33 751 Homogene Groep Internationale Samenwerking 2014 (HGIS-nota 2014)

Nr. 3 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 8 november 2013

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken over de brief van 17 september 2013 over de nota Homogene Groep Internationale Samenwerking 2014 (HGIS-nota 2014) (Kamerstuk 33 751, nrs. 1 en 2).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 7 november 2013. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Eijsink

De adjunct-griffier van de commissie, Wiskerke

Nr. 1

Vraag 1

Hoeveel wordt er in 2014 door Nederland besteed aan het bilaterale kanaal? Hoeveel van dit bedrag gaat er naar landenprogramma’s (gaarne per onderdeel uitgesplitst)?

Antwoord

Bedragen x 1.000 euro

2014

Bilateraal

743.465

   

Waarvan landenprogramma’s

616.287

NB. Het betreft hier de ramingen in de ontwerpbegroting 2014 (alleen ODA, exclusief Budget Internationale Veiligheid (BIV) en Dutch Good Growth Fund (DGGF)). Opgemerkt wordt dat niet zal worden gestuurd op een bepaalde verdeling van geldstromen over financieringskanalen. Partners worden gekozen omdat ze effectief en efficiënt opereren, niet omdat ze tot een bepaald kanaal behoren.

Nr. 2, 55, 56

Vraag 2

Hoeveel wordt er in 2014 door Nederland besteed aan het multilaterale kanaal? Hoeveel van dit bedrag gaat naar de EU, de VN en internationale financiële instellingen (gaarne per onderdeel uitgesplitst)?

Vraag 55

Hoe ziet u het relatieve belang van multilaterale uitgaven ten opzichte van andere kanalen; welk % van het budget gaat u uitgeven aan het multilaterale kanaal in resp. 2012, 2013, 2014, 2015 en 2016?

Vraag 56

Kunt u aangeven hoe het budget voor het multilaterale kanaal (per multilaterale organisatie, zoals de Afrikaanse Ontwikkelingsbank, United Nations Development Programme (UNDP), United Nations Environment Program (UNEP), Wereldbank, etc) er uit ziet voor de jaren 2012, 2013, 2014, 2015 en 2016?

Antwoord

De tabel biedt u inzicht in de totale ODA-uitgaven aan het multilaterale kanaal en een onderverdeling van de belangrijkste uitgaven per multilaterale organisatie.

Dit zijn alleen ODA-uitgaven, en exclusief het Budget Internationale Veiligheid (BIV) en Dutch Good Growth Fund (DGGF). Voor 2014 betreft het de ramingen in de ontwerpbegroting 2014.

De zgn. «multi-bi-bijdragen» (bijdragen aan multilaterale instellingen gefinancieerd uit landenbudgetten) zijn niet meegenomen; deze worden toegerekend aan het bilaterale kanaal. Instrumenten worden alleen tot het begrotingsjaar 2014 opgenomen. Om die reden kan geen inzicht worden geboden in de uitgaven aan het multilaterale kanaal voor de jaren 2015 en 2016.

De bijdrage voor de Afrikaanse en Aziatische ontwikkelingsbanken is begroot onder regionale ontwikkelingsbanken.

Opgemerkt wordt dat niet zal worden gestuurd op een bepaalde verdeling van geldstromen over financieringskanalen. Partners worden gekozen omdat ze effectief en efficiënt opereren, niet omdat ze tot een bepaald kanaal behoren.

Nr. 3

Vraag

Hoeveel wordt er in 2013 en 2014 door Nederland besteed aan de Wereldbank?

Antwoord

In 2012 heeft Nederland (via de Ministeries van Financiën en Buitenlandse Zaken) ongeveer EUR 500 miljoen uitgegeven aan de Wereldbank. De verwachting is dat een vergelijkbare bijdrage wordt gegeven in 2013. In 2014 zal, als gevolg van een scherpere focus op de speerpunten en de algemene bezuinigingen, vrijwel zeker minder worden besteed aan de Wereldbank.

Nr. 4

Vraag

Hoeveel wordt er in 2014 door Nederland besteed aan het bedrijfsleven kanaal? Hoeveel van dit bedrag gaat er naar Programma Ontwikkelingsrelevante Exporttransacties (ORET), Programma Samenwerking Opkomende Markten (PSOM), Nederlandse Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden (FMO) en Centrum ter Bevordering van Import uit Ontwikkelingslanden (CBI) (gaarne per onderdeel uitgesplitst)?

Antwoord

In 2014 staat EUR 278,6 mln geraamd voor het bedrijfslevenkanaal. Dit kanaal werkt zowel via overheden (bijvoorbeeld bij ORIO), als bedrijven (PSI), financiële instellingen (FMO) en lokale business-support organisaties (CBI).

ORET/ORIO

€ 59.400.000

FMO

€ 0

Bedrijfsleveninstrumentarium (PSI)

€ 71.500.000

CBI

€ 25.000.000

Het betreft hier de ramingen in de ontwerpbegroting 2014 (alleen ODA, exclusief BIV en DGGF). Opgemerkt wordt dat niet zal worden gestuurd op een bepaalde verdeling van geldstromen over financieringskanalen. Partners worden gekozen omdat ze effectief en efficiënt opereren, niet omdat ze tot een bepaald kanaal behoren.

Nr. 5

Vraag

Hoeveel wordt er in 2014 door Nederland besteed aan Exportkredietverzekeringen en Investeringsgaranties (EKI)?

Antwoord

Voor de Exportkredietverzekeringen staat jaarlijks een verplichtingenplafond van EUR 10 mld. op de begroting van het Ministerie van Financiën (hoofdstuk IX, artikel 5), voor Investeringsgaranties EUR 453,78 mln. en voor herverzekering van MIGA, het investeringsloket van de Wereldbankgroep EUR 150 mln.

In de periode 1999–2012 is er voor deze activiteiten een positief cumulatief resultaat behaald van EUR 226 mln. waarmee de kostendekkendheid meer dan behaald is en er dus geen sprake is van besteding van budget.

Nr. 6

Vraag

Hoeveel wordt er in 2014 door Nederland besteed aan de overige kanalen? Hoeveel van dit bedrag gaat er naar apparaatsuitgaven en opvang asielzoekers (gaarne per onderdeel uitgesplitst)?

Antwoord

Het kanaal «overig» is als volgt opgebouwd:

opvang asielzoekers

€ 234.051.000

apparaatsuitgaven

€ 225.819.000

nog te verdelen i.v.m. wijzigingen BNP en/of toerekeningen

– € 206.400.000

diversen

€ 2.630.000

Totaal

€ 256.100.000

Nr. 7

Vraag

Hoeveel wordt er in 2013 en 2104 door Nederland besteed aan Hivos, Oxfam Novib, ICCO, Cordaid en Mama Cash (gaarne per onderdeel uitgesplitst)?

Antwoord

 

2013

2014

Hivos

74,7

64,0

Oxfam Novib

86,6

84,0

ICCO

78,1

74,8

Cordaid

86,3

83,2

Mama Cash

geen directe financiering

Geen directe financiering

De in de tabel genoemde bedragen geven de bestedingen (x mln. EUR) aan de betreffende organisaties weer. Deze bestedingen bestrijken de hele BuHA-OS begroting. Hierbij dient nadrukkelijk te worden opgemerkt dat het voor zowel 2013 als 2014 een raming betreft. Aan Mama Cash staat voor 2013 en 2014 geen directe financiering gepland.

Nr. 8

Vraag

Aan welke landen verstrekt de EU in 2013 en 2014 ontwikkelingshulp en om welke bedragen gaat het precies (gaarne per onderdeel uitgesplitst)?

Antwoord

De EU publiceert elk jaar een rapport over de ontwikkelingshulp die het jaar ervoor door de EU is gegeven. U kunt deze rapporten terugvinden op de website van de Commissie (http://ec.europa.eu/europeaid/multimedia/publications/publications/annual-reports/2013_en.htm ). De Commissie doet hierin uitgebreid verslag waarbij het de bedragen die uitgegeven worden specificeert per land. Er wordt momenteel gewerkt aan de programmering voor de periode 2014–2020. De financiële allocaties per land voor deze periode zijn echter nog niet bekend.

Nr. 9

Vraag

Aan welke landen verstrekt de Wereldbank in 2013 en 2014 leningen, om welke bedragen gaat het precies en door welke Wereldbankorganisaties worden deze leningen verstrekt (gaarne per onderdeel uitgesplitst)?

Antwoord

Dit overzicht bevat de verplichtingen voor het begrotingsjaar 2013. Deze loopt bij de Wereldbank van 1 juli 2013 tot 30 juni 2014. Dit overzicht is gebaseerd op informatie van de Wereldbankgroep. De cijfers voor MIGA betreffen geen leningen maar garanties, inclusief de garantieverplichtingen die voortkomen uit het Cooperative Underwriting Program van MIGA.

Bedragen in mln US dollars

Regio/land

IBRD

IDA

IFC

MIGA

Afrika

42

8.203

421

1.508

Angola

   

74

511

Benin

 

92

63

 

Burkina Faso

 

285

11

 

Botswana

   

2

 

Burundi

 

50

   

Gabon

     

7,5

Republiek Congo

   

14

 

CAR

       

Kameroen

 

158

25

 

Kaapverdië

 

19

   

Tsjaad

 

15

2

 

Comoren

 

8

   

DRC

 

532

8

 

Ivoorkust

 

60

156

625

Ethiopië

 

1.115

   

Gambia

   

2

 

Ghana

 

155

335

179

Guinea

 

30

16

 

Kenia

 

615

402

113

Lesotho

 

32

   

Liberia

 

105

26

 

Madagaskar

 

167

40

2,8

Malawi

 

200

19

 

Mali

 

140

18

 

Mauritanië

 

30

148

 

Mauritius

35

     

Mozambique

 

337

40

 

Niger

 

140

4

6,2

Nigeria

 

1.015

999

 

Rwanda

 

160

17

 

Sao Tomé en Principe

 

6

   

Senegal

 

160

21

 

Seychellen

7

     

Sierra Leone

   

2

1,8

Zuid-Soedan

 

71

   

Tanzania

 

606

53

 

Togo

 

14

9

 

Oeganda

 

262

42

5,2

Zambia

 

155

1

57

Zuid-Afrika

   

402

 

Oost-Azië en Pacific

3.661

2.586

85

167

Cambodja

   

16

 

China

1.540

 

1.050

 

Indonesië

1.721

 

125

 

Kiribati

 

1

   

Lao PDR

 

741

8

 

Marshall eilanden

 

3

   

Mongolië

   

95

 

Myanmar

 

520

2

 

Papoea Nieuw Guinea

 

7

73

 

Filipijnen

400

 

95

 

Thailand

   

226

 

Tonga

 

2

   

Vietnam

 

1.982

805

167

Europa en Centraal Azië

4.591

729

2.166

536

Albanië

40

 

62

 

Armenië

75

47

33

 

Azerbeidzjaan

297

 

44

 

Wit-Rusland

90

 

80

 

Bosnië-Herzegovina

 

34

33

 

Bulgarije

   

94

 

Kroatië

344

 

94

 

Georgië

70

155

73

1,7

Kazachstan

103

 

146

 

Kosovo

 

4

6

 

Kirgizië

 

37

1

 

Macedonië

252

 

7

 

Moldavië

 

80

32

6

Oekraïne

460

 

300

142

Polen

1.308

     

Roemenië

92

 

160

 

Russische Federatie

60

 

819

 

Servië

100

 

151

321

Slovenië

   

30

 

Tajikistan

 

56

   

Turkije

1.301

   

65

Oezbekistan

 

315

1

 

Latijns Amerika & Cariben

4.769

435

144

66

Antiqua en Barbuda

10

     

Argentinië

   

121

 

Belize

   

2

 

Bolivia

 

74

12

 

Brazilië

3.076

 

1.467

 

Colombia

600

 

150

 

Costa Rica

200

 

84

 

Chili

   

124

 

Dominicaanse republiek

   

84

 

Ecuador

   

25

 

El Salvador

   

19

23

Guatemala

200

 

173

 

Guyana

   

6

 

Haïti

 

235

13

 

Honduras

 

75

179

 

Jamaica

   

8

 

Mexico

50

 

1.328

 

Nicaragua

 

51

68

43

Panama

100

 

124

 

Paraguay

   

117

 

Peru

125

 

189

 

Suriname

   

1

 

Uruguay

408

 

113

 

Midden-Oosten en Noord-Afrika

1.809

249

200

173

Djibouti

 

13

   

Egypte

585

 

215

150

Irak

   

112

 

Jordanië

70

 

58

13

Libanon

60

 

507

 

Libië

     

9,8

Marokko

593

 

82

 

Oman

   

93

 

Tunesië

500

 

11

 

Turkije

   

985

 

Jemen

 

236

   

West bank en Gaza

   

15

 

Zuid-Azië

378

4.096

2.042

325

Afghanistan

 

168

66

1,2

Bangladesh

 

1.567

573

251

Bhutan

 

45

30

 

India

378

948

943

 

Maldiven

 

10

   

Nepal

 

316

22

 

Pakistan

 

744

345

72

Sri-Lanka

 

200

61

 

Nr. 10

Vraag

Is het jaarlijkse bedrag dat Nederland besteedt aan de Wereldbank gebonden aan een bepaald percentage? Zo ja, om welk percentage gaat het?

Antwoord

Nee.

Nr. 11

Vraag

Is het jaarlijkse bedrag dat Nederland besteedt aan de EU voor ontwikkelingshulp gebonden aan een bepaald percentage? Zo ja, om welk percentage gaat het?

Antwoord

Nederland draagt op twee manieren bij aan EU ontwikkelingshulp. Ten eerste via Categorie IV van de EU-begroting (Extern Beleid). Hieronder vallen verschillende instrumenten, waaronder het Instrument voor Ontwikkelingssamenwerking (DCI); Europees Nabuurschapsinstrument (ENI); Instrument voor pre-toetredingssteun (IPA); Stabiliteitsinstrument (IfS); Europees instrument voor democratie en mensenrechten (EIDHR) en het nieuwe Partnerschapsinstrument (PI). Hiervoor geldt dat Nederland hetzelfde percentage bijdraagt als aan de rest van de EU begroting: circa 5 procent.

Nederland draagt daarnaast bij aan het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) dat buiten de EU-begroting valt. De bijdrage van Nederland aan het EOF bedraagt voor de periode 2008–2013 4,85 procent en voor de komende (2014–2020) begrotingscyclus 4,78 procent. Dit percentage is vastgelegd in het Intern Akkoord voor het elfde EOF dat het Parlement ter ratificatie zal toegaan.

Nr. 12

Vraag

Hoeveel Official Development Assistance (ODA) gaat er dit jaar, in 2014, 2015, 2016 en 2017 naar klimaat en milieu (gaarne per onderdeel uitgesplitst).

Antwoord

Dit jaar verwacht ik conform de Nederlandse toezegging tijdens de klimaattop in Doha (2012) EUR 200 mln. aan klimaatuitgaven te realiseren. Deze uitgaven bestaan uit uitgaven voor hernieuwbare energie, tegengaan van ontbossing en illegale houtkap, bijdragen aan relevante klimaatfondsen zoals het Least Developed Country Fund (LCDF) en uitgaven die gedaan worden binnen de speerpunten en ook relevant zijn voor klimaat. Bij de verantwoording over 2013 kan ik een meer gedetailleerde uitsplitsing geven. Voor 2014 is een uitsplitsing van de klimaatuitgaven opgenomen in bijlage acht bij de HGIS nota (pagina 37). Zoals aangekondigd in de nota «Wat de wereld verdient» wordt het budget voor het dwarsdoorsnijdende thema milieu afgebouwd. Over de milieu uitgaven wordt daarom per 2013 niet meer separaat gerapporteerd.

Het gedetailleerd meerjarig begroten van de klimaatuitgaven is nog niet mogelijk. Er is nog te veel onduidelijkheid over de omvang van de klimaatuitgaven en de wijze waarop verschillende bronnen (inclusief private stromen) meegerekend kunnen worden. De uiteindelijke hoogte en invulling hangt mede af van de onderhandelingen in VN verband en verdeling van de financiële lasten binnen de EU en tussen de EU en andere ontwikkelde landen. Dat neemt niet weg dat ik mijn beleid op dit terrein de komende jaren verder invulling zal geven. Essentiële onderdelen daarvan zijn het betrekken en inzichtelijk maken van de private bijdragen, het vergroten van klimaatuitgaven van bestaande internationale fondsen en ontwikkelingsbanken en het invullen van de beoogde synergie tussen de inzet op de speerpunten water en voedselzekerheid en klimaat.

Nr. 13

Vraag

Welke exacte bedragen zijn er aan welke organisaties in 2013 door Nederland toegekend?

Antwoord

Tot 8-10-2013 zijn in 2013 aan 613 organisaties bedragen toegekend door de Minister van BHOS voor nieuwe activiteiten. In bijgevoegd overzicht zowel de exacte toegekende bedragen als de organisaties.1 Het overzicht is gebaseerd op de Open Data Ontwikkelingssamenwerking die beschikbaar zijn op http://www.rijksoverheid.nl/opendata/ontwikkelingssamenwerking .

Nr. 14, 15, 16

Vraag 14

Aan welke organisaties verstrekken de in de vorige vraag genoemde organisaties subsidie. Wat is de hoogte van de verstrekte subsidies? Welke specifieke doelen uit de aanvraag zijn gehonoreerd en waarom?

Vraag 15

Welk deel van de toegekende subsidies gaat naar andere donoren? Zijn deze gelden geoormerkt en zo ja, waarvoor? Hoeveel van deze gelden worden door andere overheden aan derde partijen middels subsidie verstrekt?

Vraag 16

Voor welke tijdsspanne zijn/worden er juridische verplichtingen aangegaan met betrekking tot subsidieverstrekkingen zoals bedoeld in de vorige 2 vragen?

Antwoord

Het ministerie legt in de regel niet aan organisaties op dat (een deel van) de verleende subsidie/bijdrage aan derde organisaties moet worden verstrekt. Het ministerie stuurt hier in beginsel niet op. Om die reden kan de Minister hierover geen verantwoording afleggen. In de bijdrage-overeenkomst of subsidiebeschikking legt de Minister wel vast binnen welke kaders de bijdrage of subsidie besteed moet worden. Organisaties die een bijdrage of subsidie van het ministerie ontvangen leggen verantwoording aan de Minister af over de besteding van de bijdrage of subsidie. Dit geschiedt achteraf. Voor bijdragen verstrekt in 2013 zal dit normaliter in 2014 gebeuren.

Nr. 17

Vraag

Welke controlemethodiek gebruikt het ministerie aangaande het behalen van doelen? Hoe en hoe vaak vinden evaluaties plaats?

Antwoord

Het ministerie voert met regelmaat evaluaties uit om de doelmatigheid en doeltreffendheid van het beleid te onderzoeken. Deze evaluaties maken onderdeel uit van de beleidscyclus waarin planning, monitoring en evaluatie in samenhang met elkaar worden bezien. De evaluaties hebben zowel een verantwoordingsfunctie richting parlement en samenleving als een (interne) leerfunctie. De meerjarige evaluatieprogrammering van het ministerie vormt onderdeel van de memorie van toelichting en wordt ieder jaar in overleg met het parlement vastgesteld.

Het ministerie heeft een speciale evaluatiedienst – de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie IOB – die effectenonderzoek en beleidsdoorlichtingen uitvoert. Dit betreft zowel het terrein van de buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking (inclusief de bredere HGIS uitgaven) als het buitenlandse beleid. In 2012 werd een tiental IOB-evaluaties (waaronder 4 brede beleidsdoorlichtingen) aan het parlement aangeboden, elk voorzien van een beleidsreactie van de verantwoordelijke Minister. De onafhankelijke werkwijze van IOB is beschreven in de notitie Evaluatiebeleid en richtlijnen voor evaluaties.2 Naast IOB kunnen ook beleidsdirecties evaluaties (laten) uitvoeren. De evaluatieprogrammering in de memorie van toelichting omvat een precieze lijst van voorgenomen en afgeronde evaluaties van het ministerie.

Het wettelijke kader bepaalt mede de frequentie van de evaluaties. De Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE 2012) schrijft op basis van de Comptabiliteitswet van 2001 voor dat al het beleid onder de beleidsartikelen eens in de vier tot zeven jaar wordt geëvalueerd in de vorm van een beleidsdoorlichting. De beleidsdoorlichtingen worden zoveel mogelijk gebaseerd op voorafgaand effectenonderzoek.

Nr. 18

Vraag

Welke functie binnen het ministerie beslist uiteindelijk over de toekenning van een subsidie en hoe ziet het traject voor toekenning van een subsidie eruit?

Antwoord

Besluiten over subsidieaanvragen worden voor de Minister genomen door functionarissen die daartoe volgens het Algemeen Organisatiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken 1996 en de Regeling mandaat, volmacht en machtiging BZ 2004 bevoegd zijn. Dit komt neer op functionarissen aan wie een subsidiebudget ter beschikking is gesteld (de «budgethouder»): directeuren en Chefs de Poste.

Voorafgaande aan een subsidieverlening publiceert de Minister over het algemeen een subsidiebeleidskader in de Staatscourant. In dit kader staat voor welke activiteiten en doelen subsidie wordt verleend, door welke organisaties subsidie kan worden aangevraagd en aan welke criteria de subsidieaanvraag moet voldoen. Na ontvangst van de subsidieaanvraag wordt deze getoetst aan de criteria die gesteld zijn in het subsidiebeleidskader. Na de toetsing volgt afhankelijk van de uitkomst van de toetsing een beschikking tot subsidieverlening, waarin ook de verplichtingen van de subsidieaanvrager en van de Minister zijn vastgelegd, of volgt afwijzing van de aanvraag. Subsidieaanvragers hebben het recht tegen het besluit van de Minister bezwaar of beroep aan te tekenen.

Nr. 19, 20

Vraag 19

Welke subsidies lopen in 2013 af en worden niet meer geprolongeerd en waarom?

Vraag 20

Welke subsidies lopen in 2013 af en worden wel geprolongeerd en waarom?

Antwoord

Voor de subsidieregelingen Package4Growth, Programma Samenwerking Opkomende Markten, Presidentsprogramma, Government2government (G2G), 2g@there en Private sector investeringsprogramma geldt dat 2013 het laatste jaar is waarin voor het laatst verplichtingen kunnen worden aangegaan.

Bron: bijlage 3 subsidieoverzicht bij de begroting 2014 voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.

  • Package4Growth: wordt niet geprolongeerd. Is onderdeel geworden van Finance International Business (FIB). FIB (Finance for International Business) zal voor de landen waar het Dutch Good Growth Fund (DGGF) voor open staat, worden stopgezet. Voor landen die niet in de DGGF landenlijst zijn opgenomen, zoals China en Brazilië, zal FIB blijven voortbestaan.

  • Programma Samenwerking Opkomende Markten, Presidentsprogramma, Government2government: wordt niet geprolongeerd. G2G is onderdeel geworden van de PIB- (Partners for International Business) en SIB-aanpak (Starters International Business).

  • 2g@there: wordt niet geprolongeerd. De evaluatie uitkomsten zijn meegenomen in het nieuwe instrument PIB.

  • Private sector investeringsprogramma (PSI): In het kader van stroomlijning instrumentarium in relatie tot het DGGF wordt PSI in 2014 als apart programma stopgezet.

Nr. 21

Vraag

Welke maatregelen zijn en worden er binnen het ministerie genomen met betrekking tot verduurzaming en klimaat? Wat zijn de kosten van deze maatregelen?

Antwoord

Verduurzaming en klimaat maken als beleidsthema’s onderdeel uit van de meerjaren strategische planning van ministerie en ambassades. Ze worden vervolgens vertaald naar resultaat gerichte plannen. Daarbij zijn diverse ondersteuningsmechanismen in het leven geroepen. De Dutch Sustainability Unit adviseert het departement en de posten op het gebied van duurzaamheid, klimaat en gender (ongeveer Euro 100.000 per jaar). Vanuit het World Resources Institute is een deskundige gedetacheerd bij de Nederlandse ambassade in Kampala, die de posten in de regio adviseert bij het integreren van duurzaamheid en klimaat in de bilaterale programma’s (voor Buitenlandse Zaken ongeveer EURO 50.000 per jaar).

Bij investeringen die binnen de programma’s voor duurzame energie, het tegengaan van ontbossing, water en voedselzekerheid worden gedaan zijn duurzaamheid en klimaat belangrijke criteria. Op het gebied van drinkwater en sanitatie wordt in de overeenkomsten met uitvoerende organisaties bijvoorbeeld een zogenaamde sustainability clause opgenomen, waarin de betrokken organisatie toezegt dat de gerealiseerde voorzieningen na oplevering nog functioneren.

Financiële, institutionele, economische, technische en sociale duurzaamheid (FIETS) ligt aan de basis van investeringen in de watersector. Ook wordt het MVO-kader gebruikt om verduurzaming en klimaat te bevorderen in de programma uitvoering.

Voor duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen, het tegengaan van klimaatverandering en het vergroten van de weerbaarheid van de bevolking tegen onafwendbare klimaatverandering in ontwikkelingslanden is in 2014 ruim Euro 108 miljoen beschikbaar (artikel 2.3 van de begroting BHOS). Naast klimaatuitgaven onder artikel 2.3 wordt klimaat tevens geïntegreerd in gerelateerde thema’s zoals water en voedselzekerheid. Nederland beoogt in 2014 uiteindelijk EUR 340 mln. te kunnen rapporteren als klimaatfinanciering in ontwikkelingslanden (zie tabel in bijlage 8 bij de HGIS-nota met een uitsplitsing naar begrotingsartikel, p.37).

Nr. 22, 26

Vraag 22

In de HGIS-nota geeft u aan dat het nog niet duidelijk is in welke mate er sprake zal zijn van een ODA-component conform de OESO/DAC-definities voor o.a. het Dutch Good Growth Fund. Pleit Nederland er in de OESO/DAC voor om de afspraak uit 2001 dat ontwikkelingshulp ongebonden moet zijn, terug te draaien omdat Nederland via het Dutch Good Growth Fund (DGGF) nu zelf ontwikkelingshulp deels exclusief via het eigen bedrijfsleven van het donorland beschikbaar maakt?

Vraag 26

In welke gevallen is het nog niet duidelijk in welke mate er bij het DGGF sprake zal zijn van een ODA-component conform de OESO/DAC definities? Waarom is dit nog onduidelijk?

Antwoord

De fondsbeheerders krijgen verschillende instrumenten tot hun beschikking (meerdere leningvarianten, aandelenparticipaties, garanties), sommige van deze instrumenten kwalificeren wel als ODA, andere niet, het is niet op voorhand aan te geven hoe de uiteindelijke verdeling zal uitvallen. Hier ontstaat gedurende de looptijd van het DGGF meer duidelijkheid over.

Nederland pleit voor modernisering van de ODA-definitie. Binnenkort stuur ik een kabinetsreactie naar Uw Kamer op het Interdepartementaal Beleidsonderzoek ODA, die hierop ingaat. Belangrijker dan de vraag of iets «gebonden hulp» is, is de vraag of het ontwikkelingsrelevant is. Daar zet het kabinet op in bij het DGGF.

Nr. 23

Vraag

Welke specifieke concessionele voorwaarden zijn verbonden aan financiering uit het DGGF?

Antwoord

Een belangrijke voorwaarde voor gebruikmaking van DGGF-middelen is dat deze niet marktverstorend mag werken. Met andere woorden, de inzet van het DGGF moet additioneel zijn aan hetgeen marktpartijen bieden. Om Nederlandse bedrijven en investeringsfondsen te stimuleren te gaan investeren op markten waar geen reguliere, commerciële financiering voorhanden is, gaat het DGGF onder meer concessionele financieringsmogelijkheden aanbieden. De concessionaliteit kan daarbij verschillende vormen aannemen, zoals lagere rente en langere looptijd bij leningen en opvang eerste verliezen bij aandelenparticipaties. Een belangrijke voorwaarde bij toepassing van concessionele financiering is dat de mate van concessionaliteit dusdanig is dat de (nominale) revolverendheid van het fonds als geheel geen gevaar loopt.

Nr. 24

Vraag

Is er in het recente verleden budget besteed of in de toekomst gereserveerd voor een verdediging of schikking door Nederland inzake een Investeringsbeschermingsovereenkomst (IBO)-aanklacht?

Antwoord

Nee, tot op heden is er nog nooit een aanklacht tegen de Nederlandse overheid geweest inzake een IBO. Er is voorts ook geen budget gereserveerd voor een eventuele verdediging of schikking.

Nr. 25

Vraag

In hoeverre zijn de middelen voor Ontwikkelingssamenwerking (Official Development Assistance, ODA) in 2013 uitgeput?

Antwoord

Het kabinet wenst in 2013 0,67% van het BNP aan ODA te besteden. De verwachting is dat dit streven wordt behaald, de realisatie is echter nog niet bekend omdat wij ons nog in het uitvoeringsjaar bevinden.

Nr. 27

Vraag

In welke gevallen is het nog niet duidelijk in welke mate er bij het BIV sprake zal zijn van een ODA component conform de OESO/DAC definities? Waarom is dit nog onduidelijk?

Antwoord

Uit het Budget Internationale Veiligheid kunnen zowel ODA en non-ODA als militaire en civiele activiteiten worden gefinancierd. Het uitgangspunt is dat activiteiten ontwikkelingsrelevant zijn en bijdragen aan het oplossen van de problemen in een land of regio. Vooraf wordt geen vaste onderverdeling tussen ODA en non-ODA gemaakt binnen het budget om voldoende flexibel te kunnen inspelen op nieuwe ontwikkelingen en behoeften.

Nr. 28

Vraag

Zal de eventuele onderuitputting van het Mensenrechtenfonds voor 2013 worden overgeheveld naar 2014? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Nee. Overigens wordt verwacht dat het Mensenrechtenfonds in 2013 volledig wordt uitgeput.

Nr. 29

Vraag

Waarom stijgen de kosten voor het artikel «Opsporing en vervolging/technische assistentie drugsbestrijding Suriname (33.03.39)» van 49 naar 200 miljoen tussen 2012 en 2013/2014?

Antwoord

De kosten stijgen niet van € 49 naar 200 miljoen. Voor 2012 was € 200.000,– voor dit artikel begroot, waarvan € 49.000,– is uitgegeven. Voor 2013 en 2014 is wederom € 200.000,– begroot.

Nr. 30, 33

Vraag 30

Waarom verdubbelt het bedrag voor begrotingspost 2.03 in twee jaar tijd?

Vraag 33

Waarom stijgt het budget voor «Bevordering van ontwapening en wapenbeheersing, bestrijding van proliferatie van massavernietigingswapens en het uitvoeren van een transparant en verantwoord wapenexportbeleid»? Welke uitgaven werden gedaan/zijn begroot?

Antwoord

Het budget voor artikel 2.3: «Bevordering van ontwapening en wapenbeheersing, bestrijding van proliferatie van massavernietigingswapens en het uitvoeren van een transparant en verantwoord wapenexportbeleid» stijgt in 2014 ten opzichte van 2013 vooral vanwege een reservering voor de kosten van de Nuclear Security Summit in maart 2014.

Nr. 31

Vraag

Welke contributies worden betaald uit het BIV?

Antwoord

De contributies binnen het cluster crisisbeheersingsoperaties binnen het BIV zijn contributies van Nederland aan de NAVO en EU die gebruikt worden voor operaties van deze organisaties. Dit betreft bijdrage aan de exploitatiekosten en niet de investeringskosten van crisisbeheersingsmissies. Dit zijn bijdragen die volgens een verdeelsleutel per lidstaat worden berekend en die in voorgaande jaren lastens de HGIS-voorziening crisisbeheersingsoperaties kwamen.

Nr. 32

Vraag

Waarom stijgt het budget voor «Goede internationale samenwerking ter bevordering van de eigen en bondgenootschappelijke veiligheid» tussen 2012 en 2013? Waar wordt dit extra budget aan besteed?

Antwoord

Er is geen sprake van een stijging van het budget voor artikel 02.01: «Goede internationale samenwerking ter bevordering van de eigen en bondgenootschappelijke veiligheid» tussen 2012 en 2013. Het verschil in het budget tussen 2013 en 2014 wordt veroorzaakt door fluctueringen in de ramingen voor de nieuwbouw van het NAVO hoofdkwartier. Fluctueringen in de jaarlijkse raming worden veroorzaakt door het bouwproces zelf en niet door kostenoverschrijdingen: de totale bijdrage van Nederland aan de bouw van het nieuwe hoofdkwartier bedraagt € 40 miljoen tot en met de einddatum in 2017.

Nr. 34

Vraag

Waarom daalt het budget voor «Rechtsstaatontwikkeling, wederopbouw, vredesopbouw, versterkte legitimiteit van democratische structuren en tegengaan van corruptie»? Welke uitgaven worden niet meer gedaan in 2013–2014?

Antwoord

De daling van dit budget is het gevolg van de algemene korting op ontwikkelingssamenwerking. Er is slechts in beperkte mate gekort op lopende activiteiten. De vermindering in 2013 wordt grotendeels gerealiseerd door het niet aangaan van nieuwe verplichtingen. Slechts in het geval van het Afghanistan Reconstruction Trust Fund, zal de voorgenomen bijdrage van EUR 25 miljoen worden teruggebracht tot EUR 18,2 miljoen.

Ook voor 2014 geldt dat er in principe niet gekort wordt op lopende activiteiten. Omdat de korting op de begroting van OS al werd aangekondigd in het regeerakkoord is prudent omgegaan met het aangaan van nieuwe verplichtingen.

Nr. 35, 40

Vraag 35

Waarom valt de «Beveiliging van diplomaten en ambassades» onder de post «crisisbeheersingsoperaties»? Waarom komen deze kosten niet ten laste van de begroting BZ?

Vraag 40

Waarom valt de beveiliging van ambassades en diplomaten onder het BIV? Wat is daar ontwikkelingsrelevant aan?

Antwoord

De beveiliging van diplomaten op hoog-risico posten door de BSB is een voorwaarde om in fragiele staten invulling te geven aan de geïntegreerde benadering en zowel de defensie, diplomatieke en ontwikkelingssamenwerkingsinzet in deze landen goed ten uitvoer te brengen. Op dit moment maken de beveiligingskosten voor militairen in missies al onderdeel uit van de middelen voor crisisbeheersingsoperaties die uit het BIV zullen worden gefinancierd. Daarom is besloten om de beveiliging van diplomaten en ambassades in een beperkt aantal zeer fragiele staten ook uit het BIV te financieren.

Nr. 36

Vraag

Kan nader worden geduid waar het reeds juridisch verplichte gedeelte van het BIV aan uitgegeven zal worden?

Antwoord

Op dit moment vindt er nog overleg plaats over de invulling van Budget Internationale Veiligheid. Een relatief klein deel van de activiteiten in het BIV is een juridische verplichting. Daarentegen is een veel groter deel van het BIV een bestuurlijke verplichting of gebaseerd op een politieke toezegging. Daarnaast zijn in de begroting van het BIV ramingen opgenomen van geplande of voorziene activiteiten.

Nr. 37

Vraag

Welke contributies aan crisisbeheersingsoperaties vallen onder de noemer «nieuw»?

Antwoord

De contributies binnen het cluster crisisbeheersingsoperaties binnen het BIV zijn contributies van Nederland aan de NAVO en EU die gebruikt worden voor operaties van deze organisaties. Dit zijn bijdragen die volgens een verdeelsleutel per lidstaat worden berekend en die in voorgaande jaren lastens de HGIS-voorziening crisisbeheersingsoperaties kwamen.

Nr. 38, 42

Vraag 38

Aan het bestrijden van grensoverschrijdende criminaliteit wordt een klein bedrag uitgegeven van EUR 8 miljoen. Is dit voldoende om de doelstellingen op dit terrein te halen?

Vraag 42

Waarom staat er bij de financiering van grensoverschrijdende criminaliteit (VPDs) p.m. vanaf 2015?

Antwoord

Het bedrag van EUR 8,1 miljoen dat nu is opgenomen bij het cluster grensoverschrijdende criminaliteit is ter dekking van de kosten van de VPD’s. Op dit moment wordt de beleidsmatige invulling van deze categorie binnen het BIV verder uitgewerkt. Daarbij wordt rekening gehouden met bestaande activiteiten op dit vlak, waaronder diverse bijdragen aan UNODC programma’s. Zodra dit proces is afgerond wordt bezien of dit bedrag moet worden aangepast. Over de te financieren activiteiten onder het cluster grensoverschrijdende criminaliteit in 2015 vindt nog nadere besluitvorming plaats.

Nr. 39

Vraag

Welk deel binnen de begrote posten binnen het BIV vielen tot en met het begrotingsjaar 2013 nog onder de begroting van BZ respectievelijk OS en zijn nu ondergebracht in het BIV? Hoe verhoudt zich dit tot de uitgaven die voorheen onder de begroting Defensie vielen, respectievelijk de HGIS-voorziening crisisbeheersingsoperaties?

Antwoord

In algemene zin kan worden gesteld dat de posten «beveiliging diplomaten en ambassades» en «veiligheidssectorhervormingen en vredesopbouw» voorheen op de begroting van Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking stonden. Overigens werden en worden uit deze posten ook activiteiten van Defensie gefinancierd.

Nr. 41

Vraag

Valt een eventuele verlenging van de Patriot-missie in Turkije onder de criteria voor financiering vanuit het BIV? Waarom wel/niet?

Antwoord

De huidige Patriotmissie wordt niet uit het BIV gefinancierd. Bij een toekomstig verlengingsverzoek moet uit de contextanalyse blijken dat de missie in een 3D benadering – veiligheid, ontwikkeling en diplomatie – is ingebed.

Nr. 43

Vraag

Wat is de consequentie van het instellen van het BIV voor de reguliere defensiebegroting, gegeven de taakstelling uit het regeerakkoord op defensie van EUR 205 miljoen en de overheveling van de HGIS-voorziening voor de uitvoering van crisisbeheersingsoperaties naar het BIV? Met welk bedrag wordt het defensiebudget per saldo verlaagd?

Antwoord

Het BIV biedt ruimte voor de financiering van activiteiten van Defensie, BH&OS, BZ en V&J. Uit het budget kunnen zowel ODA als non-ODA activiteiten, militair of civiel, worden gefinancierd. Besluiten over de Nederlandse inzet in missies en programma’s op het gebied van vrede en veiligheid worden in gezamenlijkheid genomen door de Ministers van BH&OS, Defensie en Buitenlandse Zaken.

De 250 miljoen is een samenstelling van de 190 miljoen voor crisisbeheersingsoperaties uit de HGIS en overheveling van 60 miljoen van de Defensiebegroting. Gelet op de integrale inzet van deze middelen – ook voor defensieactiviteiten – is van de facto saldering geen sprake.

Nr. 44

Vraag

Hoe verhoudt het Stabiliteitsfonds zich tot het BIV? Waarom zijn activiteiten als de opbouw van regionale vredeshandhavingscapaciteiten en veiligheidssectorhervormingen en vredesopbouw ondergebracht bij het BIV en niet bij het Stabiliteitsfonds?

Antwoord

Het BIV en Stabiliteitsfonds zullen zoveel mogelijk complementair worden ingezet. Het Stabiliteitsfonds heeft tot doel om op snelle en flexibele wijze ondersteuning te bieden aan programma’s die op het snijvlak van vrede, veiligheid en ontwikkeling liggen en op korte termijn een katalytisch effect hebben. Het Stabiliteitsfonds onderscheidt zich van andere vormen van financiering door een grote mate van flexibiliteit en biedt zo ruimte om bij onverwachte crisissituaties snel te handelen.

Nr. 45

Vraag

Welk deel van de bestedingen voor bestaande en nieuwe crisisbeheersingsoperaties zal naar verwachting vanwege de 3D benadering onder andere bestedingscategorieën vallen? Op basis van welke criteria vallen bestedingen onder het BIV?

Antwoord

De doelstelling van het BIV is om de 3D-benadering (verder) gestalte te geven. De activiteiten die uit het BIV zullen worden gefinancierd, worden dan ook vanuit een geïntegreerde aanpak opgezet. Binnen het BIV bestaan er geen schotten tussen de verschillende bestedingscategorieën. Het is daarom mogelijk dat activiteiten uit verschillende categorieën bijdragen aan de geïntegreerde aanpak van Nederland in een bepaalde regio. Dat kan per situatie en activiteit verschillen. Alle activiteiten moeten voldoen aan de criteria zoals weergegeven in de Kamerbrief over het BIV.

Nr. 46

Vraag

Wat zijn de redenen voor afname van het budget voor »een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor internationale organisaties in Nederland»? Welke uitgaven worden niet meer gedaan?

Antwoord

Dit budget beslaat 3 terreinen, te weten bijdragen aan het Internationaal Strafhof en aan het Speciaal Tribunaal Libanon alsmede incidentele uitgaven ten behoeve van Nederland als gastland.

De belangrijkste redenen voor de geraamde verlaging is het feit dat ten behoeve van het Libanon Tribunaal een nieuwe huurovereenkomst werd uit onderhandeld die resulteerde in een veel lagere huur voor de komende jaren. Voorts is de huurbijdrage van de Staat aan het Internationaal Strafhof zoals bekend gehalveerd tot Euro 3 miljoen per jaar tot en met 2015.

Nr. 47

Vraag

Waarom valt een deel van het budget voor de post «Het inzetten van Publieksdiplomatie door het postennetwerk en Buitenlandse Zaken om het beeld van Nederland in het Buitenland te versterken en op een positief realistische manier uit te dragen» onder ODA? Waar worden de ODA gelden die onder deze post vallen aan besteed?

Antwoord

Dit betreft een toerekening voor de Adviesraad voor Internationale Vraagstukken. Deze Adviesraad behandelt ook ODA-gerelateerde vraagstukken. Een deel van de operationele kosten van de Adviesraad worden lastens dit beleidsartikel gefinancierd.

Nr. 48

Vraag

Onder welke begrotingspost staan de Netherlands Business Support Offices (NBSO’s) en welk bedrag is hiermee gemoeid?

Antwoord

De begroting voor de NBSO’s staat onder 1.02 «Versterkte Nederlandse Handels- en Investeringspositie en Economische Naamsbekendheid». Het totale bedrag dat hiermee gemoeid is bedraagt: € 6.580.000

Nr. 49

Vraag

Zal de eventuele onderuitputting van het fonds MATRA-zuid voor 2013 worden overgeheveld naar 2014? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Het beschikbare budget voor Matra-zuid zal naar verwachting in 2013 volledig worden besteed. Er is dus geen reden een deel van het budget naar 2014 over te hevelen.

Nr. 50

Vraag

Waarom worden er na 2012 geen uitgaven meer gedaan ten behoeve van «een sterke internationale concurrentiepositie»?

Antwoord

Artikel 15 van de EZ-begroting is met de overgang van Buitenlandse Handel naar BH&OS opgeheven. De budgetten van dit artikel zijn, met uitzondering van het NFIA-budget, met ingang van 2013 overgeheveld van de EZ-begroting (artikel 15) naar de Begroting BHOS (artikel 1.1 en 1.2). Het budget voor NFIA is achter gebleven bij EZ en is overgeheveld van artikel 15 naar artikel 13 van de EZ-begroting.

Nr. 51

Vraag

Kunt u aangeven welke activiteiten binnen beleidsthema 5 (artikel 01.01, 01.02 en 01.03) als ODA-budget worden aangemerkt en welke niet?

Antwoord

Nr. 52

Vraag

Valt het verlengen en heronderhandelen van IBO’s binnen dit beleidsthema? En wordt het budget hiervoor als ODA-budget aangemerkt?

Antwoord

Het heronderhandelen van Investeringsbeschermingsovereenkomsten (IBO’s) valt binnen beleidsthema 5 «Duurzame handel en investeringen». Dit betreft inzet van fte’s en hiervoor is geen programmabudget en geen ODA-budget geraamd.

Nr. 53

Vraag

Er is in 2014 minder geld voor Hiv-bestrijding, terwijl bijvoorbeeld ONE oproept tot oprekking van het budget tot EUR 90 miljoen om de vruchten te plukken van de inzet van de afgelopen jaren. Is deze korting in dat kader verantwoord?

Antwoord

De HGIS nota laat zien dat de bijdrage aan «Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten voor iedereen en een halt aan de verspreiding van HIV/aids» (artikel 3.01) licht gestegen is in de periode 2012–2014. In 2014 wordt ruim 380 miljoen gereserveerd voor SRGR inclusief HIV/aids. Nederland staat zoveel mogelijk een geïntegreerde aanpak voor, waardoor het niet mogelijk is exact aan te geven welk deel van deze middelen ingezet worden om HIV/aids te bestrijden.

Nr. 54

Vraag

De bijdrage aan Multilaterale Ontwikkelingsbanken en -fondsen laat na een tijdelijke daling in 2014 een beduidende verhoging zien (met name in de jaren 2015 en 2016). Wat is de reden voor deze stijging van het budget voor het multilaterale kanaal vanaf 2015?

Antwoord

Verplichtingen aan multilaterale ontwikkelingsbanken en -fondsen worden eens in de zoveel jaar aangegaan. Betaling van deze verplichtingen wordt vervolgens over meerdere jaren uitgesmeerd. Dit zogenaamde betalingsritme, dat in overleg met instellingen wordt bepaald, kan tussen jaren behoorlijk fluctueren, wat de daling in 2014 en de stijging in 2015 verklaart. In 2014 is er door verschillende lopende juridisch bindende verplichtingen forse druk op het ODA budget. Daarom is er voor gekozen om het betalingsritme aan IDA door kasschuiven aan te passen. Dit leidt tot lagere uitgaven aan IDA in 2014 en hogere uitgaven in 2015 (en 2016). De totale meerjarige bijdrage blijft constant.

Nr. 57

Vraag

Waarom dalen de kosten voor begrotingspost «geheim» zo sterk?

Antwoord

Op de reden(en) voor de daling van de geheime uitgaven onder artikel 05.01 kan gezien het karakter van dit artikel niet worden ingegaan.

Nr. 58

Vraag

Welk percentage van het BNP wordt in 2012, 2013 en 2014 uitgegeven aan ODA-middelen en welk percentage is in het regeerakkoord afgesproken?

Antwoord

De gevraagde percentages luiden als volgt: 2012 0,71%, 2013 0,67% en 2014 0,59%. In het regeerakkoord zijn geen percentages vastgelegd. Wel is bepaald dat de ODA-begroting wordt gekort met EUR 750 miljoen van 2014 tot en met 2016 en met EUR 1 miljard vanaf 2017. De ODA-bestandsdelen in het Dutch Good Growth Fund (DGGF) en het Budget Internationale Veiligheid (BIV) komen hier bovenop. Ook is afgesproken dat de omvang van de ODA-begroting gekoppeld blijft aan de omvang van het BNP.

Nr. 59

Vraag

Waarom is er besloten tot de intertemporele kasschuiven in het bedrijvenfonds, waardoor er in 2014 en 2015 slechts 100 miljoen aan het fonds besteed zal worden, terwijl de bedragen pas in 2016 en 2017 zullen oplopen naar respectievelijk € 250 miljoen en € 300 miljoen?

Antwoord

Zoals toegezegd tijdens het Algemeen Overleg op 23 mei 2013 over de beleidsnota «Wat de Wereld verdient» heeft het kabinet de kasraming van het Dutch Good Growth Fund (DGGF) opnieuw bezien.

De inleg in het DGGF wordt in 2014 en 2015 verlaagd. In 2016 en 2017 worden de jaarbedragen naar boven bijgesteld. Met deze vertraging/kasschuif wordt de budgetkrapte in 2014 en 2015 verlicht. Bovendien past een oplopend kasritme voor het DGGF beter bij het streven naar een zorgvuldige opbouw van het fonds.

Nr. 60

Vraag

Waarom daalt het bedrag onder 01.03 in 2014?

Antwoord

Zoals opgenomen in de nota «Wat de wereld verdient» wordt een deel van de taakstelling uit het Regeerakkoord ingevuld op private sector ontwikkeling. Daar bovenop komt een korting als gevolg van de daling van het BNP.

Nr. 61

Vraag

Wat is de terugverdientijd van de € 750 miljoen die in de periode 2014–2017 aan het revolverend fonds is toegevoegd?

Antwoord

Aan de overeenkomsten die met de fondsbeheerders gesloten worden ligt een veronderstelde terugverdientijd van tussen de vijf en tien jaar ten grondslag, variërend per DGGF onderdeel.

Nr. 62

Vraag

Welke projecten dienen in 2013, 2014, 2015, 2016 en 2017 als ondersteuning van het revolverend fonds en welke bedragen zijn hiermee gemoeid? Wat zijn de precieze percentages (gaarne per onderdeel uitgesplitst)?

Antwoord

Voor de opbouw van de investeringsportefeuille onder het DGGF komt een budget voor technische assistentie beschikbaar, dat apart gefinancierd wordt (en dus niet ten laste komt van het reguliere DGGF-budget). De invulling varieert van geval tot geval, maatwerk staat voorop. In het ene geval gaat het om projecten gericht op de doelgroep van lokale MKB-ers om deze maximaal te laten profiteren van de voorgenomen investering (scholing, managementondersteuning). In het andere geval worden marktverkenningen en pilot projecten gefinancierd om de mogelijkheden en risico’s in kaart te brengen en co-investeerders te enthousiasmeren. In totaal gaat het om ca. EUR 75 miljoen, waarvan EUR 53 miljoen als volgt is verdeeld: 34% voor spoor 1, 49% voor spoor 2 en 18% voor spoor 3. Het restant wordt achter de hand gehouden.

Nr. 63, 70

Vraag 63

Welke sancties zal Nederland treffen als de leningen uit het revolverend fonds niet worden terugbetaald?

Vraag 70

Wanneer zal er precies overgegaan worden tot een korting of stopzetting van de DGGF-bijdrage in het geval van schendingen? Verschilt dit per uitvoerder?

Antwoord

Elke bijdrage uit het DGGF is gebaseerd op een civielrechtelijke overeenkomst. Indien de voorwaarden uit de overeenkomst niet worden nagekomen (in geval van bijvoorbeeld een wanbetaling), dan zal een rechtsvordering worden ingesteld, waarbij kan worden gedacht aan (het afdwingen van) nakoming en reële executie. Dit geldt voor elk van de drie sporen.

Nr. 64, 68

Vraag 64

Hoe wordt het geld uit het revolverend fonds in 2014, 2015, 2016 en 2017 precies verdeeld over de drie uitvoerders ervan? Welke percentages horen hierbij (gaarne per onderdeel uitgesplitst)?

Vraag 68

Hoeveel bedraagt de technische assistentie van het revolverend fonds in totaal? Gaat het hier om ODA? Zo ja, hoeveel bedraagt dit?

Antwoord

Voor de uitvoering van het DGGF wordt een investeringskapitaal van in totaal EUR 750 miljoen beschikbaar gesteld. In onderstaande tabel is het kasritme van het fonds over de periode 2014–2017 opgenomen.

Tabel 1: Kasritme van het DGGF in miljoenen EUR

Jaar

2014

2015

2016

2017

Totaal

Investeringskapitaal

100

100

250

300

750

Er komt per onderdeel (en dus per uitvoerder) van het fonds EUR 175 miljoen beschikbaar. De resterende EUR 225 miljoen wordt apart op de begroting gehouden. Een deel van dit bedrag zal op basis van een midterm review worden toegekend aan de fondsmanagers. Het restant wordt aangehouden als begrotingsreserve, naar rato van afgegeven garanties.

Tabel 2 Verdeling van het DGGF over de drie onderdelen voor 2014–2017 in miljoenen EUR

1.

Financiering NL MKB dat wil investeren in lage- en middeninkomenslanden

Fondsmanager: AgentschapNL

175 (23%)

2.

Financiering MKB in lage- en middeninkomenslanden

Fondsmanager: nog te bepalen

175 (23%)

3.

Financiering NL MKB dat wil exporteren naar lage- en middeninkomenslanden

Fondsmanager: Atradius Dutch State Business

175 (23%)

Flexibel inzetbaar over de drie onderdelen (te bepalen na midterm review) + verplichte begrotingsreserve naar rato van afgegeven garanties

225 (30%)

Totaal

750

Naast het investeringskapitaal van EUR 750 miljoen komt er maximaal EUR 75 miljoen beschikbaar voor technische assistentie. Dit bedrag is rechtstreeks gerelateerd aan het investeringskapitaal en wordt grotendeels ter beschikking gesteld aan de fondsmanagers. Het wordt gefinancierd uit de ruimte, die op de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking ontstaat door stroomlijning van het bestaande bedrijfsleveninstrumentarium. Achteraf zal worden bekeken in welke mate de technische assistentie kan worden toegerekend aan ODA.

Nr. 65

Vraag

Kunt u een overzicht geven van de set MVO criteria die gebruikt zullen worden bij het revolverend fonds.

Antwoord

Voor het beoordelen van financieringsaanvragen wordt één set van MVO-criteria gebruikt. Deze set van criteria is gebaseerd op de OESO Richtlijnen, die in lijn zijn met de UN Guiding Principles on Business and Human Rights en de ILO Core Labor Standards. Deze OESO Richtlijnen bieden bedrijven richtinggevende aanbevelingen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. De IFC Performance Standards worden gebruikt door de uitvoerder voor een eerste toetsing van financieringsaanvragen. Op basis van deze eerste toetsing wordt bekeken of een meer uitgebreide analyse nodig is om te bepalen of eventuele verbetermaatregelen noodzakelijk zijn. Een en ander hangt onder meer af van de omvang van de overheidsbijdrage, de aard van de sector en omgeving waarbinnen ondernemers opereren. Per spoor wordt dit IMVO kader verder ingevuld, in lijn met de specifieke aard van het instrument.

Er is dus geen sprake van extra regels voor het bedrijf: de administratieve lasten voor de bedrijven blijven beperkt. Zowel de toetsing als de analyse wordt door de uitvoerder gedaan, die ook de kosten draagt.

Uitgangspunten voor de bedrijven:

  • 1. Het bedrijf ondertekent een verklaring dat het bedrijf en de lokale partners bekend zijn met de OESO richtlijnen en dat daarnaar wordt gehandeld.

  • 2. Het bedrijf heeft een MVO beleid opgesteld of stelt dit op korte termijn alsnog op.

  • 3. Het bedrijf heeft een goede reputatie op het gebied van MVO en is bereid en capabel op dit gebied.

  • 4. De te financieren activiteit betreft geen activiteit of sector die op de FMO uitsluitingslijst staat (www.fmo.nl/exclusion-list ).

  • 5. De aanvraag wordt door de uitvoerder getoetst op basis van de IFC performance standards.

  • 6. De verantwoordelijkheid voor het «due diligence»-proces, zoals risicomanagement en transparantie over verbetermaatregelen, ligt bij het bedrijf.

  • 7. Voor categorie A- en B -projecten (hoog risico) wordt op basis van een uitgebreide analyse bepaald welke risico’s er zijn en welke verbetermaatregelen genomen moeten worden tijdens de uitvoering.

  • 8. Bij Financiële Intermediairs (FI’s) wordt gekeken naar het percentage van de portefeuille dat in hoog risico sectoren is geïnvesteerd. Als meer dan 15% van de portefeuille van de financiële intermediair in hoogrisicoprojecten is geïnvesteerd, wordt een uitgebreide analyse gedaan en worden verbetermaatregelen voorgesteld.

  • 9. Tijdens de uitvoering rapporteert het bedrijf over de voortgang op MVO onderwerpen.

  • 10. Uitgangspunt blijft het verbetertraject: het werken in lage- en middeninkomenslanden (en opkomende markten) impliceert dat de omstandigheden niet perfect zijn. Doelstelling is om, door activiteiten te ondernemen, de situatie te verbeteren. Het bedrijf dient gedurende de uitvoering van het project toe te werken naar conformiteit met de OESO richtlijnen en IFC Performance Standards.

Nr. 66

Vraag

Wanneer wordt bekend welke intermediairs en fondsmanager gekozen zijn voor de ondersteuning van directe investeringen in het Midden- en Kleinbedrijf (MKB) in lage- en middeninkomenslanden? Zal de Kamer hierover bericht worden?

Antwoord

Voor de werving van een fondsmanager voor onderdeel 2 van het DGGF is inmiddels een aanbestedingsprocedure gestart. Deze procedure kent verschillende wettelijk voorgeschreven stappen en kan naar verwachting in het tweede kwartaal van 2014 worden afgerond. Op dat moment kan ook de overeenkomst met de geselecteerde fondsmanager worden getekend.

De fondsmanager gaat in de komende jaren actief participeren in bestaande en nieuw op te richten investeringsfondsen. De Kamer wordt over deze participaties geïnformeerd via de reguliere DGGF-rapportages.

Nr. 67

Vraag

Gaat de aparte programmaeenheid binnen het Ministerie van Buitenlandse Zaken extra kosten? Zo ja, om welk bedrag gaat het en hoe wordt dit gefinancierd?

Antwoord

Nee, de aparte programmaeenheid gaat geen extra geld kosten. Alle kosten worden gefinancierd uit de reguliere bedrijfsvoeringsbudgetten en personeelskosten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Nr. 69

Vraag

Hoe zullen de uitvoerders van het revolverend fonds worden gecontroleerd? Op welke wijze kan nagegaan worden of de toetsing en analyse op een juiste wijze zijn uitgevoerd?

Antwoord

De programmaeenheid binnen het Ministerie van Buitenlandse Zaken stuurt de fondsmanagers aan. Dit gebeurt op basis van een vooraf vastgelegde, beleidsmatige en financiële kaderstelling. Periodieke rapportages van de fondsmanagers maken een strakke inhoudelijke en financiële monitoring mogelijk. De programmaeenheid is tevens verantwoordelijk voor een goede onderlinge afstemming en de totstandkoming van synergie tussen de fondsonderdelen. De communicatielijnen tussen programmavoerder en fondsmanagers zijn kort. Zo nodig wordt bijgestuurd. Eind 2015 zal een midterm review worden uitgevoerd, waarin ook naar organisatorische en uitvoeringsaspecten door de fondsmanagers wordt gekeken.

Nr. 71

Vraag

Wat waren de ontvangsten voor Ontwikkelingssamenwerking onder punt 45.21 in 2012 en wat zijn de geraamde ontvangsten voor 2013?

Antwoord

In 2012 waren de OS-ontvangsten € 25.734.000, deze ontvangsten staan opgenomen onder artikel 11.10 en maken deel uit van het grotere bedrag van € 50.400.000.

De geraamde OS-ontvangsten voor 2013 bedragen € 31.176.000.

Nr. 72

Vraag

Heeft Nederland zich dit jaar aan de norm van 0,7% van het BNP voor wat betreft de uitgaven aan ontwikkelingshulp gehouden? Zo neen, op welk percentage zijn de uitgaven uitgekomen?

Antwoord

Het kabinet streeft ernaar om in 2013 0,67% van het BNP uit te geven aan ODA (Official Development Assistance). De verwachting is dat dit percentage in 2013 wordt gerealiseerd.

Nr. 73

Vraag

Hoeveel procent van het BNP bent u in 2014 voornemens te besteden aan ontwikkelingshulp?

Antwoord

In 2014 zal 0,59% van het BNP worden uitgegeven aan ODA. Hier bovenop komen nog de ODA-bestandsdelen in het Budget Internationale Veiligheid (BIV) en het Dutch Good Growth Fund (DGGF).

Nr. 74, 76

Vraag 74

Waarom is het budget voor Burundi gestegen ten opzichte van dat van 2014 terwijl er geen geld meer is voor private sectorontwikkeling?

Vraag 76

Waarom gaat het budget onder 2.1 bij Rwanda omhoog, terwijl er geen geld meer is voor private sectorontwikkeling?

Antwoord

[Uitgaande van 2013 ipv 2014 in vraag 74]

Vanwege de grote verwevenheid tussen private sector ontwikkeling en voedselzekerheid is besloten om de twee SBEs samen te voegen onder de ene noemer «Voedselzekerheid». Het beschikbare geld voor private sectorontwikkeling is niet afgenomen. Ontwikkeling en versterking van de private sector is kern van het voedselzekerheidsbeleid.

Nr. 75

Vraag

Waarom staat punt 6.2 bij de Palestijnse Gebieden op het overzicht terwijl daar geen bedrag bij wordt genoemd?

Antwoord

Het budget voor water in de Palestijnse Gebieden is volledig toegekend onder artikel 2.2. Op het artikel 6.2 zijn geen middelen toegekend.

Nr. 77, 78, 79, 84, 85

Vraag 77

Om welke reden bent u voornemens meer ontwikkelingshulp te besteden aan Burundi dan in 2013 vooraf is begroot?

Vraag 78

Om welke reden bent u voornemens meer ontwikkelingshulp te besteden aan Jemen dan in 2013 vooraf is begroot?

Vraag 79

Om welke reden bent u voornemens meer ontwikkelingshulp te besteden aan de Palestijnse Gebieden dan in 2013 vooraf is begroot?

Vraag 84

Om welke reden bent u voornemens meer ontwikkelingshulp te besteden aan Benin dan in 2013 vooraf is begroot?

Vraag 85

Om welke reden bent u voornemens meer ontwikkelingshulp te besteden aan Ethiopië dan in 2013 vooraf is begroot?

Antwoord

Het kabinet wil meer focus aanbrengen in de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking. Omdat de hulp aan de exitlanden wordt uitgefaseerd kunnen meer middelen worden ingezet voor de partnerlanden. In de genoemde landen ziet het kabinet goede mogelijkheden om resultaten te boeken in de lijn van de Nota «Wat de Wereld Verdient».

Nr. 80

Vraag

Om welke redenen bent u voornemens om in 2014 weer ontwikkelingshulp aan Mali te besteden?

Antwoord

In de eerste plaats gaat het om het ondersteunen van een land dat vorig jaar in een gewelddadige crisis is beland. Weliswaar is na de staatsgreep van april 2012 de hulp via de centrale overheid stopgezet, maar april dit jaar heeft het kabinet middels de brief over Ontwikkelingssamenwerking in Mali (Kamerstuk 32 605, nr.122) uw Kamer geïnformeerd dat de hulp geleidelijk en onder voorwaarden (voortgang hervormingen en onderhandelingen met het noorden) weer zal worden hervat. Nederland draagt bij aan directe dienstverlening aan de bevolking en aan het terugkeren van basisdienstverlening de in de bevrijde gebieden in het noorden.

Juist nu, in een wederopbouwfase is het belangrijk dat resultaten worden geboekt op het gebied van waterbeheer/voedselzekerheid, seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) en veiligheid & rechtsorde. Voor dit laatste speerpunt is gekozen om veiligheid een belangrijker rol in het ontwikkelingsprogramma te laten spelen en zo tegemoet te komen aan de gewijzigde context.

De eerder aangegane verplichtingen in het kader van het Meerjarenplan Mali dragen bij aan het opbouwen van een toekomst voor de bevolking van Mali en zullen op basis van een nieuw partnerschap worden uitgevoerd. Op basis van geleerde lessen uit het verleden zal meer aandacht worden besteed duurzame ontwikkeling en stabiliteit in het Noorden, decentralisatie (minder werken via de centrale overheid) en veiligheid & rechtsorde.

Voor wat betreft het speerpunt veiligheid & rechtsorde zal de ambassade ondermeer inzetten op de justitieketen en politie, daarmee ook een bijdrage leverend aan de bestrijding van de corruptie en de straffeloosheid in het land.

Het kabinet wil benadrukken dat doorgaan met ontwikkelingshulp in Mali gebeurt op basis van de volgende principes: monitoring op resultaten en kwaliteit, transparante en traceerbare uitgaven, donorcoördinatie (joint programming).

De duurzaamheid van het Nederlandse Ontwikkelingsprogramma wordt daarnaast versterkt doordat Nederland met een bijdrage aan VN-vredesmissie MINUSMA helpt de situatie in Mali te stabiliseren. Stabiliteit en veiligheid zijn noodzakelijk om op sociaaleconomisch terrein voortgang te kunnen boeken.

Nr. 81

Vraag

Wat zijn de geplande non-ODA uitgaven in partnerlanden in 2014?

Antwoord

Afgezien van apparaatsuitgaven, zijn er geen geplande non-ODA uitgaven in partnerlanden in 2014. Het non-ODA handels- en investeringsinstrumentarium richt zich vooral op een brede groep opkomende landen en ontwikkelde markten (zie Kamerbrief Ondernemen op buitenlandse markten d.d. 10 oktober 2013). Wel is het zo dat sommige van deze opkomende markten ook partnerlanden zijn (overgangslanden). Daarop staat het handels- en investeringsinstrumentarium ook open.

Nr. 82

Vraag

Waarom gaat het budget voor Rwanda omhoog, terwijl de sectorale begrotingssteun is weggevallen? Waaruit bestaat de inzet op het gebied van rechtsstaatontwikkeling in Rwanda in 2014, nu de uit sectorale begrotingssteun gefinancierde bijdrage is vervallen?

Antwoord

Het budget voor het speerpunt veiligheid en rechtsorde in Rwanda was voor de jaren 2012–2015 aanvankelijk EUR 9,5 mln. Na het intrekken van de sectorale begrotingssteun en een extra bijdrage voor maatschappelijke organisaties op verzoek van de Tweede Kamer werd dit EUR 5 mln (amendementen Van Dijk en Mulder). Voor 2014 is voor het speerpunt veiligheid en rechtsorde EUR 8,7 miljoen gereserveerd.

Na het wegvallen van de sectorale begrotingssteun is de inzet op het gebied van rechtsstaatontwikkeling in Rwanda nu gericht op training en kennisuitwisseling tussen de Nederlandse en Rwandese justitiesector. Doel is de Rwandese justitiesector te versterken en het recht op een eerlijk proces in Rwanda te garanderen, steun aan het Rwandese tribunaal dat genocidairs in Rwanda vervolgt en berecht en het opzetten van Gender Based Violence units bij de Rwandese politie (via de VN). Daarnaast steunt Nederland mediahervormingen in Rwanda via een NGO, die moeten bijdragen aan een klimaat waarin media vrij kunnen opereren.

Overige middelen binnen het speerpunt worden aangewend ter ondersteuning van Rwandese NGO’s op het gebied van rechtsbijstand voor de Rwandese bevolking, landrechten (in het bijzonder voor vrouwen) en traumaverwerking en verzoening voor genocideslachtoffers en -daders.

Nr. 83

Vraag

De inzet in Mali blijft vastgesteld op de speerpunten, terwijl de fragiele statenaanpak nergens uit de cijfers blijkt. Hoe zit dat? Wordt het MJSP voor Mali aan de nieuwe situatie aangepast?

Antwoord

De post Bamako is gevraagd een Meerjaren Strategisch Plan (MJSP)voor de periode 2014–2017 op te stellen, waarbij rekening is gehouden met de nieuwe realiteit in Mali en de beleidskeuzes van de nieuwe Malinese regering.

In de OS-brief van april jl. (Kamerstuk 32 605, nr. 122, april 2013) heeft het kabinet uw Kamer geïnformeerd over de geleidelijke hervatting van de bilaterale hulp via de centrale overheid. In de praktijk zullen naast de centrale overheid, decentrale overheden, maatschappelijk middenveld en private sector ondersteund worden om de basisdienstverlening in de regio’s Mopti en Segou op de terreinen water/voedselzekerheid en gezondheidszorg/SRGR te verbeteren. Indien de veiligheid dit toelaat zullen de programma’s van deze speerpunten ook uitgerold worden naar Gao en Timboektoe.

Na de gebeurtenissen vorig jaar in Mali kan geconcludeerd worden dat de complexe problematiek vraagt om een 3-D benadering. Naast sociaaleconomische ontwikkeling, het versterken van overheidsstructuren en bevordering van het politieke proces zullen interventies op het gebied van veiligheid en rechtsorde in onderlinge samenhang worden uitgevoerd.

In het MJSP 2014–2017 wordt het dit jaar gestarte thematische programma veiligheid en rechtsorde vanaf medio 2014 een nieuw speerpunt. Het programma zal zich richten op de justitie- en veiligheidsketens die de belangen van de burger dienen, inclusief de vergroting van toegang tot recht. Nederland wil hiermee bijdragen aan de aanpak van de grondoorzaken van het conflict, structurele straffeloosheid, corruptie binnen de justititie- enveiligheidsketens, de kloof tiussen burger en staat en de gebrekkige uitvoering van de decentralisatieprocessen.

Tevens zal bezien worden of bijstelling of uitbreiding moet plaatsvinden om middels langere termijn hervormingsprogramma’s aan te sluiten bij de politiecomponent van MINUSMA en EU.

Eerder dit jaar heb ik bij de donorconferentie in Brussel van 15 mei gezien de ontwikkelingen een bijdrage van Euro 10 mln. voor 2013 toegezegd. Deze bijdrage is besteed aan het opstarten van activiteiten in het kader van veiligheid en rechtsorde (3 mln.), aan de Afrikaanse troepenmacht AFISMA (5 mln.) en aan humanitaire hulp (WFP, 2 mln.).

Voor de periode 2014–2017 is binnen het bilaterale programma, waarvoor een totaalbedrag van Euro 140 mln. is aangevraagd, voor veiligheid en rechtsorde ongeveer euro 30 mln. voorzien.

Nr. 86

Vraag

Waarom is het budget voor Ghana ineens gehalveerd?

Antwoord

Voor het grootste deel betreft dit een technische aanpassing. De budgetten voor Ghana zijn bijgesteld op basis van de verwachte uitgaven. De uitgaven in de watersector (drinkwater en sanitatie) lopen achter bij de oorspronkelijke planning. Het totaalbudget voor de watersector blijft gelijk. De tijdelijke terugval wordt gecompenseerd door hogere uitgaven vanaf 2015.

Daarnaast wordt de daling voor een klein deel veroorzaakt door de korting op het totale OS budget.

Nr. 87

Vraag

In Kenia is er dit jaar voor het eerst gebudgetteerd voor SRGR. Waar gaat deze 1.1 miljoen voor worden ingezet?

Antwoord

De Nederlandse inzet op SRGR in Kenia valt onder de bredere Nederlandse inzet binnen het Veiligheid en Rechtsorde programma: implementatie van de nieuwe grondwet van 2010. Deze grondwet geeft Keniaanse vrouwen het recht op abortus. In de praktijk durfden artsen en medisch personeel echter zonder nadere richtlijnen nog geen abortussen uit te voeren.

Nederland zet zich sinds 2012 in voor de implementatie van het abortusrecht in Kenia. Vanaf 2013 wordt deze steun ondergebracht onder de SRGR-begroting aangezien het thematisch daar thuishoort. Nederland financiert tussen 2012 en 2015 de IPAS, een internationale organisatie tegen onveilige abortus. Deze steun versterkt de nationale beleidsomgeving voor seksuele en reproductieve gezond en rechten en daarnaast de positie van de vrouw voor het opeisen van deze rechten.

Eind 2012 werd vooruitgang geboekt. Het ministerie van gezondheidszorg publiceerde toen nationale standaarden en richtlijnen voor de reductie van ziekte- en sterftecijfers door onveilige abortus. Hiermee is het recht op abortus concreter gemaakt. Al zal het nog geruime tijd duren voordat alle klinieken de richtlijnen zullen toepassen. Het beleidswerk van IPAS richt zich nu op het aanpassen van het Wetboek van Strafrecht en de wet op de gezondheidszorg.

Nr. 88

Vraag

Hoeveel transitielanden worden er maximaal opgenomen in het OS-beleid en welk ODA-bedrag is hiervoor gereserveerd?

Antwoord

Voor een drietal landen (Colombia, Vietnam, Zuid-Afrika) waar de hulprelatie overgaat in een economische relatie is onder het vorige kabinet een transitiefaciliteit opgericht. De transitiefaciliteit is een tijdelijke aanpak om de transitie van een bilaterale ontwikkelingsrelatie naar een economische relatie mogelijk te maken. Voor de transitiefaciliteit van deze drie landen is EUR 9 miljoen ODA in 2014 gereserveerd. Omdat de transitiefaciliteit medio 2015 afloopt zijn deze drie landen in «Wat de wereld verdient» als handelsrelatieland benoemd.

Nr. 89

Vraag

Waaruit bestaan de bedragen die in 2013, 2014 en 2015 nog naar Suriname gaan?

Antwoord

Deze bedragen (HGIS-nota 2014, pag. 32) bestaan uit niet-verdragsmiddelen en verdragsmiddelen. Zoals bekend zijn de verdragsmiddelen opgeschort. De niet-verdragsmiddelen zijn bestemd voor de Twinningfaciliteit Suriname-Nederland 2013–2016, de Uitvoering Garantiewet Surinaamse Pensioenen, het programma WWF-Guianas en een aantal kleine ambassadeprojecten op het gebied van milieu, goed bestuur, gender, hiv/aids en beleidsondersteuning. Deze kleine projecten eindigen in 2013.

Nr. 90

Vraag

Kan worden aangegeven welke programma’s binnen de speerpuntprogramma’s worden geïntegreerd met het klimaatbeleid?

Antwoord

Klimaatbeleid zal alle programma’s van de speerpunten in meer of mindere mate raken. Het meest duidelijk is dat het geval bij de speerpunten Water en Voedselzekerheid. Het gaat dus onder andere over drinkwater en sanitatie, waterbeheer, efficiëntieverbetering bij watergebruik in de landbouw en verbeteringen in landbouwtechnieken.

Nr. 91

Vraag

Kan worden aangegeven welk deel van de klimaatgelden bestemd is voor financiering van adaptatie en hoeveel voor mitigatie?

Antwoord

Nederland streeft naar een goede balans tussen adaptatie en mitigatie. De rapportage over klimaat vindt plaats op basis van geïmplementeerde projecten. Het kabinet kan daardoor pas achteraf cijfers geven over de exacte verdeling.

Naar boven