34 117 Wijziging van de Pensioenwet en enige andere wetten in verband met de invoering van een algemeen pensioenfonds (Wet algemeen pensioenfonds)

34 320 Wijziging van de Wet algemeen pensioenfonds

F1 VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID2

Vastgesteld 11 december 2015

De memorie van antwoord van de Wet algemeen pensioenfonds en de novelle Wijziging van de Wet algemeen pensioenfonds hebben de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen. De commissie verzoekt de regering de vragen uiterlijk vrijdag 18 december 2015 te beantwoorden. Vertrouwende op een volledige en tijdige reactie achten de leden van de commissie de openbare behandeling van beide wetsvoorstellen voldoende voorbereid. De plenaire behandeling is voorzien voor 21 en / of 22 december 2015.

VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de novelle naar aanleiding van het wetsvoorstel Wet algemeen pensioenfonds. Zij leggen de regering nog graag enkele vragen voor.

Deze leden vragen zich af of de conclusie juist is dat het besluit van De Nederlandsche Bank (DNB) om een algemeen pensioenfonds een vergunning te verlenen, een beschikking is in de zin van artikel 1:3 Algemene wet bestuursrecht. Is de conclusie juist dat het daarbij gaat om een begunstigende beschikking, dat wil zeggen een beschikking waarbij een recht wordt verleend? Is de conclusie juist dat DNB terugwerkende kracht kan verlenen aan dergelijke beschikkingen en de vergunning kan laten terugwerken tot de datum waarop het algemeen pensioenfonds dat de vergunning aanvraagt, is opgericht (uiteraard na de inwerkingtreding van de Wet algemeen pensioenfonds)? Is de regering bereid om er bij DNB op aan te dringen om aan de door algemeen pensioenfondsen gevraagde vergunningen desgevraagd terugwerkende kracht te verlenen tot de datum van oprichting van het desbetreffende algemeen pensioenfonds?

CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van het uitgebreide antwoord van de regering op de door de leden van de CDA-fractie en de overige leden van deze Kamer gestelde vragen. Op enkele zaken willen zij nog nader ingaan.

Allereerst hebben zij enkele opmerkingen over de novelle naar aanleiding van het in de Tweede Kamer aangenomen amendement-Lodders/Vermeij3 om ook verplichte bedrijfstakfondsen de mogelijkheid te geven om zich bij een algemeen pensioenfonds aan te sluiten. De leden van de CDA-fractie juichen het enerzijds toe wanneer deze mogelijkheid voor bedrijfstakpensioenfondsen er zou komen. Anderzijds kunnen zij zich vinden in de opmerkingen van de Raad van State die een drietal problemen duidt, die nopen tot bezinning met het veld en tot een grondige afweging om de op deze wijze gewenste constructie van een algemeen pensioenfonds voor bedrijfstakpensioenfondsen mogelijk te maken. Door de Raad van State wordt genoemd: de marktordening tussen verzekeraars en pensioenfondsen, de mogelijke consequenties voor de houdbaarheid van de verplichtstelling in relatie tot de Europese regels voor mededinging, en het ontbreken van praktische waarborgen en flankerende maatregelen om de ringfencing verantwoord te laten plaatsvinden.

In dit verband vragen de leden van deze fractie waarom de regering niet gekozen heeft voor een poging om deze bezwaren van de Raad van State weg te nemen of te mitigeren. Dit vragen zij ook in het licht van de brief die de regering gestuurd heeft over het onderzoek van SEO, aan de hand waarvan een verplichtstelling aan de regeling in plaats van aan het fonds wordt voorgesteld.4

De leden van de CDA-fractie zouden het zeer op prijs stellen als het wetgevend proces om te komen tot een algemeen pensioenfonds voor bedrijfstakpensioenfondsen met de voorafgaande verkenning van de juridische kaders met het werkveld per 1 januari 2017 zou zijn afgerond. Deze leden vragen de regering om hen mee te nemen in het proces. Bij de plenaire behandeling van dit wetsvoorstel zullen zij zeker ingaan op de contouren van een dergelijk nieuw voorstel.

Ronduit ontevreden zijn de leden van de CDA-fractie over de beantwoording van de vragen over de btw-vrijstelling. De redenering die de regering volgt zou voortkomen uit de arresten Wheels5 en ATP PensionService6, maar dat snijdt geen hout. Sterker nog, deze leden zijn van mening dat belangrijke onderdelen van genoemde arresten juist bevestigen dat ook fondsen die DB (Defined Benefit)-regelingen of CDC (Collectieve Defined Contribution)-regelingen uitvoeren wel als gemeenschappelijk beleggingsfonds kunnen worden beschouwd en dus btw-vrijstelling mogen genieten. Zou de regering willen reageren op deze stelling?

Hoewel de regering meldt EU-proof te willen zijn en dus geen ruimte wil nemen voor een ruimere btw-vrijstelling onder de vigerende btw-richtlijn, maakt zij zich duidelijk wel zorgen over het ongelijke speelveld, nu in andere landen pensioenfondsen wel deze vrijstelling genieten. Aangekondigd wordt dat deze kwestie wel in de gaten wordt gehouden en dat de regering de vinger aan de pols houdt wanneer pensioenfondsen vanwege deze btw-kwestie naar het buitenland verhuizen. In verband hiermee hebben de CDA-fractieleden nog enkele vragen. Hoe verklaart de regering dat lidstaten met vergelijkbare pensioensystemen (Verenigd Koninkrijk, Ierland, Luxemburg, België en Duitsland) wel de ruimte zien om eenzelfde btw-regime toe te passen voor DB- en DC- regelingen? Hoe ziet de regering dat bij de btw-heffing voldaan is aan het uitgangspunt van fiscale neutraliteit en gelijke behandeling van ondernemingen die concurrerende diensten verrichten? De regering meldt dat het verschil in fiscale behandeling evidente en onvermijdelijke gevolgen heeft voor de uitvoeringskosten. Zijn deze gevolgen ook onwenselijk, zo vragen deze leden. De leden van de CDA-fractie roepen de regering op om te komen met een voorstel om het ongelijk speelveld weg te nemen.

Tot slot informeren de leden van de CDA-fractie naar het ingaan van de mogelijkheid tot de vorming van een algemeen pensioenfonds. Als zij het goed begrijpen, dan is − met de voorgenomen publicatie in het Staatsblad voor 1 januari 2016 − de eerste mogelijkheid om, na overleg en vergunning, te starten op 1 maart 2016. Hoe reëel is dat, zowel ten aanzien van de procedure, als ten aanzien van de verplichtingen van een fonds die toch merendeels voor een kalenderjaar zijn aangegaan?

D66-fractie

De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorliggende wetsvoorstellen. Zij hebben nog wel enige vragen en zorgen, die zij graag aan de regering voorleggen.

Allereerst begrijpen de leden van de D66-fractie uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel «Herziening van pensioenfondsen voor het notariaat», momenteel in behandeling bij de Tweede Kamer, dat de relevante bepalingen van de Pensioenwet en het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling ervoor zorg dragen dat verschillen in financiële positie (bijvoorbeeld verschillen in dekkingsgraad of in grondslagen) tussen de betrokken fondsen bij fusie geen nadelige gevolgen kunnen hebben voor de betrokkenen.7 Deze leden vragen zich dus af waarom de complexe regeling voor ringfencing bij een algemeen pensioenfonds eigenlijk noodzakelijk is, indien een fusie tussen twee pensioenfondsen − waarbij nog steeds de eis van een financieel geheel geldt − door genoemde waarborgen in de wet volgens de regering niet tot nadelige gevolgen kan leiden. Geldt dit dan ook niet voor een algemeen pensioenfonds? Waarom is dan in dit geval ringfencing noodzakelijk?

Daarnaast merken de leden van de fractie van D66 op dat in een aparte kring binnen een algemeen pensioenfonds ook een Individueel Defined Contribution (IDC)-plan kan worden uitgevoerd. Daarmee is het algemeen pensioenfonds potentieel een concurrent van de premiepensioeninstelling (PPI). Wanneer een algemeen pensioenfonds een IDC-regeling uitvoert, gelden echter andere eisen dan voor de PPI: er gelden bijvoorbeeld andere solvabiliteitseisen, de IDC-kring blijft bij een algemeen pensioenfonds aan het Financieel Toetsingskader onderhevig (de PPI valt onder de Wet op het financieel toezicht) en bij een PPI geldt de btw-vrijstelling, waar dat bij een algemeen pensioenfonds nog onzeker is. Hoe duidt de regering dit? Kan de regering bij beantwoording ingaan op deze verschillen?

Komt in het uiterste geval de IDC-regeling wel, maar de DB (Defined Benefit)-regeling of de CDC(Collectieve Defined Contribution)-regeling niet voor btw-vrijstelling in aanmerking? Komt dit de efficiëntie van een algemeen pensioenfonds ten goede, zo vragen deze leden. Deelt de regering de visie dat de IDC-kring in dit scenario als het ware «meebetaalt» voor het bestuur en alle overige kosten van een algemeen pensioenfonds dat ook DB/CDC-regelingen uitvoert? Maakt dat het algemeen pensioenfonds aantrekkelijk voor IDC? Hoe worden de kosten verdeeld wanneer het algemeen pensioenfonds de regelingen uitvoert?

Meer principieel is hier het achterliggend uitgangspunt van het kabinet aan de orde dat DB- en DC-regelingen in de sfeer van de btw-heffing verschillend behandeld kunnen en moeten worden. De leden van de D66-fractie vragen waarop dat uitgangspunt is gebaseerd, nu het in omringende landen als België, Duitsland, Engeland en Ierland niet wordt gehanteerd.

De leden van de D66-fractie stellen vast dat bij omvorming van een pensioenfonds naar een algemeen pensioenfonds artikel 83 van de Pensioenwet is vervallen en dat artikel 84 van de Pensioenwet in die gevallen geldt. Daarmee vervalt het individuele bezwaarrecht van de deelnemer. Hoe rechtvaardigt de regering deze verandering? Deze vraag steekt des te meer nu de basisregeling en een vrijwillige regeling op grond van een in de Tweede Kamer aangenomen amendement8 in verschillende collectiviteitskringen mogen worden uitgevoerd. Dat opent de mogelijkheid dat een deelnemer aan een vrijwillige regeling tegen zijn zin overgeheveld zou kunnen worden van een verzekeraar naar een collectiviteitskring met een relatief hoger achterliggend risico. Hoe beoordeelt de regering dit neveneffect? Kan de regering ingaan op de gevolgen van de productafbakening indien de vrijwillige regeling van de basisregeling wordt gescheiden?

Blijkens de eerste reacties uit de markt zijn het vooral de verzekeraars die belangstelling tonen voor de oprichting van een algemeen pensioenfonds. Als verklaring daarvoor wordt wel aangevoerd dat deze route hen zou kunnen verlossen van een aantal verplichtingen onder «Solvency 2». Zou de regering daarop commentaar kunnen leveren?

Een algemeen pensioenfonds zou naar het oordeel van de regering op termijn ook verplichte bedrijfstakpensioenregelingen moeten kunnen uitvoeren. De leden van de D66-fractie vragen zich echter af of er wel voldoende solidariteit in de regeling aanwezig is om de verplichtstelling (groot of klein) überhaupt te rechtvaardigen. Is daar onderzoek naar gedaan? Het SEO-onderzoek9 behandelt deze fundamentele vraag niet. Graag krijgen zij een nadere toelichting op dit punt.

Tenslotte vragen de leden van de D66-fractie of de regering met hen van mening is dat iemand die over een pensioenregeling bij een algemeen pensioenfonds adviseert, eigenlijk niet in het bezit zou moeten zijn van een WFT (Wet op het financieel toezicht)-vergunning.

PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie krijgen naar aanleiding van de memorie van antwoord nog graag een reactie op eerder gestelde vragen inzake de btw-toepassing.

De regering licht toe dat de arresten Wheels10 en ATP PensionService A/S11 haar keuze voor een verschil in behandeling tussen DB- en DC-regelingen noodzakelijk maken. De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat dit standpunt als zeer discutabel kan worden beschouwd en lichten dit graag als volgt toe. In zijn reactie op het ATP-arrest12 stelde de Staatssecretaris van Financiën dat Nederlandse DB-regelingen vergelijkbaar zijn met die in Wheels. Er is evenwel een wezenlijk verschil tussen Engelse en Nederlandse DB-regelingen. Engeland kent namelijk een wettelijke verplichting voor werkgevers (neergelegd in de Financial Services Act) tot bijstorting bij onderdekking als gevolg van, bijvoorbeeld, tegenvallende beleggingsresultaten. In Nederland bestaat zo’n wettelijk vastgelegde bijstortverplichting niet. Bij gebreke van een dergelijke bijstortverplichting komen tegenvallende beleggingsresultaten dus voor rekening van de deelnemers. De economische crisis en de daardoor verslechterde beleggingsresultaten hebben duidelijker dan ooit gemaakt dat Nederland in feite geen DB-pensioenregelingen meer kent. De door de regering voorgestane vergelijking met het Wheels-arrest gaat dan ook niet op.

Belangrijke onderdelen van de arresten Wheels en ATP bevestigen juist dat ook fondsen die DB- of CDC-regelingen uitvoeren wél c.q. ook als (btw-vrijgesteld) gemeenschappelijk beleggingsfonds kunnen worden beschouwd. Daarbij valt te denken aan het feit dat dergelijke pensioenregelingen, regelingen zijn waarbij het te ontvangen pensioen ook wel degelijk «afhankelijk is van de waarde van de activa van de regeling en de resultaten van de door de beheerders van de regeling verrichte beleggingen» (Wheels-arrest, rechtsoverweging 27). Zowel DB- als CDC-regelingen voldoen aan criteria uit het ATP-arrest: (i) financiering door de deelnemers, (ii) belegging volgens het beginsel van risicospreiding en (iii) beleggingsrisico gedragen door de leden van het fonds. De regering stelt in de brief van 19 september 2014 zelf ook al in zijn algemeenheid vast dat een pensioenfonds als (van btw-vrijgesteld) gemeenschappelijk beleggingsfonds kan worden aangemerkt als (i) het pensioenfonds wordt gefinancierd door pensioenontvangers, (ii) het spaargeld wordt belegd volgens het beginsel van risicospreiding en (iii) het beleggingsrisico wordt gedragen door de leden van het pensioenfonds.

De leden van de PVV-fractie verwijzen tevens naar de uitlatingen van de Staatssecretaris van Financiën over de vergelijkbaarheid van Nederlandse DB-regelingen met de Engelse DB-regelingen die op gespannen voet staan met de reactie van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 3 december 201313 op het arrest Hogan14. De leden van deze fractie menen dat de Staatssecretaris van SZW aldaar bevestigt dat de Staatssecretaris van Financiën ten onrechte het Nederlandse DB-stelsel vergelijkt met dat van Engeland, waar over het algemeen wél sprake is van – wettelijk vastgelegde – bijstortverplichtingen voor werkgevers.

De regering ziet DB- en DC-regelingen als twee verschillende regelingen en zij acht geen beleidsvrijheid aanwezig om in de Nederlandse context DB-regelingen vrij te stellen. Gezien het bovenstaande blijven er op essentiële punten vragen over deze standpunten van het regering. De leden van de PVV-fractie vragen de regering dan ook hoe haar toelichting valt te verenigen met deze onderdelen van Wheels en ATP. Kan de regering hier nader op ingaan? En is zij bereid om, gezien deze vragen, een onafhankelijk extern onderzoek hiernaar in te stellen?

De regering is van mening dat er geen ruimte is om eenzelfde btw-regime toe te passen op pensioenfondsen die (impliciete) DB-regelingen uitvoeren en pensioenfondsen die DC-regelingen uitvoeren. Hoe verklaart de regering dat ons omringende lidstaten (onder andere België, Duitsland, Engeland, Ierland en Luxemburg) die ruimte wel zien? En hoe rijmt de regering dit standpunt met het in de btw essentiële voorschrift van fiscale neutraliteit, dat met zich meebrengt dat een lidstaat ondernemingen die concurrerende diensten verrichten ter zake van de btw-heffing gelijk moet behandelen?15

Op de vraag in het voorlopig verslag of de regering ziet dat een verschil in fiscale behandeling wat betreft de uitvoeringskosten tussen DB- en DC-regelingen onwenselijk is en verstorend werkt in de maatschappelijke discussie over het pensioenstelsel, antwoordt de regering slechts dat dit gevolg voor de uitvoeringskosten evident, maar onvermijdelijk is. Kan de regering alsnog de vraag beantwoorden of zij dit ook onwenselijk vindt?

De regering acht het onwenselijk dat pensioenfondsen vanwege een ongelijk btw-speelveld naar een andere lidstaat zouden verhuizen. Als maatregel neemt de regering zich voor de vinger aan de pols te houden, ofwel om te observeren of er daadwerkelijk pensioenfondsen gaan vertrekken. Moeten pensioenfondsen eerst feitelijk naar het buitenland vertrekken, voordat maatregelen worden getroffen? Is dat niet te laat en onomkeerbaar? Zou het niet een betere maatregel zijn om de ongelijkheid in het speelveld weg te nemen, en daarmee ook de prikkel om naar een andere lidstaat te verhuizen? De leden van de PVV-fractie krijgen hierop graag een reactie.

SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben nog enkele vragen naar aanleiding van de novelle die het voorstel Wet algemeen pensioenfonds wijzigt en de memorie van antwoord.

De novelle schrapt het tijdens de behandeling van het voorstel Wet algemeen pensioenfonds ingediende en door de Tweede Kamer aangenomen amendement-Lodders/Vermeij, dat de mogelijkheid creëert om bij fusie tussen verplichte bedrijfstakpensioenfondsen voortaan met afgescheiden vermogens te werken (ringfencing). Voor dat amendement was echter ruim politiek draagvlak. De regering baseert de beweegreden voor de novelle op de bezwaren die de Raad van State in een voorlichting bij het amendement noemt. Het hoofdbezwaar is de verstoring van de marktordening. Het amendement ziet echter uitsluitend op de mogelijkheid tot ringfencing bij de fusie van verplichte bedrijfstakpensioenfondsen. Aangezien het om verplichte bedrijfstakpensioenfondsen gaat, heeft dit volgens de leden van SP-fractie geen consequenties voor andere marktpartijen. Graag vernemen zij waarom de regering dit anders ziet. Welke marktpartijen zouden hiervan een nadeel kunnen hebben? Het andere bezwaar ziet op de onvolledigheid van het amendement in de zin van ontbrekende waarborgen en flankerend beleid. De leden van de SP-fractie vragen de regering of het ook mogelijk was geweest om met waarborgen en flankerend beleid het wetsvoorstel inclusief amendement te completeren.

Naar aanleiding van de memorie van antwoord bij het voorstel Wet algemeen pensioenfonds hebben de leden van de SP-fractie nog de volgende nadere vragen.

De regering licht toe dat de arresten Wheels en ATP PensionService A/S haar keuze voor een verschil in behandeling tussen DB- en DC-regelingen noodzakelijk maken. In zijn reactie op het ATP-arrest stelde de Staatssecretaris van Financiën dat Nederlandse DB-regelingen vergelijkbaar zijn met die in Wheels. Er is evenwel een wezenlijk verschil tussen Engelse en Nederlandse DB-regelingen. Engeland kent namelijk een wettelijke verplichting voor werkgevers (neergelegd in de Financial Services Act) tot bijstorting bij onderdekking. In Nederland bestaat zo’n wettelijk vastgelegde bijstortverplichting niet. Bij gebreke van een dergelijke bijstortverplichting komen tegenvallende beleggingsresultaten dus voor rekening van de deelnemers. De economische crisis en de daardoor verslechterde beleggingsresultaten hebben zeer duidelijk gemaakt dat Nederland in feite geen DB-pensioenregelingen meer kent. De door de regering voorgestane vergelijking met het Wheels-arrest gaat daarom ook in de praktijk niet op. Kan de regering ingaan op deze de jure en de facto verschillen tussen Nederlandse DB-pensioenregelingen en de Engelse DB-regelingen, zoals bedoelt in het Wheels-arrest?

Voorts constateren de leden van de SP-fractie dat van verschillende kanten benadrukt wordt dat onderdelen van de arresten Wheels en ATP juist bevestigen dat ook fondsen die DB- of CDC-regelingen uitvoeren wel degelijk ook als (btw-vrijgesteld) gemeenschappelijk beleggingsfonds kunnen worden beschouwd. De regering is van mening dat er geen ruimte is om eenzelfde btw-regime toe te passen op pensioenfondsen die (impliciete) DB-regelingen uitvoeren en pensioenfondsen die DC-regelingen uitvoeren. Hoe verklaart de regering dat ons omringende lidstaten (onder andere België, Duitsland, Engeland, Ierland en Luxemburg) die ruimte wel zien? En hoe rijmt de regering dit standpunt met het in de btw essentiële voorschrift van fiscale neutraliteit, dat met zich meebrengt dat een lidstaat ondernemingen die concurrerende diensten verrichten ter zake van de btw-heffing gelijk moet behandelen?

Is de regering bereid om helderheid te krijgen in de discussie over de vermeende noodzaak tot verschillende behandeling van DB- en DC-regelingen en in de discussie over het vermeende gebrek aan beleidsvrijheid om in de Nederlandse context DB-regelingen vrij te stellen door hiernaar verder onafhankelijk onderzoek te gelasten?

50Plus-fractie

Op onderdelen heeft de memorie van antwoord de leden van de fractie van 50PLUS nog niet kunnen overtuigen. Daarbij gaat het met name om de reactie op de vragen over de btw, in het bijzonder waar het gaat over de reikwijdte van de arresten Wheels en ATP en de uit de EU-regelgeving en -jurisprudentie voortvloeiende mate van beleidsvrijheid voor Nederland om een algemene btw-vrijstelling in te voeren ten aanzien van beheerdiensten aan Nederlandse pensioenfondsen. De leden van deze fractie sluiten zich dan ook aan bij de door andere fracties gestelde nadere vragen hierover.

De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid zien de nota naar aanleiding van het verslag – uiterlijk vrijdag 18 december 2015 – met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Rinnooy Kan

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van Dooren


X Noot
1

Letter F heeft alleen betrekking op wetsvoorstel 34 117.

X Noot
2

Samenstelling:

Nagel (50PLUS), Elzinga (SP), Ten Hoeve (OSF), Ester (CU) (vice-voorzitter), De Grave (VVD), Hoekstra (CDA), Postema (PvdA), Sent (PvdA), Kok (PVV), Kops (PVV), Dercksen (PVV), Don (SP), Jorritsma-Lebbink (VVD), Van Kesteren (CDA), Krikke (VVD), Lintmeijer (GL), Meijer (SP), Nooren (PvdA), Oomen-Ruijten (CDA), Prast (D66), Rinnooy Kan (D66) (voorzitter), Rombouts (CDA), Schalk (SGP),Schnabel (D66), Teunissen (PvdD), Van de Ven (VVD), Vreeman (PvdA).

X Noot
3

Kamerstukken II 2014/15, 34 117, nr. 17.

X Noot
4

Kamerstukken I 2015/16, 34 117, D.

X Noot
5

HvJ EU 7 maart 2013, nr. C-424/11.

X Noot
6

HvJ EU 13 maart 2014, nr. C-464/12.

X Noot
7

Kamerstukken II 2015/16, 34 342, nr. 3, blz. 5.

X Noot
8

Kamerstukken II 2014/15, 34 117, nr. 28.

X Noot
9

Bijlage bij Kamerstukken I 2015/16, 34 117, D.

X Noot
10

HvJ EU 7 maart 2013, nr. C-424/11.

X Noot
11

HvJ EU 13 maart 2014, nr. C-464/12.

X Noot
12

Brief van de Staatssecretaris van Financiën van 19 september 2014 (Kamerstukken II 2014/15, 32 043, nr. 228).

X Noot
13

Brief van de Staatssecretaris voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 3 december 2013 (Kamerstukken 2013/14, nr. 187).

X Noot
14

HvJ EU 25 april 2013, nr. C-398/11.

X Noot
15

Bij wijze van voorbeeld: diensten die een Nederlandse pensioenuitvoerder verricht aan net over de Duitse of Belgische grens gevestigde pensioenfondsen zijn niet onderworpen aan BTW.

Naar boven