34 045 Wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in verband met de aanpassing van het klachtrecht voor ouders, de wijziging van het adviesrecht van de oudercommissie en enkele andere aanpassingen (Wet versterking positie ouders kinderopvang en peuterspeelzalen)

B VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID1

Vastgesteld 3 maart 2015

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Inleiding

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel en maken van de gelegenheid gebruik een enkele vraag te stellen omtrent oudercommissies en alternatieve ouderraadpleging.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Wet versterking positie ouders kinderopvang en peuterspeelzalen en hebben daarover nog een tweetal vragen.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben met belangstelling en instemming kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij achten goede ouderbetrokkenheid bij kwalitatief goede en toegankelijke kinderopvang van groot belang. Zij hebben nog wel enkele vragen bij het wetsvoorstel.

Adviesrecht

De brancheorganisatie van kinderopvangorganisaties is de mening toegedaan dat het herstellen van het adviesrecht over de prijs in de praktijk ten koste zal gaan van een goede invulling van het adviesrecht op het pedagogisch beleid. De belangenvereniging van ouders in de kinderopvang en peuterspeelzalen hecht daarentegen juist zeer aan dit adviesrecht op de prijs (daarin gesteund door de Tweede Kamer) en ziet met dit voorstel de medezeggenschap met name voor kleine organisaties (minder dan 50 kinderen) en bij de peuterspeelzalen verzwakt. De leden van de SP-fractie vragen de regering gemotiveerd aan te geven hoe zij het thans voorliggende wetsvoorstel per saldo beoordeeld op het gebied van de medezeggenschap van ouders.

In de memorie van toelichting wordt het schrappen van het adviesrecht op de prijs mede gemotiveerd door een verlaging van de lastendruk. Volgens de belangenvereniging van ouders in de kinderopvang heeft het aannemen van het amendement2 in de Tweede Kamer om dit adviesrecht te herstellen een nagenoeg verwaarloosbaar effect op de administratieve lasten. Kan de regering, zo vragen deze leden, deze bedoelde lasten kwantificeren en onderschrijft zij de mening dat deze lasten inderdaad niet zeer groot zijn?

Alternatieve vorm van ouderraadpleging

Na aanvaarding van dit wetsvoorstel is het voor kindercentra met minder dan 50 kinderen niet meer verplicht een oudercommissie te hebben. Wel geldt er een inspanningsverplichting voor de houder om een oudercommissie in te stellen. Op pagina 22 van de memorie van toelichting staat dat de toezichthouder bepaalt of de houder aan de inspanningsverplichting heeft voldaan. De leden van de PvdA-fractie krijgen graag toegelicht met welke criteria de toezichthouder dat beoordeelt.

Kan de regering aangeven hoeveel kindercentra (qua aantal en aandeel) er zijn met minder dan 50 kinderen? En hoeveel van deze kleine kindercentra behoren bij een houder met meerdere centra? Hoe kan worden gestimuleerd dat er dan een oudercommissie voor meerdere locaties wordt opgericht?

In die gevallen dat een oudercommissie niet verplicht is, zal de houder alternatieve vormen van ouderraadpleging inzetten. In de memorie van toelichting staat vermeld dat dit bijvoorbeeld een halfjaarlijkse oudervergadering of een oudercommissie van meerdere locaties (kindercentra) zou kunnen zijn. Is het afnemen van een interne enquête ook een mogelijke vorm van ouderraadpleging?

De grens voor het hebben van een oudercommissie is gelegd bij 50 kinderen (dan wel 50 gastouders). Hiervoor is aangesloten bij de Wet op de ondernemingsraden, zo valt op pagina 12 van de memorie van toelichting te lezen. Deze redenering bevreemdt de leden van de PvdA-fractie enigszins. Bij de ondernemingsraden gaat het om ten minste 50 medewerkers. Bij het aantal van 50 gastouders lijkt een vergelijking redelijk. Dit ligt echter anders bij de grens van 50 kinderen (met waarschijnlijk zo'n 100 ouders) bij een kinderopvangorganisatie. De leden van de PvdA-fractie vernemen graag de motivering van de regering.

Bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer heeft de discussie zich voor een belangrijk deel toegespitst op de kwantitatieve grens van 50 kindplaatsen c.q. 50 gastouders waaronder – in het geval er ondanks inspanningen daartoe geen oudercommissie gevormd kan worden – een oudercommissie achterwege kan blijven, mits er alternatieve ouderraadpleging is. De discussie in de Tweede Kamer spitste zich vooral toe op de vraag of 50 een goede grens is, en hoe de alternatieve ouderraadpleging er uit zou moeten zien. De meer principiële vraag over de praktische betekenis van de grens op zich is nauwelijks aan de orde geweest. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de wet iets anders verwacht van een houder van een kinderdagverblijf met meer dan 50 plaatsen dan van een met minder. Van beiden wordt een maximale inspanning verwacht om tot instelling van een oudercommissie te komen, zo begrijpen deze leden. Er is alleen een verschil als dit niet lukt: de houder van een groter kinderdagverblijf is dan in overtreding, omdat hij of zij de verplichting tot het instellen van een oudercommissie niet nakomt; de houder van een kleiner kinderdagverblijf kan alsnog aan de verplichtingen voldoen door alternatieve vormen van ouderbetrokkenheid te organiseren. Zien de leden dit goed? En wat is de ratio van het instellen van een kwantitatieve grens als de inspanningsverplichting voor houders boven en onder de grens om te komen tot een oudercommissie hetzelfde is?

De Raad van State heeft in zijn advies bij het wetsvoorstel de vraag opgeworpen waarom het wetsvoorstel geen regeling bevat voor een gecombineerde oudercommissie van twee of meer (kleinere) locaties van een instelling, naar analogie van de regeling zoals die geldt bij ondernemingsraden en medezeggenschapsraden in het onderwijs. De regering is hier in de reactie op het advies nauwelijks op in gegaan. De regering ziet een dergelijke oudercommissie voor meerdere vestigingen blijkbaar als één van de alternatieve vormen van ouderraadpleging, en niet voor de second-best oplossing wanneer niet per locatie een oudercommissie gevormd kan worden. Kan de regering uitleggen, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie, waarom er niet voor is gekozen om een (verplichte) gezamenlijke oudercommissie voor meerdere locaties in de wet op te nemen voor die gevallen waarin het vanwege de geringe omvang van de afzonderlijke locaties niet lukt om afzonderlijke oudercommissies te vormen?

Ouderparticipatiecreches

Tot slot hebben de leden van de fractie van GroenLinks een vraag over de ouderparticipatiecrèches. In antwoord op vragen van de D66-fractie in de Tweede Kamer heeft de Minister gezegd dat de verplichtingen uit dit wetsvoorstel niet zien op ouderparticipatiecrèches. Op een vervolgvraag of het huidige wetsvoorstel geen problemen oplevert voor ouderparticipatiecrèches nu ze in de tekst van de wet niet zijn uitgezonderd, en het wetgevingsproces rond de ouderparticipatiecrèches nog loopt, gaf de Minister als antwoord»: «de opc's bestaan nu natuurlijk nog niet in de wet. Daarmee bestaat dit probleem ook niet». Dit getuigt naar het oordeel van de leden van de GroenLinks-fractie wel van een heel legalistische visie op de samenleving: alsof iets wat niet in de wet is geregeld, niet bestaat. In de praktijk bestaan er ook nu al ouderparticipatiecrèches. In de Tweede Kamer heeft de Minister gezegd dat het onderhavige wetsvoorstel daarvoor niet geldt, hoewel ze niet expliciet zijn uitgezonderd. De leden van de GroenLinks-fractie ontvangen van de regering graag een wat uitgebreider antwoord op de vraag hoe zij de opmerking van de Minister dat deze wet niet geldt voor opc's, in de praktijk nader gaat uitwerken. Hoe wordt voorkomen dat ouderparticipatiecrèches hier op basis van de letter van de wet toch op worden aangesproken?

De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid zien de beantwoording met belangstelling tegemoet; zij ontvangen de reactie bij voorkeur binnen vier weken.

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Sylvester

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Kneppers-Heijnert (VVD), Sylvester (PvdA) (voorzitter), Terpstra (CDA), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Elzinga (SP), Koffeman (PvdD), Strik (GL), Flierman (CDA), Backer (D66), Beckers (VVD), De Boer (GL), Van Dijk (PVV) (vice-voorzitter), Ester (CU), De Grave (VVD), Hoekstra (CDA), De Lange (OSF), Postema (PvdA), Scholten (D66), Sent (PvdA), Sörensen (PVV), Swagerman (VVD), Kok (PVV), Koning (PvdA), Van Zandbrink (PvdA)

X Noot
2

Amendement-Yücel en Siderius (Kamerstukken II 2014/15, 34 045, nr. 12).

Naar boven