33 962 Regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet)

Nr. 86 GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN HET LID DIK-FABER TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 22

Ontvangen 15 juni 2015

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

In artikel 16.32, tweede lid, wordt na «een omgevingsplan» ingevoegd: , een instructieregel, een waterschapsverordening, een omgevingsverordening, regels als bedoeld in artikel 4.3.

Toelichting

Dit amendement verduidelijkt in welke situaties er sprake kan zijn van een plan-mer-plicht.

De plan-mer-plicht voor plannen en programma’s volgt uit de smb-richtlijn. Voor het vaststellen van de plan-mer-plicht voor plannen en programma’s wordt in artikel 16.33 en 16.34 van het wetsvoorstel dan ook aangesloten op de tekst van deze richtlijn.

De plan-mer-plicht ontstaat als een plan of programma kaderstellende regels bevat voor projecten die mer-(beoordelings)plichtig zijn. De richtlijn bevat echter, juist vanwege de grote verschillen in plan- en programmabegrip tussen de lidstaten, geen specifieke definitie van plan en programma. Het is dus aan de lidstaten om deze begrippen nader te duiden en verder in te vullen. De guidance van de Europese Commissie wijst er wel op dat de smb-richtlijn, vanwege de werkingssfeer en het doel, breed moet worden uitgelegd (zie http://ec.europa.eu/environment/archives/eia/pdf/030923_sea_guidance_nl.pdf, blz. 5 e.v.).

Artikel 16.32, tweede lid, stelt dat onder plannen en programma’s in ieder geval moet worden verstaan een omgevingsvisie, een programma, een omgevingsplan en een voorkeursbeslissing. De lijst in artikel 16.32, tweede lid, is niet-limitatief. Desondanks wordt in dit amendement wel voorgesteld de opsomming uit te breiden. Uit de praktijk blijkt namelijk dat de plan-mer-plicht niet wordt overwogen als niet duidelijk is aangegeven dat de plan-mer-plicht wellicht voor bepaalde plannen geldt (bijvoorbeeld de Actieplannen geluid of de beheerplannen in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998). Daar komt bij dat implementatie van richtlijnen betekent dat deze moeten worden omgezet naar de nationale situatie. Enkel rechtstreeks verwijzen naar de smb-richtlijn voorkomt weliswaar dat onvolledig wordt geïmplementeerd, maar maakt niet duidelijk wat in de nationale situatie onder de richtlijntekst wordt verstaan.

Met dit amendement wordt daarom voor de toepassing van de paragraaf over de plan-mer-plicht geregeld dat onder plannen en programma’s ook wordt verstaan instructieregels, omgevingsverordeningen, waterschapsverordeningen en rijksregels als bedoeld in artikel 4.3. Deze documenten bevatten veelal algemene instructieregels respectievelijk algemene, rechtstreeks werkende regels voor zover het gaat om rijksregels als bedoeld in artikel 4.3. Er kunnen echter ook kaderstellende functie- en locatiespecifieke regels worden opgenomen bedoeld om bepaalde projecten of activiteiten te realiseren. Dit kan bijvoorbeeld gaan om het opnemen van zoekgebieden voor windenergie of waterberging. De Omgevingswet heeft mede als doel meer activiteiten via algemene regels te reguleren. Het is dan ook de verwachting dat het vaker voor zal komen dat functie- en locatiespecifieke regels zullen worden opgenomen in genoemde documenten.

Van functie- en locatiespecifieke regels moeten de milieueffecten op grond van de smb-richtlijn in beeld worden gebracht als wordt voldaan aan de criteria uit deze richtlijn. Door de genoemde documenten op te nemen in artikel 16.32, tweede lid, wordt buiten twijfel gesteld dat voor (onderdelen van) deze documenten de plan-mer-plicht kan gelden, uiteraard alleen als wordt voldaan aan de criteria van de smb-richtlijn, oftewel: als er sprake is van kaderstellende functie- en locatiespecifieke regels.

Met dit amendement wordt voorkomen dat er onterecht geen plan-MER wordt opgesteld en dit pas aan de orde komt bij een beroep tegen concrete projecten. Het Europese Hof van Justitie heeft geoordeeld dat plannen en programma’s buiten toepassing moeten worden gelaten als hiervoor ten onrechte geen plan-MER is gedaan.1 Dat zou betekenen dat de procedure alsnog moet worden over gedaan, hetgeen de nodige vertraging oplevert.

Uiteraard is er nog een beoordelingsmoment op projectniveau via de project-MER. Dat doet echter niet af aan de vraag of voorafgaand daaraan het milieubelang voldoende is meegewogen in de besluitvorming. De plan-mer-plicht staat los van de vraag of later nog een project-mer-plicht volgt. Op projectniveau kan immers niet meer worden gekeken naar de cumulatie van effecten.

Dik-Faber


X Noot
1

Zie HvJ EU 28 februari 2012, C-41/11.

Naar boven