34 041 Wijziging van de Mijnbouwwet, de Wet milieubeheer en de Wet op de economische delicten in verband met implementatie van richtlijn nr. 2013/30/EU van het Europees parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten en tot wijziging van richtlijn 2004/35/EG (PbEU 2013, L 178), en wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de omkering van de bewijslast bij schade binnen het effectgebied van een mijnbouwwerk

34 390 Wijziging van de wet tot wijziging van de Mijnbouwwet, de Wet milieubeheer en de Wet op de economische delicten in verband met implementatie van richtlijn nr. 2013/30/EU van het Europees parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten en tot wijziging van richtlijn 2004/35/EG (PbEU 2013, L 178), en wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de omkering van de bewijslast bij schade binnen het effectgebied van een mijnbouwwerk in verband met aanpassing van de bepaling inzake een wettelijk bewijsvermoeden voor mijnbouwschade in Groningen en enkele andere bepalingen (Wet bewijsvermoeden gaswinning Groningen)

34 348 Wijziging van de Mijnbouwwet (versterking veiligheidsbelang mijnbouw en regie opsporings-, winnings- en opslagvergunningen)

F1 NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ECONOMISCHE ZAKEN2

Vastgesteld 14 november 2016

De vaste commissie voor Economische Zaken heeft besloten de wetsvoorstellen 34 041 (Veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten en omkering van bewijslast bij schade binnen het effectgebied van een mijnbouwwerk), 34 390 (Novelle Wet bewijsvermoeden gaswinning Groningen) en 34 348 (Versterking veiligheidsbelang mijnbouw en regie opsporings-, winnings- en opslagvergunningen) gezamenlijk te behandelen.

De memorie van antwoord3 inzake deze drie wetsvoorstellen heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie danken de regering voor haar uitvoerige beantwoording, zoals verwoord in de memorie van antwoord. Deze leden zijn verheugd wederom te lezen dat er de regering veel aan gelegen is de schadeafhandeling voor gedupeerden ten gevolge van de gaswinning uit het Groningenveld zo zorgvuldig, adequaat en snel mogelijk te laten plaatsvinden. De introductie bij wetsvoorstel 34 390 van bewijsvermoeden is daarbij de volgende stap om het bovenstaande te realiseren. En tegelijkertijd de volgende loot aan het iteratief opgebouwde traject van besluitvorming en regie via het Centrum Veilig Wonen, de Nationaal Coördinator Groningen, de Arbiter Aardbevingsschade, het aanstaande Loket Mijnbouwschade (bij RvO) en de altijd mogelijke gang naar de rechter. Hiernaast fungeert als een soort ombudsman nog de onafhankelijke Raadsman Gaswinning.

Voor de genoemde leden resteren op dit moment nog twee vragen.

De leden van de CDA-fractie danken de regering voor de antwoorden op de gestelde vragen. Zij hebben nog enkele vragen met betrekking tot de schadeafhandeling.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de memorie van antwoord op de betreffende wetsvoorstellen. De antwoorden roepen echter een aantal vervolgvragen op.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de memorie van antwoord op de betreffende wetsvoorstellen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de beide wetsvoorstellen en de novelle. Tegelijkertijd uiten zij hun zorg over de trage en soms onvoldoende afhandeling van schadeclaims van getroffen burgers en ondernemingen in het aardbevingsgebied. Zij hebben nog enkele vragen.

De leden van de fractie van GroenLinks danken de regering voor de beantwoording van de vragen. Zij hebben nog een aantal nadere vragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de novelle en hebben daarover een tweetal vragen.

VVD

Met het op de novelle aangenomen amendement van het Lid Jan Vos c.s.4 is geen sprake meer van een bij ministeriële regeling vastgesteld effectgebied voor de toepassing van het bewijsvermoeden, constateren de leden van de VVD-fractie. De regering licht in de memorie van antwoord5 toe, dat zowel voor benadeelden als voor de exploitant van het Groningenveld vooraf derhalve niet precies vaststaat in welke gevallen het wettelijk bewijsvermoeden van toepassing is. Jurisprudentie zou hier op termijn meer zekerheid over kunnen geven. Kan de regering aangeven hoe toetsing in «grensgevallen» zal plaatsvinden en hoe mogelijk noodzakelijke gerechtelijke uitspraken op dit punt te rijmen zijn met de genoemde en breed gedeelde wens tot snelheid en voortvarendheid bij de schadeafhandeling?

De Derde Kwartaalreportage6 Nationaal Coördinator Groningen (NCG) laat een indrukwekkend aantal acties, instrumenten en processen zien. Hiervoor is vanzelfsprekend menskracht nodig. De NCG maakt melding van ruim 126 fte, zo merken deze leden op. Het Centrum Veilig Wonen zou inmiddels meer dan 250 mensen aansturen. De leden van de VVD-fractie begrijpen dat het hier gaat om een diverse en complexe problematiek Toch lijkt de verhouding tussen overhead en de daadwerkelijke hoeveelheid afgehandelde schadegevallen en versterkingswerkzaamheden wat uit balans. Deelt de regering deze constatering? En kan de regering aangeven op welke termijn deze verhouding wat evenwichtiger zal zijn?

CDA

De regering vermeldt in de memorie van antwoord het aantal schade-zaken dat voor de rechter is gekomen7; de leden van de CDA-fractie zouden ook graag vernemen hoeveel zaken sinds 2012 bij het Centrum Veilig Wonen (of voorlopers daarvan) zijn aangedragen, hoeveel er in inmiddels buiten de rechter om zijn afgehandeld, en in hoeveel gevallen de arbiter aardbevingsschade daarbij is ingeschakeld, en met welke uitkomsten?

Voorts vragen deze leden in hoeverre de omkering van de bewijslast in gevallen van fysieke schade in het Groningenveld gevolgen heeft voor de bewijsvoering ten aanzien van andere vormen van schade, en ten aanzien van schade ten gevolge van andere mijnbouwactiviteit, elders in Nederland. Deze leden gaan er van uit dat ook in deze situaties iemand die meent schade te hebben geleden die niet onder de omkering van het bewijsvermoeden valt, nog altijd een compensatie kan vorderen door tussenkomst van de rechter. Ongewijzigd is ook, dat degene die stelt (eist) het bewijs moet leveren; er treedt met andere woorden in deze gevallen geen verslechtering ten opzichte van de huidige situatie op.

D66

De leden van de fractie van D66 vroegen8 welke schade door Nam moet worden vergoed. Zij vroegen of naast directe schade ook economische schade en imagoschade voor het gebied in aanmerking komen voor schadevergoeding. De regering antwoordt9 dat de exploitant van een mijnbouwwerk ingevolge van artikel 177 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek verantwoordelijk is voor alle door deze leden genoemde schadeposten, maar dat de novelle ten aanzien van het vereiste van causaliteit een bewijsvermoeden regelt voor fysieke schade aan gebouwen en werken. Hebben deze leden goed begrepen dat aanvaarding van de novelle 34 390, bijvoorbeeld in geval van schade als gevolg van gaswinning buiten het Groningenveld, dan wel schade als gevolg van andere ondergrondse activiteiten dan gaswinning, de bewijslast van de benadeelde beoogt te verlichten door uit te gaan van een feitelijk bewijsvermoeden? Zij vragen graag opheldering aan de regering hoe dan bijvoorbeeld economische schade en imagoschade voor het gebied worden vergoed en welke procedures belanghebbenden dan ten dienste staan.

Naar aanleiding van de memorie van antwoord vragen deze leden tevens of de werking van de jurisprudentie, zoals die in de loop der tijd is ontwikkeld op grond van artikelen 6:177 BW en 6:162 BW ook wordt beperkt door aanvaarding van het voorstel 34 390. Met andere woorden: beperkt de novelle de vrijheid van de rechter om ook in andere gevallen dan in het wetsvoorstel genoemd de bewijslast om te keren?

De leden van de D66-fractie vroegen10 de regering ook naar de omvang van de schade tot nu toe en de verwachting voor de komende jaren. De regering antwoordt dat er tot nu toe een kleine € 500 miljoen aan schade is vergoed.11 De Nationaal Coördinator spreekt in zijn rapportage12 over een bedrag van bijna 1 miljard Euro. Kan de regering hier opheldering geven? Deze leden constateren dat de regering niet ingaat op de verwachtingen die voor de komende jaren gelden. De leden van de D66-fractie herhalen daarom deze vraag.

Deze leden vroegen voorts naar de vorderingen met betrekking tot herziening van het gasgebouw. De regering heeft geantwoord dat het een precair onderwerp is dat grote zorgvuldigheid vergt waarop de regering niet vooruit wil lopen. Deze leden beamen dat ook hier grote zorgvuldigheid wordt gevraagd, maar vragen de regering wel duidelijkheid te verschaffen wanneer zij met voorstellen denkt te komen.

Voorts hebben deze leden de regering gevraagd in de memorie van antwoord in te gaan op de omvang van het effectgebied. De regering heeft meegedeeld dat een nadere bepaling van het effectgebied niet meer nodig is vanwege aanvaarding van het amendement-Vos13. Betekent dit dat jurisprudentie ter zake uiteindelijk bepaalt of er sprake kan zijn van een bewijsvermoeden, zo vragen deze leden.

In het voorlopig verslag vroegen de leden van de D66-fractie tevens wanneer duidelijk is wat de omvang van de verstevigingsopgave in het aardbevingsgebied zal zijn. In de memorie van antwoord gaat de regering hier niet op in, zo constateren zij. Om die reden herhalen zij graag deze vraag.

In het voorlopig verslag vragen deze leden inzicht in het programma en de resultaten van de Economic Board Groningen. Tevens vragen zij naar de voortgang van het 5G-convenant dat ten behoeve van het aardbevingsgebied op het Ministerie van Economische Zaken is ondertekend. In de memorie van antwoord gaat de regering voorbij aan deze vragen, die daarom door deze leden hierbij nogmaals worden gesteld.

SP

De leden van de SP-fractie verzoeken de regering om aan te geven waarom zij van mening is er enkel sprake kan zijn van fysieke schade. Er kan immers ook sprake zijn van geestelijke schade (bijvoorbeeld het je niet veilig voelen in eigen huis, slapen met een koffer onderaan de trap omdat je bang bent ieder moment je huis te moeten verlaten) en bedrijfsschade (door de leegloop krijgen winkels steeds minder klandizie terwijl het bedrijf minder goed van de hand te doen is).

Onlangs hebben deze leden van de volgende bewering kennisgenomen: «De beperking van de in het wetsvoorstel opgenomen omkeringsregel tot uitsluitend fysieke schade aan gebouwen of werken is niet alleen strijdig met de algemene beginselen van ons aansprakelijkheidsrecht en mijnrecht. Het is ook onbekend in het mijnrecht van omringende landen» Onder verwijzing naar mijnbouwwetgeving in omringende landen14 verzoeken deze leden de regering om uiteen te zetten waarom er volgens haar geen sprake kan zijn van andere soorten schade dan fysieke schade.

Deze leden constateren dat de regering aangeeft dat de omgekeerde bewijslast slechts geldt voor schade ten gevolge van het winnen van gas uit het Groningenveld. In het voorlopig verslag15 vroegen zij waarom die omkering niet zou gelden voor een groter gebied, omdat immers ook elders in Nederland dergelijke schade ondervonden kan worden, bijvoorbeeld ten gevolge van CO2-opslag, zoutwinning, mijnbouwactiviteiten in Limburg, etc. Deze leden merken op dat in het oorspronkelijke amendement Jan Vos en Ouwehand16, geformuleerd staat dat de omgekeerde bewijslast geldt voor schade die veroorzaakt wordt door beweging van de bodem en waarvan men mag aannemen dat die het gevolg van mijnbouw zou kunnen zijn. Bovendien wordt er gesproken over «onder andere gaswinning» en wordt ook de zoutwinning met name genoemd. In dat geval geldt de omgekeerde bewijslast voor een groter gebied dan het gebied rondom het Groningenveld en ook voor meer activiteiten dan alleen de gaswinning, zo constateren zij. Kan de regering uitleggen waarom zij desondanks tot een andere conclusie komt (en dus zowel het gebied als de aard van de activiteit heeft ingeperkt)? Is de regering van mening dat het elders in Nederland niet om gelijksoortige schadegevallen gaat? Verwacht de regering wanneer de omgekeerde bewijslast ook elders in Nederland geldig wordt, verwikkeld te raken in procedures elders in het land, bijvoorbeeld vanuit Limburg, waar immers jarenlang de kolenmijnen door de Staat werden geëxploiteerd? Of hebben deze leden de regering verkeerd begrepen en heeft de rechterlijke macht de vrijheid om ook in andere gevallen, bijvoorbeeld in geval van schade door gaswinning buiten het Groningenveld of door andere ondergrondse activiteiten dan gaswinning de bewijslast van de benadeelde te vergemakkelijken door uit te gaan van een feitelijk bewijsvermoeden?

Wordt de werking van de jurisprudentie, zoals die in de loop der tijd is ontwikkeld op grond van de artikel 6:177 BW en artikel 6: 162 BW op geen enkele manier aangetast door aanvaarding van wetsvoorstel 34 390? Of beperkt genoemd wetsvoorstel nu juist de vrijheid van de rechter om ook in andere gevallen dan in het wetsvoorstel genoemd, de bewijslast om te keren, zo vragen deze leden.

In de memorie van antwoord refereert de regering aan de «veelvuldigheid van schadegevallen» en verwijst zij ook naar wetgeving in de ons omringende landen. Het is deze leden uit jurisprudentie gebleken dat (in het verleden) in andere gebieden (Limburg) en op andere terreinen ook de omgekeerde bewijslast werd gehanteerd, ook in op zichzelf staande gevallen. Kan de regering hierop reageren en tevens aangeven waarom de «veelvuldigheid» blijkbaar zo belangrijk is? Kan de regering de indruk van deze leden wegnemen dat in dit verband ten aanzien de omkeringsregel in het aansprakelijkheidsrecht «selectief» naar jurisprudentie is gezocht?

In ons omringende landen geldt al langere tijd de omgekeerde bewijslast bij mijnbouwschade. Is de regering bereid, uitgaande van de tekst van de voorliggende wetsvoorstellen, in een vergelijkend overzicht dat betrekking heeft op Nederland en de omringende landen in te gaan op zowel de verschillen tussen de partijen die betrokken zijn bij omgekeerde bewijslast (exploitant, Staat en eisende partij) als ook op de voor- en nadelen die genoemde partijen in de onderscheiden landen op dit punt ondervinden.

PvdA

«De invloed van de Nederlandse Aardoliemaatschappij (NAM) op het schadeafhandelingsproces na aardbevingen als gevolg van de gaswinning is nog veel te groot. Het vertrouwen van Groningers in een eerlijke afhandeling is daardoor erg laag» constateert de Onafhankelijke Raadsman Gaswinning, Leendert Klaassen, in een halfjaarrapportage die 24 oktober jl. is gepubliceerd17 zo merken de leden van de PvdA-fractie op.

«Naar mijn mening is het terugdringen van de invloed van NAM op het schadeafhandeling proces de enige manier om (de schijn van) belangenverstrengeling tegen te gaan», aldus Klaassen. De Raadsman wil, dat de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) een prominentere rol gaat spelen. Die zal dan wel meer mandaat moeten krijgen van het kabinet dan nu het geval is. De Onafhankelijke Raadsman Gaswinning fungeert als een soort ombudsman en is benoemd door de Minister van Economische Zaken, constateren deze leden. Welke conclusies trekt de regering uit dit advies en op welke wijze geeft ze invulling aan de aanbeveling, zo vragen zij.

Kan de regering aangeven welke argumenten bepalend zijn geweest bij de keuze om geen effectgebied «Slochteren» aan te wijzen en daarvoor dus ook geen ministeriële regeling vast te stellen?

Kan de regering uiteenzetten welke procedure gevolgd zou moeten worden om tot duidelijke afbakening van de effectgebieden van gaswinning te moeten komen?

Kan de regering duidelijk maken op welke wijze in haar gekozen benadering de rechtszekerheid en snelheid van afhandeling wordt gediend, zo vragen deze leden.

Is de regering op de hoogte van de wijze waarop in enigszins vergelijkbare regionale situaties, zoals bijv. de Eternit/asbestverontreiniging in Overijssel en de Cadmiumverontreiniging in de Brabantse Kempen, een contourenkaart met effectgebied ondersteunend is geweest bij de procedures en afhandeling van de gezondheid- en schadeproblematiek? Waarom kiest zij hier voor een andere benadering?

Heeft de regering over deze aanpak ook advies van de Landsadvocaat gekregen en zo ja, wat was de essentie van dit advies, vragen deze leden.

Hebben de leden van de PvdA-fractie het goed begrepen dat aanvaarding van de novelle 34 390 de vrijheid van de rechterlijke macht niet in de weg staat om in andere schadegevallen dan die bedoeld in wetsvoorstel 34 390 – bijvoorbeeld in geval van schade als gevolg van gaswinning buiten het Groningenveld, of in geval van economische en/of imago schade als gevolg van gaswinning in of buiten het Groningenveld, dan wel schade als gevolg van andere ondergrondse activiteiten dan gaswinning (bijvoorbeeld het aanleggen van een metrolijn, zoutmijnen, etc.) – de bewijslast van de benadeelde te verlichten door uit te gaan van een feitelijk bewijsvermoeden? Kan de regering een toelichting geven op haar opvattingen in deze als zij de lezing van deze leden niet onderschrijft?

Wordt de werking van de jurisprudentie, zoals die in de loop der tijd is ontwikkeld op grond van de artikelen 6:177 BW en 6: 162 BW, op geen enkele manier aangetast door aanvaarding van wetsvoorstel 34 390, of beperkt genoemd wetsvoorstel nu juist de vrijheid van de rechter om ook in andere gevallen dan in het wetsvoorstel genoemd, de bewijslast om te keren?

Kan de regering aangeven of het in de onderhavige schadeprocedures louter om zaakschade gaat of dat ook vermogensschade, imagoschade en mogelijke andere vormen van schade in het geding kunnen zijn?

Welke lessen en goede praktijken kunnen uit de ervaringen met de omgekeerde bewijslast in omliggende landen, met name Duitsland, geleerd worden, vragen deze leden. Kan de regering aangeven in welke opzichten deze wel dan wel niet relevant zijn voor de Nederlandse situatie?

GroenLinks

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat de Wet bewijsvermoeden gaswinning Groningen (34 390), de novelle, het aangenomen amendement(Vos/Ouwehand18 op drie punten wijzigt naar aanleiding van de voorlichting van de Afdeling advisering van de Raad van State:

  • de te vergoeden schade wordt beperkt tot fysieke schade aan gebouwen en werken;

  • het gebied wordt beperkt tot het Groningenveld;

  • de omkeringsregel wordt beperkt tot gaswinning.

Deze leden hebben over deze inperking op de drie onderdelen vragen gesteld in het voorlopig verslag.

De regering stelt in de beantwoording in de memorie van antwoord dat deze inperking noodzakelijk is omdat de wettelijke hoofdregel is: «wie stelt, bewijst». De regering geeft aan dat voor afwijking daarvan een dragende motivering en heldere afbakening nodig is. Eveneens geeft de regering aan in haar beantwoording dat de Afdeling advisering van de Raad van State in de voorlichting aangaf dat de noodzakelijke heldere afbakening ontbrak door onduidelijkheid met betrekking tot het type schade en de afbakening van het effectgebied. Is de regering het met deze leden eens dat een dragende motivering wel aanwezig was bij het genoemde amendement Vos/Ouwehand?19

Deze leden willen nader ingaan op de stelling van de regering dat nadere afbakening van het amendement Vos/Ouwehand noodzakelijk was met het oog op de voorlichting van de Afdeling advisering.

De leden van de fractie van GroenLinks vroegen de regering of zij het met deze leden eens is dat er rechtsongelijkheid tussen burgers in Nederland ontstaat, wanneer gedupeerde burgers in Groningen (specifieker het Groningenveld) wel in aanmerking komen voor schadevergoeding door mijnbouw, en burgers elders, bijvoorbeeld in Friesland of Limburg niet. Deze leden merken op dat de regering geen direct antwoord op deze vraag geeft, maar stelt dat afbakening noodzakelijk is, en dat wat betreft het Groningenveld de omvang van het aantal schadegevallen en de gelijksoortigheid van de schadegevallen voorzien in argumentatie voor deze afbakening. Andere leden vroegen naar de inperking tot alleen gaswinning (en niet bijvoorbeeld ook zoutwinning) en inperking tot de fysieke schade aan gebouwen en werken.

Deze leden vragen de regering waarom zij zich geen rekenschap geeft van bestaande jurisprudentie die een ander licht werpt op de noodzaak tot afbakening, en dus inperking van de reikwijdte van het amendement Vos/Ouwehand20. De regering stelt dat deze omkeringsregel een hoge uitzondering is, die afwijkt van de wettelijke hoofdregel «wie stelt, bewijst», en derhalve ook beperkt moet blijven tot een afgebakend gebied, activiteit en type schade.

Is de regering bekend met «het standaardarrest» voor aansprakelijkheid van mijnbouwexploitanten van de Hoge Raad (uit 1920) dat tot vandaag de dag geldig is? In de zaak van schade aan het Limburgse Kasteel Strythagen verwierp de Hoge Raad21 het cassatieberoep van de Limburgse Steenkolenmijnen op de uitspraak van het Hof Den Bosch. Het Hof sprak uit: «een mijnexploitant dient uiterste voorzichtigheid in acht te nemen en elke verzakking is in den regel te voorkomen, zodat een vermoeden van schuld van de exploitant aangenomen wordt, tenzij de mijn kan bewijzen dat de schuld niet aan haar toerekenbaar is». De omkeringsregel heeft in dit arrest niets te maken met zeer grote aantallen schadegevallen van een bepaald type in een bepaalde regio. Ook andere arresten van de Hoge Raad22 laten dit zien, zo merken deze leden op. In 1973 wees auteur Veegens in het boek «Het nieuwe bewijsrecht» op vier arresten van de Hoge Raad waarin de omkeringsregel aanvaard werd, waaronder het bovengenoemde standaardarrest van 1920. Graag ontvangen deze leden een reactie van de regering op deze jurisprudentie en vragen deze leden waarom het lijkt alsof de regering zich bewust geen rekenschap heeft gegeven van reeds bestaande jurisprudentie.

Ook vragen deze leden of zij het goed hebben begrepen dat de aanvaarding van deze novelle niet verhinderd dat de rechter in andere gevallen dan bedoeld in de novelle, bijvoorbeeld bij schade buiten het Groningenveld als gevolg van gaswinning, of economische of imagoschade, of schade als gevolg van andere winningen dan van gas, bijvoorbeeld zoutwinning, de bewijslast van de benadeelde kan verlichten.

Tevens hebben deze leden de regering gevraagd naar een onderbouwing voor het schrappen van het amendement Van Tongeren/Vos23 waarin de toetsing van veiligheid en milieu verplicht is voor een opsporings- of winningsvergunning. De regering antwoordde dat het hier een marktordeningsvergunning betreft en geen vergunning voor het uitvoeren van concrete werkzaamheden, en dat het bij een opsporingsvergunning een groot gebied betreft. Zij vragen de regering waarom het niet mogelijk en wenselijk is, ook waar het een groot gebied betreft en nog geen concrete werkzaamheden, toch al een beoordeling te maken van de kwetsbaarheid van milieu en veiligheid.

Ten aanzien van het verplichten van een milieueffectrapportage vragen deze leden of niet juist de kwetsbaarheid van het gebied centraal dient te staan, en dus in bepaalde gevallen ook bij winning van minder dan 500 ton aardolie per dag, of 500.000 m3 gas, het verplichten van een milieueffectrapportage wenselijk is.

Het amendement Van Tongeren/Vos24 met betrekking tot adviesrecht voor college burgemeester en wethouders en het dagelijks bestuur van de waterschappen, is ook geschrapt door de regering. Uit de memorie van antwoord blijkt dat gekozen is voor getrapt adviesrecht: gedeputeerde staten betrekt het college burgemeester en wethouders en het dagelijks bestuur van de waterschappen bij het verlenen van opsporings- en winningsvergunningen. Deze leden vragen waarom dan niet is gekozen voor een eigenstandig adviesrecht voor deze organen, zodat ook in gevallen waarin sprake is van verschil van mening transparantie geborgd is.

ChristenUnie

Hebben de leden van de ChristenUnie-fractie het goed begrepen dat aanvaarding van de novelle aan de vrijheid van de rechterlijke macht niet in de weg staat om in andere schadegevallen dan die bedoeld in de novelle – bijvoorbeeld in geval van schade als gevolg van gaswinning buiten het Groningenveld, of in geval van economische en/of imago schade als gevolg van gaswinning in of buiten het Groningenveld, dan wel schade als gevolg van andere ondergrondse activiteiten dan gaswinning (bijvoorbeeld het aanleggen van een metrolijn, zoutmijnen, etc.) – de bewijslast van de benadeelde te verlichten door uit te gaan van een feitelijk bewijsvermoeden?

Voorts vragen de leden van de ChristenUnie-fractie of de werking van de jurisprudentie zoals die in de loop der tijd is ontwikkeld op grond van de artikelen 6:177 BW en 6: 162 BW op geen enkele manier aangetast wordt door aanvaarding van de novelle? Of beperkt de novelle nu juist de vrijheid van de rechter om ook in andere gevallen dan in het wetsvoorstel genoemd, de bewijslast om te keren?

De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken zien de reactie van de regering met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk vrijdag 18 november 2016.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Gerkens

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, De Boer


X Noot
1

Letter F heeft alleen betrekking op wetsvoorstel 34 041.

X Noot
2

Samenstelling: Ten Hoeve (OSF), Huijbregts-Schiedon (VVD), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Schaap (VVD), Flierman (CDA), Ester (CU), Postema (PvdA), Van Strien (PVV), Vos (GL), Kok (PVV), (vicevoorzitter), Gerkens (SP), (voorzitter), Atsma (CDA), Dercksen (PVV), Van Kesteren (CDA), Krikke (VVD), Meijer (SP), Pijlman (D66), Prast (D66), Van Rij (CDA), Van Rooijen (50PLUS), Schalk (SGP), Schnabel (D66), Verheijen (PvdA), Vreeman (PvdA), Klip-Martin (VVD) en Overbeek (SP).

X Noot
3

Kamerstukken I, 2016–2017, 34 041/34 390/34 348, E.

X Noot
4

Kamerstukken II, 2015–2016, 34 390, nr. 21.

X Noot
5

Kamerstukken I, 2016–2017, 34 041/34 390/34 348, E, pagina 3–4.

X Noot
6

Kamerstukken II, 2016–2017, 33 529, nr. 312.

X Noot
7

Kamerstukken I, 2016–2017, 34 041/34 390/34 348, E, pagina 1.

X Noot
8

Kamerstukken I, 2016–2017, 34 041/34 390/34 348, D, pagina 4.

X Noot
9

Kamerstukken I, 2016–2017, 34 041/34 390/34 348, E, pagina 4–5.

X Noot
10

Kamerstukken I, 2016–2017, 34 041/34 390/34 348, D, pagina 4–5.

X Noot
11

Kamerstukken I, 2016–2017, 34 041/34 390/34 348, E, pagina 5.

X Noot
12

Kamerstukken II, 2016–2017, 33 529, nr. 312.

X Noot
13

Kamerstukken II, 2015–2016, 34 390, nr. 21.

X Noot
14

– België: art. 16 Wet van 1911 inzake mijnbouw: «elke schade» vergoed;

– Frankrijk: Mijnwet 1994, art. 75–1, «des dommages»;

– Duitsland: Alg. Berggesetz für die Preussischen Staaten (ABG), § 148, «für allen Schaden»; Bundesberggesetz 1982, § 120, «ein Schaden»; Umwelt Haftungsgeszetz 1991, § 6-1, «den entstandenden Schaden»; § 8-4, «den Schaden»;

– V.K.: Coal Mining Subsidence Act 1991, art. 40-2, «any damage», «natural beauty» damage.

X Noot
15

Kamerstukken I, 2016–2017, 34 041/34 390/34 348, D, pagina 5.

X Noot
16

Kamerstukken II, 2014–2015, 34 041, nr. 12.

X Noot
18

Kamerstukken II, 2014–2015, 34 041, nr. 12.

X Noot
19

Kamerstukken II, 2014–2015, 34 041, nr. 12.

X Noot
20

Kamerstukken II, 2014–2015, 34 041, nr. 12.

X Noot
21

HR 21 december 1920, NJ 1921, 230.

X Noot
22

HR 19 december 2008 NJ 2009,141 (fietser) en HR 23 november 2012 NJ 2012, 669 (gynaecoloog).

X Noot
23

Kamerstukken II, 2014–2015, 34 041, nr. 38.

X Noot
24

Kamerstukken II, 2014–2015, 34 041, nr. 23.

Naar boven