34 058 Regels omtrent windenergie op zee (Wet windenergie op zee)

F NOTA NAAR AANLEDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 11 juni 2015

Met belangstelling heb ik kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van de PvdA en het CDA over het wetsvoorstel windenergie op zee. Ik dank deze leden voor hun inbreng. Graag ga ik hieronder, mede namens de Minister van Infrastructuur en Milieu, in op de gestelde vragen. Ik dank uw Kamer voor de voortvarende behandeling van dit wetsvoorstel. Om de afspraken uit het Energieakkoord na te kunnen komen, streef ik naar inwerkingtreding van dit wetsvoorstel op 1 juli 2015, zoals toegelicht in mijn brief van 29 mei 2015.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie vroegen of in de werkateliers gemeenschappen betrokken worden die graag één of enkele molens willen en kunnen plaatsten en of het gezamenlijk indienen van een aanvraag onderdeel is van de werkateliers. De werkateliers staan open voor iedereen die zich bezig houdt met windenergie op zee, dus ook voor gemeenschappen waar de leden van de PvdA-fractie naar verwezen. Naast mogelijke exploitanten van windmolenparken op zee, nemen ook toeleveranciers van bijvoorbeeld turbines, bedrijven die gespecialiseerde schepen hebben voor het plaatsen van fundaties en turbines en financiers deel. Het doel van de werkateliers is de windenergiesector nauw te betrekken bij de totstandkoming van de tenders en hen bij te praten over de laatste stand van zaken. De systematiek van het wetsvoorstel is dat er per kavel één vergunning wordt verleend. De vergunning kan inderdaad worden gehouden door meerdere partijen, waaronder een gemeenschap. Het is aan de diverse partijen zelf om tot consortia te komen voor de tenders.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie vroegen waarom de criteria voor de vergunningverlening in het geval waarin ook subsidie verleend zal worden niet in de wet, maar alleen in de SDE+-regeling worden vastgelegd. Het Nederlandse wetgevingsstelsel kent vele wetten, waarbij er aparte stelsels zijn voor vergunningverlening en voor subsidieverlening. Subsidie (SDE+) om de productie van energie uit hernieuwbare energiebronnen te stimuleren wordt verleend op basis van de Kaderwet EZ-subsidies. Deze wet is nader uitgewerkt in het Besluit stimulering duurzame energieproductie. Het besluit bepaalt dat subsidie kan worden verleend in de volgorde van binnenkomst of in de volgorde van rangschikking. Voor windenergie op zee wordt voor de laatste verdelingsmethode gekozen. Voor de overige categorieën productie-installaties wordt jaarlijks bij ministeriële regeling vastgesteld welke categorieën productie-installaties voor subsidie in aanmerking komen en hoe hoog het subsidiebedrag is. Deze systematiek werkt goed. Het wetsvoorstel windenergie op zee bepaalt dat er vergunning nodig is voor de bouw en exploitatie van een windpark op zee en de wijze waarop de vergunningen worden verleend. Om te voorkomen dat de vergunning aan een andere partij zou worden verleend dan de partij waaraan de subsidie wordt verleend, wordt in het wetsvoorstel verwezen naar de SDE+. Door te verwijzen wordt altijd aangesloten bij het wetgevingscomplex van de SDE+. Indien de criteria van de SDE+ zouden worden opgenomen in het wetsvoorstel, zou de SDE+ een minder flexibel instrument worden. Immers, wijzigingen in de criteria om subsidie te verlenen vergen dan tevens een wijziging van de Wet windenergie op zee. Daarnaast worden de criteria in dat geval dubbel en op verschillend niveau geregeld.

De leden van de CDA-fractie vroegen waar de aanname op is gebaseerd dat een exploitant de installaties op een windpark tussentijds niet aanpast en of het mogelijk is om tussentijds wijzigingen aan te brengen. De aanname is gebaseerd op de economische levensduur van een windturbine, de periode waarover SDE+ wordt verstrekt en de periode waarvoor de vergunning wordt verleend. Het is vanuit bedrijfseconomisch perspectief niet aantrekkelijk om windturbines te wijzigen als deze nog niet zijn afgeschreven. Bovendien zouden de gewijzigde turbines voor een kortere periode dan de economische levensduur worden gebruikt omdat de vergunning voor een bepaalde periode wordt verleend. Het is echter niet verboden om tussentijds wijzigingen aan te brengen in de installaties, mits de wijzigingen passen binnen de voorwaarden die in het kavelbesluit zijn gesteld.

Deze leden vroegen verder wat er gebeurt als een exploitant tussentijds de exploitatie van een windpark staakt, bijvoorbeeld omdat hij failliet gaat. Indien een exploitant tussentijds failliet gaat, zal de curator op zoek gaan mogelijkheden voor bijvoorbeeld een doorstart of verkoop. De betreffende windturbines vertegenwoordigen een waarde, die bovendien wordt vergroot omdat voor deze windturbines subsidie is verleend. Omdat zowel de vergunning als de subsidie overgedragen kunnen worden aan een andere partij, is het aannemelijk dat de exploitatie van het windpark wordt voortgezet. Door het tussentijds staken zal er slechts tijdelijk sprake kunnen zijn van de situatie dat het windpark geen bijdrage levert aan de doelstelling voor hernieuwbare energie.

De leden van de CDA-fractie vroegen of de realisatie van de verduurzaming van de energieopwekking achter blijft bij de ramingen door de «uitval» en het door projecten minder energie leveren dan ingeschat en hoe hierop gereageerd wordt. Volgens de NEV 2014 kan in 2023 maximaal een aandeel van 15,9% worden gerealiseerd. ECN en PBL zijn in hun berekeningen onder meer uitgegaan van het niet volledig realiseren van de in het Energieakkoord afgesproken doelen voor windparken op zee. Ik heb geen aanleiding om te twijfelen aan de haalbaarheid van de afspraken zoals die in het Energieakkoord zijn gemaakt. Het in het Energieakkoord opgenomen doel voor hernieuwbare energie voor 2023 ligt derhalve binnen bereik. In 2016 wordt het Energieakkoord geëvalueerd. Alsdan zal worden bezien of en in hoeverre aanvullend beleid op dit terrein opportuun zou zijn.

De leden van de CDA-fractie vroegen wat het maatschappelijk draagvlak is voor windenergie op zee en naar gegevens hierover. Het maatschappelijk draagvlak voor de transitie naar een duurzame energiehuishouding en voor wind op zee in het bijzonder is groot. Dit blijkt onder andere uit het op 6 september 2013 gesloten Energieakkoord voor Duurzame Groei tussen het kabinet en werkgevers, werknemers, natuur- en milieuorganisaties, energiebedrijven, decentrale overheden en vele andere maatschappelijke organisaties. Deze ruim veertig organisaties werken sindsdien aan de uitvoering van het Energieakkoord met als doel het realiseren van een duurzame energiehuishouding. In het Energieakkoord zijn expliciete afspraken gemaakt over de realisatie van windenergie op zee. Ook over de uitvoering van deze doelstelling voor wind op zee, waarbij gekozen wordt voor de gebieden Borssele, Zuid-Hollandse en Noord-Hollandse kust, is overeenstemming tussen alle partijen.

Tot slot vroegen de leden van de CDA-fractie naar de budgettaire afspraken voor de beheersing van de subsidiëring van windparken op zee en of er sprake is van een zogenaamde «openeinderegeling». Voor de periode 2019–2038 zijn de verwachte subsidiekosten voor windenergie op zee ruim 8 miljard euro op basis van de laatste ramingen van ECN (zie Kamerstuk II 31 239, nr. 19). Ik bied de Tweede Kamer jaarlijks een overzichtelijk totaalbeeld van de financiële en beleidsinformatie in de context van het Energieakkoord en de doelstellingen ten aanzien van hernieuwbare energieproductie aan. Daarbij zal ik gebruik maken van de meest recente Nationale Energieverkenning (verwacht in het najaar). Door het vastleggen van het basisbedrag, de basiselektriciteitsprijs en het aantal vollasturen, is de maximale subsidie begrensd.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven