34 021 Uitvoering van Verordening (EU) Nr. 606/2013 van het Europees parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken (PbEU 2013, L181) (Uitvoeringswet verordening wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken)

B MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 17 februari 2015

1. Inleiding

De leden van de fractie van GroenLinks hebben met belangstelling en instemming kennis genomen van het wetsvoorstel. Zij hebben nog enkele vragen waarvan de beantwoording naar hun oordeel relevant is voor de rechtspraktijk. Ik zal deze vragen gaarne beantwoorden.

2. Inrichting van de uitvoeringswet

In Nederland gelaste beschermingsmaatregelen

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het verzoek om een certificaat direct gedaan kan worden in de dagvaarding waarin een beschermingsmaatregel gevorderd wordt en of het verzoek ook ter zitting gedaan kan worden.

Artikel 2 van de uitvoeringswet schrijft voor dat het certificaat bij verzoekschrift gevraagd wordt aan de rechter die de beschermingsmaatregel gelast. Dit betekent dat de regels van de verzoekschriftprocedure van toepassing zijn en dat heeft, voor zover hier relevant, tot gevolg dat het verzoek schriftelijk gedaan moet worden. Dat kan op elk moment in de procedure. De rechter dient na te gaan of aan de in de verordening gestelde voorwaarden voor afgifte van het certificaat voldaan is. Het verzoek kan gelijk met de dagvaarding gedaan worden of op een later moment in de procedure. De rechter zal het certificaat afgeven zodra aan de in artikel 6 van de verordening bepaalde vereisten voor afgifte is voldaan. Dit betekent dat de persoon van wie de dreiging uitgaat in kennis is gesteld van de beschermingsmaatregel. Als de desbetreffende persoon in de procedure is verschenen, dan betekent dit dat hij kennis heeft van de beschermingsmaatregel, omdat daaruit voortvloeit dat de maatregel aan hem bekend wordt gemaakt. In geval van een procedure bij verstek, moet de persoon van wie de dreiging uitgaat behoorlijk zijn opgeroepen.

Voorts merken genoemde leden terecht op dat voor het verzoek om afgifte van een certificaat geen bijstand van een advocaat nodig is, maar wijzen daarbij op denkbare situaties waarin een slachtoffer toch graag bijstand van een advocaat wenst, bijvoorbeeld als de bedreigde persoon zijn of haar adresgegevens niet in het verzoekschrift vermeld wil hebben en domicilie kiest op het kantoor van zijn of haar advocaat of niet in staat is het verzoek zelf te doen. Genoemde leden vragen of de regering deze mening deelt en of de bedreigde persoon in dat geval gebruik kan maken van gefinancierde rechtsbijstand.

Denkbaar is inderdaad dat slachtoffers vanuit veiligheidsoverwegingen hun adresgegevens niet in het verzoekschrift vermeld willen hebben of niet in staat zijn een verzoek te doen. In de eerste plaats zou ik willen opmerken dat als de gevorderde beschermingsmaatregel een verbod voor de dreigende persoon betreft om zich te bevinden op, of binnen een bepaalde straal van, de plaats waar de bedreigde persoon woont, wel bedacht moet worden dat deze gegevens in de beschermingsmaatregel vermeld zullen worden, zodat de dreigende persoon weet op welke plaats of plaatsen hij niet mag komen. Bevat de beschermingsmaatregel geen adres of locatie, dan kan het kiezen van domicilie op het kantoor van een advocaat uitkomst bieden om de eigen adresgegevens geheim te houden. De Raad voor rechtsbijstand bepaalt of toevoeging verleend wordt voor de bijstand van een advocaat. Een advocaat zal bij zijn aanvraag van een toevoeging moeten aangeven waarom het verzoek niet zonder zijn bijstand kan worden afgehandeld, bijvoorbeeld omdat sprake is van dreigende eerwraak.

Sancties

De aan het woord zijnde leden vragen voorts wat de praktische waarde is van een beschermingsmaatregel, wanneer er geen sanctie is gesteld op de naleving.

De leden merken terecht op dat de verordening geen betrekking heeft op sancties die aan overtreding van een beschermingsmaatregel verbonden zijn. Voor eventuele sancties geldt het recht van de desbetreffende lidstaat. Het Nederlandse recht kent geen algemene sancties die verbonden zijn aan overtreding van een civiele beschermingsmaatregel. De rechter kan, indien hij dit noodzakelijk acht en afhankelijk van de omstandigheden van het geval, een dwangmiddel, bijvoorbeeld een dwangsom verbinden aan een beschermingsmaatregel. De praktijk leert dat het innen van een verbeurde dwangsom niet altijd mogelijk is, bijvoorbeeld omdat de dreigende persoon niet beschikt over middelen waaruit de dwangsom voldaan kan worden of dat er onvoldoende deugdelijk bewijs geleverd kan worden dat de maatregel daadwerkelijk overtreden is. Dat neemt echter niet weg dat het feit dat er een beschermingsmaatregel geldt op zichzelf wel degelijk betekenis heeft. Het is daarmee voor betrokkenen immers duidelijk dat het de dreigende persoon verboden is om zich op een bepaalde plaats te bevinden of een bedreigde persoon te benaderen. Is sprake van geweld of bedreiging, dan is dat een strafbare gedraging en kan te allen tijde de hulp van de politie worden ingeroepen. In ernstige zaken, waarbij zeer wel sprake kan zijn van strafbare feiten, kunnen ook beschermingsmaatregelen worden opgelegd in de strafzaak. Deze beschermingsmaatregelen vallen niet onder het bereik van de onderhavige verordening en uitvoeringswet. Zij worden beheerst door de strafrechtelijke richtlijn1 en de bijbehorende implementatiewet2. Mocht een bedreigde persoon toch behoefte hebben aan het verbinden van een sanctie betreffende overtreding in Nederland van aan een in een andere lidstaat gelaste beschermingsmaatregel, dan kan op grond van artikel 6 van de onderhavige uitvoeringswet de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag verzocht worden een dwangmiddel aan de beschermingsmaatregel te verbinden of tenuitvoerlegging met behulp van de sterke arm te gelasten. Een dergelijk verzoek vergt echter een beoordeling door de rechter van alle omstandigheden en een afweging van de verschillende belangen.

Tot slot vragen genoemde leden of het niet overgaan van dwangmiddelen ook ziet op executie in het oorspronkelijke land ten aanzien van overtredingen elders. De leden noemen daarbij het voorbeeld dat als in Nederland een contactverbod is opgelegd met een dwangsom van € 500 per overtreding, de dwangsom geëxecuteerd kan worden als het contactverbod in Frankrijk overtreden wordt.

Of in dit geval executie van een in Nederland opgelegde dwangsom mogelijk is, hangt primair af van de vraag hoe de rechter dit in het vonnis heeft bepaald en verder van de vraag of er bewijs kan worden geleverd van het overtreden van het contactverbod. Als de overtreding door de dreigende persoon betwist wordt, kan deze de rechter verzoeken een oordeel te geven over de executie. In zijn algemeenheid maakt het voor de executie van de dwangsom in Nederland niet uit waar de overtreding van een contactverbod is begaan. Zijn echter de vermogensbestanddelen waarop de dwangsom verhaald moet worden gelegen in een andere lidstaat, dan loopt de executie van een dwangsom op basis van een Nederlands vonnis via de Verordening Brussel I-bis (voorheen Brussel I) Uiteindelijk bepaalt de rechter of de dwangsom geëxecuteerd kan worden.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven


X Noot
1

Richtlijn 2011/99/EU van het Europees parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende het Europees beschermingsbevel (PbEU 2011, L 338).

X Noot
2

Wet van 28 januari 2015, houdende implementatie van richtlijn 2011/99/EU van het Europees parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 december 2011 betreffende het Europees beschermingsbevel (PbEU L 338), Stb. 2015, 40.

Naar boven