33 782 (R2016) Goedkeuring van het voornemen tot intrekking van het voorbehoud bij artikel 8, eerste lid, onderdeel d, van het op 16 december 1966 te New York tot stand gekomen Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (Trb. 1969, 100) en van het voornemen tot intrekking van het voorbehoud bij artikel 6, vierde lid, van het op 18 oktober 1961 te Turijn tot stand gekomen Europees Sociaal Handvest (Trb. 1962, 3 en Trb. 1963, 90)

B MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 19 november 2014

De regering dankt de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal voor haar voorlopig verslag met betrekking tot dit voorstel van rijkswet. De regering heeft met belangstelling kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de desbetreffende fracties. In deze memorie van antwoord naar aanleiding van het voorlopig verslag worden, mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de vragen van de commissie beantwoord, waarbij de volgorde van vragen wordt aangehouden en vragen met dezelfde strekking worden samengevoegd en in één keer beantwoord.

De leden van de fractie van de PvdA hebben met instemming kennis genomen van het voornemen om de voorbehouden betreffende de gelding van het stakingsrecht voor het ambtelijk apparaat voor de Caribische delen van het Koninkrijk in te trekken. De leden van de fractie van de PvdA zien aanleiding om, mede namens de leden van de fractie van Groen links en ChristenUnie, nog enkele algemene en enkele specifieke vragen te stellen.

De leden van de PvdA-fractie geven aan dat het maken van voorbehouden bij mensenrechtenverdragen de universaliteit en de integrale gelding van deze verdragsregimes ernstig kan ondermijnen. De leden vragen of de regering een terughoudend standpunt over voorbehouden bij mensenrechtenverdragen deelt. Voorts vragen zij de regering een overzicht te verschaffen van door Nederland gemaakte en nog geldende voorbehouden bij mensenrechtenverdragen en aan te geven of en zo ja, waarom deze in stand dienen te blijven.

Het maken van voorbehouden bij verdragen kan de slagkracht van die verdragen aantasten. Voor de regering is het uitgangspunt dan ook dat bij partijwording bij een verdrag afwijkende nationale wetgeving wordt aangepast aan het verdrag, niet andersom. Als bepalingen van een verdrag naar het oordeel van de regering ongewenste beleidseffecten zouden kunnen hebben, kan eventueel, na instemming van het parlement, een voorbehoud worden toegepast.

Een voorbehoud bij een verdrag kan worden gemaakt indien dit niet in het desbetreffende verdrag is verboden en het voorbehoud niet tegen het doel en het voorwerp van het verdrag indruist (artikel 19 Weens Verdragenverdrag). Een voorbehoud wordt voor de onderscheidene delen van het Koninkrijk enkel gemaakt als dat voorbehoud in lijn is met het respectieve beleid en in lijn is met de wensen van de Staten-Generaal. Op het moment dat verdragen ter goedkeuring aan de Staten-Generaal worden voorgelegd, worden immers tegelijkertijd de te maken voorbehouden ter goedkeuring voorgelegd. Als de maatschappelijke visie en de juridische reflectie ten opzichte van in het verleden gemaakte voorbehouden verandert, kan aanleiding bestaan om voorbehouden in te trekken, zoals in dit geval.

Het Koninkrijk is partij bij veel verdragen en (facultatieve) protocollen waarin mensenrechten op enige wijze aan de orde komen. Tot de belangrijkste normstellende instrumenten op het terrein van de rechten van de mens behoren onder meer het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), het Europees Sociaal Handvest (ESH), het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie, het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen en het Verdrag inzake de rechten van het kind. Deze lijst is echter niet uitputtend.

Voor inzicht in de door het Koninkrijk gemaakte voorbehouden en afgelegde verklaringen bij mensenrechtenverdragen wijst de regering de leden van de fractie erop dat in de Verdragenbank van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, www.verdragenbank.overheid.nl, deze informatie, die altijd actueel is, gemakkelijk terug te vinden is. De regering meent dat dit de beste manier is waarop zij de leden van de fractie kan voorzien van volledige en actuele informatie.

De leden van de PvdA-fractie geven aan dat het op internationaal niveau van belang is dat Nederland zoveel mogelijk als één verdragspartij handelt, nu dikwijls verdragen namens het Koninkrijk der Nederlanden ondertekend en bekrachtigd worden en Nederland internationaal op de toepassing en naleving van de verdragsbepalingen in alle gebiedsdelen van het Koninkrijk aangesproken wordt. De leden vragen of de regering in algemene zin dit uitgangspunt deelt waar het om mensenrechtenverdragen gaat.

In algemene zin deelt de regering het standpunt dat het Koninkrijk zoveel mogelijk als één verdragspartij handelt, maar wijst er op dat de onderscheiden landen van het Koninkrijk verantwoordelijk zijn voor de implementatie van de verdragen in eigen land. Pas wanneer dat land de uitvoeringswetgeving gereed heeft, zal het verdrag voor dat land kunnen worden bekrachtigd.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de gemaakte voorbehouden bij de bepalingen over het stakingsrecht in artikel 8, eerste lid (d) IVSCR-verdrag en artikel 6, vierde lid, ESH-verdrag zich verhouden tot de bepalingen van het ILO-verdrag nr. 87 betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht. De leden vragen of ILO-verdrag nr. 87 thans ook geldt voor alle gebiedsdelen van het Koninkrijk.

ILO-verdrag nr. 87 geldt sinds 7 maart 1951 voor Europees Nederland en sinds 26 juni 1951 voor het gehele Koninkrijk. Of het stakingsrecht valt onder de werkingssfeer van dit verdrag, is op dit moment binnen de ILO onderwerp van discussie. Via het verslag van de Internationale Arbeidsconferentie 2014 is de Kamer geïnformeerd over het verloop van deze discussie (brief 2 juli 2014, Kamerstukken II 2013/2014, 29 427, nr. 99).

De leden vragen voorts wanneer de regering verwacht dat het stakingsrecht in alle gebiedsdelen van het Koninkrijk gelijkelijk en overeenkomstig internationale standaarden van toepassing zal zijn. De leden vragen ook of de regering de opvatting deelt dat dit zo spoedig mogelijk zou moeten zijn? Zo ja, wat is de regering voornemens te ondernemen om dit te bevorderen? En zo nee, waarom niet?

Zowel Aruba als Curaçao hebben het stakingsverbod voor ambtenaren niet meer opgenomen in hun respectieve herziene Wetboeken van Strafrecht. Deze herziene Wetboeken zijn reeds in werking getreden. Zodra de Staten-Generaal instemt met het intrekken van de voorbehouden op het stakingsrecht voor ambtenaren kan ten behoeve van Aruba en Curaçao direct een akte tot het intrekken van de voorbehouden worden gedeponeerd.

Sint Maarten heeft inmiddels aangegeven de voorbehouden op het stakingsrecht voor ambtenaren te willen intrekken. Ook het herziene Wetboek van Strafrecht van Sint Maarten bevat geen stakingsverbod voor ambtenaren meer. Dit herziene Wetboek is nog niet in werking getreden. Een akte voor Sint Maarten tot intrekken van de voorbehouden op het stakingsrecht voor ambtenaren kan gedeponeerd worden na goedkeuring van de intrekking door de Staten-Generaal en na inwerkingtreding van dit herziene Wetboek van Strafrecht.

Bij het intrekken van de voorbehouden op het stakingsrecht voor ambtenaren in Caribisch Nederland wordt een onderscheid gemaakt tussen het voorbehoud op het stakingsrecht bij het IVESCR en bij het ESH. De Ambtenarenwet BES en het Rechtspositiebesluit ambtenaren BES, die gelden voor Caribisch Nederland, bevatten geen verbod op staken door ambtenaren. Het voorbehoud bij artikel 8, eerste lid, onderdeel b, bij het IVESCR zal dan ook worden ingetrokken voor Caribisch Nederland, zodra de Staten-Generaal instemt met het intrekken van het voorbehoud.

Het intrekken van het voorbehoud bij artikel 6, vierde lid, van het ESH, voor Caribisch Nederland zal op een later tijdstip aan de orde komen, namelijk op het moment dat de eventuele uitbreiding van het op 3 mei 1996 te Straatsburg tot stand gekomen herziene ESH tot Caribisch Nederland (inclusief een eventueel voorbehoud daarbij) aan het parlement wordt voorgelegd. Het herziene ESH geldt momenteel alleen voor het Europese deel van Nederland. Bij de bekrachtiging van het herziene ESH is ten behoeve van het Europese deel van Nederland een (beperkter) voorbehoud gemaakt ten aanzien van het stakingsrecht van militaire ambtenaren in werkelijke dienst alsmede ambtenaren in dienst bij het Ministerie van Defensie. Als wordt besloten het herziene ESH uit te breiden tot Caribisch Nederland, vervalt het voorbehoud gemaakt bij het ESH uit 1961.

De regering wijst er ook op dat het stakingsrecht, zoals door zowel de publieke als de private sector toegepast, een ultiem middel is, een middel dat in de loop van de jaren echter wel vaker door de rechterlijke macht als een legitiem middel is aangemerkt.

De leden van de PvdA-fractie vragen ten slotte aan de regering om aan te geven in welke mate de overige minimum arbeidsnormen zoals verwoord in ILO-verdragen in de Caribische gebiedsdelen van ons Koninkrijk van toepassing zijn.

De minimum arbeidsnormen zoals verwoord in ILO-verdragen zijn van toepassing na bekrachtiging van de desbetreffende verdragen. Van de acht zogeheten fundamentele ILO-verdragen1 gelden drie in het hele Koninkrijk (C029, C087, C105), in Aruba gelden vijf van de fundamentele verdragen (voorts C138 en C182) en in Europees Nederland zijn alle acht van toepassing.

Een actueel overzicht van alle ILO-verdragen en hun gelding binnen de Koninkrijksdelen is te vinden op de website:

http://www.ilo.org/dyn/normlex/en/f?p=NORMLEXPUB:11001:0::NO:

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders


X Noot
1

De acht fundamentele ILO-verdragen zien op:

C029 Dwangarbeid (1930)

C087 Vrijheid van vereniging en bescherming van het recht op organisatie (1948)

C098 Recht op organisatie en collectief onderhandelen (1949)

C100 Gelijke beloning (1951)

C105 Afschaffen van dwangarbeid (1957)

C111 Discriminatie (arbeid en beroep) (1958)

C138 Minimumleeftijd (1973)

C182 Ergste vormen van kinderarbeid (1999)

Naar boven