33 862 Voorstel van wet van de leden Bisschop, Van Meenen en Rog tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet primair onderwijs BES, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet voortgezet onderwijs BES en de Wet op het onderwijstoezicht in verband met een doeltreffender regeling van het onderwijstoezicht

D BRIEF VAN DE MINISTER EN STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 januari 2016

1 Inleiding

De Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft een initiatiefvoorstel ingediend bij uw Kamer voor een meer doeltreffende regeling van het onderwijstoezicht. Ten behoeve van het plenaire debat in de Eerste Kamer ontvangt u hierbij de antwoorden op de vragen die uw Kamer in zijn voorlopig verslag aan de regering heeft gesteld.1

Zoals aangegeven in de kabinetsreactie aan de Tweede Kamer op het initiatiefvoorstel2, en in de plenaire behandeling van het initiatiefvoorstel in de Tweede Kamer3, kan de regering meegaan met het initiatiefvoorstel, omdat het in lijn is met de ambitie van de regering om op scholen een kwaliteitscultuur te bevorderen die wordt vormgegeven en gedragen door bestuurders en professionals in de scholen.

2 Beantwoording vragen

In deze paragraaf worden de vragen beantwoord die in het voorlopig verslag van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap door uw Kamer aan de regering zijn gesteld.

De leden van de D66-fractie en PvdA-fractie vragen of de inspecteurs van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: de inspectie) getraind worden ten aanzien van hun stimulerende taak en of er voorlichting komt voor de docenten en schoolbesturen.

De inspecteurs worden inderdaad getraind om de vernieuwingsslag te kunnen maken. Zo is er een uitgebreid scholingsprogramma geweest om de inspecteurs voor te bereiden op de pilots die in december 2015 zijn begonnen met het nieuwe toezicht. Onderdeel van dit programma was bijvoorbeeld het oefenen met de bestuursgerichte aanpak en de nieuwe onderzoeksinstrumenten. Er vinden ook trainingen in gesprekstechnieken plaats. Het trainingsaanbod zal steeds nauw aansluiten bij de fase in de ontwikkeling van het toezicht en de specifieke vraag die dan aan de orde is.

De inspectie geeft regelmatig voorlichting voor docenten en schoolbesturen. De inspectie benut hiervoor verschillende andere kanalen, zoals de eigen website, congressen, publicaties in tijdschriften en dergelijke. Verder geven inspecteurs gastcolleges bij pabo’s en lerarenopleidingen, op specifieke aanvraag of naar aanleiding van specifieke contacten. De inspectie wil dit meer structureel gaan doen. Uiteraard moet dit aansluiten bij het onderwijsprogramma van de opleidingen. Ook vindt er vanaf januari 2016 in overleg met de onderwijsbonden een reeks informele gesprekken plaats tussen leraren en inspecteurs, om te beginnen in het primair onderwijs.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering een appreciëring te geven van het amendement-Straus/Jadnanansing over de input van leerlingen op het personeelsbeleid.4

De regering heeft geen inhoudelijke of juridische bezwaren tegen het genoemde amendement. De regering juicht het toe als leerlingen en studenten hun mening kunnen uiten over het gevoerde personeelsbeleid. Dit is een van de redenen waarom in het Wetsvoorstel versterking bestuurskracht onderwijsinstellingen de regering een aantal maatregelen introduceert waar leerlingen en studenten via de medezeggenschap een grotere stem krijgen bij benoeming en ontslag van bestuurders.5 Daarbij stelt de regering wel dat het een zaak voor de school is om te bepalen in welke mate en over welk gedeelte van het personeelsbeleid leerlingen input kunnen leveren.

De leden van de D66-fractie en de PvdA-fractie vragen de regering of zij meent dat de doelmatigheidseisen opnieuw moeten worden vastgesteld.

De komende maanden zullen de Minister en Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ter uitvoering van de motie Straus/Dijkgraaf6 de deugdelijkheidseisen wegen op hun hedendaagse toepassing, consistentie en effectiviteit in het toezicht. Over de uitkomst zullen zij de Tweede Kamer voor de zomer van 2016 informeren. Tevens is in de genoemde motie opgenomen dat de regering de deugdelijkheidseisen periodiek zal evalueren op hun hedendaagse toepassing, consistentie en effectiviteit.

De regering hecht eraan dat wettelijke instrumenten bruikbaar en correct zijn. De opbrengsten van de evaluaties zijn dan ook startpunt om te kijken of de deugdelijkheidseisen eventueel dienen te worden aangepast.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering bereid is om de evaluaties van de deugdelijkheidseisen en van de wet aan de Eerste Kamer te doen toekomen. De regering is hier uiteraard toe bereid.

De leden van de GroenLinks-fractie en de PvdA-fractie vragen de regering of het kan verhelderen hoe de visie van een breed kwaliteitsbegrip van onderwijs spoort met het vigerende beleid. Deze leden vragen of de beperking tot bijvoorbeeld Nederlandse taal en rekenen/wiskunde wel terecht is in het licht van de discussie over een breed kwaliteitsbegrip.

In het regeerakkoord heeft de regering zich voorgenomen het toezicht te vernieuwen. Dit nieuwe toezicht moet een beter beeld geven van de onderwijskwaliteit op scholen over de hele linie. De regering vindt het van belang dat alle leerlingen en studenten in Nederland onderwijs krijgen van ten minste voldoende kwaliteit. Daar bovenop dienen scholen stelselmatig te werken aan de verbetering van hun onderwijs. Van een beperking tot taal en rekenen is geenszins sprake. De regering ziet een goede school als een school waar leraren onder gunstige schoolcondities goed onderwijs geven, zodat alle leerlingen optimale opbrengsten realiseren in alle leer- en vormingsgebieden. Rapporten van de inspectie die een breed beeld geven van de kwaliteit op scholen, zijn een belangrijke bron voor leerlingen, studenten, ouders en andere betrokkenen rond de school. Deze visie sluit aan bij de rol van het schoolplan, zoals de initiatiefnemers deze zien. De school is niet alleen verplicht in het schoolplan te beschrijven hoe wordt voldaan aan de wettelijke opdrachten, maar ook welke eigen opdrachten de school heeft.

De leden van de D66-fractie vragen de regering op welke wijze de pilot gedifferentieerd toezicht wordt geëvalueerd.

Op 12 juni 2015 zonden de Minister en Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de eerste voortgangsrapportage van de Inspectie van het Onderwijs aan de Tweede Kamer. Deze rapportage bevat de eerste bevindingen uit de pilot in het schooljaar 2014–2015. Voor de zomer van 2016 sturen de Minister en Staatssecretaris een nieuwe evaluatie van de pilots gedifferentieerd toezicht over het schooljaar 2014–2015 naar het parlement. In die evaluatie zullen met name de werkbaarheid van en de ervaringen met het gedifferentieerd toezicht aan de orde komen. De inspectie bevraagt zowel inspecteurs als bestuurders en andere vertegenwoordigers van scholen en instellingen. Dat doet de inspectie door middel van enquêtes en gesprekken. Bij de bevraging van de inspecteurs gaat het vooral om de werkbaarheid van het gedifferentieerde toezicht. Bij de bestuurders en andere vertegenwoordigers van scholen en instellingen gaat het vooral om hun ervaringen, om het draagvlak voor het gedifferentieerde toezicht en om de doorwerking naar scholen en opleidingen die de inspectie niet heeft bezocht.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J. Bussemaker

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker


X Noot
1

Kamerstukken I 2015/16, 33 862, B.

X Noot
2

Kamerstukken II 2015/16, 33 862, nr. 6.

X Noot
3

Handelingen II 2015/16, nr. 6, item 8.

X Noot
4

Kamerstukken II 2015/16, 33 862, nr. 17.

X Noot
5

Kamerstukken II 2014/15, 34 251, nr. 2.

X Noot
6

Kamerstukken II 2015/16, 33 862, nr. 19.

Naar boven