34 039 Uitvoering van het op 11 mei 2011 te Istanboel tot stand gekomen Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Trb. 2012, 233)

B VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VEILIGHEID EN JUSTITIE1

Vastgesteld 17 juli 2015

Het voorbereidend onderzoek heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij onderschrijven de doelstelling. Zij zien wel dat op veel terreinen die het wetsvoorstel bestrijkt, de aangiftebereidheid laag ligt en de bewijsvoering moeilijk is. Deze leden hebben nog een tweetal vragen.

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel ter uitvoering van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Trb. 2012, 233) (het Verdrag). Dit Verdrag ziet op geweldsvormen waar vrouwen onevenredig vaak slachtoffer van zijn en beoogt een belangrijke bijdrage te leveren aan de pan-Europese strijd tegen geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. Voor deze leden is het evident dat de preventie en bestrijding van alle vormen van geweld tegen vrouwen een gecoördineerde en alomvattende aanpak vragen. Om tot een afgewogen oordeel te komen ten aanzien van het voorliggende voorstel, hebben voornoemde leden behoefte aan meer informatie met betrekking tot een aantal specifieke punten.

De leden van de SP-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het wetsvoorstel dat strekt tot uitvoering van het Verdrag (34 039) en het voorstel van rijkswet tot goedkeuring van het Verdrag (34 038). Het Verdrag is een belangrijke stap voorwaarts in de strijd tegen geweld tegen vrouwen en meisjes en hulp aan de slachtoffers. Op de agenda staat wetsvoorstel 34 039. De summiere omvang van het uitvoeringswetsvoorstel weerspiegelt het feit dat voor de invoering al veel van de in het Verdrag vastgelegde rechten en plichten een basis hebben in de Nederlandse wetgeving. Toch hebben de aan het woord zijnde leden nog een enkele vraag.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden merken op dat het uitvoeringswetsvoorstel bij het Verdrag ziet op een aantal wijzigingen in het strafrecht: aanvulling van de verjaringsregeling, het strafbaar stellen van huwelijksdwang en aanvulling van de Uitleveringswet. Volgens de regering ziet het wetsvoorstel enkel op het Wetboek van Strafrecht (Sr), omdat Nederland voor het overige al helemaal voldoet aan de standaarden van het Verdrag. Kan de regering toelichten waarom het ratificatievoorstel zo lang op zich liet wachten, als er slechts sprake is van een beperkte aanpassing? Ook overigens hebben de leden van de GroenLinks-fractie nog een aantal vragen.

2. Uitvoering

De regering stelt in de memorie van toelichting dat het wetsvoorstel zich vooralsnog niet uitstrekt tot de uitvoering van het Verdrag voor de BES-eilanden, maar dat dit in de toekomst wel de bedoeling is. Begrijpen de leden van de CDA-fractie het goed dat het Verdrag zich wel gewoon uitstrekt tot de BES-eilanden als onderdeel van Nederland? Zo ja, bepaalt het Verdrag iets over de termijn van uitvoering en de mogelijkheid van gefaseerde inwerkingtreding? Wanneer denkt de regering het Verdrag en wetgeving ter uitvoering daarvan wel van toepassing te laten zijn op de BES-eilanden?

In de memorie van toelichting bij wetsvoorstel 34 038, waarmee voorliggend wetsvoorstel in samenhang dient te worden gelezen, schrijft de regering dat het haar streven is om in overleg met de openbare lichamen van Caribisch Nederland rond de zomer van 2014 tot concrete afspraken te komen over de aanpak van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld op Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De leden van de D66-fractie vragen de regering of zij inmiddels wat meer informatie kan verschaffen over deze aanpak en het bijbehorende tijdspad.

De leden van de GroenLinks-fractie betreuren dat het Verdrag momenteel nog niet in werking is wat betreft het Caribisch deel van Nederland. De ernst en omvang van de problematiek op het terrein van huiselijk geweld en geweld tegen vrouwen en meisjes in Caribisch Nederland zijn groot. Er vindt nauwelijks registratie plaats, maar alle ketenpartners zijn het erover eens dat dit een veelvoorkomend fenomeen is dat ernstige vormen van mishandeling aanneemt, zo blijkt uit het onderzoek dat de regering heeft laten uitvoeren. Huiselijk geweld is een hardnekkig probleem, en er zijn geen tot weinig voorzieningen om slachtoffers op te vangen en hulp te verlenen. De aan het woord zijnde leden onderstrepen daarom het belang van een voortvarende uitvoering van de zogenaamde basisaanpak en het lokale plan van aanpak huiselijk geweld. Het zijn goede eerste stappen in het tegengaan van huiselijk geweld in Caribisch Nederland, maar gelet op de ernst van de inbreuk op de fundamentele rechten van vrouwen en meisjes verzoeken deze leden om doeltreffende maatregelen nog meer prioriteit te geven. Op basis van verdragen die nu al van toepassing zijn in Caribisch Nederland, zoals het VN-Vrouwenverdrag en -Kinderrechtenverdrag, bestaat al de verplichting om geweld tegen vrouwen en meisjes te voorkomen en te bestrijden. Is de regering bereid om de prioriteit te vergroten? Kan de regering daarnaast toezeggen dat ook de Eerste Kamer in 2016 zal worden geïnformeerd over de voortgang en de stappen naar inwerkingtreding van het Verdrag voor Caribisch Nederland? Is de regering bereid om al een concreet plan en tijdspad op te stellen voor spoedige ratificatie van het Verdrag voor Caribisch Nederland?

3. Decentralisatie

Sinds 1 januari 2015 zijn er 25 regionale Veilig Thuis organisaties in Nederland. De complexiteit van huiselijk geweld vraagt om een gecoördineerde en sluitende aanpak tussen hulpverlening en de daderaanpak. Veilig Thuis is op lokaal niveau daarin een zeer belangrijke schakel. De samenwerking met de politie, de instellingen voor de vrouwenopvang, de gemeentelijke wijkteams en de Veilig Thuis Organisatie is van (levens)groot belang. De leden van de SP-fractie vinden het belangrijk om te weten hoe de politie de samenwerking met Veilig Thuis ervaart. Om hier zicht op te krijgen stellen zij de regering graag de volgende vragen.

Uit recente berichten in de media en gesprekken met deskundigen volgt dat het niet goed gaat met − ten minste twee − Veilig Thuis organisaties. Onlangs raakten deze organisaties ernstig in opspraak. Dagblad De Gelderlander bericht in het nieuwsbericht «Meldingen geweld blijven liggen»2 over wachtlijsten, het feit dat de «oude bloedgroepen nog steeds met verschillende computersystemen werken» en over de externe samenwerking die door de krant als soms lastig wordt omschreven. In het krantenartikel «Mutsaers uit Veilig Thuis; Meldpunt Bureau Jeugdzorg zegt overeenkomst met stichting officieel op»3 wordt beschreven dat de medewerkers van het voormalig Steunpunt Huiselijk Geweld zich niet meer op het kantoor mogen vertonen en dat deze medewerkers, als zij zich wel vertonen, direct de deur gewezen wordt. Welke gevolgen heeft deze breuk voor projecten als bijvoorbeeld Aware? Is hier sprake van een incident binnen twee Veilig Thuis regio's, of doen zich in de andere regio's vergelijkbare problemen voor? Welke gevolgen heeft dit voor de veiligheid van vrouwen en kinderen die een beroep moeten doen op de vrouwenopvang? Welke druk geeft dit op het politieapparaat?

De aan het woord zijnde leden maken zich gezien het voorgaande ernstige zorgen om de veiligheid van vrouwen en hun kinderen die op de vlucht zijn voor huiselijk geweld. Juist in geval van kindermishandeling en huiselijk geweld kunnen kleine fouten tot fatale gevolgen leiden. Gaat het hier om incidenten, of zijn de problemen van een meer structurele aard? Worden de Verdragsverplichtingen wel voldoende nageleefd? Het Verdrag verplicht ten slotte zowel gemeenten als ook de regering tot het naleven van de daarin opgenomen bepalingen. Heeft de regering voldoende zicht op het functioneren van de Veilig Thuis organisaties? Hoe gaat de regering om met ernstige incidenten in dit verband, gelet op de Verdragsverplichtingen? Welke rol ziet de regering voor zichzelf weggelegd?

Omdat de Veilig Thuis organisaties pas sinds 1 januari 2015 bestaan, willen de leden van de SP-fractie graag een onafhankelijke en regelmatige monitoring naar de veiligheid van slachtoffers van huiselijk geweld in álle centrumgemeenten. De politie heeft vaak scherp zicht op de veiligheid en kwaliteit van de dienstverlening. Wordt de ervaring van de politie met de Veilig Thuis organisaties in alle regio's gemonitord? Zo, nee waarom niet? Is de regering bereid om op korte termijn dit alsnog onafhankelijk te laten monitoren? Zo nee, waarom niet? Voornoemde leden stellen een toelichting op prijs.

Veel beleid en instrumenten om geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld integraal tegen te gaan, zijn de afgelopen jaren nog verder gedecentraliseerd. Het ondersteunen en monitoren van dit lokale beleid evenals het waarborgen van de aansluiting met het landelijk beleid zijn van wezenlijk belang om de aanpak te laten slagen en om naleving van het Verdrag te garanderen. De leden van de GroenLinks-fractie maken uit de nota naar aanleiding van het verslag bij wetsvoorstel 34 038 op dat de regering hiertoe een methode van monitoring gaat opzetten. Zij vragen de regering om de Kamer op de hoogte te houden van de uitkomsten hiervan.

4. Vragen inzake (de uitvoering van) specifieke artikelen van het Verdrag

Artikel 3 (Begripsomschrijvingen)

Economische schade en economisch geweld worden in artikel 3 van het Verdrag onder de definitie van huiselijk geweld geschaard. Onderdeel b van artikel 3 ziet expliciet ook op economisch geweld tussen huidige echtgenoten en partners. Dit is opgenomen, omdat economisch geweld ertoe kan leiden dat de economische zekerheid van een vrouw en daarmee haar mogelijkheden om financieel op eigen benen te staan wordt aangetast. Artikel 316, eerste lid, Sr bepaalt dat vermogensdelicten die worden gepleegd door een dader of medeplichtige die in een huwelijkse betrekking staat tot het slachtoffer, van vervolging zijn uitgesloten. Deze vermogensdelicten, waaronder diefstal, afpersing, verduistering, bedrog en vernieling of beschadiging, kunnen onder omstandigheden vallen onder het begrip economisch geweld. In de memorie van toelichting bij de uitvoeringswet noch bij de goedkeuringswet wordt ingegaan op de vraag hoe deze vervolgingsuitsluiting zich verhoudt tot de doelstelling van het Verdrag om alle vormen van huiselijk geweld, waaronder economisch geweld, te vervolgen en uit te bannen. De regering is niet inhoudelijk ingegaan op de opmerking van de Afdeling advisering van de Raad van State hieromtrent, omdat het hier gaat om een definitiebepaling uit het Verdrag en niet om omschreven gedrag dat ingevolge het Verdrag strafbaar gesteld moeten worden. De leden van de CDA-fractie vragen de regering om alsnog hierop inhoudelijk in te gaan.

Artikel 4 (Grondrechten, gelijkheid en non-discriminatie)

Artikel 4 van het Verdrag bepaalt dat Verdragspartijen maatregelen nemen opdat eenieder, en vrouwen in het bijzonder, worden beschermd tegen geweld. Nederland kent geen aparte aanpak van geweld tegen vrouwen, zo begrijpen de leden van de D66-fractie uit de stukken bij wetsvoorstel 34 038. Is de regering bekend met voorbeelden van landen waar er wel een aparte aanpak van geweld tegen vrouwen wordt gehanteerd en zo ja, waaruit bestaat een dergelijke aanpak en in hoeverre verschilt dit van de Nederlandse aanpak? Graag een toelichting.

Artikel 6 (Genderbewust beleid)

Volgens artikel 6 van het Verdrag zijn Verdragspartijen verplicht om bij de uitvoering en evaluatie van de bepalingen een genderperspectief te bezigen. De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van toelichting bij wetsvoorstel 34 038 dat naar aanleiding van de resultaten van de genderscan en bijeenkomsten met stakeholders naar verwachting in maart 2015 een instrumentarium aan gemeenten en professionals ter beschikking wordt gesteld om gendersensitief beleid en -uitvoering in het kader van aanpak van geweld te implementeren. Kan de regering inmiddels meer informatie verschaffen over de inhoud, voortgang en planning van dit instrumentarium?

De genderscan die de regering heeft laten uitvoeren, had betrekking op partnergeweld. Het Verdrag omvat tevens de bestrijding van andere vormen van geweld tegen vrouwen. Voornoemde leden stellen voorts de vraag of de regering voornemens is om rekening te houden met de rol van gender en genderfactoren bij preventie en aanpak van vormen van geweld tegen vrouwen zoals eergerelateerd geweld, seksueel geweld en mensenhandel.

Artikel 12 (Algemene verplichtingen)

In de memorie van toelichting bij wetsvoorstel 34 038 schrijft de regering dat zij investeert in secundaire preventie om zo de omvang van de problematiek binnen de doelgroepen te verminderen. De leden van de D66-fractie ontvangen graag een toelichting op welke specifieke doelgroepen deze secundaire preventie wordt gericht. Zijn de bewindslieden voorts van mening dat voldoende primaire en secundaire preventieve maatregelen worden opgezet met het oog op educatie en bewustwording van (jonge) jongens en mannen over geweld tegen vrouwen in brede zin, waaronder geweld in huiselijke kring, seksueel geweld, eergerelateerd geweld, mensenhandel, huwelijksdwang en seksestereotiepe beeldvorming van vrouwen? Zo ja, kan de regering een nadere toelichting op dit onderwerp geven?

Ook ingevolge artikel 12, eerste lid, van het Verdrag dienen Verdragspartijen maatregelen te nemen om met name jongens en mannen aan te moedigen sociale en culturele patronen te veranderen om zo actief bij te dragen aan het voorkomen van alle vormen van geweld tegen vrouwen.

Movisie en PGV Nederland hebben in hun adviezen aandacht gevraagd voor de aanpak van seksueel geweld buiten huiselijke kring. In reactie daarop schrijft de regering dat de centrumgemeenten hun rol zullen nemen als het gaat om advies en ondersteuning aan slachtoffers. Kan de regering uiteenzetten op welke wijze educatie over en bewustwording van de problematiek rond seksueel geweld onderdeel is van de primaire en secundaire preventie bij deze gemeenten? Meer in het algemeen vernemen de aan het woord zijnde leden graag tevens van de regering op welke wijze gemeenten die niet binnen de 35 centrumgemeenten vallen, hun plichten op het gebied van voorkomen en aanpakken van geweld tegen vrouwen vervullen.

Artikel 14 (Onderwijs)

Artikel 14 van het Verdrag regelt de te nemen maatregelen om onderwijsmateriaal in te voeren over – onder meer − de gelijkheid van vrouwen en mannen. De regering schrijft in de memorie van toelichting bij wetsvoorstel 34 038 dat de gelijkwaardigheid van vrouwen en mannen evenals seksuele diversiteit en seksualiteit onderdeel is van het onderwijsprogramma van het primair en voortgezet onderwijs. De leden van de D66-fractie vragen of de regering van mening is dat deze maatregelen in de opleiding en bijscholing van leerkrachten in het primair en voortgezet onderwijs voldoende geïmplementeerd zijn, zodat de kerndoelen en eindtermen ook voldoende gedragen én uitgedragen worden door leerkrachten. Ook vernemen deze leden graag van de regering in hoeverre deze onderwerpen voldoende aan bod komen in het bijzonder onderwijs, in die mate dat voldaan wordt aan artikel 14 van het Verdrag.

Artikel 18 (Algemene verplichtingen)

Artikel 18 van het Verdrag verplicht Verdragspartijen om maatregelen te nemen voor de bescherming van slachtoffers tegen verder geweld. Ingevolgde de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 zijn alle gemeenten verantwoordelijk voor het ondersteunen en beschermen van slachtoffers van geweld in huiselijke kring. In de uitzending van radioprogramma Argos van 20 juni jl. is bekend gemaakt dat gemeenteambtenaren meerdere malen ten onrechte verblijfsgegevens van slachtoffers van huiselijk geweld in blijf-van-mijn-lijfhuizen hebben opgezocht en doorgespeeld naar gewelddadige (ex)partners door onwettige raadpleging van het gegevensnetwerk Suwinet, en tevens dat het gevaar van misbruik van Suwinet al ruim een decennium bekend is. Welke maatregelen is de regering van plan te nemen om gemeenten, die de beveiliging van Suwinet op dit punt niet op orde hebben, te dwingen deze beveiliging te verbeteren? Graag ontvangen de leden van de D66-fractie een toelichting van de regering.

Artikel 28 (Melding door beroepsbeoefenaars)

Op grond van de Wmo 2015 hebben professionals het recht om hun beroepsgeheim te doorbreken als de veiligheid van de cliënt of de professional zelf in het geding is. Het basismodel meldcode biedt handvatten die de professional kunnen helpen om een afweging te maken of doorbreken van het beroepsgeheim in een specifieke situatie wenselijk en te rechtvaardigen is. De leden van de D66-fractie lezen in de nota naar aanleiding van het verslag bij wetsvoorstel 34 038 dat de regering in de tweede helft van 2015 een quickscan laat uitvoeren naar het gebruik van en de ervaringen met de meldcode. Kan de regering inmiddels wat meer informatie over de resultaten van deze quickscan verschaffen?

Artikel 30 (Schadevergoeding)

De leden van de D66-fractie lezen in de nota naar aanleiding van het verslag bij wetsvoorstel 34 038 dat drie onderzoeken naar civiel schadeverhaal door slachtoffers, voorzien van een beleidsreactie, naar de Tweede Kamer gezonden worden. Zij verzoeken de regering om deze onderzoeken met de bijbehorende beleidsreacties ook aan de Eerste Kamer te doen toekomen.

Artikel 31 (Voogdij, omgangsregeling en veiligheid)

Artikel 31 van het Verdrag schrijft voor dat zowel in wetgeving als in uitvoering wordt gewaarborgd dat bij de vaststelling van voogdij en omgangsregelingen rekening wordt gehouden met huiselijk geweld. De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat dit in de Nederlandse wetgeving nu niet gebeurt, het is immers geen afwijzingsgrond voor gezamenlijk gezag of omgang. Ook in de rechtspraktijk is huiselijk geweld gepleegd door de ene partner jegens de andere (waar kinderen vaak wel getuige van zijn) over het algemeen geen relevante factor waar het gaat om gezag of omgang. Vaak wordt hierbij het argument gebruikt dat er afspraken over de toekomst worden gemaakt en dat er niet aan waarheidsvinding wordt gedaan. Voornoemde leden vragen de regering hoe zij wetgeving en uitvoeringspraktijk in overeenstemming brengen met het Verdrag.

Artikel 36 (Seksueel geweld, met inbegrip van verkrachting)

Artikel 36 van het Verdrag schrijft voor dat het hebben van seks zonder wederzijds goedvinden strafbaar wordt gesteld. Dit is een andere norm dan die wij nu hebben: in het Wetboek van Strafrecht is plegen van seks tegen de wil van de ander strafbaar gesteld. Er is dus sprake van een verschil tussen het Verdrag en de Nederlandse wetgeving: het verdrag stelt seks strafbaar als er geen toestemming is, terwijl de Nederlandse wetgeving seks alleen strafbaar stelt bij een kenbaar «nee». De leden van de GroenLinks-fractie stellen de vraag of dit onderscheid niet om een aanpassing van het Wetboek van Strafrecht vraagt.

Artikel 38 (Vrouwelijke genitale verminking)

In de nota naar aanleiding van het verslag bij wetsvoorstel 34 038 lezen de leden van de D66-fractie dat vrouwelijke genitale verminking in Nederland nog niet tot veroordelingen heeft geleid. Uit onderzoek van Pharos in samenwerking met het Erasmus Medisch Centrum uit 2012 blijkt dat er jaarlijks naar schatting 40–50 in Nederland woonachtige meisjes genitale verminking ondergaan.4 Is de regering van mening dat de bestrijding (in ruime zin) van deze vorm van inbreuk op de lichamelijke integriteit van meisjes geïntensiveerd dient te worden en zo ja, heeft de regering zicht op terreinen waar nog winst te behalen valt bij de effectiviteit van de preventie van en bestrijding van vrouwelijke genitale verminking?

De regering erkent in de nota naar aanleiding van het verslag bij wetsvoorstel 34 038 dat er ten aanzien van huwelijksdwang en genitale verminking heel weinig strafrechtelijke vervolging plaatsvindt, omdat er nauwelijks aangifte wordt gedaan en er veel bewijsrechtelijke problemen zijn. De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering welke effecten zij verwacht in het licht van de voorgestelde strafrechtelijke maatregelen. Betekent die constatering niet dat de overheid vooral meer in de preventie van dit soort misdrijven en de bescherming van slachtoffers dient te investeren? Op welke wijze waarborgt de regering de aansluiting tussen de justitiële aanpak en de maatregelen op terreinen van onder andere VWS en SZW?

Artikel 51 (Risico-inventarisatie en risicobeheer)

Artikel 51 van het Verdrag schrijft voor dat alle relevante autoriteiten een risico-inventarisatie maken. Momenteel gebeurt dat wel bij vrouwenopvang, veilig thuis en politie, maar bijvoorbeeld niet door de Raad voor de Kinderbescherming bij onderzoek naar gezag en omgang en door familie-/kinderrechters. Ook dit zijn relevante autoriteiten. De leden van de GroenLinks-fractie willen van de regering weten hoe zij ervoor gaat zorgen dat ook deze autoriteiten een risico-inventarisatie maken en daar dan ook wat mee doen.

Artikel 62 (Algemene beginselen)

Ingevolge artikel 62 van het Verdrag zijn Verdragspartijen gehouden om in een zo ruim mogelijke mate met elkaar samen te werken aan de preventie, bestrijding en vervolging van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. Heeft de regering plannen voor een dergelijke samenwerking met mede-Verdragspartijen en zo ja, hoe is de regering voornemens deze samenwerking inhoudelijk in te richten om zo geweld tegen meisjes en vrouwen zo effectief mogelijk te bestrijden? De leden van de D66-fractie vernemen graag een reactie.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I, onderdeel B

Artikel 285c

Het voorgestelde artikel 285c Sr regelt de strafbaarstelling van voorbereiding van huwelijksdwang in het kader van de vereiste aanvullende regelgeving als gevolg van ondertekening van het Verdrag. In de nota naar aanleiding van het verslag geeft de regering aan dat bij de aanpak van huwelijksdwang voornamelijk wordt ingezet op maatregelen om huwelijksdwang te voorkomen. Zij noemt daarbij het middel voorlichting. De leden van de D66-fractie verzoeken de regering om toe te lichten hoe, waar en gericht op welke doelgroep deze voorlichting zal worden vormgegeven.

De leden van de SP-fractie vragen de regering om toe te lichten waarom er niet voor is gekozen om in het voorgestelde artikel 285c Sr een drietrap op te nemen. Zij denken hierbij aan het volgende:

  • lid 1: het voorgestelde artikel 285c Sr;

  • lid 2: de inhoud van artikel 284 Sr in de vorm van een lex specialis;

  • lid 3: een strafverzwarende variant van het tweede lid, waarin dit lid is voorafgegaan door het eerste lid, met een strafmaat als «(...) wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie of vier jaar of een geldboete van de vierde of vijfde categorie».

Het zelfstandig kunnen bewijzen van het eerste lid (artikel 285c Sr) zal naar de mening van de aan het woord zijnde leden bijna niet haalbaar zijn, omdat ook het oogmerk een in artikel 284 omschreven misdrijf te plegen bewezen moet worden, voordat aan alle bestanddelen is voldaan. Door de strafverzwarende variant op te nemen kan het «lokken van een persoon naar of in Nederland» al als een voorbereidingshandeling (of poging) van het tweede of derde lid worden gezien.

De terminologie «lokken» van een persoon is bovendien naar de mening van deze leden onvoldoende specifiek. Als een man een vrouw gouden bergen belooft als zij naar Nederland komt en met hem trouwt, kan er dan ook sprake zijn van «lokken» in de zin van artikel 285c Sr, indien de man achteraf niet zo rijk blijkt te zijn als hij had gezegd en toch gewoon lief is? Is deze man dan ook strafbaar in de zin van artikel 285c Sr? Het is in vele culturen gebruikelijk dat er een gearrangeerd huwelijk plaatsvindt dat niet altijd naar wens van de huwende partijen is. In veel culturen wordt het huwelijk gezien als een huwelijk tussen families en niet specifiek tussen individuen. Is het naar de mening van de regering de taak van de Nederlandse overheid om zich daarin te mengen? Waar ligt volgens haar de grens? Is een «zachte» dwang, druk of manipulatie van familie ook dwang in de zin van artikel 284 Sr? Waar ligt volgens de regering de grens? Kan de regering toelichten waarom niet in plaats van het woord «lokken» in artikel 285c Sr is aangesloten bij de terminologie die wordt gehanteerd bij oplichting (artikel 326 Sr) en omkoping (artikel 177, eerste lid, Sr)? Graag een reactie op deze vragen.

Ook vragen de leden van de SP-fractie de regering om toe te lichten waarom zij er niet voor kiest om artikel 326 Sr (oplichting) met «iemand beweegt iets te doen of na te laten» uit te breiden. Zij vangt dan meerdere vliegen in één klap.

Artikel IA

Voorgesteld wordt nu om artikel 285c Sr op te nemen in artikel 67, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), waardoor voorlopige hechtenis voor dit feit mogelijk wordt. Artikel 284 Sr is echter niet opgenomen in artikel 67, eerste lid, onderdeel b, waardoor voorlopige hechtenis voor dat artikel niet mag worden toegepast. De leden van de SP-fractie stellen de vraag waarom niet ook artikel 284 Sr wordt opgenomen in artikel 67, eerste lid, onderdeel b, Sv. Door het opnemen van een lex specialis als hiervoor bedoeld kan volstaan worden met het opnemen van artikel 285c Sr in artikel 67, eerste lid, onderdeel b, Sv.

De leden van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie zien de reactie van de regering – bij voorkeur vóór 1 september 2015 – met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Duthler

De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling:

Broekers-Knol (VVD), Kox (SP), Engels (D66), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Van Bijsterveld (CDA) (vice-voorzitter), Duthler (VVD) (voorzitter), Ten Hoeve (OSF), Koffeman (PvdD), Schaap (VVD), Strik (GL), Backer (D66), Knip (VVD), Barth (PvdA), Beuving (PvdA), Hoekstra (CDA), Popken (PVV), Schouwenaar (VVD), Schrijver (PvdA), Bikker (CU), Bredenoord (D66), Van Dijk (SGP), Markuszower (PVV), Van Rij (CDA), Rombouts (CDA), Van Weerdenburg (PVV), Wezel (SP).

X Noot
2

De Gelderlander, 3 juli 2015.

X Noot
3

Dagblad de Limburger, 2 juli 2015.

X Noot
4

Marja Exterkate, Female Genital Mutilation in the Netherlands: Prevalence, incidence and determinants, Januari 2013, te raadplegen op http://www.pharos.nl.

Naar boven