeft ook een impact op de financieringsmogelijkheden voor het systeembeheer binnen de betreffende groep.

Los van deze concrete voorbeelden is duidelijk dat met name conventionele energiebedrijven te maken hebben met lastige marktomstandigheden. Binnen dergelijke bedrijven is het niet vreemd dat een druk kan ontstaan richting de systeembeheerder om investeringen te temporiseren en om zo veel mogelijk dividend ter beschikking te stellen. Van buitenaf is het moeilijk om te overzien of en in hoeverre hier sprake van is, maar gelet op het feit dat – zeker in moeilijkere tijden – het heel normaal is dat bedrijven het totaalbeeld willen optimaliseren, is het meer dan een theoretisch risico dat het systeembeheer hierdoor in verdrukking kan raken.

De leden van de fractie van de SP vroegen of ontvlechting bij Delta en Eneco in zekere zin al is ingevoerd door het beleningsverbod, het feit dat de systeembeheerder een aparte rechtspersoon is, doordat vermogens zijn losgekoppeld en dat een kwaliteits- en capaciteitsdocument (KCD) moet worden ingediend.

De door de leden van de SP-fractie genoemde voorzieningen waren er al bij invoering van het groepsverbod of deze zijn gelijktijdig met het groepsverbod ingevoerd. Ook toen al was de afweging dat deze voorzieningen niet afdoende zijn om de onafhankelijkheid van het systeembeheer te waarborgen en de Nederlandse energie-infrastructuur te vrijwaren van commerciële risico’s.

Voor wat betreft het beleningsverbod verwijs ik kortheidshalve naar beantwoording van een eerdere vraag van de leden van de SP-fractie over het beleningsverbod.

Het feit dat een systeembeheerder een aparte rechtspersoon is geeft geen waarborgen voor onafhankelijk systeembeheer en het vrijwaren van de systemen van commerciële risico’s van productie, handel en levering. Binnen een groep is het gebruikelijk dat aansturing en financieringsstromen over de grenzen van vennootschappen heen lopen.

Het KCD (met het wetsvoorstel wordt dit vervangen door het investeringsplan) is een goed handvat om grip te krijgen op waar de betreffende systeembeheerder mee bezig is en of er invulling wordt gegeven aan de wettelijke taken. Het uitgangspunt daarbij is de expertise van de systeembeheerder; het toezicht behelst niet dat het werk van de systeembeheerder geheel over wordt gedaan. Dit soort instrumenten zijn dan ook zeer geschikt om toezicht te houden op onafhankelijke systeembeheerders, maar zijn niet geschikt om bij geïntegreerde bedrijven te verzekeren dat geen sprake is van risico’s voor het systeembeheer.

De leden van de SP-fractie vroegen waarom de landelijk gemiddelde hoeveelheid storingsminuten van het elektriciteitsnet van regionale netbeheerders iets lager ligt in Duitsland dan in Nederland, terwijl in Duitsland geen gedwongen eigendomssplitsing bestaat en het aandeel lokaal opgewekte duurzame energie veel hoger ligt.

Als de jaarlijkse uitvalsduur van Nederland wordt vergeleken die van de ons omringende Europese landen, heeft het Nederlandse net een zeer hoge betrouwbaarheid. Systeembeheerders hebben de wettelijke taak zorg te dragen voor de veiligheid en de betrouwbaarheid van het systeem en het transport van elektriciteit. Ter uitwerking hiervan is een doeltreffend systeem voor de beheersing van de kwaliteit van hun transportdienst ingericht, en moeten systeembeheerders nu en in de toekomst over voldoende transportcapaciteit beschikken. ACM houdt hier toezicht op. Dat in Duitsland het gemiddelde aantal storingsminuten ook laag is, betekent echter niet dat daarmee het groepsverbod niet nodig zou zijn. Juist in een periode waarin productie in zwaar weer verkeert, is er een risico dat de inkomsten uit de systemen in productie- en leveringsactiviteiten vloeien of dat de risico’s van die activiteiten op de systemen terugslaan. Als een dergelijke situatie zich voordoet kan het daarna nog jaren duren voordat het zich vertaalt in storingsminuten, terwijl als het zo ver is er niet eenvoudig iets aan te doen is. Met het groepsverbod wordt dit voorkomen.

De SP-fractieleden vroegen of de publieke doelen waarvoor splitsing noodzakelijk was, zoals de bescherming van de netten, het bevorderen van concurrentie, het voorkomen van buitenlandse en private overname van netten en het onafhankelijk netbeheer, ook geborgd worden via andere regels en wetten.

Kortheidshalve wordt verwezen naar de inleiding van deze memorie van antwoord en het antwoord op eerdere vragen over de doelen van splitsing van de leden van de fractie van het CDA.

De leden van de SP-fractie vroegen hoe het splitsen van de regionale netbeheerders Delta en Eneco zou bijdragen aan een gelijk Europees speelveld.

Kortheidshalve wordt voor een antwoord op deze vraag verwezen naar het antwoord op eerdere vragen over een Europees gelijk speelveld van de leden van de CDA-fractie.

Dezelfde leden vroegen hoe bedrijven als RWE en Vattenfall worden beschouwd, die ook systemen bezitten, of deze bedrijven mede door hun organisatiestructuur tegen gunstige tarieven kunnen lenen op de kapitaalmarkt en of hiermee sprake is van oneerlijke concurrentie. Kortheidshalve verwijs ik u naar het antwoord op de vraag van de fractieleden van het CDA over de na- en voordelen van de leverings- en distributiebedrijven die in buitenlandse handen zijn en de beantwoording van een soortgelijke vraag van de fractieleden van het CDA over het level playing field in Nederland.

De leden van de SP-fractie vroegen of het zo is dat Nuon en Essent door hun overname ook systeembeheerder zijn en daarmee in de praktijk nooit echt gesplitst zijn geweest.

Het doel van het groepsverbod is onafhankelijk netbeheer in publieke handen. Nuon en Essent zijn productie- en leveringsbedrijven, die geen Nederlandse systemen in eigendom hebben. Zij zijn dus geen systeembeheerder.

De SP-fractieleden vroegen of de wijze waarop andere EU-landen risico’s voor systeembeheer hebben getackeld door minder vergaande regels een voorbeeld zou kunnen zijn.

Kortheidshalve wordt verwezen naar het antwoord op eerdere vragen over hoe andere Europese landen de risico’s voor netbeheer hebben gewaarborgd.

De leden van de SP-fractie vroegen of er een nationale kop op de implementatiewetgeving wordt gezet met het groepsverbod.

Nederland voldoet aan alle implementatieverplichtingen voor de op Europees niveau geldende richtlijnen op het energiedomein. Voor distributiesysteembeheerders geldt vooralsnog geen Europese plicht tot volledige eigendomsontvlechting. De Nederlandse regelgeving gaat dus op dit punt verder. Het kabinet zet zich in voor een goed werkende Europese energiemarkt. Dit betekent echter niet dat zaken die het kabinet van cruciaal belang acht voor de energievoorziening en die passen binnen de Europese kaders niet geregeld worden voordat het in de hele Europese Unie gelijk is. Volledige splitsing op regionaal niveau in Nederland acht het kabinet noodzakelijk omdat het kabinet groot belang hecht aan onafhankelijk en publiek systeembeheer. Zo zijn er meer zaken die nationaal worden geregeld omdat die belang zijn voor een energietransitie op een veilige, betrouwbare en betaalbare wijze, zoals het veiligheidstoezicht op systeembeheerders en het toezicht op investeringen van systeembeheerders.

De leden van de SP-fractie vroegen of het privatiseringsverbod reeds borgt dat de distributiesystemen in eigendom moeten blijven van provincies en gemeenten, en daarom eigendomssplitsing op dit punt overbodig is.

Het privatiseringsverbod borgt alleen systeembeheer in publieke handen. Daarmee wordt echter niet geborgd dat de investeringskeuzes voor de systemen niet afhankelijk zijn van een holdingbestuur, dat in de afweging de productie- en leveringsbelangen van de volledige holding betrekt. Daarvoor is het groepsverbod. Het groepsverbod is dus niet overbodig door het privatiseringsverbod.

Gevolgen voor werkgelegenheid en de financiële toekomst van Eneco en Delta

De fractieleden van de SP vroegen hoe de financiële toekomst van Eneco en Delta eruit ziet op het moment dat de splitsing zou worden afgedwongen.

Kortheidshalve verwijs ik naar de beantwoording van de vraag van de fractieleden van het CDA over de perspectieven van bedrijfsonderdelen van Delta en Eneco.

Dezelfde leden vroegen of het te verwachten is dat consumenten een hoger tarief zullen moeten betalen bij Delta en Eneco en of consumenten zullen overstappen naar een andere energieleverancier.

Ik heb onvoldoende inzicht in de bedrijfseconomische situatie van Eneco en Delta om een inschatting te maken van de waarschijnlijke kredietwaardigheidsbeoordeling van haar afgesplitste delen. Zodoende kan ik geen inschatting geven van een mogelijk effect op de leveringstarieven. Ik zie op voorhand geen aanleiding voor hogere leveringstarieven. In de Nederlandse energiemarkt bevinden zich meerdere, kleinere leveranciers zonder verbondenheid aan een systeembeheerder die niettemin concurrerende leveringstarieven aanbieden.

Overigens bestaan er meerdere redenen voor consumenten om wel of niet over te wisselen van energieleverancier. De prijs, maar ook duurzaamheids- of lokale overwegingen kunnen daarbij een rol spelen. Consumenten maken hierin een eigen keuze.

De leden van de SP-fractie vroegen of de beide bedrijven een even grote bijdrage blijven leveren op het gebied van duurzaamheid.

Het is aan de Delta en Eneco zelf om te bepalen welke bijdrage zij willen leveren op het gebied van duurzaamheid. Ook als zij er voor kiezen om een verminderde of geen bijdrage te leveren aan de energietransitie komen de Nederlandse doelstellingen niet in het geding. Er is brede belangstelling voor grootschalige investeringen in energieproductie, bijvoorbeeld voor windenergie op zee. Dit kunnen aantrekkelijke investeringen zijn die ook kunnen bijdragen aan de duurzaamheidsstrategie van een bedrijf. Het is zeker niet zo dat er alleen interesse zou bestaan bij ongesplitste energiebedrijven. Wel is duidelijk dat voor dit soort investeringen een zekere slagkracht nodig is. Er zijn genoeg bedrijven zonder energienetten die een dergelijke slagkracht hebben. Het is niet wenselijk dat de Nederlandse systemen worden gebruikt om het risico van dit soort investeringsprojecten te dragen.

De SP-fractieleden vroegen welke voordelen bij de splitsing kunnen opwegen tegen een banenverlies bij Eneco en Delta.

Kortheidshalve wordt verwezen naar het eerdere antwoord op soortgelijke vragen over werkgelegenheid van de fracties van de VVD en het CDA.

Gevolgen voor consumenten (kleine aansluitingen)

De leden van de SP-fractie vroegen waarom het groepsverbod nog nodig is in vergelijking met andere Europese landen.

Kortheidshalve wordt verwezen naar eerdere antwoorden van de leden van de CDA-fractie over waarom het groepsverbod nodig is, terwijl in andere landen geen groepsverbod geldt.

Dezelfde leden vroegen of de tarieven op de groothandelsmarkt in een aantal landen waar geen sprake is van splitsing, lager zijn dan in Nederland.

Het klopt dat de groothandelstarieven in sommige lidstaten lager zijn dan in Nederland. Tegelijkertijd zijn in andere lidstaten de groothandelstarieven juist hoger. Het uiteenlopen van groothandelstarieven wordt niet verklaard door het wel of niet splitsen van energiebedrijven maar door andere factoren, zoals de samenstelling van het nationale productiepark, de hoogte van (mondiale) prijzen voor steenkool, gas en CO2 en de beschikbaarheid van interconnectie met buurlanden. Lage groothandelsprijzen zijn ook niet noodzakelijkerwijs een teken van een goed werkende energiemarkt. Veelzeggender is bijvoorbeeld de relatie tussen groothandelsprijzen en leveringstarieven. In een goed werkende energiemarkt werken dalende groothandelsprijzen door in contracten voor afnemers. De Europese Commissie concludeerde in haar onderzoek naar energieprijzen tussen 2008 en 2012 dat deze doorwerking in de meeste lidstaten niet had plaatsgevonden, terwijl dit in Nederland wel het geval was.2 Ook blijkt uit cijfers van ACER dat relatief veel consumenten in Nederland van energieleverancier wisselen: 13,3% voor gas en elektriciteit in 2014. Uit onderzoek van ACER blijkt dat het switchpercentage voor elektriciteit in 2014 alleen in Portugal en Ierland hoger was dan in Nederland. Het switchpercentage bij gas was in 2014 alleen hoger in Ierland en België. In alle andere lidstaten (waar ook geen verplichte splitsing bestaat) is het switchpercentage in 2014 lager geweest.3

De leden van de SP-fractie vroegen of de mogelijkheid tot overstapgedrag samenhangt met eigendomssplitsing en of nu ook al sprake is van concurrerende tarieven en van onafhankelijk netbeheer.

Zoals hierboven is aangegeven heeft Nederland een van de hoogste switchpercentages in de Europese Unie. Splitsing leidt tot efficiëntiewinsten bij de systemen en de eindgebruikersmarkt, waarvan de voordelen terecht komen bij de afnemer. Het is echter niet mogelijk om dat scherp te kwantificeren, omdat altijd meerdere factoren bepalend zijn voor hoe de markt functioneert.

Over systeembeheerders en regionale distributiesystemen

De leden van de SP-fractie vroegen waarom gekozen is voor een formulering van het wetsvoorstel waarin er ruimte is voor meer dan één transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit of gas en hoe zich dit verhoudt tot het voornemen van Gasunie Transport Services (GTS) om zich te splitsen in twee transmissiesysteembeheerders.

Het wetsvoorstel laat open of er één of meerdere transmissiesysteembeheerders zijn omdat er op voorhand geen reden is daarin een specifieke keuze te maken. Dit sluit ook aan bij de systematiek van de Europese richtlijnen. De formulering van het wetsvoorstel heeft geen relatie met het voornemen van GTS.

Dezelfde leden vroegen in hoeverre de belangen van systeemgebruikers, de transmissiesysteembeheerder en de aandeelhouder zijn gediend met de mogelijkheid om meerdere transmissiesysteembeheerders in Nederland te hebben.

Het systeem van GTS bestaat feitelijk uit twee verschillende systemen: het hoge druk transmissiesysteem (HTL) en het regionale transmissiesysteem (RTL). De technische eigenschappen van deze systemen zijn anders, de verhouding tussen kapitaalkosten en operationele kosten verschilt en het doel van de systemen is anders. Daar komt bij dat de focus en de rol van de twee systemen in de toekomst verder uiteen gaat lopen. Bij het HTL worden de komende jaren geen of slechts beperkte uitbreidingsinvesteringen verwacht. Binnen het RTL vindt de komende jaren een grootschalig renovatieprogramma plaats wat een specifieke aansturing vraagt en een hoge mate van samenwerking met de distributiesysteembeheerders. Deze verschillen zijn voor GTS aanleiding geweest om splitsing in twee transmissiesysteembeheerders in gang te zetten, zodat met meer focus de twee systemen efficiënter kunnen worden beheerd. Van een eventueel verlies van synergievoordelen zal volgens GTS geen sprake zijn. Bovendien zorgt splitsing volgens GTS voor een objectievere en transparantere allocatie van de kosten van de twee systemen, doordat de kosten van HTL en RTL duidelijk van elkaar gescheiden worden en systeemgebruikers alleen betalen voor waar ze gebruik van maken. Deze aspecten zijn ook voor systeemgebruikers van belang.

Voorts vroegen de leden van de SP-fractie wat de consequenties zijn voor de toezichthouder van het hebben van meer dan één transmissiesysteembeheerder voor gas.

De splitsing van GTS in twee transmissiesysteembeheerders zal volgens ACM leiden tot hogere toezichtslasten. Wat dat in de praktijk precies betekent zal moeten blijken. Met name in de aanloopfase zal het extra werk opleveren, omdat ACM bekend zal moeten raken met de nieuwe situatie en daarvoor bijvoorbeeld de tariefregulering voor gas anders zal moeten inrichten. Hier wordt door GTS deels rekening mee gehouden, bijvoorbeeld door de splitsing per 1 januari 2017 door te voeren gelijktijdig met de start van een nieuwe reguleringsperiode, zodat ACM niet tussentijds de methode van regulering hoeft aan te passen.

Ook na de aanloopfase kan het toezichthouden op twee transmissiesysteembeheerders voor gas meer inspanning vergen dan het houden van toezicht op één transmissiesysteembeheerder voor gas. Kanttekening die hierbij gemaakt kan worden is dat de omvang van de activiteiten waar toezicht op wordt gehouden niet verandert door splitsing. De toezichtslasten van ACM zijn uiteraard een aandachtspunt. Evenwel kunnen toezichtslasten in beginsel geen reden zijn om een bedrijf te verbieden zich zodanig te organiseren als zij efficiënt acht.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De fractieleden van GroenLinks vroegen of Nederland het enige land in de EU dat bedrijven tot splitsing verplicht en of de EU-richtlijnen en verordeningen hier ook niet toe dwingen en zich beperken tot gedwongen splitsing waar het de transmissiesysteembeheerders of interconnectoren betreft.

Kortheidshalve wordt verwezen naar het antwoord op een soortgelijke vraag van de fractieleden van het CDA over de verplichting in de Europese richtlijnen.

De fractieleden van GroenLinks gaven aan dat het gehele netwerk in Nederland uitstekend van kwaliteit is en de leveringszekerheid tot de top van de wereld behoort en vroegen waarom splitsing toch wordt doorgezet.

Kortheidshalve wordt verwezen naar het antwoord op een soortgelijke vraag van de SP-fractie over de noodzaak van splitsing.

De GroenLinks-fractieleden vroegen of bestaande bepalingen in het Besluit financieel beheer netbeheerders, het vennootschapsrecht, het faillissementsrecht en andere artikelen in het wetsvoorstel de bescherming tegen commerciële risico’s van andere activiteiten binnen een holding, afdoende regelen.

Kortheidshalve wordt verwezen naar het antwoord op soortgelijke vragen van de SP-fractie over bestaande bepalingen.

De GroenLinks-fractieleden vroegen of met het privatiseringsverbod er geen reden meer is voor een verbod om de productie en levering van elektriciteit en het distributiesysteembeheer binnen één holding te hebben.

Kortheidshalve wordt verwezen naar het antwoord op een soortgelijke vraag over het privatiseringsverbod van de leden van de SP-fractie.

Dezelfde leden vroegen om een reactie op de constatering dat het groepsverbod niet nodig is om lagere elektriciteitsprijzen voor klanten te bewerkstelligen, omdat bestaande wetten dat al regelen en juist landen zonder verplichte splitsing lagere elektriciteitsprijzen en meer overstap van consumenten naar een andere leverancier.

Kortheidshalve wordt voor een antwoord op deze vraag verwezen naar het antwoord op de vraag van de fractieleden van de SP over tarieven op de groothandelsmarkt.

De GroenLinks-fractieleden vroegen hoe aangekeken wordt tegen de negatieve gevolgen van het groepsverbod en dan met name vanwege het verlies van werkgelegenheid en het onder druk komen te staan van de transitie naar duurzame energie.

Kortheidshalve verwijs ik voor de gevolgen voor de werkgelegenheid naar de antwoorden op de vragen van de leden van de CDA-fractie hierover. Voor wat betreft het onder druk komen te staan van de transitie naar duurzame energie zijn zaken als een goede uitgangspositie voor nieuwe – tegenwoordig ook lokale – spelers, betaalbaar houden van de energievoorziening en het belang van kwalitatief goede systemen, alleen maar belangrijker geworden. Daarbij is de rol van onafhankelijke systeembeheerders van groot belang. Bovendien zullen als gevolg van verduurzaming van de energievoorziening de komende jaren forse investeringen in de transportsystemen nodig zijn. Ook daarbij is van belang dat er onafhankelijke systeembeheerders zijn die voor hun afwegingen niet afhankelijk zijn van een holdingbestuur dat ook de belangen van productie- en levering kan meewegen. Er is dan ook geen reden om de invoering van de groepsverbod terug te draaien.

Ook vroegen de GroenLinks-fractieleden of lokale en regionale betrokkenheid van belang wordt geacht en of deze na splitsing afneemt.

Lokale en regionale betrokkenheid is zeker van belang, met name voor de systemen. Ik verwacht niet dat deze betrokkenheid afneemt na splitsing. Publiek aandeelhouderschap van de regionale aandeelhouders van de systemen blijft gegarandeerd. Voor wat betreft de commerciële activiteiten productie en levering kunnen overheden zelf afwegen of ze deze in eigendom willen houden of niet.

De leden van de fractie van GroenLinks vroegen of de regering bereid is om artikel 4.6, zesde lid, van het wetsvoorstel pas in werking te laten treden wanneer andere Europese landen dezelfde maatregel tot splitsing nemen.

Kortheidshalve wordt verwezen naar het antwoord op een soortgelijke vraag van de leden van de CDA-fractie over Europees speelveld en het later inwerking laten treden van het groepsverbod.

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen of de bereidheid bestaat om de uitspraak van de Hoge Raad over de inbreuk op het eigendomsrecht af te wachten voordat verdere stappen worden gezet in splitsing van Delta en Eneco.

De Hoge Raad heeft bij arrest van 26 juni nl. de uitspraak van het gerechtshof Den Haag vernietigd en de uitspraak van de rechtbank Den Haag bekrachtigd. Nu de rechtbank de vorderingen van de energiebedrijven had afgewezen (die erop neerkwamen dat het groepsverbod en het verbod op nevenactiviteiten onverbindend moesten worden verklaard), betekent dit dat deze bepalingen gelden. De procedure bij het gerechtshof Amsterdam heeft geen opschortende werking. Dit betekent dat de bedrijven die niet gesplitst zijn, in overtreding van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet zijn.

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen naar de risico’s van commerciële activiteiten van infrastructuurgroepen.

Elke commerciële activiteit binnen de infrastructuurgroep brengt een zeker risico met zich mee voor de systeembeheerder die onderdeel is van de infrastructuurgroep. Om die reden is in het wetsvoorstel opgenomen dat de activiteiten binnen een infrastructuurgroep in hoofdzaak betrekking moeten hebben op systeembeheer (artikel 4.14, eerste lid). Dat wel commerciële activiteiten worden toegestaan is om te voorkomen dat de specifieke kennis en expertise van een infrastructuurgroep niet benut kan worden voor andere infrastructurele activiteiten. Daarbij is het wel van belang dat de commerciële activiteiten dicht blijven bij de kernactiviteit systeembeheer, omdat daarmee het risico wordt beperkt en marktverstoring wordt voorkomen. Het is namelijk een duidelijk verschil of de commerciële activiteiten in lijn zijn met het uitgangspunt van systeembeheer of dat het gaat om het concurreren op groothandels- en retailmarkten. Het op open en onafhankelijke wijze beschikbaar stellen van infrastructuur sluit aan bij de kerntaak van infrastructuurgroepen, terwijl activiteiten met betrekking tot productie, handel en levering diametraal tegenover de uitgangspunten van open en onafhankelijk staan. Om te voorkomen dat infrastructuurbedrijven te ver buiten hun kerntaak gaan acteren bevat het wetsvoorstel een begrenzing van de omvang van de activiteiten (artikel 4.14, eerste lid) en een duidelijke afbakening van de activiteiten van infrastructuurbedrijven (artikel 4.14, tweede lid).

De fractieleden van GroenLinks vroegen hoe de motie van het lid Jan Vos (Kamerstukken II 2015/16, 34 199, nr. 51) wordt gezien en of dit geen aanvullende risicovolle activiteiten oplevert binnen een infrastructuurgroep.

De motie vraagt om onderzoek naar de rol van infrastructuurbedrijven bij de energietransitie. Ik zal dit vraagstuk betrekken bij de energiedialoog die naar aanleiding van het Energierapport wordt gevoerd. Het uitgangspunt is dat binnen infrastructuurgroepen alleen ruimte is voor activiteiten die dicht tegen de kerntaak systeembeheer aan zitten en die geen afbreuk doen aan de focus op de kerntaak. Als binnen die kaders nieuwe mogelijkheden ontstaan die bij kunnen bijdragen aan de energietransitie dan is daar ruimte voor. Het bieden van ruimte voor een breed palet aan commerciële activiteiten met risico’s voor het systeembeheer als gevolg heb ik niet voor ogen.

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen of het mogelijk is om de tender voor windenergie op zee te starten alvorens onderhavig wetsvoorstel is aangenomen.

Kortheidshalve verwijs ik voor het antwoord op deze vragen naar mijn antwoord op soortgelijke vragen van de leden van de SP.

Dezelfde leden vroegen wanneer de opdrachtverstrekking voor de aanleg van het transmissiesysteem op zee is voorzien.

De aanwijzing van TenneT als transmissiesysteembeheerder op zee zal naar verwachting in de loop van 2016 plaatsvinden. Belangrijker zijn de inhoudelijke eisen die gelden voor de aanleg van het transmissiesysteem op zee. Aanvaarding van het wetsvoorstel is nodig voor het vastleggen van de opleveringsdatum van het transmissiesysteem op zee en voor de compensatieregeling voor het geval het transmissiesysteem op zee te laat wordt opgeleverd of na ingebruikname tijdelijk niet beschikbaar is. Verder worden in het in artikel 5.6 van dit wetsvoorstel geïntroduceerde scenario windenergie op zee de technisch-functionele eisen die aan het transmissiesysteem op zee opgenomen. Het scenario dient zo snel mogelijk na 1 januari 2016 te worden vastgesteld, zodat TenneT op basis van het scenario het investeringsplan in kan gaan vaststellen.

De voorbereiding van de technische vormgeving door TenneT is al gestart en inmiddels zet TenneT de eerste opdrachten in de markt voor de hoogspanningsapparatuur die nodig is voor het verdere ontwerp van onder andere de platforms. Ook bereidt TenneT de aanbesteding voor van de benodigde kabels, platforms en verdere elektrische apparatuur. Het besluit voor de investeringsuitgaven daarvoor is voorzien voor eind 2016. Daarvoor dient echter wel tijdig in 2016 het investeringsplan te zijn opgesteld en te zijn getoetst door ACM. Ook dat kan niet zonder tijdige inwerkingtreding van het wetsvoorstel. Het is dus om meerdere redenen van belang dat het wetsvoorstel op 1 januari 2016 in werking treedt.

De fractieleden van GroenLinks vroegen of kan worden bezien in hoeverre er voor de totstandkoming van de verkabelingsregeling plannen tot verkabeling zijn gerealiseerd waar gemeenten reeds aan hebben mee betaald.

Op verzoek van de gemeenten Maastricht en Apeldoorn heeft de systeembeheerder reeds tracédelen verkabeld. De kosten in Maastricht bedragen circa 6,5 miljoen euro voor 2 kilometer. In Apeldoorn zijn de kosten circa 7 miljoen euro voor 5 kilometer. De gerealiseerde plannen in Maastricht en Apeldoorn komen in aanmerking voor de verkabelingsregeling. Samen met de Vereniging Nederlandse Gemeenten zal worden bezien in hoeverre er nog meer gerealiseerde plannen bekend zijn.

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen of de provincies ook aangesproken kunnen worden op een financiële bijdrage.

Artikel 5.7 van het wetsvoorstel biedt ruimte aan een provincie om een verzoek tot verkabeling in te dienen. Daarnaast kan een provincie een financiële bijdrage aan een gemeente geven. De beoordeling van de redelijkheid van een provinciale bijdrage in vergelijking tot de regionale voordelen is de verantwoordelijkheid van de betreffende provincie.

Vragen en opmerkingen van het lid van de OSF-fractie

Het lid van de fractie OSF vroeg naar de eigendom van de gesplitste onderdelen.

Het is aan de aandeelhouders om te besluiten of zij de productie- en leveringsactiviteiten willen behouden of niet. Ook is het aan de betrokken aandeelhouders om te bepalen of zij bij hun plannen voor het productie- of leveringsbedrijf andere investeerders of nieuwe aandeelhouders willen betrekken. Dat zouden buitenlandse partijen kunnen zijn.

Het lid van de OSF-fractie vroeg naar de verwachtingen met betrekking tot de werkgelegenheid die door Eneco en Delta worden uitgesproken.

Kortheidshalve verwijs ik voor het antwoord op deze vraag naar de antwoorden op de vragen van de leden van de CDA-fractie over de gevolgen voor de werkgelegenheid.

Hetzelfde lid vroeg of het als reëel is dat de activiteiten op het gebied van hernieuwbare energie op het huidige peil voortgezet kunnen worden.

Kortheidshalve verwijs ik naar het antwoord op de vraag van de leden van de SP-fractie over of Delta en Eneco een even grote bijdrage blijven leveren op het gebied van duurzaamheid.

Het lid van de OSF-fractie vroeg wat er zal gebeuren met kerncentrale Borssele, indien het productie- en leveringsbedrijf van Delta met een buitenlandse partner zou (moeten) fuseren. Verder vroeg de OSF-fractie of hier een taak voor de Nederlandse staat ligt. Daarnaast werd gevraagd of de reserveringen van Delta voor de buitengebruikstelling en ontmanteling en de verdere opbouw van deze fondsen zijn veiliggesteld, ook in geval van een fusie of faillissement van Delta.

Ik hecht eraan om te benadrukken dat van een ongewenste wijziging van zeggenschap in de kerncentrale Borssele geen sprake kan zijn. Kortheidshalve verwijs ik naar beantwoording van een vraag van de D66-fractie over het in buitenlandse handen komen van de kerncentrale.

Voor wat betreft de vragen over de opbouw van fondsen voor de buitengebruikstelling en ontmanteling, het volgende. Op iedere vergunninghouder van een kernenergiecentrale rust de verplichting om, op een door de Minister van Infrastructuur en Milieu en de Minister van Financiën goedgekeurde wijze, financiële zekerheid te stellen ter dekking van de kosten die voortvloeien uit het buiten gebruik stellen en het ontmantelen van de kerncentrale. Deze verplichting is opgenomen in artikel 15f van de Kernenergiewet en de aanvraag wordt vijfjaarlijks herzien op basis van actuele inzichten. Volgens het huidige besluit tot goedkeuring van de financiële zekerheid, worden de opgebouwde en nog op te bouwen fondsen in een aparte stichting beheerd, waarop de Staat een pandrecht heeft. Daarmee is voldoende gegarandeerd dat deze gelden niet verloren kunnen gaan bij een eventueel faillissement van vergunninghouder EPZ of haar achterliggende aandeelhouders. Het is voor de verdere opbouw van fondsen van belang dat de kerncentrale opbrengsten uit elektriciteitsproductie blijft genereren. Zoals ik mijn antwoord op vragen van de CDA-fractie heb aangegeven, ben ik daarover in overleg met Delta en de aandeelhouderscommissie.

Het lid van de OSF-fractie vroeg in hoeverre er in de huidige situatie een financiële en organisatorische scheiding bij de beide bedrijven bestaat tussen enerzijds de infrastructuurgroep, en anderzijds de productie- en leveringsonderdelen. Ook vroegen zij of deze scheiding voldoende is om de instandhouding van de systemen, die een stabiele bron van inkomsten vormen, onder alle omstandigheden te kunnen garanderen.

Kortheidshalve wordt verwezen naar de antwoorden op vragen van de SP-fractie over of de financiële en organisatorische scheiding voldoende is om de instandhouding van de netten onder alle omstandigheden te kunnen garanderen.

Het lid van de fractie van OSF vroeg of de noodzaak bestaat, meer dan alleen het om te voldoen aan de wet, om op korte termijn over te gaan tot splitsing van Delta en Eneco.

Het is aan ACM om in het kader van handhaving te bepalen op welke termijn de bedrijven dienen te splitsen. Het belang van de naleving van het groepsverbod staat daarbij uiteraard centraal. ACM moet evenwel een afweging tussen alle belangen maken, bijvoorbeeld ook het belang van de bedrijven om ruimte te hebben voor een ordentelijke splitsing. Het is niet aan mij uitspraken te doen over de termijn van splitsing. Kortheidshalve wordt verder verwezen naar het antwoord op een soortgelijke vraag van de CDA-fractie over de noodzaak van het groepsverbod.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp


X Noot
1

Centraal Bureau voor de Statistiek, Monitor Topsectoren 2015, oktober 2015.

X Noot
2

Europese Commissie, Energy Prices and Costs in Europe, 22 januari 2014.

X Noot
3

ACER/CEER, Annual Report on the Results of Monitoring the Internal Electricity and Natural Gas Markets in 2014, November 2015.

Naar boven