33 962 Regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet)

Nr. 44 AMENDEMENT VAN HET LID DIK-FABER

Ontvangen 1 juni 2015

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

I

Artikel 16.14 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vierde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel a vervalt: en.

b. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door «, en», wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • c. de gemeenteraad als het betreft een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een afwijkactiviteit, behoudens de gevallen waarin regels zijn gesteld als bedoeld in artikel 5.18, eerste lid.

2. Na het vierde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. De gemeenteraad kan in het omgevingsplan gevallen aanwijzen waarin de gemeenteraad niet op grond van het vierde lid als adviseur aangewezen hoeft te worden.

II

Artikel 16.15 wordt als volgt gewijzigd:

1. Na het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2a. Instemming van de gemeenteraad is in ieder geval vereist als het betreft een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een afwijkactiviteit, behoudens de gevallen waarin regels zijn gesteld als bedoeld in artikel 5.18, eerste lid.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Het aangewezen bestuursorgaan kan gevallen aanwijzen waarin instemming niet is vereist.

Toelichting

Met dit amendement wordt geregeld dat de gemeenteraad instemmingsbevoegdheid krijgt bij omgevingsvergunningen voor een afwijkactiviteit waarvoor het college van burgemeester en wethouders bevoegd gezag is. Omdat artikel 16.15 van de Omgevingswet een vervolg is op het advies van artikel 16.14, voorziet dit amendement in zowel een wijziging van artikel 16.14 als artikel 16.15. Dit amendement ziet niet op de zogenaamde «binnenplanse» afwijkingsregels als bedoeld in artikel 5.18, eerste lid.

Momenteel hebben de gemeenteraden ingevolge artikel 2.27, eerste lid, van de Wabo jo. artikel 6.5 van het Bor nog de mogelijkheid een verklaring van geen bedenkingen te geven. Deze is in het wetsvoorstel niet omgezet in een instemmingsbevoegdheid om zo de procedure te kunnen flexibiliseren en versnellen. Wel krijgt de gemeenteraad bij AMvB een adviesbevoegdheid, waarbij de regering voornemens is deze adviesconstructie te baseren op de regeling uit artikel 169, vierde lid van de Gemeentewet. Het uitgangspunt is dat de gemeenteraad gevallen kan aanwijzen waarin het college van burgemeester en wethouders voorafgaand inlichtingen geeft over de wijze waarop het college zijn bevoegdheden zal uitoefenen (in dit geval het nemen van een beslissing over de omgevingsvergunning voor een afwijkactiviteit). De gemeenteraad krijgt in deze gevallen een bepaalde termijn om een advies (met eventuele wensen en bedenkingen) uit te brengen aan het college. Mede op basis daarvan neemt het college een definitief besluit op de aanvraag om de omgevingsvergunning (Kamerstukken II 2013/14, 33 962, nr. 3, p. 112).

Om meerdere redenen is het wenselijk dat de gemeenteraad wel instemmingsrecht krijgt voor buitenplanse afwijkactiviteiten.

Allereerst beslist de gemeenteraad over het omgevingsplan. Het is vreemd dat de gemeenteraad geen doorslaggevende stem heeft bij besluiten over afwijkingen van ditzelfde omgevingsplan. Ten tweede kunnen deze afwijkingen ook verdergaande gevolgen hebben dan de betreffende afwijkactiviteit. Op grond van het voorgestelde artikel 4.17 moet het omgevingsplan namelijk uiterlijk vijf jaar na het onherroepelijk worden van een omgevingsvergunning voor een voortdurende afwijkactiviteit met die vergunning in overeenstemming worden gebracht. Het doel van deze regeling is dat het omgevingsplan een actueel, integraal en consistent geheel blijft. De besluitvorming over de toelaatbaarheid van een concrete afwijkactiviteit is veelal minder vergaand dan de besluitvorming over de wijze waarop deze afwijkactiviteit op beleidsmatig verantwoorde en consistente wijze wordt ingepast in het omgevingsplan. Het toestaan van een activiteit op een bepaalde locatie zal daarbij veelal ook gevolgen moeten hebben voor de regels die gelden voor andere locaties waar de verleende omgevingsvergunning geen betrekking op had (Kamerstukken II 2013/14, 33 962, nr. 3, p. 476). Gezien deze verdergaande gevolgen voor het omgevingsplan, dat de gemeenteraad vaststelt, is het onwenselijk dat de gemeenteraad geen instemmingsrecht heeft over afwijkactiviteiten. Ten derde zal de afwijkingsactiviteit vaker dan nu zien op ruimtelijk relevante activiteiten, door de tendens om omgevingsplannen steeds meer een globaler karakter te geven en doordat steeds meer vergunningen onder algemene regels vallen. Uit de praktijk is bekend dat de ruimtelijke impact van afwijkactiviteiten groot kan zijn.

Artikel 16.14, vierde lid, onder c, en vijfde lid en artikel 16.15, derde en vierde lid, verlenen de benodigde flexibiliteit bij het toepassen van het instemmingsrecht. Het past immers in de gedachte van de Omgevingswet om aan het lokale bestuur over te laten in hoeverre van bevoegdheden daadwerkelijk gebruik gemaakt wordt. De wettelijke basis voor de bevoegdheden dient er wel te zijn.

Dit amendement regelt dat de gemeenteraad in ieder geval als adviseur wordt aangewezen als het betreft een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een afwijkactiviteit, met uitzondering van die gevallen waarin regels zijn gesteld in het omgevingsplan die ertoe strekken dat de omgevingsvergunning voor een afwijkactiviteit in ieder geval wordt verleend voor zover aan die regels is voldaan (artikel 5.18, eerste lid). Tevens regelt dit amendement dat de gemeenteraad in deze gevallen een instemmingsrecht heeft.

Daarnaast wordt geregeld dat de gemeenteraad in het omgevingsplan situaties kan aanwijzen waarin advies of instemming niet nodig is en zij het verlenen van een omgevingsvergunning voor een afwijkactiviteit overlaat aan het college van B&W. Ook onder de huidige wetgeving wijst de gemeenteraad al vaak categorieën activiteiten aan waarbij geen verklaring van geen bedenkingen vereist is.

Tenslotte maakt het ongewijzigde artikel 16.15, vierde lid, het voor de gemeenteraad mogelijk om in het advies bedoeld in artikel 16.15 aan te geven dat verdere instemming niet nodig is.

Op deze wijze kan de raad vooraf aangeven wanneer zij betrokken wil zijn en daarnaast ook zorgen voor procedurele versnelling zoals ook beoogd in het wetsvoorstel.

Dik-Faber

Naar boven