33 750 XVI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2014

Nr. 77 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 10 december 2013

In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestond er bij enkele fracties behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van 15 juli 2013 inzake de Voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties (Kamerstuk 33 400 XVI, nr. 156).

De op 4 oktober 2013 toegezonden vragen en opmerkingen zijn met de door de Staatssecretaris bij brief van 9 december 2013 toegezonden antwoorden hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Neppérus

Adjunct-griffier van de commissie, Sjerp

Inhoudsopgave

I.

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

II.

Reactie van de Staatssecretaris

13

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie

Melden/wet meldcode

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris over de voortgangsrapportage «Geweld in afhankelijkheidsrelaties. Deze leden hebben hierover nog wel enkele vragen en opmerkingen.

Genoemde leden zijn verheugd met het feit dat de verplichte meldcode kindermishandeling is aangepast met de verplichte kindcheck in ziekenhuizen en huisartsenposten conform de moties Kooiman en Van der Burg/Hilkens1. Kan de Staatssecretaris bevestigen of hiermee ook de door deze leden gewenste oudercheck wordt bedoeld?

Kan de Staatssecretaris aangeven welke afspraken er zijn gemaakt met de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling (AMK’s) over de samenwerking met ziekenhuizen en huisartsenposten inzake de invoering van de verplichte kindcheck? Deze leden zijn wel benieuwd hoe om wordt gegaan met ziekenhuizen en huisartsenposten die de verplichte kind- en oudercheck weigeren in te voeren.

In de meldcode is de optie toegevoegd een deskundige op het gebied van letselduiding te raadplegen bij collegiale consultatie. Wordt hierbij expliciet verwezen naar forensisch pediatrische expertise, conform de wens van de leden van de VVD-fractie? Worden forensische artsen pediatrie betrokken bij het ontwikkelen van het stroomschema?

Hoe worden de aanpassingen in de wet naar aanleiding van de moties Van der Burg/Hilkens, Van der Burg c.s.2 en Hilkens/Van der Burg3 gecommuniceerd naar alle betrokken organisaties die de meldcode al geïmplementeerd hebben?

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Inspectie Jeugdzorg (IJZ) onderzoek heeft gedaan naar de invoering van de meldcode bij de organisaties die onder haar toezicht vallen. Op welke wijze is verder onderzoek gedaan naar de invoering van de verplichte meldcode in organisatie die wel professioneel met kinderen te maken hebben, maar niet onder de Inspectie Jeugdzorg vallen, bijvoorbeeld PGB gefinancierde zorgaanbieders in de particuliere jeugdzorg?

Geldt de verplichte meldcode kindermishandeling ook voor het buitenlands aanbod van jeugdzorg? Zo ja, hoe wordt de implementatie bij dit jeugdzorgaanbod gecontroleerd?

Aanpak kindermishandeling

De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd of de aanpassing van de DBC-registratieregels om de behandeling van mishandelde kinderen te financieren een structurele oplossing voor de bekostigingsproblematiek is. Welke consequenties heeft de decentralisatie van jeugdhulp naar de gemeenten voor de financiering? Welke afspraken worden hierover gemaakt met de gemeenten?

De Staatssecretaris stelt dat het niet eenvoudig is om in kaart te brengen welke effectieve beschikbare interventies bestaan om de psychologische gevolgen van kindermishandeling te behandelen. Kan de Staatssecretaris aangeven of deze behandelingen ook beoordeeld kunnen gaan worden aan de hand van de toegezegde outcome criteria, die eind 2013 beschikbaar zullen komen? Deelt de Staatssecretaris de mening dat outcome resultaten de gemeenten kunnen helpen bij het inkopen van de juiste effectieve behandelingen, na 2015?

Implementatie aanbevelingen Commissie Samson

De leden van de VVD-fractie lezen in de brief dat de Staatssecretaris geen voorstander is van het samenvoegen van de functies pleegzorgmedewerker en gezinsvoogd. Wat betekent dit voor de gedachte achter de decentralisatie van de jeugdzorg, «één gezin, één plan, één regisseur»? Wat betekent de uiteenzetting van de voor- en nadelen van het samenvoegen van de bovengenoemde functies van de Staatssecretaris voor de gemeenten?

Genoemde leden lezen dat naar aanleiding van het onderzoek van Commissie Samson de jeugdzorgsector zijn verantwoordelijkheid neemt en een kwaliteitskader heeft ontwikkeld voor het eigen professionele handelen. Kan de Staatssecretaris beargumenteren waarom deze kwaliteitskader naar zijn mening effectief zal zijn, in plaats van enkel reden voor toename van regeldruk? Wat is het resultaat van het overleg van de Staatssecretaris met de jeugd-GGZ en jeugd-LVG over het toepassen van de «Kwaliteitskader voorkomen seksueel misbruik»? Hoe kijken deze sectoren tegen de effectiviteit van de kwaliteitskader aan?

De leden van de VVD-fractie hebben tijdens het debat over het rapport van Commissie Samson gepleit voor het inzetten voor ervaringsdeskundigen in jeugdzorginstellingen. Kan de Staatssecretaris aangeven welke stappen er zijn genomen om ervaringsdeskundigen in te zetten?

Uitvoering project «Aanpak geweld in huiselijke kring»

De leden van de VVD-fractie lezen dat op dit moment de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en Federatie Opvang het project «RegioAanpak Veilig Thuis» uitvoeren. Daarbij worden regiovisies opgesteld. Lopen deze regio’s parallel met de regionale samenwerkingsverbanden die voor de decentralisatie zijn opgegeven? Zo nee, wat betekent dit voor de uitvoering van deze regionale beleidsplannen omtrent de aanpak van geweld in huiselijke kring?

De Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen kinderen heeft geconstateerd dat bureaus jeugdzorg en jeugdzorginstellingen moeite hebben met onderkenning van mensenhandel problematiek onder slachtoffers van loverboys. Ze worden vaker voor gedragsproblematiek behandeld, in plaats van voor het slachtofferschap. De leden van de VVD-fractie hebben hier al eerder aandacht voor gevraagd. Welke acties heeft de Staatssecretaris hierop inmiddels genomen? Wat gaat de Staatssecretaris verder doen aan het feit dat bureaus jeugdzorg de problematiek onvoldoende signaleren?

De leden van de VVD-fractie delen de zorgen van de Nationaal Rapporteur dat volwassen of buitenlandse slachtoffers van loverboys wel aangemerkt kunnen worden als slachtoffers van mensenhandel terwijl minderjarige Nederlandse slachtoffers vaker in jeugdzorginstellingen voor gedragsproblematiek behandeld worden. Hoe gaat de Staatssecretaris deze discrepantie oplossen?

Daderaanpak

Ook voor de daderaanpak in het strafrecht vinden de leden van de VVD-fractie het van belang dat de mogelijkheid van letselduiding bij mogelijke gevallen van kindermishandeling scherp op het netvlies van het Openbaar Ministerie (OM) staat. Op welke wijze wordt forensisch pediatrische expertise betrokken bij de nieuwe OM-aanwijzing «geweld in afhankelijkheidsrelaties»? Hoe is de financiering vanuit de justitiekant voor deze expertise geregeld?

Genoemde leden hebben met veel belangstelling de ontwikkelingen in Rotterdam gevolgd inzake het inzetten van het tijdelijk huisverbod bij kindermishandeling. Kan de Staatssecretaris aangeven welke de resultaten zijn en wat hij met deze resultaten gaat doen? Zijn er nog meer gemeenten die gebruik maken van dit middel? Hoe worden zij betrokken bij de vervolgstappen die de Staatssecretaris gaat nemen?

Vragen en opmerkingen van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties. Genoemde leden onderschrijven het uitgangspunt van dit kabinet dat geweld in afhankelijkheidsrelaties onaanvaardbaar is en moet worden opgespoord en bestraft. Of het nu om kinderen, partners of ouderen gaat: eenieder moet zich zowel thuis als in een instelling veilig kunnen voelen.

De leden van de PvdA-fractie lezen in het rapport van de Inspectie Jeugdzorg over de invoering van de meldcode dat het nog geen gemeengoed is dat organisaties periodiek een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) van hun medewerkers vragen (bijvoorbeeld elke 3 of 4 jaar). Zij vragen de Staatssecretaris welke redenen daaraan ten grondslag liggen. Hoe denkt de Staatssecretaris over verplichte periodieke screening van jeugdzorgmedewerkers in het kader van preventie en goede hulpverlening? Kunnen genoemde leden een inschatting ontvangen van de kosten die daarmee gemoeid zouden zijn?

Voorts lezen deze leden dat waar van toepassing in het stroomschema naar forensisch medische expertise voor kinderen zal worden verwezen. Genoemde leden vragen in dat verband of het stroomschema conform de motie Van der Burg c.s. zal worden aangepast opdat bij letselduiding bij een kind altijd forensisch medische expertise voor kinderen zal worden ingeschakeld. Binnen welke termijn zal het stroomschema forensisch medische expertise voor kinderen worden vastgesteld?

Per 1 januari 2015 zullen gemeenten verantwoordelijk worden voor de organisatie van een Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK). De leden van de PvdA-fractie lezen in de Kinderrechtenmonitor 2013 dat Jeugdzorg Nederland geen zicht heeft op wat er met een kind gebeurt nadat er een vermoeden van kindermishandeling is gemeld bij het AMK. Genoemde leden vragen of de Staatssecretaris bereid is aan te sturen op inzicht in de vragen als hoeveel kinderen worden naar welke instanties overgedragen, met welk doel, voor welke zorg en met welk effect op hun veiligheid en welzijn. Verder vragen zij hoe de teams binnen de AMHK’s er precies uit zullen komen te zien. Wat is de samenstelling van de teams en welke minimale medische expertise zal daarbinnen aanwezig zijn?

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat er nog veel onduidelijk is over welke interventies effectief zijn in het voorkomen of stoppen van kindermishandeling en dan vooral over de aanpak van emotionele mishandeling of verwaarlozing. Hoe denkt de Staatssecretaris daarover en is hij bereid nader onderzoek te laten verrichten naar de effectiviteit van interventies in het voorkomen en stoppen van de verschillende vormen van kindermishandeling? In welke onderzoeken naar interventies investeert de Staatssecretaris momenteel?

Verder vernemen genoemde leden graag het standpunt over de bewaartermijnen van dossiers in de jeugdzorg. Vormen de wettelijke bewaartermijnen een probleem en zo ja, in welke zin?

Ook lezen zij dat er in het veld behoefte is aan wetenschappelijke kennis over de vraag welke (zo mogelijk te beïnvloeden) factoren eraan bijdragen dat een kind dat slachtoffer is geweest van seksueel misbruik, vervolgens in de jeugdzorg nogmaals slachtoffer wordt of soms juist zelf dader. Wanneer kan de Kamer de uitwerking van de vraagstelling verwachten?

Voorts zijn deze leden van mening dat er meer aandacht voor seksualiteit en seksuele weerbaarheid moet komen binnen zowel het reguliere als speciale onderwijs. In dat verband vragen zij welke initiatieven er momenteel lopen en of ze voldoende effectief zijn.

Verder vinden de leden van de PvdA-fractie het onverteerbaar dat jongeren in residentiële instellingen 2,5 keer meer misbruik rapporteren dan gemiddelde Nederlandse jongeren en dat uit huis geplaatste kinderen met een licht verstandelijke beperking nog eens 3 keer vaker slachtoffer lijken te worden dan uit huis geplaatste kinderen zonder verstandelijke beperking. In het verlengde van het voorgaande zijn genoemde leden van mening dat bij een verhoor van personen met een verstandelijke beperking en kinderen elke suggestie in de vraagstelling moet worden vermeden om de betrouwbaarheid van een verhoor te kunnen waarborgen. Hoe denkt de Staatssecretaris hierover en in hoeverre wordt er gebruik gemaakt van kindvriendelijke dan wel speciale verhoorstudio’s en verhoorders?

Ook vinden zij het belangrijk dat de aanpak van huwelijksdwang en achterlating de prioriteit krijgt die het verdient. Deze leden zijn positief over de zaken die de Staatssecretaris reeds in gang heeft gezet maar vragen zich daarbij wel op welke wijze het signaleren van beide verschijnselen verbeterd zal worden. Wat moeten genoemde leden zich precies voorstellen bij een directer handelen in het buitenland?

Op 14 november 2012 heeft Nederland het Verdrag ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (CAHVIO-Verdrag) van de Raad van Europa ondertekend. Genoemde leden vragen in het licht van het voorgaande binnen welke termijn de benodigde uitvoeringswetgeving ter implementatie van het verdrag gereed zal zijn en wanneer kan de Kamer de impactanalyse verwachten.

Verder vraagt deze leden op welke wijze de ZSM-werkwijze van het OM bijdraagt aan de aanscherping van het opsporings- en vervolgingsbeleid van geweld in huiselijke kring en op welke manier schuurt deze werkwijze aan tegen de «Code Rood» aanpak. Wat zijn de effecten van de ZSM-werkwijze op de aanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties en waar blijkt dat uit?

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat de omgang van politie en OM met slachtoffers van geweld in afhankelijkheidsrelaties (GIA) nog voor verbetering vatbaar is. In het verlengde daarvan zijn genoemde leden benieuwd naar de wijze waarop politie en OM omgaan met ernstige incidenten, al dan niet met fatale afloop. Vindt er altijd een interne dan wel externe evaluatie plaats over de gang van zaken? Genoemde leden zijn verder van mening dat de aanpak van GIA valt of staat met de handelswijze van een professional, dus na een bedreigende situatie of melding van GIA moet er altijd actief door politie onderzocht worden welke (mogelijke) risico’s er zijn, dan wel actief contact worden opgenomen met betreffende partijen.

Tot slot zijn de leden van de PvdA-fractie verheugd dat de strafmaatrichtlijn voor kindermishandeling inmiddels ontwikkeld is maar vragen wel of de registratie van kindermishandelingszaken in de gehele strafrechtsketen inmiddels sluitend is. Uit onderzoek blijkt immers dat op verschillende momenten in de informatieketen (aangifte, besluit tot vervolging, berechting) de zaken betreffende kindermishandeling lastig op te sporen zijn.

Vragen en opmerkingen van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties. Genoemde leden delen het uitgangspunt dat geweld in afhankelijkheidsrelaties onaanvaardbaar is. Naar aanleiding van deze voortgangrapportage hebben zij een aantal vragen en opmerkingen.

Genoemde leden willen graag weten of het aantal meldingen van geweld is toegenomen sinds de introductie van de meldcode. Als dat het geval is, hoe groot is deze stijging van meldingen en in hoeverre was er ook sprake daadwerkelijk sprake van geweld?

Kan de Staatssecretaris aangeven hoeveel meldingen betrekking hadden op ouderenmishandeling? Kan daarbij het aantal meldingen uitgesplitst worden naar de vorm van mishandeling (bijvoorbeeld financiële uitbuiting, lichamelijk geweld, enz.)? Heeft de Staatssecretaris er zicht op door wie ouderen mishandeld worden? Zo ja, kan hij deze gegevens met de Kamer delen?

Genoemde leden missen in de voortgangsrapportage gegevens over het meldpunt ouderenmishandeling. Hoeveel meldingen zijn er inmiddels bij het meldpunt binnen gekomen? Wat is er met deze meldingen gedaan? Door wie wordt er bij het meldpunt ouderenmishandeling gemeld?

Is de Staatssecretaris voornemens om een VOG verplicht te stellen voor iedereen die in de zorg werkt? Zo nee, waarom niet?

De leden van de PVV-fractie willen graag dat ouderen de mogelijkheid krijgen om hun ernstige klachten direct bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) te melden. Is de Staatssecretaris bereid dit te bewerkstelligen?

In het geval er sprake is van geweld in een afhankelijkheidsrelatie, zal het OM volgens de richtlijnen een 33% zwaardere straf eisen. Deze leden vinden dit percentage veel te laag en zien dit liever opgehoogd worden naar 200%. Is de Staatssecretaris bereid deze wens in te willigen?

Genoemde leden zijn blij met het draagvlak voor het hanteren van een zwarte lijst voor zorgmedewerkers. In de voortgangrapportage geeft de Staatssecretaris aan dat er uit meerdere regio’s belangstelling is getoond voor de zwarte lijst. Is de Staatssecretaris bereid om de zwarte lijst landelijk uit te rollen?

De leden van de PVV-fractie vragen hoeveel uithuisplaatsingen er dit jaar plaatsgevonden hebben. Wie draaide op voor deze kosten? Kan de Staatssecretaris aangeven of er verschillen bestaan tussen regio’s? Indien die verschillen er zijn, kan de Staatssecretaris aangeven waarom deze verschillen bestaan?

De Staatssecretaris spreekt over een «wegwijzer» voor ouders en zorgprofessionals die in elke stap in de keten per doelgroep naar materiaal verwijst. Wanneer kunnen we deze wegwijzer verwachten?

Heeft de Staatssecretaris zicht op de bezetting van de speciale opvangplekken voor ouderen in Den Haag? Is hij voornemens tot landelijke uitbreiding van crisisplekken speciaal voor ouderen?

De leden van de PVV-fractie vragen wanneer de richtlijn ouderenmishandeling zal verschijnen. Kan de Staatssecretaris daar uitsluitsel over geven? De richtlijn sluit aan bij het voorstel van de beginselenwet AWBZ-zorg schrijft de Staatssecretaris. Genoemde leden willen weten waar de richtlijn nu bij aansluit, aangezien de Staatssecretaris de Beginselenwet heeft ingetrokken.

Kan de Staatssecretaris al meer duidelijkheid geven op welke wijze de geslaagde pilots in de veiligheidshuizen landelijk uitgerold worden?

Vragen en opmerkingen van de SP-fractie

De leden van de SP- fractie hebben kennisgenomen van de voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties en de bijbehorende bijlagen. Genoemde leden constateren dat er veel gebeurt op het onderwerp, maar constateren tevens dat niet alles voortvarend wordt opgepakt. Zij pleiten daarom voor daadkracht en het gevoel van urgentie bij de Staatssecretaris omdat het gaat om kwetsbare kinderen en volwassenen.

Inleiding

De leden van de SP- fractie betreuren het dat er op veel uitkomsten gewacht moet worden, zoals op het advies van de Raad van State over de minimumeisen van de meldcode, op resultaten van de business case forensisch onderzoek in strafrechtelijke zaken en de op de visie over de organisatie van forensisch onderzoek of het onderzoek van ZonMw naar de multidisciplinaire aanpak. Daarnaast geeft de Staatssecretaris aan op veel punten terug te komen in de volgende voortgangsrapportage. De leden van de SP-fractie vragen waarom de afzonderlijke stukken zo lang op zich laten wachten. Daarnaast willen deze leden weten op welke manier de Staatssecretaris het overzicht houdt in de beschikbare informatie en hoe deze doeltreffend wordt verwerkt in de praktijk. Door de vele initiatieven en onderzoeken bestaat de kans door de bomen het bos niet meer te zien, waardoor belangrijke kennis en kunde ondergesneeuwd kunnen raken. De leden vernemen graag hoe dit wordt voorkomen.

Het bovengenoemde maakt de leden van de SP-fractie bezorgd om de overheveling van de jeugdzorg naar de verantwoordelijkheid van afzonderlijke gemeenten. Op welke manier gaat de (versnipperde) kennis worden verzameld en worden overgedragen aan gemeenten? Hoe kan de Staatssecretaris ervoor zorgen dat gemeenten zullen werken met een effectieve methoden om kindermishandeling te voorkomen, bespreekbaar te maken, te signaleren, te stoppen en voor een goede behandeling en nazorg te zorgen?

Deelt de Staatssecretaris de mening dat vormen van geweld in verschillende afhankelijkheidsrelaties niet over één kam geschoren moeten worden? De aanpak en het voorkomen van oudermishandeling of gehandicaptenmishandeling is een andere dan kindermishandeling of huiselijk geweld bijvoorbeeld. Is de Staatssecretaris dan ook van mening dat de Steunpunten Huiselijk Geweld (SHG) en de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling (AMK) niet moeten fuseren?

Voor de aanpak van kindermishandeling wordt volgend jaar 4,3 miljoen euro uitgetrokken. De leden van de SP- fractie willen weten hoeveel geld er in 2014 beschikbaar is voor de aanpak van alle vormen van geweld in afhankelijkheidsrelaties. Graag zien zij een overzicht tegemoet van de budgetten met de bijbehorende groepen; kinderen, ouderen, mensen met een beperking en huiselijk geweld. Daarbij volgt de vraag waarop de Staatssecretaris de hoogte van deze budgetten baseert.

Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

Bijna driekwart van de organisaties in de jeugdzorg heeft een meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Een kwart van het personeel in de jeugdzorg is nog niet geschoold in het werken met de meldcode. Op welke wijze gaat de Staatssecretaris stimuleren, dat alle organisaties een meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling hebben, en dat alle medewerkers zijn geschoold om de meldcode te hanteren? Per wanneer zal dit gereed zijn?

Het toezicht over het hanteren van de meldcode mogen de gemeenten, als het aan de Staatssecretaris ligt, zelf bepalen. De leden van de SP-fractie vragen om een overzicht op welke manieren de gemeenten dit toezicht houden en vragen of dit toezicht toereikend wordt geacht. Graag zien deze leden een uitsplitsing naar kinderopvang, jeugdbeleid, onderwijs en jeugdzorg.

De leden van de SP-fractie willen ook weten waarom 87% van organisaties, die met kinderen werken, over een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) beschikt van hun medewerkers en wanneer dat 100% zal zijn.

Taskforce Kindermishandeling

De leden van de SP-fractie kunnen zich vinden in de woorden van de voorzitter van de Taskforce dat er meer vaart gemaakt moet worden met opleidingen, zodat mensen die met kinderen werken goed geschoold zijn in het herkennen en handelen bij (een vermoeden) van kindermishandeling. Volgens Taskforce ontbreekt de urgentie bij het Ministerie VWS om te zorgen dat professionals goed opgeleid zijn om geweld in afhankelijkheidsrelaties (waaronder kindermishandeling) te signaleren en te behandelen. De leden van de SP-fractie vinden het gebrek aan urgentie zeer afkeurenswaardig en eisen een omslag van de Staatssecretaris. Graag vernemen zij op welke wijze de Staatssecretaris vaart maakt en gaat maken met het scholen van alle mensen die met kinderen werken, en hoe er gezorgd wordt voor voldoende na- en bijscholingen.

Het verontrust de leden van de SP-fractie dat bij «evalueren van regierol gemeenten kindermishandeling»(actie 2) te lezen is dat de criteria voor het zicht krijgen op de regierol van de gemeenten ten aanzien van. kindermishandeling nog moeten worden vastgesteld. Hoe worden deze criteria vastgesteld en wanneer zijn ze gereed?

De leden van de SP-fractie lezen dat de continuering van de helpdesk «Stop it Now» (actie 8) onzeker is door een gebrek aan structurele financiering. Een subsidie, die werd verstrekt door het Ministerie van VWS, liep tot de zomer 2013. De inzet om kindermishandeling te voorkomen strookt niet met het stoppen van een subsidie aan een helpdesk dat als doel heeft van potentiële daders op te sporen en te stoppen. Kan de Staatssecretaris dit uitleggen?

Genoemde leden lezen dat er zorgen bestaan bij het Ministerie van VWS over de samenwerking bij informatie-uitwisseling tussen professionals (actie 17). Kan de Staatssecretaris een overzicht verstrekken van de knelpunten en daarbij mogelijke oplossingen?

De leden van de SP-fractie vragen of er geen dubbel werk wordt gedaan door de Taskforce Kindermishandeling en de Nationaal Rapporteur mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen. Hoe verhouden deze inspanningen zich tot elkaar?

Forensische expertise

In de volgende voortgangsrapportage van Taskforce kindermishandeling komt te staan hoe de landelijke bekostiging van forensisch medische expertise beschikbaar zal blijven. Het bevreemdt de leden van de SP-fractie dat de VNG besluit welke diensten door landelijke bekostiging worden geleverd en zij willen daar een uitleg over. Het is immers een breed gedragen wens van de Kamer om forensisch medisch onderzoek te borgen en de polikliniek Kindermishandeling hiervoor structureel te financieren. Kan de Staatssecretaris uitleggen hoe het besluit van de VNG zich daartoe verhoudt. Zou het besluit niet bij de Kamer moeten liggen omdat het om landelijke bekostiging gaat? Graag een toelichting op dit punt.

Dubbele toestemmingsvereiste bij behandelen van kinderen

De leden van de SP-fractie hebben in januari 2013 gevraagd naar de mogelijkheid om de verplichting dat beide ouders toestemming moeten geven, in bepaalde omstandigheden kan worden opgeheven. Zij constateren met tevredenheid dat er hierover een gesprek heeft plaatsgevonden met professionele organisaties en het Ministerie van VWS. Genoemde leden willen graag weten of en zo ja, welke aanpassing van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (Wgbo) de regering voor gaat stellen om zodoende de start van hulpverlening voor een kind te vergemakkelijken.

Implementatie aanbevelingen Commissie Samson

Het doet de leden van de SP-fractie goed om te merken dat jeugdzorgorganisaties het thema van seksuele ontwikkeling en seksueel geweld (verder) hebben opgepakt. Het is voor deze leden van belang dat de aanbevelingen naar aanleiding van de pittige conclusies van de Commissie Samson niet in een la verdwijnen, maar worden uitgevoerd.

Genoemde leden willen weten op welke concrete manieren de Staatssecretaris een vervolg geeft aan het Kwaliteitskader voorkomen seksueel misbruik, zowel in brede zin, als in de jeugdzorg zelf. Deze leden achten het van belang dat in brede zin, maar ook in smalle zin voldoende aandacht en actie blijvend volgen op de aanbevelingen van de Commissie Samson en zien graag een toelichting van de Staatssecretaris.

De Commissie Samson heeft gezegd dat de implementatie van de aanbevelingen uit het rapport knellen met de overheveling van de verantwoordelijkheid van de jeugdzorg naar de gemeenten. Ook de commissie die het Kwaliteitskader naar aanleiding van de aanbevelingen van de Commissie Samson opstelde, concludeert dit. De leden van de SP-fractie vragen welke lessen de Staatssecretaris uit die bevindingen trekt en of hij nog van mening is dat de nieuwe Jeugdwet zo snel mogelijk moet worden behandeld in de Tweede Kamer. Hoe kan de Staatssecretaris garanderen dat de aanbevelingen van de Commissie Samson daadwerkelijk werkelijk worden uitgevoerd?

De Commissie Samson concludeerde dat jeugdbeschermers nu al te weinig tijd hebben. Zij hebben een gemiddelde caseload van 15 kinderen. Wat gaat de Staatssecretaris doen om meer tijd voor hen vrij te maken nu en in de toekomst?

Op welke wijze stelt de Staatssecretaris zich blijvend verantwoordelijk op, nadat de regering dit jaren heeft nagelaten? Hoe verhoudt deze verantwoordelijkheid zich tot de bezuinigingen op de jeugdzorg en daarmee ook het voorkomen en stoppen van kindermishandeling?

De leden van de SP-fractie vinden in het Kwaliteitskader niet alle aanbevelingen van de Commissie Samson terug. Genoemde leden vragen dan ook om per weggelaten aanbeveling een motivatie hiervoor te geven. Een voorbeeld hiervan is het weglaten van de aanbeveling dat het Ministerie van VWS meer verantwoordelijkheid moet nemen.

Ook willen zij een reactie op de uitwerking van de aanbeveling om decentralisatie van residentiële jeugdzorg en pleegzorg pas naar de gemeenten te laten doorgaan, als de gemeenten hiervoor voldoende kennis in huis hebben.

De leden van de SP-fractie zijn blij dat slachtoffers van misbruik in de jeugdzorg erkenning krijgen en dat zij in aanmerking komen voor een schadevergoeding. Genoemde leden willen weten hoeveel aanvragen er zijn gedaan voor schadevergoeding en hoeveel er zijn afgewezen. Tevens vernemen zij graag op welke gronden er afwijzingen plaatsvinden.

De Staatssecretaris heeft eerder aangegeven om meer aandacht te geven aan seksuele vorming in het basis en voortgezet onderwijs. Seksuele weerbaarheid en diversiteit moeten beter bespreekbaar zijn. Bovendien kunnen leerkrachten een belangrijke rol spelen in het voorkomen en signaleren van mishandeling en/of misbruik. De leden van de SP-fractie vernemen graag op welke manieren aan bovenstaande punten wordt gewerkt en wat de laatste stand van zaken in is het overleg tussen de Ministeries van VWS en OCW op dit punt.

Beperkt weerbaar

De leden van de SP-fractie hebben vernomen dat er verschillende initiatieven zijn om mensen met een beperking meer weerbaar te maken tegen seksueel geweld en om ouders en hulpverleners signalen van grensoverschrijdend gedrag beter te herkennen. Deze leden vragen in hoeverre de verschillende initiatieven papieren plannen zijn, en welke concreet in de praktijk worden gebracht. Kan een overzicht worden gegeven van alle initiatieven en projecten en hoe deze in de praktijk worden ingezet?

Het valt de leden van de SP-fractie op dat er een aantal zaken uit het rapport «Beperkt weerbaar» niet worden benoemd, hoewel zij wel een vervolg verdienen. Deze leden vragen wat er is gedaan om daders van seksueel geweld in de gehandicaptenzorg gericht op te sporen en aan te pakken, zoals de regering eerder schreef4.

De leden van de SP-fractie vragen naar de ervaringen bij het «Meldpunt IGZ» als het gaat om seksueel geweld in de gehandicaptenzorg. Hoeveel meldingen zijn er tot nu toe binnen gekomen en wat is er met die meldingen gebeurd?

Daarnaast vragen zij ook om een stand van zaken over het doorbreken van de intergenerationele overdracht van geweld wat betreft ouderenmishandeling, kindermishandeling en gehandicaptenmishandeling afzonderlijk.

Aanpak geweld in huiselijke kring

Graag vernemen de leden van de SP-fractie de stand van zaken omtrent het nieuwe, objectieve verdeelmodel van Rijksmiddelen, hoe de objectieve uitgangspunten eruit zien en hoe deze tot stand zijn gekomen.

Ouderenmishandeling

De richtlijn ouderenmishandeling wordt een algemene richtlijn: «veilige zorgrelatie». De leden van de SP-fractie vragen waarom hiervoor wordt gekozen. Waarom wordt er geen onderscheid gemaakt tussen lichamelijk en verstandelijk beperkte mensen, en waarom wordt er geen onderscheid gemaakt tussen thuiszorg en zorg in een instelling? Genoemde leden willen er nogmaals op wijzen dat verschillende kwetsbare groepen niet over één kam geschoren mogen worden.

Voorts vragen zij waarom de Staatssecretaris geen onderscheid maakt tussen vrijwilligers, betaalde zorgverleners en zorgaanbieders. Deze leden zien een overlap, maar menen ook dat verschil in aanpak en benadering nodig is om effectief mishandeling te kunnen signaleren, het bespreekbaar te maken en het te stoppen. Kan de Staatssecretaris motiveren waarom zij dit wel of niet met de leden van de SP-fractie eens is. Voorts willen zij weten of kostenoverwegingen de reden zijn om alle zorgverleners en instellingen hetzelfde te benaderen.

Is de Staatssecretaris van mening dat een handreiking voor gemeenten een adequaat en afdoende instrument is om de mishandeling van ouderen te voorkomen en te stoppen? Zeker gezien het feit dat er niet vaker is overgegaan tot een huisverbod. Daarom vragen genoemde leden om concrete daden en geen geduldig papier. Zij pleiten wederom voor daadkracht en urgentie bij de Staatssecretaris, zowel als het gaat om fysieke mishandeling van ouderen, als om bij financiële uitbuiting. Graag hierop een toelichting van de Staatssecretaris.

Aanpak van daders

De leden van de SP-fractie vragen om een toelichting op de vertraging in de verbetering van de bewijsvoering en dossiervorming bij de aanpak van daders. De leden zien graag een stand van zaken op dit punt tegemoet. Daarnaast vragen zij of er al een aantal zaken zijn doorgestroomd naar het strafrecht, zoals de bedoeling was van de Minister van Veiligheid en Justitie.

De leden van de SP-fractie lezen in de voortgangsrapportage dat er goede ervaringen zijn opgedaan als het gaat om een «frequent een multidisciplinair casusoverleg» zodat zaken snel konden worden aangepakt en geweld kon worden gestopt. Door een snelle en gerichte aanpak via het casusoverleg kon in gevallen waar kinderen bij betrokken waren eerder geïntervenieerd worden. De leden van de SP-fractie achten dit van groot belang en vragen hoe deze ervaring en kennis wordt geïmplementeerd bij de hulpverlening en bij de aanpak van daders. Op welk manier gaat de Staatssecretaris de gesignaleerde knelpunten verbeteren, zoals voldoende kennis over welke informatie wel en niet uitgewisseld mag worden? Is de Staatssecretaris van plan om deze manier van werken ook in de rest van het land te gebruiken en zo ja, op welk termijn?

Vragen en opmerkingen van de D66-fractie

Deze leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris met betrekking tot de voortgang van het beleid inzake geweld in afhankelijkheidsrelaties. Deze leden willen nog enkele vragen en opmerkingen aan de Staatssecretaris voorleggen.

Melden/wet meldcode

De leden van de D66-fractie onderkennen het belang en de waarde van de invoering van de regelgeving met betrekking tot een verplichte meldcode bij huiselijk geweld en kindermishandeling. Het is immers belangrijk voor professionals om te weten hoe omgegaan moet worden met de meldcode. Zullen vrijwilligers ook gestimuleerd worden in het toepassen van de meldcode? Daarnaast geeft de Staatssecretaris aan blij te zijn met de resultaten van het onderzoek «Invoering van de meldcode in de jeugdzorg» van de Inspectie Jeugdzorg. Deze leden zouden graag een update krijgen van de status van de organisaties die de meldcode nog niet volledig hebben ingevoerd. Daarnaast vragen zij van de Staatssecretaris informatie over hoe gebruik van de meldcode wordt gecontroleerd.

Meldcode in jeugdzorg

De leden van de D66-fractie vinden het goed te horen dat een groot deel van de jeugdzorgorganisaties beschikt over een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) van de medewerkers die contact hebben met cliënten. Deze leden vragen of dit ook het geval is bij de vrijwilligers die veel contact hebben met cliënten en bijvoorbeeld taxichauffeurs die cliënten vervoeren. Daarnaast vragen zij of een VOG voldoende waarborg biedt. Zou er in de sollicitatieprocedure niet meer aandacht besteedt moeten worden aan seksueel misbruik, door bijvoorbeeld te vragen naar referenties? Graag vernemen deze leden de mening van de Staatssecretaris hierover.

AMHK

De leden van de D66-fractie vinden het van essentieel belang dat de decentralisatie van een Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK) naar de gemeenten zorgvuldig gebeurt. Daarom zouden deze leden graag meer informatie willen ontvangen van de Staatssecretaris over het ondersteuningsprogramma AMHK onder leiding van de VNG en over de rol van de betrokken veldpartijen.

Onderzoek Marokkaans-Nederlandse criminele jongens

De leden van de D66-fractie missen een reactie op het proefschrift van mevrouw drs. A. Lahlah over het onderzoek naar Marokkaanse criminele jongens dat op 20 september jl. is gepubliceerd. Nu de resultaten van het onderzoek bekend zijn vragen deze leden of de Staatssecretaris kan zeggen of deze resultaten aansluiten bij het huidige beleid of dat nieuwe acties ingezet dienen te worden zoals al gevraagd door mevrouw Bergkamp in het algemeen overleg kindermishandeling, gehouden op 27 maart 2013.

Genoemde leden missen in de reactie van de Staatssecretaris op de motie van mevrouw Bergkamp over slachtoffers van verwaarlozing5 het plan van de Staatssecretaris wat concreet de aanpak is om kindermishandeling in de vorm van verwaarlozing te signaleren en te voorkomen. Zij verzoeken de staatsecretaris hierop nader in te gaan.

Effectieve interventies

De leden van de D66-fractie missen in de reactie van de Staatssecretaris naar aanleiding van de motie-Bergkamp6 in het onderzoeken van de effectiviteit van methoden en programma’s die in Nederland worden ingezet om kindermishandeling en huiselijk geweld te voorkomen, informatie over methoden en programma’s die internationaal gebruikt worden. Zeker om dat de Staatssecretaris in haar brief meldt dat veel onderzoek naar seksueel misbruik van jongeren in instellingen wordt gedaan in Engeland.

Effectieve interventies

De leden van de D66-fractie vragen of de Staatssecretaris voldoende toezicht heeft op het gebruik van methoden en programma’s in Nederland. Recente gebeurtenissen maken nogmaals duidelijk dat patiënten niet zomaar als proefkonijnen gebruikt zouden mogen worden bij het uitproberen van een nieuwe methode, er moet duidelijke toezicht en controle hierop zijn. Is dat op dit moment het geval? Graag horen deze leden hierover de mening van de staatsecretaris.

De leden van de D66-fractie missen in de reactie van de Staatssecretaris naar aanleiding van de motie-Bergkamp/Kooiman7 maatregelen waardoor slachtoffers weten hoe en waar ze hun dossiers kunnen verkrijgen. Deze leden verzoeken daarom, om naast het informeren van de lotgenotenorganisaties, ook via andere wegen zo breed mogelijk te communiceren op basis waarvan duidelijk wordt voor slachtoffers waar en hoe ze hun dossier kunnen inzien. Graag ontvangen deze leden een nadere reactie van de Staatssecretaris.

Wetsvoorstel professionalisering

De leden van de D66-fractie stellen vast dat beroepsverenigingen richtlijnen ontwikkelen voor de jeugdzorg in het kader van de verdere professionalisering van de jeugdzorgsector. In de richtlijnen pleegzorg en residentiële zorg krijgt het onderwerp seksueel misbruik aparte aandacht. De richtlijn uithuisplaatsing is al in vergevorderd stadium van voorbereiding waardoor het niet zeker is dat seksueel misbruik ook bij deze richtlijn afzonderlijk aandacht krijgt. Deze leden zijn van mening dat een grondige professionalisering van de jeugdzorgsector zeer belangrijk is. Daarom zijn deze leden van mening dat de Staatssecretaris er toch op moet toezien dat seksueel misbruik ook bij de richtlijn uithuisplaatsing een bijzondere plek krijgt. Zij horen graag de mening en de plannen van de staatsecretaris ter zake.

Tweede fase verkenningen multidisciplinair wetenschappelijk onderzoek

De leden van de D66-fractie vragen van de Staatssecretaris een bredere toelichting bij de keuze om niet de aanbevelingen om longitudinaal onderzoek te doen op volgen. Deze leden achten dat bij onderzoek naar de effecten van interventies en instrumenten tegen kindermishandeling juist longitudinaal onderzoek van belang is. Zij dringen er daarom op aan om het huidige onderzoek verder voort te zetten in een longitudinaal onderzoek. Wat vindt de staatsecretaris van dit idee?

Verscherpte aanpak van de ernstige vormen van geweld in huiselijke kring

De leden van de D66-fractie hechten veel belang aan multidisciplinaire samenwerking tegen geweld in afhankelijkheidsrelaties. Daarom dringen deze leden erop aan om het succes van de aanpak van de pilot «Code Rood» door te zetten. Zij vernemen dan ook graag van de Staatssecretaris wat de plannen zijn met betrekking tot Code Rood-pilot? Daarnaast wordt op dit moment de ZSM-aanpak in Nederland ingevoerd. Genoemde leden vragen of de uitkomsten van de pilots «Code Rood» worden meegenomen in de doorontwikkeling van ZSM in Nederland. Is er genoeg expertise op het terrein van geweld in afhankelijkheidsrelaties aan de ZSM tafel?

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het feit dat het Openbaar Ministerie een terugtrekkende beweging maakt uit de Veiligheidshuizen door de inrichting van ZSM. Uit de pilot «Code Rood» komt juist naar voren dat een samenwerking van de verschillende instanties uit de zorg en justitie effectief werkt in het stoppen van geweld. Herkent de Staatssecretaris deze beweging en hoe is de Staatssecretaris van plan om de betrokkenheid van de justitie in dergelijke zaken te garanderen?

De leden van de D66-fractie constateren dat er op dit moment door middel van veel verschillende projecten in samenwerking met veel verschillende instanties gewerkt wordt aan het aanpakken van geweld in afhankelijkheidsrelaties. Dit zorgt ervoor dat de regie over het totaal beeld moeilijk wordt. Deze leden zouden graag van de Staatssecretaris horen hoe controle over al deze projecten wordt gedaan en wat de rol is van de staatsecretaris in het geheel? Daarnaast horen deze leden graag van de Staatssecretaris hoe hij het effect van het totale beleid gaat meten en onderbouwen.

II. Reactie van de Staatssecretaris

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van het schriftelijk overleg over mijn brief betreffende de voortgang van de aanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties d.d. 15 juli 2013 (Kamerstuk 33 400 XVI, nr. 156). Ik ben de leden van de verschillende fracties erkentelijk voor hun inbreng. In deze reactie ga ik, mede namens de Minister en Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (VenJ), de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), in op de vragen en opmerkingen in het verslag van het schriftelijk overleg.

De leden van de VVD-fractie zijn verheugd met het feit dat de verplichte meldcode kindermishandeling is aangepast met de verplichte kindcheck in ziekenhuizen en huisartsenposten conform de moties Kooiman en Van der Burg/Hilkens. Kan de Staatssecretaris bevestigen of hiermee ook de door deze leden gewenste oudercheck wordt bedoeld?

Ja, hiermee wordt hetzelfde bedoeld, namelijk dat bij volwassen cliënten waarbij de (medische) conditie of situatie een risico kan inhouden voor kinderen die afhankelijk zijn van de cliënt, zoals bij bepaalde vormen van psychische of verslavingsproblematiek en bij cliënten die te maken hebben met huiselijk geweld, wordt nagegaan of kinderen onder de zorg van de cliënt staan en beoordeeld wordt of de kinderen veilig zijn.

Kan de Staatssecretaris aangeven welke afspraken er zijn gemaakt met de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling (AMK’s) over de samenwerking met ziekenhuizen en huisartsenposten inzake de invoering van de verplichte kindcheck? Deze leden zijn wel benieuwd hoe om wordt gegaan met ziekenhuizen en huisartsenposten die de verplichte kind- en oudercheck weigeren in te voeren.

Momenteel wordt de kindcheck uitgewerkt door de betrokken beroepsorganisaties. Hierbij is ook het AMK betrokken. Eventuele samenwerkingsafspraken worden door partijen op regionale schaal gemaakt. Specifiek voor de huisartsenposten en ambulancediensten wordt aangesloten bij het reeds lopende implementatieproject van de kindcheck op spoedeisende hulpafdelingen van ziekenhuizen van het zogeheten Haags ouderprotocol. Na afloop van dat project wordt de Inspectie voor de Gezondheidszorg op de hoogte gesteld van de implementatieresultaten. Op welke wijze deze informatie gebruikt wordt en op welke wijze handhaving volgt hangt van meerdere factoren af, waaronder hoe de betreffende instelling verder functioneert. Weigering van invoering van de meldcode en kindcheck kan in het uiterste geval leiden tot het opleggen van een dwangsom.

In de meldcode is de optie toegevoegd een deskundige op het gebied van letselduiding te raadplegen bij collegiale consultatie. Wordt hierbij expliciet verwezen naar forensisch pediatrische expertise, conform de wens van de leden van de VVD-fractie? Worden forensische artsen pediatrie betrokken bij het ontwikkelen van het stroomschema.

Voorts lezen deze leden dat waar van toepassing in het stroomschema naar forensisch medische expertise voor kinderen zal worden verwezen. Genoemde leden vragen in dat verband of het stroomschema conform de motie Van der Burg c.s. zal worden aangepast opdat bij letselduiding bij een kind altijd forensisch medische expertise voor kinderen zal worden ingeschakeld. Binnen welke termijn zal het stroomschema forensisch medische expertise voor kinderen worden vastgesteld?

De motie Van der Burg cs 8is uitgevoerd door in stap 2 van de minimumeisen de optie van het raadplegen van een deskundige op het gebied van letselduiding op te nemen. Letselduiding kan zowel bij kinderen als volwassenen nodig zijn. In de toelichting is aangegeven dat, wanneer er sprake is van (vermoedens van) letsels bij minderjarigen, zo nodig een forensisch arts met forensisch medische expertise voor kinderen moet worden ingeschakeld.

Specifiek voor kindermishandeling is een stroomschema gemaakt gericht op letselduiding bij vermoedens van kindermishandeling. Dit stroomschema met de werktitel «Inzet van forensisch medische expertise voor kinderen – procesplaten» is opgesteld in een werkgroep waarin verschillende beroepsgroepen samenkwamen; jeugdartsen, vertrouwensartsen, kinderartsen, huisartsen, forensisch artsen, Raad voor de Kinderbescherming, politie en Openbaar Ministerie. Het stroomschema is ook voorgelegd aan de Forensische Polikliniek Kindermishandeling (FPKM). In combinatie met een kaart met contactgegevens van relevante instanties, wordt de benodigde kennis concreet ontsloten. Dit betekent dat, als het schema door een professional wordt toegepast, er hoe dan ook een afweging plaatsvindt om bij kindermishandeling forensisch medische expertise voor kinderen in te schakelen.

Over het stroomschema is nog discussie. Zoals ik met uw Kamer in het wetgevingsoverleg Jeugd op 25 november 2013 besproken heb, heb ik de KNMG gevraagd deze discussie te slechten aangezien het een discussie tussen verschillende groepen artsen betreft.

Hoe worden de aanpassingen in de wet naar aanleiding van de moties Van der Burg/Hilkens, Van der Burg c.s. en Hilkens/Van der Burg gecommuniceerd naar alle betrokken organisaties die de meldcode al geïmplementeerd hebben?

Dit najaar voer ik een communicatiecampagne om professionals te wijzen op de aanpassingen in de meldcode. Professionals worden naar de geactualiseerde toolkit meldcode verwezen. Daarnaast is in het zogenaamde intersectoraal kennisnetwerk meldcode, bestaande uit vertegenwoordigers van relevante branche- en beroepsorganisaties, afgesproken dat zij hun leden zullen informeren. De aanpassingen zijn ook uitgebreid aan bod gekomen in het symposium «Meldcode van Kracht» van 15 oktober 2013. Bij het reguliere toezicht zullen de inspecties nagaan of instellingen hun meldcodes hebben geactualiseerd.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Inspectie Jeugdzorg (IJZ) onderzoek heeft gedaan naar de invoering van de meldcode bij de organisaties die onder haar toezicht vallen. Op welke wijze is verder onderzoek gedaan naar de invoering van de verplichte meldcode in organisatie die wel professioneel met kinderen te maken hebben, maar niet onder de Inspectie Jeugdzorg vallen, bijvoorbeeld PGB gefinancierde zorgaanbieders in de particuliere jeugdzorg.

De Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling (=wet meldcode) is voor wat betreft de jeugdzorg van toepassing op de reikwijdte van instellingen die onder de Wet op de jeugdzorg vallen. Dat zijn de provinciaal gefinancierde jeugdzorgaanbieders en eventuele ondernemers die de hulp in opdracht van de provinciale zorgaanbieders uitvoeren. De inspectie houdt hier toezicht op. Er is geen onderzoek gedaan naar de invoering van de verplichte meldcode bij particulier gefinancierde instellingen. Particulier gefinancierde instellingen zijn niet wettelijk verplicht tot invoering van de meldcode

Geldt de verplichte meldcode kindermishandeling ook voor het buitenlands aanbod van jeugdzorg? Zo ja, hoe wordt de implementatie bij dit jeugdzorgaanbod gecontroleerd?

De kwaliteitseisen die van toepassing zijn binnen de jeugdzorg in Nederland, waaronder ook de verplichte meldcode kindermishandeling, gelden onverkort ook voor het buitenlands jeugdzorgaanbod. De Nederlandse zorgaanbieder die gebruik maakt van buitenlands zorgaanbod is verantwoordelijk voor het toepassen van wettelijke eisen. De Inspectie Jeugdzorg ziet toe op naleving van de wetgeving.

De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd of de aanpassing van de DBC-registratieregels om de behandeling van mishandelde kinderen te financieren een structurele oplossing voor de bekostigingsproblematiek is. Welke consequenties heeft de decentralisatie van jeugdhulp naar de gemeenten voor de financiering? Welke afspraken worden hierover gemaakt met de gemeenten?

Voor de aanpassing van de DBC-registratieregels is gekozen om op korte termijn, met ingang van 2014, een oplossing te bieden. Met de decentralisatie van de jeugd-GGZ naar gemeenten verandert zowel de toegang naar als de bekostiging van de jeugd- GGZ. Momenteel zijn de gemeenten en het Rijk samen met veldpartijen bezig om dit vorm te geven.

De Staatssecretaris stelt dat het niet eenvoudig is om in kaart te brengen welke effectieve beschikbare interventies bestaan om de psychologische gevolgen van kindermishandeling te behandelen. Kan de Staatssecretaris aangeven of deze behandelingen ook beoordeeld kunnen gaan worden aan de hand van de toegezegde outcome criteria, die eind 2013 beschikbaar zullen komen? Deelt de Staatssecretaris de meningvan de VVD-fractie dat outcome resultaten de gemeenten kunnen helpen bij het inkopen van de juiste effectieve behandelingen, na 2015?

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat er nog veel onduidelijk is over welke interventies effectief zijn in het voorkomen of stoppen van kindermishandeling en dan vooral over de aanpak van emotionele mishandeling of verwaarlozing. Hoe denkt de Staatssecretaris daarover en is hij bereid nader onderzoek te laten verrichten naar de effectiviteit van interventies in het voorkomen en stoppen van de verschillende vormen van kindermishandeling? In welke onderzoeken naar interventies investeert de Staatssecretaris momenteel?

Onderzoek naar de effectiviteit van interventies is een belangrijke zaak maar ook een zaak van lange adem. Hiervoor heb ik het programma «Effectief werken in de jeugdsector» geëntameerd dat loopt van 2012 tot en met 2019 en uitgevoerd wordt door ZonMw. Voor dit programma kunnen ook projecten op het terrein van de aanpak kindermishandeling ingediend worden. Ook in andere ZonMw-programma’s worden interventies en werkwijzen met diverse invalshoeken van de aanpak van kindermishandeling op effectiviteit onderzocht, zoals in de programma’s Vrijwillige inzet voor en door jeugd en gezin, Seksuele gezondheid van de Jeugd, Zorg voor Jeugd, het Preventieprogramma Innovatie en Ethiek en Gezondheid. Een volledig overzicht van lopend onderzoek is te vinden op http://www.zonmw.nl/nl/themas/thema-detail/jeugd/kindermishandeling/ .

Zoals ik in de voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties van 15 juli 20139 heb aangegeven, is het aan het werkveld om effect- en procesonderzoeken te organiseren en de interventies ter beoordeling aan te bieden aan de erkenningencommissies, wat ook gebeurt.

Outcome resultaten kunnen gemeenten inderdaad helpen bij het inkopen van de juiste effectieve behandelingen. Het werken met outcomecriteria maakt het mogelijk om gaandeweg behandelingen op hun effectiviteit te beoordelen.

De leden van de VVD-fractie lezen in de brief dat de Staatssecretaris geen voorstander is van het samenvoegen van de functies pleegzorgmedewerker en gezinsvoogd. Wat betekent dit voor de gedachte achter de decentralisatie van de jeugdzorg, «één gezin, één plan, één regisseur»? Wat betekent de uiteenzetting van de voor- en nadelen van het samenvoegen van de bovengenoemde functies van de Staatssecretaris voor de gemeenten?

Het niet samenvoegen van de functies pleegzorgmedewerker en gezinsvoogd en het idee achter «één gezin, één plan, één regisseur» is niet strijdig met elkaar. Eén gezin, één plan, één regisseur moet ervoor zorgen dat er één plan wordt gemaakt voor het kind en zijn gezin waarin problemen integraal worden aangepakt. Eén regisseur betekent niet dat er maar één hulpverlener in het gezin actief is en dat functies daarom moeten worden samengevoegd. Eén regisseur betekent dat voor het gezin en de verschillende hulpverleners in het gezin één aanspreekpunt is die de regie houdt. Dit zorgt voor betere afstemming en communicatie rondom het gezin en het hulpplan.

De leden van de VVD-fractie lezen dat naar aanleiding van het onderzoek van Commissie Samson de jeugdzorgsector zijn verantwoordelijkheid neemt en een kwaliteitskader heeft ontwikkeld voor het eigen professionele handelen.

Kan de Staatssecretaris beargumenteren waarom dit kwaliteitskader naar zijn mening effectief zal zijn, in plaats van enkel reden voor toename van regeldruk?

Wat is het resultaat van het overleg van de Staatssecretaris met de jeugd-GGZ en jeugd-LVG over het toepassen van de «Kwaliteitskader voorkomen seksueel misbruik»? Hoe kijken deze sectoren tegen de effectiviteit van de kwaliteitskader aan?

Het kwaliteitskader is binnen de sector zelf ontwikkeld en sluit daarmee aan bij de opvattingen die onder de professionals leven over hoe seksueel misbruik zo veel mogelijk kan worden voorkomen. Daardoor kan er effectief mee worden gewerkt. Het is onvermijdelijk dat het ook wordt ervaren als toename van regeldruk. Op dit moment worden binnen de sectoren jeugdzorg, jeugd-GGZ en jeugd-LVB gesprekken gevoerd om te bezien of tot een verbreding van het Kwaliteitskader voorkomen seksueel misbruik gekomen moet en kan worden. Ik wacht vooralsnog de uitkomst van deze gesprekken af.

De leden van de VVD-fractie hebben tijdens het debat over het rapport van Commissie Samson gepleit voor het inzetten voor ervaringsdeskundigen in jeugdzorginstellingen. Kan de Staatssecretaris aangeven welke stappen er zijn genomen om ervaringsdeskundigen in te zetten?

Bij het ontwikkelen van het »Kwaliteitskader voorkomen seksueel misbruik in de jeugdzorg» is het belang van de inzet van ervaringsdeskundigen zeker onder ogen gezien. Ze worden ook uitdrukkelijk genoemd in het onderdeel Opleiding en permanente educatie van het Kwaliteitskader. Er is echter bewust van afgezien om de inzet van ervaringsdeskundigen tot een actie voor de instellingen te maken simpelweg omdat er niet voldoende geschikte ervaringsdeskundigen zijn, geschikt in de zin dat zij hun moeilijke verleden hebben verwerkt om daarover goed met anderen te kunnen spreken.

De leden van de VVD-fractie vragen verder of de regio’s voor de regio’s voor de regiovisie in het kader van het project «Regio Aanpak Veilig Thuis» parallel lopen met de regionale samenwerkingsverbanden van de decentralisaties. Wanneer dit niet het geval is, willen zijn weten wat dit betekent voor de uitvoering van de regionale beleidsplannen omtrent de aanpak van geweld in huiselijke kring.

De regiovisies worden opgesteld door de 35 centrumgemeenten vrouwenopvang samen met de omliggende gemeenten. Deze regio’s vallen niet noodzakelijkerwijs samen met de samenwerkingsverbanden die voor de decentralisaties in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en Jeugd gehanteerd gaan worden. De VNG heeft op basis van de wens van alle gemeenten aan VWS gevraagd om voorlopig de centrumgemeenten vrouwenopvang te handhaven voor de aanpak van geweld in huiselijke kring. Belangrijkste reden hiervoor is dat er al heel veel op de gemeente afkomt met de drie grote decentralisatie-operaties.

Daarnaast zullen de gemeenten een voorstel doen volgens welke regio-indeling de Advies- en Meldpunten huiselijk geweld en Kindermishandeling georganiseerd gaan worden.

Voor de integrale aanpak van geweld in huiselijk kring is het uiteraard wel van belang dat centrumgemeenten vrouwenopvang bij het opstellen van hun regiovisie rekening houden met de nieuwe taken die gemeenten krijgen en de regio-indelingen die zij hiervoor kiezen. In het kader van de ondersteuning aan de centrumgemeenten vrouwenopvang bij het ontwikkelen en implementeren van de regiovisies besteedt de VNG ook hier aandacht aan.

De Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen kinderen heeft geconstateerd dat bureaus jeugdzorg en jeugdzorginstellingen moeite hebben met onderkenning van mensenhandel problematiek onder slachtoffers van loverboys. Ze worden vaker voor gedragsproblematiek behandeld, in plaats van voor het slachtofferschap. De leden van de VVD-fractie hebben hier al eerder aandacht voor gevraagd. Welke acties heeft de Staatssecretaris hierop inmiddels genomen? Wat gaat de Staatssecretaris verder doen aan het feit dat bureaus jeugdzorg de problematiek onvoldoende signaleren? De leden van de VVD-fractie delen de zorgen van de Nationaal Rapporteur dat volwassen of buitenlandse slachtoffers van loverboys wel aangemerkt kunnen worden als slachtoffers van mensenhandel terwijl minderjarige Nederlandse slachtoffers vaker in jeugdzorginstellingen voor gedragsproblematiek behandeld worden. Hoe gaat de Staatssecretaris deze discrepantie oplossen?

In de brief van 4 juli 201310over de Rijksbrede aanpak loverboy problematiek die de Minister van VenJ, mede namens mij, aan uw Kamer heeft gestuurd hebben wij aangegeven dat loverboys mensenhandelaren zijn, die een specifieke methodiek toepassen, namelijk ronselen en groomen: door (de belofte van) het aangaan van een liefdesrelatie het slachtoffer uitbuiten. Deze omschrijving is ontleend aan het rapport «Loverboys en hun slachtoffers, inzicht in de aard en omvang problematiek en in het aanbod aan hulpverlening en opvang»11. Uit deze omschrijving blijkt dat ik slachtoffers van loverboys zie als slachtoffers van mensenhandel.

In bovengenoemde brief hebben wij aangegeven dat zowel de vrouwenopvang als de instellingen voor provinciale jeugdzorg als de jeugdzorgplus, loverboy slachtoffers behandelen. Minderjarige slachtoffers van loverboys verblijven meestal in de jeugdzorg terwijl meerderjarige slachtoffers in de vrouwenopvang verblijven. Het aanbod van zowel de vrouwenopvang als de jeugdzorg behelst opvang en generieke, specifieke of specialistische behandeling op maat. Jeugdzorgplus instellingen zijn gespecialiseerd in complexe problematiek in combinatie met veiligheid. Veiligheid wordt geboden door een positief leefklimaat en door geslotenheid. Geslotenheid is nodig voor de meest kwetsbare groep slachtoffers, namelijk de groep die tegen zichzelf en/of hun dader beschermd moet worden.

Het feit dat de jeugdzorg behandeling op maat biedt betekent dat per jeugdige wordt bekeken welke problemen er spelen en welke behandeling het beste past bij die problemen. Als een meisje slachtoffer is van een loverboy/mensenhandelaar wordt aandacht besteed aan het slachtofferschap. Als er ook onderliggende problematiek is, wat meestal het geval is, zal deze ook aangepakt worden.

Inmiddels heb ik een aantal acties in gang gezet om de zorg voor en bescherming van slachtoffers van loverboys te verbeteren. Het gaat dan om verbeteringen op het terrein van identificatie en registratie en de opvang en behandeling, met name onderzoek naar effectiviteit van interventies en ook om het investeren in aangiftebereidheid.

Ook voor de daderaanpak in het strafrecht vinden de leden van de VVD-fractie het van belang dat de mogelijkheid van letselduiding bij mogelijke gevallen van kindermishandeling scherp op het netvlies van het Openbaar Ministerie (OM) staat. Op welke wijze wordt forensisch pediatrische expertise betrokken bij de nieuwe OM-aanwijzing «geweld in afhankelijkheidsrelaties»? Hoe is de financiering vanuit de justitiekant voor deze expertise geregeld?

In de nieuwe OM-aanwijzing Geweld in afhankelijkheidsrelaties, die naar verwachting in de eerste helft van 2014 zal verschijnen, wordt expliciet aandacht besteed aan de inzet van forensisch-medische expertise voor kinderen. In de aanwijzing is specifiek opgenomen dat in geval van ernstige vormen van kindermishandeling zorg wordt gedragen voor de juiste mate van forensisch- medische expertise. Tevens is opgenomen dat met name het duiden of interpreteren van prepuberaal letsel specialistische kennis vereist. In het kader van de opsporing zijn dergelijke kosten politiekosten, in het kader van de vervolging, justitiekosten.

De leden van de VVD-fractie hebben met veel belangstelling de ontwikkelingen in Rotterdam gevolgd inzake het inzetten van het tijdelijk huisverbod bij kindermishandeling. Kan de Staatssecretaris aangeven welke de resultaten zijn en wat hij met deze resultaten gaat doen? Zijn er nog meer gemeenten die gebruik maken van dit middel? Hoe worden zij betrokken bij de vervolgstappen die de Staatssecretaris gaat nemen?

De gemeente Rotterdam heeft in augustus 2013 het evaluatierapport van de pilot gepubliceerd (zie http://www.ggdrotterdamrijnmond.nl/huiselijk-geweld/professionals/rotterdamse-aanpak/tijdelijk-huisverbod-bij-kindermishandeling.html ). Op 15 november 2013 heeft de Minister van VenJ, mede namens mij, uw Kamer de beleidsreactie op de effectevaluatie van het huisverbod toegezonden. Hierin is ook ingegaan op het huisverbod bij kindermishandeling.

De leden van de PvdA-fractie lezen in het rapport van de Inspectie Jeugdzorg over de invoering van de meldcode dat het nog geen gemeengoed is dat organisaties periodiek een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) van hun medewerkers vragen (bijvoorbeeld elke 3 of 4 jaar). Zij vragen de Staatssecretaris welke redenen daaraan ten grondslag liggen. Hoe denkt de Staatssecretaris over verplichte periodieke screening van jeugdzorgmedewerkers in het kader van preventie en goede hulpverlening? Kunnen genoemde leden een inschatting ontvangen van de kosten die daarmee gemoeid zouden zijn.

De cijfers met betrekking tot de VOG in het bedoelde rapport van de Inspectie Jeugdzorg zijn gebaseerd op een inventarisatie in december 2012. Het vragen van een VOG in de jeugdzorg is eerst vanaf 1 juli 2013 een verplichting op basis van de wet meldcode. Het periodiek vragen van een VOG is niet in de wet opgenomen.

De Inspectie Jeugdzorg heeft eind september 2013 opnieuw een uitvraag gedaan bij alle organisaties die in december 2012 niet over een VOG beschikten voor alle medewerkers die contact hebben met cliënten. Uit het onderzoek blijkt dat nu bijna 100% van de organisaties die onder het toezicht van de IJZ vallen, beschikken over zowel een meldcode als over de benodigde VOG’s. Uiterlijk 31 december 2013 zullen alle organisaties over een meldcode en over VOG’s voor alle medewerkers beschikken, ook de twee organisaties die nog geen meldcode hebben geïmplementeerd en de vier organisaties die nog geen VOG hebben voor medewerkers die al langer in dienst zijn. Dit is een verbetering ten opzichte van 2012, toen 85% van de organisaties beschikte over een meldcode en 87% over een VOG voor alle medewerkers met cliëntcontact.

In de Jeugdwet, die naar verwachting per 1 januari 2015 zal ingaan, is in artikel 4.1.6, vijfde lid, de mogelijkheid geschapen om continue screening voor alle onderdelen van de jeugdhulpsector in te voeren. Er is daarbij gekozen voor een kan-bepaling omdat nog niet duidelijk is of wordt gekozen voor continue screening in de jeugdhulp. Momenteel wordt, mede aan de hand van de ervaringen in de kinderopvang met continue screening, bezien of invoering in de jeugdhulp mogelijk en opportuun is. De aanvraag van een VOG kost de aanvrager tussen de € 25 en € 30. In de jeugdzorg werken circa 30.000 mensen. De kosten van de continue screening in de kinderopvang bedragen momenteel jaarlijks circa € 500.000 per jaar, in de kinderopvang werken circa 80.000 mensen (2013).

Per 1 januari 2015 zullen gemeenten verantwoordelijk worden voor de organisaties van een Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK). De leden van de PvdA-fractie lezen inde Kinderrechtenmonitor 2013 dat Jeugdzorg Nederland geen zicht heeft op wat er gebeurt nadat een vermoeden van kindermishandeling is gemeld bij het AMK. Genoemde leden vragen of de Staatssecretaris bereid is aan te sturen op inzicht in de vragen als hoeveel kinderen worden naar welke instanties overgedragen, met welk doel, voor welke zorg en met welk effect op hun veiligheid en welzijn?

Vanaf januari 2014 gaan de AMK’s registeren naar welke specifieke hulpvorm (zoals bijvoorbeeld ambulante jeugdzorg, jeugd-GGZ, jeugd-LVB, etc.) wordt doorverwezen na afronding van het onderzoek. Bij brief van 27 september 201312 inzake de reactie op de kinderrechtenmonitor en bij brief 4 oktober 201313 inzake Kamervragen over beleidsinformatie AMK, heb ik u hierover geïnformeerd.

Het AMK zorgt voor een goede overdracht naar de hulpverlening en gaat binnen een half jaar na hoe het met de jeugdige gaat. Als blijkt dat de situatie niet verbeterd is, heropent het AMK het onderzoek. Deze werkwijze is vastgelegd in het handelingsprotocol van het AMK. Er vindt geen registratie plaats van het effect op veiligheid en welzijn.

Vanaf 2015 wordt het AMHK de verantwoordelijkheid van gemeenten. Voor het invullen van de stelselverantwoordelijkheid zal het Rijk ook na 2015 beleidsinformatie uitvragen over onder andere het AMHK. Dit zal bij AMvB worden geregeld. Via nader onderzoek kan inzicht worden gekregen in de werking van de wet. Hiervoor kan het AMHK, indien gewenst, onderwerp van onderzoek zijn.

De leden van de PvdA fractie vragen hoe de teams binnen de AMHK’s zullen worden samengesteld en welke minimale medische expertise daarbinnen aanwezig zal zijn.

Gemeenten hebben de ruimte om voor de uitvoering van hun wettelijke taken de organisatievorm en het operationele proces voor het AMHK zelf in te vullen, dat geldt dus ook voor de vormgeving van de teams. Het ondersteuningsprogramma AMHK, dat op mijn verzoek wordt uitgevoerd door de VNG, begeleidt gemeenten bij de vormgeving van het AMHK. Belangrijk is dat vanuit het perspectief van de burger de taken van het AMHK in samenhang worden aangeboden. Voor wat betreft de beschikbaarheid van medische expertise binnen het AMHK heb ik uw Kamer tijdens de behandeling van de Jeugdwet toegezegd dat in de AMvB hierover nadere regels worden opgenomen. Tevens heb ik toegezegd dat in de AMvB wordt opgenomen voor welke gevallen medische expertise in de vorm van een arts deskundig op het terrein van kindermishandeling dient te worden ingezet.

Verder vernemen genoemde leden graag het standpunt over de bewaartermijnen van dossiers in de jeugdzorg. Vormen de wettelijke bewaartermijnen een probleem en zo ja, in welke zin?

Zoals vermeld in mijn brief van 3 oktober 2013 aan de Tweede Kamer14ben ik op basis van de opvattingen van slachtofferorganisaties, andere cliëntenorganisaties en brancheorganisaties van mening dat het niet verstandig is te besluiten tot aanpassing van de wettelijke bewaartermijn van 15 jaar. Wel ben ik voornemens met de brancheorganisaties te bespreken op welke wijze jeugdhulpverleners het dossier na afloop van de bewaartermijn mee kunnen geven aan de cliënt, indien deze daarom verzoekt. In een volgende voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties kom ik hier op terug.

Ook lezen zij dat er in het veld behoefte is aan wetenschappelijke kennis over de vraag welke (zo mogelijk te beïnvloeden) factoren eraan bijdragen dat een kind dat slachtoffer is geweest van seksueel misbruik, vervolgens in de jeugdzorg nogmaals slachtoffer wordt of soms juist zelf dader. Wanneer kan de Kamer de uitwerking van de vraagstelling verwachten?

Het betreffende onderzoek zal door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) worden verricht. Het betreft een (literatuur)onderzoek naar (verklarende) factoren die bijdragen aan of beschermen tegen hernieuwd slachtofferschap, daderschap en ander seksueel overschrijdend gedrag van kinderen die al eerder slachtoffer van seksueel misbruik zijn geworden. Het onderzoek start 1 december 2013 en zal voor 1 juli 2014 worden afgerond. Over de uitkomsten van het onderzoek zal ik u informeren.

Voorts zijn deze leden van de PvdA-fractie van mening dat er meer aandacht voor seksualiteit en seksuele weerbaarheid moet komen binnen zowel het reguliere als speciale onderwijs. In dat verband vragen zij welke initiatieven er momenteel lopen en of ze voldoende effectief zijn.

Met de aanpassing van de kerndoelen voor het primair onderwijs, het speciaal onderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs zijn scholen vanaf 1 december 2012 en scholen voor voortgezet speciaal onderwijs vanaf 1 augustus 2013 (na positieve afronding nahangprocedure Tweede Kamer), verplicht om aandacht te besteden aan seksualiteit en seksuele diversiteit.

Scholen zijn vrij om te bepalen op welke wijze zij aan de kerndoelen uitvoering geven en welk lesmateriaal zij daarbij hanteren. Dit geldt ook voor het kerndoel voor het primair onderwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs: «De leerlingen leren respectvol om te gaan met seksualiteit en met diversiteit binnen de samenleving, waaronder seksuele diversiteit». Voor het voortgezet speciaal onderwijs is bovendien het volgende in de kerndoelen opgenomen: «De leerling leert hoofdzaken te begrijpen van bouw en functie van het menselijk lichaam en van de lichamelijke, seksuele en geestelijke ontwikkeling van mensen en leert te zorgen voor de eigen lichamelijke, seksuele en psychische gezondheid». Deze kerndoelen geven scholen de mogelijkheid om aandacht te besteden aan de seksuele ontwikkeling bij jongens en meisjes.

Zo kunnen scholen bij de vormgeving van dit kerndoel bijvoorbeeld gebruik maken van de website van Project preventie seksuele intimidatie (www.ppsi.nl ), onderdeel van Centrum School en Veiligheid. Hierop staan overzichten van voorlichtings- en lesmaterialen voor het basis- en voortgezet onderwijs, die de school kan inzetten om invulling te geven aan dit kerndoel. Op de website kunnen docenten terecht voor informatie, lesideeën en materialen. Verder kunnen scholen op de website www.seksuelevorming.nl achtergrondinformatie en lesmaterialen vinden voor seksuele vorming in het basisonderwijs, voortgezet onderwijs, mbo, pabo, lerarenopleidingen en speciaal onderwijs.

In het schooljaar 2012–2013 zijn pilots «Sociale veiligheid lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders (lhbt) jongeren op school» gestart. In deze pilots die twee schooljaren duren en waaraan 130 scholen voor primair- en voortgezet (speciaal) onderwijs deelnemen, is onder meer voorlichting over de vraag wat homoseksualiteit is, een belangrijk element. Die kennis draagt bij aan een gezonde seksuele ontwikkeling van lhbt’s, maar ook niet lhbt’s.

De ervaringen en uitkomsten van deze pilots kunnen door alle scholen worden gebruikt. In het voorjaar van 2014 bericht de Minister van OCW uw Kamer over de uitkomsten van het onderzoek dat door het SCP bij deze pilots wordt uitgevoerd.

Seksualiteit en weerbaarheid in het (voortgezet) speciaal onderwijs hebben mijn speciale aandacht. Voor deze groep is onlangs met subsidie van de Minister van OCW een project «Van Kwetsbaar naar Weerbaar» gestart. Rutgers Wpf en de CEDgroep werken hierin samen om voor de verschillende doelgroepen in het (v)so, leermiddelen, leerlijnen en handreikingen te ontwikkelen en te implementeren, waarmee dit onderwerp binnen het onderwijs beter en gerichter aandacht krijgt.

Verder vinden de leden van de PvdA-fractie het onverteerbaar dat jongeren in residentiële instellingen 2,5 keer meer misbruik rapporteren dan gemiddelde Nederlandse jongeren en dat uit huis geplaatste kinderen met een licht verstandelijke beperking nog eens 3 keer vaker slachtoffer lijken te worden dan uit huis geplaatste kinderen zonder verstandelijke beperking. In het verlengde van het voorgaande zijn genoemde leden van mening dat bij een verhoor van personen met een verstandelijke beperking en kinderen elke suggestie in de vraagstelling moet worden vermeden om de betrouwbaarheid van een verhoor te kunnen waarborgen. Hoe denkt de Staatssecretaris hierover en in hoeverre wordt er gebruik gemaakt van kindvriendelijke dan wel speciale verhoorstudio’s en verhoorders?

Ik ben het eens met de leden van de PvdA-fractie dat bij het verhoor van personen met een verstandelijke beperking en kinderen suggestieve vraagstelling moet worden vermeden. Zoals ook in elk ander verhoor vermeden moet worden dat er suggestieve vragen worden gesteld. Het verhoren in zedenmisdrijven van minderjarigen, personen met een verstandelijke beperking en personen met een cognitieve functiestoornis is complex. Dit wordt door politie en het OM onderkend. Daarom wordt – conform de OM-aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik – het verhoor van minderjarigen tot 12 jaar, personen met een verstandelijke beperking en personen met een cognitieve functiestoornis, zowel bij getuigen als aangevers in zedenmisdrijven uitgevoerd door studioverhoorders. Deze studioverhoorders hebben hiervoor een speciale opleiding gevolgd. Indien in een zedenmisdrijf de verdachte een verstandelijke beperking of cognitieve functiestoornis heeft, wordt de verdachte verhoord door tenminste een studioverhoorder of een bevoegd zedenrechercheur. Dit verhoor wordt audiovisueel geregistreerd. Verhoren van minderjarigen onder twaalf jaar worden in een kindvriendelijke studio afgenomen.

Ook vinden zij het belangrijk dat de aanpak van huwelijksdwang en achterlating de prioriteit krijgt die het verdient. De leden van de PvdA-fractie zijn positief over de zaken die de Staatssecretaris reeds in gang heeft gezet maar vragen zich daarbij wel op welke wijze het signaleren van beide verschijnselen verbeterd zal worden. Wat moeten genoemde leden zich precies voorstellen bij een directer handelen in het buitenland?

De volgende activiteiten worden ondernomen om de signalerende rol van professionals te verhogen:

  • In de deskundigheidsbevordering rondom de meldcode wordt huwelijksdwang meegenomen. In het kader van dit professionaliseringsprogramma meldcode wordt ook een module huwelijksdwang en eergerelateerd geweld voor speciale doelgroepen van de SHG’s en AMK’s ingericht.

  • Op 15 juli 201315 hebben de Minister van OCW en ik u een brief gestuurd over het plan van aanpak geweld in afhankelijkheidsrelaties in opleidingen. Beoogd wordt om de aandacht voor geweld in afhankelijkheidsrelaties, waaronder huwelijksdwang, structureel te verankeren in de beroepsopleidingen.

  • Er is dit jaar een e-learning module over huwelijksdwang ontwikkeld. Professionals in de hulpverlening en jeugd- en gezondheidszorg kunnen zich hiermee gratis on-line bijscholen. Gemeenten worden geïnformeerd over hoe ambtenaren (GBA, burgerlijke stand) kunnen handelen bij vermoedens van huwelijksdwang en achterlating.

Met directer handelen in het buitenland wordt bedoeld dat het verifiëren van de identiteit van het vermeende slachtoffer en het beoordelen in hoeverre er inderdaad sprake is van huwelijksdwang/achterlating sneller kan plaats vinden. Hierbij speelt het op te richten knooppunt huwelijksdwang een belangrijke rol.

Tevens kan sneller gehandeld worden vanuit het buitenland als veilige terugkeer naar Nederland is gegarandeerd. Daar speelt mee: opvang maar natuurlijk ook aankomst op Schiphol: er moet dus ook directe lijn met de Koninklijke marechaussee gelegd worden door het knooppunt zodat slachtoffer afgeschermd wordt van eventuele familie.

Het aanpassen van de regelgeving voor het verlenen van toestemming bij het verstrekken van reisdocumenten aan (minderjarige) achtergelatenen faciliteert ook het directer handelen.

Op 14 november 2012 heeft Nederland het Verdrag ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (CAHVIO-Verdrag) van de Raad van Europa ondertekend. Genoemde leden vragen in het licht van het voorgaande binnen welke termijn de benodigde uitvoeringswetgeving ter implementatie van het verdrag gereed zal zijn en wanneer kan de Kamer de impactanalyse verwachten.

Het kabinet hecht aan een zo spoedig mogelijke ratificatie van het Verdrag van Istanbul. Het proces dat gemoeid is met het opstellen van de betreffende goedkeuringsstukken blijkt langer te duren dan, ook door de betrokken bewindspersonen, gewenst en voorzien. Het in kaart brengen van de gevolgen van het Verdrag neemt meer tijd dan verwacht. Op dit moment wordt voor het Europese deel van Nederland onderzoek gedaan naar de noodzaak van eventuele uitvoeringswetgeving. Tot nu is uit dat onderzoek niet gebleken dat verdere wetsaanpassing noodzakelijk is, maar uit te sluiten valt die noodzaak echter niet. Vast staat wel dat het Nederlandse beleid over de gehele linie voldoet aan de eisen van het verdrag. Het kabinet hecht zeer aan medegelding van het verdrag voor Caribisch Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba), nu het om een mensenrechtenverdrag gaat. Bij de inventarisatie van de juridische en praktische maatregelen die nodig zijn om het verdrag in dat deel van Nederland in te voeren, is evenwel gebleken dat ook verkennend onderzoek ter plekke nodig is. Dat onderzoek wordt thans door een onafhankelijk bureau uitgevoerd. De onderzoeksresultaten worden eind van dit jaar opgeleverd. Ik zal uw Kamer de resultaten van dit onderzoek in de eerst daarop volgende voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties doen toekomen. Het is op dit moment al wel duidelijk dat ingrijpende maatregelen nodig zullen zijn.

Gelet hierop is besloten de goedkeuring van de voor Caribisch Nederland benodigde uitvoeringswetgeving los te koppelen van de goedkeuring van het Verdrag. Omdat naar alle waarschijnlijkheid uitgebreide uitvoeringswetgeving voor Caribisch Nederland nodig zal zijn, zal deze ontkoppeling de goedkeuringsprocedure bespoedigen. Toch is ook in geval van ontkoppeling verdere inventarisatie nodig; in de toelichting op het verdrag zal immers op hoofdlijnen ingegaan moeten worden op (de gevolgen van) de invoering van het verdrag in Caribisch Nederland. Het streven is er nog steeds op gericht om het wetsvoorstel tot goedkeuring van het Verdrag in de loop van 2014 aan uw Kamer te kunnen aanbieden.

Verder vragen deze leden op welke wijze de ZSM-werkwijze van het OM bijdraagt aan de aanscherping van het opsporings- en vervolgingsbeleid van geweld in huiselijke kring en op welke manier schuurt deze werkwijze aan tegen de «Code Rood» aanpak. Wat zijn de effecten van de ZSM-werkwijze op de aanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties en waar blijkt dat uit?

Met de ZSM-werkwijze wordt onder meer een snellere afdoening beoogd van ook die zaken waarin sprake is van geweld in afhankelijkheidsrelaties die het strafrechtelijk kader instromen. Hiermee wordt voorzien om eerder duidelijkheid te verschaffen over de haalbaarheid van een afdoening in het strafrechtelijk traject. Bij die snelle afdoening vindt in een vroeg stadium afstemming plaats tussen de betrokken ketenpartners aan de ZSM-tafel over de gewenste (systeem)aanpak. De Code Rood-pilots vonden plaats in een drietal Veiligheidshuizen. In die pilots werden zaken besproken en afgedaan die zowel vanuit de justitiële als de zorgpartners binnenkwamen in het Veiligheidshuis. Een goede verbinding tussen de ZSM-werkwijze en Veiligheidshuizen is thans voorzien en wordt mede nader vormgegeven op vier pilot locaties die tot het eind van 2013 zullen lopen. Het goed en snel beslissen waar en door wie welke afdoeningbeslissing in een casus gewenst is, wordt in de Veiligheidshuizen mede vorm gegeven door het invoeren van eenduidige triage.

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat de omgang van politie en OM met slachtoffers van geweld in afhankelijkheidsrelaties (GIA) nog voor verbetering vatbaar is. In het verlengde daarvan zijn genoemde leden benieuwd naar de wijze waarop politie en OM omgaan met ernstige incidenten, al dan niet met fatale afloop. Vindt er altijd een interne dan wel externe evaluatie plaats over de gang van zaken?

Er wordt per incident bekeken of een (interne of externe) evaluatie nodig is. Het instellen hiervan is sterk afhankelijk van de aard, omvang en maatschappelijke impact van het incident. In principe vindt er strafrechtelijk onderzoek plaats naar de feiten en omstandigheden, ook als de vermoedelijke verdachte al is overleden. Daarbij wordt betrokken welke zorgindicatoren al bekend waren bij de diverse organisaties. Alleen als daartoe redenen aanwezig zijn, vindt er een externe evaluatie plaats.

Genoemde leden zijn verder van mening dat de aanpak van GIA valt of staat met de handelswijze van een professional, dus na een bedreigende situatie of melding van GIA moet er altijd actief door politie onderzocht worden welke (mogelijke) risico’s er zijn, dan wel actief contact worden opgenomen met betreffende partijen.

Er is altijd oog voor de risico’s, daar zijn verschillende instrumenten voor. Dat neemt niet weg dat in sommige situaties het maken van een adequate risicobeoordeling aandacht behoeft. De nieuwe Europese Richtlijn «tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten», die onder meer ingaat op herhaald slachtofferschap, zal naar verwachting een positieve bijdrage leveren aan het gestandaardiseerd bepalen van het risico voor slachtoffers dan wel voor achterblijvers.

Tot slot zijn de leden van de PvdA-fractie verheugd dat de strafmaatrichtlijn voor kindermishandeling inmiddels ontwikkeld is maar vragen wel of de registratie van kindermishandelingzaken in de gehele strafrechtsketen inmiddels sluitend is. Uit onderzoek blijkt immers dat op verschillende momenten in de informatieketen (aangifte, besluit tot vervolging, berechting) de zaken betreffende kindermishandeling lastig op te sporen zijn.

De registratie van kindermishandelingzaken in de strafrechtsketen is inderdaad nog niet volledig sluitend. De politie en het Openbaar Ministerie registreren deze zaken beide, maar hebben verschillende systemen. De politie levert nu zaken geoormerkt als kindermishandelingzaken aan bij het OM. Het OM zorgt ervoor dat deze zaken in het registratiesysteem als kindermishandeling worden aangemerkt. In overleg met politie en het OM wordt op het moment bekeken hoe de registraties van beide organisaties beter op elkaar kunnen aansluiten.

Genoemde leden van de PVV-fractie willen graag weten of het aantal meldingen van geweld is toegenomen sinds de introductie van de meldcode. Als dat het geval is, hoe groot is deze stijging van meldingen en in hoeverre was er ook sprake daadwerkelijk sprake van geweld?

Ik wil benadrukken dat een toename van het aantal meldingen geen doel is van de meldcode. Het gaat er om dat het geweld vaker en eerder stopt en dat hulpverlening op gang wordt gebracht. Hiervoor is een melding niet altijd nodig.

In Rotterdam wordt al vijf jaar met een meldcode gewerkt. Daar is het effect van de meldcode het meest zichtbaar omdat veel organisaties in dezelfde periode hiermee zijn gaan werken. Na de invoering van de Rotterdamse meldcode is het aantal meldingen bij het Steunpunt Huiselijk Geweld gestegen van 215 meldingen in 2007 tot bijna 1.000 meldingen in 2012. Het aantal adviezen van het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling steeg van 1.952 in 2008 naar 2.723 in 2012.

Verder vragen de leden van de PVV-fractie hoeveel meldingen betrekking hadden op ouderenmishandeling. Zij willen graag het aantal meldingen uitgesplitst zien naar de verschillende vormen van mishandeling. Ook willen zij weten of er zicht is op door wie ouderen mishandeld worden.

Niet alle Steunpunten Huiselijk Geweld registreren of een melding een oudere betreft en om welke vorm van ouderenmishandeling het dan gaat. Jaarlijks verschijnt er een factsheet van Movisie met de meldingen ouderenmishandeling over dat betreffende jaar. In 2012 zijn er in totaal 1.027 meldingen gedaan, afkomstig van onder andere Steunpunten, consultatienetwerken ouderenmishandeling en meldpunten Zorg en Overlast. Meldingen over psychische mishandeling (incl. het schenden van rechten) kwamen het vaakst voor, namelijk 41%. Daarna lichamelijke mishandeling (28%) en financiële uitbuiting (20%). 5% van de meldingen ging over verwaarlozing en 2% over seksueel misbruik. In 4% van de gevallen is niet geregistreerd om welke vorm het gaat. In 36% van de situaties zijn de (klein)kinderen pleger, in 49% gaat het om (ex-)partners en andere familieleden, in 6% om kennissen of buren. In 1% betreft het mishandeling door een beroepskracht. In 8% van de gevallen is onbekend wie de pleger is.

De leden van de PVV-fractie vragen naar de gegevens over het meldpunt ouderenmishandeling bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg.

Wanneer ouderen, hun vertegenwoordigers of zorgpersoneel bij het Meldpunt van de IGZ, melding maken van ernstige klachten dan onderzoekt de inspectie die en handhaaft zo nodig. Bij melding van oudermishandeling kan er sprake zijn van strafbare feiten. In een dergelijk geval doet Bureau Opsporing en Boetes (BOB) van de Inspectie onder leiding van het Openbaar Ministerie daar onderzoek naar.

In de periode van 1 januari 2012 tot 1 oktober 2013 heeft het Meldpunt IGZ 47 meldingen van vermoedelijke ouderenmishandeling gepleegd door een zorgprofessional ontvangen. Tweederde van deze meldingen werden gemeld door de betrokken instelling, de overige vaak door familieleden van betrokken cliënt. Van de 35 meldingen die zijn afgesloten, ging het in 18 gevallen om ouderenmishandeling of ontspoorde zorg, in 10 gevallen bleek ouderenmishandeling niet bewijsbaar en in de overige gevallen was er geen sprake van ouderenmishandeling. In 12 gevallen loopt het onderzoek nog.

Is de Staatssecretaris voornemens om een VOG verplicht te stellen voor iedereen die in de zorg werkt? Zo nee, waarom niet?

Het wetsvoorstel Kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz), dat momenteel ter behandeling in de Eerste Kamer ligt, biedt de mogelijkheid om bij AMvB te bepalen voor welke medewerkers in welke omstandigheden een zorgaanbieder een VOG moet kunnen overleggen. Ik overweeg deze verplichting zo in te vullen dat de VOG-verplichting alleen zal gaan gelden voor sollicitanten in die sectoren waarbij medewerkers in aanraking komen met de meest kwetsbare groepen in de zorg. Daarmee sluit ik aan op de intentie tot maatwerk die voortkomt uit het amendement op dit wetsvoorstel van het lid Van der Staaij (SGP). Uiteraard kunnen zorgaanbieders bepalen dat ze ook van andere medewerkers een VOG vragen. Daarnaast hebben de Minister en ik in onze brief aan de Tweede Kamer van 19 september 201316 aangegeven dat ook alle leden van een raad van bestuur een VOG moeten overhandigen voordat zij hiertoe kunnen toetreden.

Daarnaast vragen de leden van de PVV-fractie om te bewerkstelligen dat ouderen de mogelijkheid krijgen om hun ernstige klachten direct bij de IGZ te melden.

Die mogelijkheid bestaat al via het Meldpunt IGZ. Privé personen, dus ook ouderen, kunnen rechtstreeks bij de IGZ melding maken van (ernstige) klachten over de zorg zoals bijvoorbeeld meldingen over ouderenmishandeling gepleegd door medewerkers in de zorg. Vanaf medio 2014 kunnen deze meldingen via het zorgloket aan de IGZ kenbaar worden gemaakt.

In het geval er sprake is van geweld in een afhankelijkheidsrelatie, zal het OM volgens de richtlijnen een 33% zwaardere straf eisen. Deze leden vinden dit percentage veel te laag en zien dit liever opgehoogd worden naar 200%. Is de Staatssecretaris bereid deze wens in te willigen?

De Minister van VenJ heeft u eerder reeds laten weten dit niet nodig te achten, omdat de kwetsbaarheid van het slachtoffer, dus ook van de oudere, een omstandigheid is die door het Openbaar Ministerie en de rechter binnen de gestelde strafmaxima van de verschillende delicten wordt meegewogen. 17

Genoemde leden zijn blij met het draagvlak voor het hanteren van een zwarte lijst voor zorgmedewerkers. In de voortgangrapportage geeft de Staatssecretaris aan dat er uit meerdere regio’s belangstelling is getoond voor de zwarte lijst. Is de Staatssecretaris bereid om de zwarte lijst landelijk uit te rollen?

Zoals ik in de voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties van 15 juli 2013 18 heb aangegeven, volg ik momenteel een experiment met een «zwarte lijst» in de regio Haaglanden. Ik ondersteun deze pilot ook door middel van een subsidie. Ik blijf aangesloten bij het experiment en ik zal de resultaten van het experiment verspreiden. Wel wil ik benadrukken dat de zorginstellingen primair verantwoordelijk zijn voor een veilige woon- en leefomgeving voor de cliënten.

De leden van de PVV-fractie vragen hoeveel uithuisplaatsingen er dit jaar plaatsgevonden hebben. Wie draaide op voor deze kosten? Kan de Staatssecretaris aangeven of er verschillen bestaan tussen regio’s? Indien die verschillen er zijn, kan de Staatssecretaris aangeven waarom deze verschillen bestaan?

Voor zover de PVV-fractie met deze vraag doelt op het huisverbod, kan ik u laten weten dat er landelijk niet op structurele basis cijfers worden bijgehouden van het aantal huisverboden. Wel heeft de Minister van VenJ in het kader van de effectevaluatie van de Wet tijdelijk huisverbod een uitvraag laten doen naar het totaal aantal opgelegde huisverboden. De beleidsreactie op de effectevaluatie is op 15 november 2013 aan uw Kamer toegezonden.

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van het huisverbod en de daaraan verbonden kosten. Zowel de Minister van VenJ als ik stellen gemeenten voor de uitvoering van de Wet tijdelijk huisverbod (Wth) financiële middelen ter beschikking via het Gemeentefonds. Overigens regelen de uithuisgeplaatsten meestal zelf hun onderdak, vaak bij familie of bekenden. Aangezien de Wth lokaal is belegd, kunnen zich verschillen in regio’s voordoen. De Wth verschilt hierin niet van andere wetten waarbij de verantwoordelijkheid voor de uitvoering op lokaal niveau is belegd. Door middel van een handreiking voor burgemeesters, een uitvoeringsadvies en het Risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld (RiHG) wordt uniformiteit echter bevorderd.

De Staatssecretaris spreekt over een «wegwijzer» voor ouders en zorgprofessionals die in elke stap in de keten per doelgroep naar materiaal verwijst. Wanneer kunnen we deze wegwijzer verwachten?

De leden van de PVV-fractie willen weten wanneer de «wegwijzer» voor ouders en zorgprofessionals beschikbaar komt. Zoals uit het door Rutgers WPF gemaakte inventariserend overzicht19 naar voren komt, is er veel materiaal beschikbaar en zijn er meerdere algemene informatieve websites operationeel.

Ik wil een wegwijzer laten maken zodat ouders en zorgprofessionals snel kunnen vinden wat zij zoeken. De wegwijzer dient in ieder geval gestructureerd te zijn naar de «stappen» in de keten Preventie-Aanpak-Nazorg. Voorts dient binnen elk van de «stappen» in de keten interventies worden genoemd waarvan het effect is aangetoond c.q. waar in de praktijk goede ervaringen mee zijn opgedaan. Het voornoemde overzicht van Rutgers WPF, dat de basis voor de wegwijzer vormt, bevat echter niet alleen beproefde methodes maar is een totaaloverzicht. Dit betekent dat een nadere kwalitatieve duiding nodig is voordat een bruikbare wegwijzer kan worden opgesteld.

In overleg met de aanbieders, cliënten- en ouderorganisaties zal ik bepalen hoe dit het beste kan worden aangepakt. Over de voortgang zal ik uw Kamer informeren.

Heeft de Staatssecretaris zicht op de bezetting van de speciale opvangplekken voor ouderen in Den Haag? Is hij voornemens tot landelijke uitbreiding van crisisplekken speciaal voor ouderen?

In Den Haag zijn de afgelopen negen maanden twee opvangplekken voor ouderen zeven maanden 100% bezet geweest en twee maanden gedeeltelijk. De ervaring van Den Haag is, dat een (geheime) plek in de opvang niet altijd een geschikt instrument is om bij ouderenmishandeling in te zetten. Het gaat meestal om complexe problematiek, waarbij er vaak, naast mishandeling, ook sprake is van andere problemen waarbij zorg nodig is.

Uiteraard hebben gemeenten op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) de vrijheid om te bepalen op welke manier ze de aanpak van ouderenmishandeling invullen. Zij bepalen zelf of zij in het kader van hun beleid al dan niet specifieke opvangplekken willen inrichten. Om hen te ondersteunen bij de afweging al dan niet crisisopvang bij ouderenmishandeling in te zetten, heb ik een handreiking gemaakt en verspreid.

Daarnaast vragen de leden van de PVV-fractie wanneer de richtlijn ouderenmishandeling zal verschijnen. Ook willen zij weten waar de richtlijn nu bij aansluit, aangezien de Staatssecretaris het voorstel voor de beginselenwet AWBZ-zorg heeft ingetrokken.

Op 1 oktober 2013 is de concept leidraad «Veilige zorgrelatie» gelanceerd (zie www.veiligezorgrelatie.nl ). Dit concept is in intensief overleg met het veld en kenniscentra zoals Vilans en Movisie tot stand gekomen. Zoals ik in de voortgangsrapportage van 15 juli 201320 aan uw Kamer heb gemeld, is het doel van de leidraad dat zorgaanbieders, – medewerkers en vrijwilligers beter in staat zijn om geweld in de zorgrelatie te voorkomen en, als het zich toch voordoet, weten hoe hier mee om te gaan. De leidraad gaat over kwetsbare groepen die langdurig van zorg afhankelijk zijn (in de sectoren verpleging, verzorging en thuiszorg, gehandicaptenzorg en geestelijke gezondheidszorg). Waar nodig wordt specifiek aandacht gegeven aan ouderenmishandeling.

Het concept wordt in de periode van oktober 2013 tot en met mei 2014 uitgetest door een aantal organisaties (Amaris/Gooizicht, Cardia, Driezorg, MagentaZorg, Noorderbreedte, Topaz, Van Neynselgroep, Volckaert en ZZGZorggroep) en besproken in rondetafel-bijeenkomsten voor de GGZ- en de gehandicaptensector. Rond de zomer van 2014 is de definitieve versie beschikbaar.

De leidraad baseert zich op de motie Gerbrands/Agema21. De meldplicht, vergewisplicht en verklaring omtrent gedrag, zoals genoemd in deze motie, vormen onderdeel van de leidraad. Daarnaast sluit de leidraad aan bij het Wetsvoorstel kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) dat inmiddels door uw Kamer is aangenomen en nu voor behandeling in de Eerste Kamer ligt. In dit wetsvoorstel is ook de vergewisplicht opgenomen voor de zorgaanbieder. Dit houdt in dat het bestuur van de zorgaanbieder moet nagaan of de werknemer geschikt is voor het werk en hoe hij of zij in het verleden heeft gefunctioneerd. Daarnaast biedt dit wetsvoorstel de mogelijkheid om bij AMvB te bepalen voor welke medewerkers in welke omstandigheden een zorgaanbieder een VOG moet kunnen overleggen.

Kan de Staatssecretaris al meer duidelijkheid geven op welke wijze de geslaagde pilots in de veiligheidshuizen landelijk uitgerold worden?

Een Veiligheidshuis is een netwerksamenwerking waarbij de regie op de (regionale) samenwerking bij de gemeenten ligt. Het is daarom aan de netwerkpartners tezamen onder regie van de gemeenten om al dan niet in te zetten op een werkwijze zoals is gehanteerd in de Code Rood-pilots. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft de resultaten van de pilots onder hun aandacht gebracht (onder meer via de toolbox Veiligheidshuizen). Desgewenst kan door middel van het geven van een presentatie tijdens bijvoorbeeld themabijeenkomsten ingezet worden op het breder beschikbaar stellen van de kennis uit de pilots Code Rood.

De leden van de SP- fractie betreuren het dat er op veel uitkomsten gewacht moet worden, zoals op het advies van de Raad van State over de minimumeisen van de meldcode, op resultaten van de business case forensisch onderzoek in strafrechtelijke zaken en de op de visie over de organisatie van forensisch onderzoek of het onderzoek van ZonMw naar de multidisciplinaire aanpak. Daarnaast geeft de Staatssecretaris aan op veel punten terug te komen in de volgende voortgangsrapportage. De leden van de SP-fractie vragen waarom de afzonderlijke stukken zo lang op zich laten wachten.

De leden van de SP-fractie stellen dat op veel uitkomsten lang gewacht moet worden en zij noemen hier een drietal voorbeelden van. De genoemde voorbeelden onderstrepen de stelling van de leden echter niet. De AMvB minimumeisen meldcode is op 31 juli 2013, vrij snel naar de wetsbehandeling in uw Kamer, in werking getreden. Het onderzoek naar de multidisciplinaire aanpak kindermishandeling komt eind mei 2014 beschikbaar. Degelijk onderzoek vraagt tijd. De Minister van Veiligheid en Justitie zal uw Kamer nog voor de begrotingsbehandeling informeren over de toekomstige inrichting van forensisch onderzoek. In deze brief zal tevens worden ingegaan op de samenwerking tussen de verschillende entiteiten en de financiële middelen die hiermee gemoeid zijn.

In zijn algemeenheid vind ik het logisch dat in sommige gevallen gewacht moet worden op afzonderlijke stukken; voorbereiding of uitvoering van beleid of onderzoek kost nu eenmaal tijd. Daarbij is er soms ook afhankelijkheid van externe partijen. Zoals uw Kamer bekend is kiest het kabinet er voor om over geweld in afhankelijkheidsrelaties periodiek te rapporteren en in principe niet voortdurend over losse deelonderwerpen afzonderlijke brieven te schrijven, waarbij uitzonderingen uiteraard altijd mogelijk zijn. Deze keuze komt de overzichtelijkheid ten goede, maar kent als nadeel dat de verschijning van stukken niet altijd synchroon loopt met rapportagemomenten.

Daarnaast willen deze leden weten op welke manier de Staatssecretaris het overzicht houdt in de beschikbare informatie en hoe deze doeltreffend wordt verwerkt in de praktijk. Door de vele initiatieven en onderzoeken bestaat de kans door de bomen het bos niet meer te zien, waardoor belangrijke kennis en kunde ondergesneeuwd kunnen raken. De leden vernemen graag hoe dit wordt voorkomen.

Met de SP-fractie onderschrijf ik het belang dat de uitvoerende professionals goed op de hoogte zijn van succesvolle initiatieven, belangrijke onderzoeken en werkzame interventies.

Hier ligt in de eerste plaats een belangrijke rol voor de door mij gesubsidieerde kennisinstituten Movisie en het Nederlands Jeugd Instituut. Zij hebben als taak om beschikbare kennis te verzamelen, te verrijken, te valideren en te verspreiden. De genoemde kennisinstituten werken goed met elkaar samen, zodat ook daar geen informatie tussen wal en schip raakt. Tevens draagt Movisie, in opdracht van het Rijk, zorg voor de website www.huiselijkgeweld.nl , waar alle relevante informatie voor professionals wordt verzameld. Deze website wordt goed geraadpleegd en gewaardeerd.

Daarnaast zijn professionals zelf verantwoordelijk om op de hoogte te zijn van de state of the art op hun terrein. Via de brancheorganisaties worden de professionals hierin ondersteund en ik ondersteun de brancheorganisaties hier soms in. De VNG en de Federatie Opvang bijvoorbeeld onderhouden samen met VWS de website «regioaanpakveiligthuis.nl».

Tot slot hebben ook beroepsorganisaties hier een belangrijke rol. Zo worden voor professionals werkzaam in de Jeugdgezondheidszorg en in de Jeugdzorg, richtlijnen ontwikkeld over kindermishandeling waarin de informatie en meest actuele inzichten gebundeld worden.

Het bovengenoemde maakt de leden van de SP-fractie bezorgd om de overheveling van de jeugdzorg naar de verantwoordelijkheid van afzonderlijke gemeenten. Op welke manier gaat de (versnipperde) kennis worden verzameld en worden overgedragen aan gemeenten? Hoe kan de Staatssecretaris ervoor zorgen dat gemeenten zullen werken met een effectieve methoden om kindermishandeling te voorkomen, bespreekbaar te maken, te signaleren, te stoppen en voor een goede behandeling en nazorg te zorgen?

Bij gemeenten is reeds kennis aanwezig over de aanpak van kindermishandeling gericht op preventie en vanwege de regionale aanpak van kindermishandeling. Met de overheveling van de jeugdzorg zijn gemeenten vanaf 2015 verantwoordelijk voor het hele spectrum: preventie, signalering, diagnostiek, hulp en behandeling van slachtoffers van kindermishandeling en huiselijk geweld en de intersectorale samenwerking die dit vraagt.

Gemeenten worden door het Rijk en de VNG ondersteund bij de transitie van de jeugdzorg. Voor de aanpak van kindermishandeling wordt alle relevante informatie, waaronder (effectieve) methoden, gebundeld en ontsloten in een themadossier aanpak kindermishandeling dat binnenkort op www.voordejeugd.nl verschijnt. Vanuit het themadossier op www.voordejeugd.nl wordt ook doorgelinkt naar het Nederlands Jeugdinstituut dat gemeenten gerichte informatie en kennis biedt over effectieve interventies op het terrein van de aanpak van kindermishandeling.

Deelt de Staatssecretaris de mening dat vormen van geweld in verschillende afhankelijkheidsrelaties niet over één kam geschoren moeten worden? De aanpak en het voorkomen van oudermishandeling of gehandicaptenmishandeling is een andere dan kindermishandeling of huiselijk geweld bijvoorbeeld. In vervolg hierop vraagt de SP-fractie zich af of de Steunpunten Huiselijk Geweld (SHG) en de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling (AMK) dan ook niet moeten fuseren?

Eens ben ik het met de leden van de SP-fractie dat het niet goed is om de verschillende vormen van geweld in afhankelijkheidrelaties over één kam te scheren. Dat doet het kabinet ook niet. Elk onderdeel verdient en krijgt zijn specifieke aandacht en aanpak. Maar het kabinet kiest, waar dat mogelijk is, voor een integrale aanpak (van de verschillende deelonderwerpen). Een brede aanpak gericht op een samenhangende ketenbenadering van voorkomen-signaleren-stoppen en opvang-nazorg, en gericht op één gezin, één plan en één regisseur. Deze samenhang geeft een meerwaarde aan de aanpak op deelterreinen.

De toekomstige samenvoeging van de Steunpunten Huiselijk Geweld en de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling is juist een goed voorbeeld van de meerwaarde van een integrale aanpak van geweld in afhankelijkheidrelaties. Het is een bundeling van krachten en expertise. Kindermishandeling en partnergeweld wordt in samenhang aangepakt waardoor voor het gehele gezin een geïntegreerd vervolgtraject op gang kan komen. Dat is belangrijk ook omdat bij meer dan de helft van de incidenten van partnergeweld, zich voordoet in een gezin met kinderen (58%). 22

Voor de aanpak van kindermishandeling wordt volgend jaar 4,3 miljoen euro uitgetrokken. De leden van de SP- fractie willen weten hoeveel geld er in 2014 beschikbaar is voor de aanpak van alle vormen van geweld in afhankelijkheidsrelaties. Graag zien zij een overzicht tegemoet van de budgetten met de bijbehorende groepen; kinderen, ouderen, mensen met een beperking en huiselijk geweld. Daarbij volgt de vraag waarop de Staatssecretaris de hoogte van deze budgetten baseert.

Middelen GIA in € mln.
 

2014

2015

2016

2017

2018

Gemeentefonds

         

Decentralisatie-uitkering vrouwenopvang

108

105,5

105,5

105,5

105,5

Middelen VWS

         

Art 3.

Toekomstig stelsel VO

12,4

12,4

12,4

12,4

12,4

Art 3.

Opvang specifieke groepen

3

3

3

3

3

Art 5. Aanpak kindermishandeling en seksueel misbruik

2,6

1,8

1,1

1,1

1,1

Middelen VenJ

         

Apparaatsbudget (onder meer bestemd voor de Taskforce kindermishandeling)

1,4

1,4

1,4

1,4

1,4

Beleidsbudget Geweld Huiselijke kring

0,449

0,425

0,419

0,469

0,463

Slachtoffers seksueel misbruik

1

1

Totaal

130,25

127,5

123,8

123,9

123,9

Toelichting

De budgetten voor de aanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties zijn grotendeels het resultaat van historische ontwikkelingen en meestal niet gelabeld voor een specifieke doelgroep. Het budget voor de komende jaren kan worden onderverdeeld in geld dat via het Gemeentefonds naar de centrumgemeenten vrouwenopvang gaat en middelen die via het Rijk of provincie (jeugdzorg) ter beschikking worden gesteld.

De 35 centrumgemeenten vrouwenopvang ontvangen uit het Gemeentefonds een decentralisatie-uitkering vrouwenopvang. De totale uitkering bedraagt thans € 105.5 miljoen/jaar. Gemeenten kunnen hieraan ook eigen middelen toevoegen. In de jaren 1997 tot en met 2007 is de decentralisatie-uitkering gestegen van € 23 miljoen naar € 55 miljoen om meer opvangplekken te kunnen creëren. Vanaf 2008 is decentralisatie-uitkering verder gegroeid tot € 105,5 miljoen/jaar, omdat er meer doelen met de decentralisatie-uitkering worden nagestreefd. De decentralisatie-uitkering vrouwenopvang is niet meer alleen bedoeld voor opvang, maar ook voor preventie, ambulante hulp/hulpverlening bij het huisverbod, de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, ouderenmishandeling en de versterking van de steunpunten huiselijk geweld.

Het Rijk heeft daarnaast ca. € 12,5 miljoen in 2014 begroot voor het (toekomstig) stelsel van hulp en opvang aan alle slachtoffers van geweld in afhankelijkheidsrelaties. Deze middelen zijn bestemd voor onder andere de implementatie van de regiovisies «veilig thuis», kwaliteitsborging, de samenvoeging van de Steunpunten huiselijk geweld met de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling, de publiekscampagne «Een veilig thuis, daar maak je je toch sterk voor» en de uitvoering van het actieplan «Ouderen in veilige handen».

Naast deze middelen heeft VWS binnen het begrotingsbudget € 3 miljoen beschikbaar voor de opvang van specifieke groepen slachtoffers GIA: mannenopvang, slachtoffers loverboys en slachtoffers van eergerelateerd geweld. Deze middelen zullen vanaf 2015 worden toegevoegd aan de decentralisatie-uitkering vrouwenopvang.

Binnen artikel 5 (jeugd) van de begroting van VWS wordt het bedrag van € 4,3 miljoen, waar de leden van de SP-fractie naar verwijzen, niet alleen aangewend voor de aanpak van kindermishandeling en seksueel misbruik, maar ook voor voorzieningen voor zorg voor jeugd (zoals het dossier opvoeden, adoptie). De budgetten voor deze laatste voorzieningen zijn niet in de tabel opgenomen.

VenJ heeft een bedrag van € 2,8 miljoen begroot voor de uitvoering van het actieplan «Kinderen Veilig», de Taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik, de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en de aanpak van seksueel misbruik (waaronder het budget voor slachtoffers seksueel misbruik).

Bijna driekwart van de organisaties in de jeugdzorg heeft een meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Een kwart van het personeel in de jeugdzorg is nog niet geschoold in het werken met de meldcode. Op welke wijze gaat de Staatssecretaris stimuleren, dat alle organisaties een meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling hebben, en dat alle medewerkers zijn geschoold om de meldcode te hanteren? Per wanneer zal dit gereed zijn?

De wet meldcode, die sinds 1 juli 2013 van kracht is, verplicht organisaties om over een meldcode te beschikken en de kennis en het gebruik van de meldcode te bevorderen. Hier hoort scholing van personeel bij. De inspecties zien er op toe dat organisaties daadwerkelijk over een meldcode beschikken en hun personeel scholen. Om organisaties te faciliteren heb ik de scholingsmodule «Werken met een meldcode» en e-learning modulen laten ontwikkelen. Deze en meer trainingen zijn te vinden in de databank bij- en nascholing meldcode in de toolkit meldcode. Ik ga er vanuit dat alle organisaties uiterlijk in 2014 hun medewerkers hebben geschoold. In 2015 zal ik nagaan of dat daadwerkelijk is gebeurd.

Het toezicht over het hanteren van de meldcode mogen de gemeenten, als het aan de Staatssecretaris ligt, zelf bepalen. De leden van de SP-fractie vragen om een overzicht op welke manieren de gemeenten dit toezicht houden en vragen of dit toezicht toereikend wordt geacht. Graag zien deze leden een uitsplitsing naar kinderopvang, jeugdbeleid, onderwijs en jeugdzorg.

De rijksinspecties zijn verantwoordelijk voor het toezicht in de sectoren onderwijs, jeugdzorg, gezondheidszorg en justitie. Gemeenten houden toezicht in de sectoren kinderopvang en maatschappelijke ondersteuning. De wet meldcode biedt gemeenten de mogelijkheid om toezicht te houden op een manier die past bij de lokale situatie. In de sector kinderopvang wordt het toezicht op de meldcode bijvoorbeeld vrijwel overal meegenomen in het reguliere toezicht op de kinderopvang door de GGD’en. Het college legt aan de gemeenteraad verantwoording af over de wijze waarop de Wet maatschappelijke ondersteuning wordt uitgevoerd. Onderdeel van deze verantwoording is ook de wijze waarop toezicht gehouden wordt op de uitvoering van de wettelijke verplichtingen ten aanzien van de meldcode. Er is geen overzicht beschikbaar van de manieren waarop gemeenten toezicht houden binnen de maatschappelijke ondersteuning. Om gemeenten te faciliteren bij hun toezichthoudende functie zijn een online seminar en factsheet meldcode voor gemeenten beschikbaar in de toolkit meldcode.

De leden van de SP-fractie willen ook weten waarom 87% van organisaties, die met kinderen werken, over een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) beschikt van hun medewerkers en wanneer dat 100% zal zijn.

De cijfers met betrekking tot de VOG in het bedoelde rapport van de Inspectie Jeugdzorg zijn gebaseerd op een inventarisatie van de Inspectie in december 2012. Het vragen van een VOG in de jeugdzorg is eerst vanaf 1 juli 2013 een verplichting via de Wet meldcode. De Inspectie Jeugdzorg (IJZ) deed in september 2013 weer onderzoek bij jeugdzorginstellingen naar de aanwezigheid van een meldcode alsmede de aanwezigheid van een VOG van medewerkers die contact hebben met cliënten. Uit het onderzoek blijkt dat nu bijna 100% van de organisaties die onder het toezicht van de IJZ vallen, beschikken over zowel een meldcode als over de benodigde VOG’s. Uiterlijk 31 december 2013 zullen alle organisaties over een meldcode en over VOG’s voor alle medewerkers beschikken, ook de twee organisaties die nog geen meldcode hebben geïmplementeerd en de vier organisaties die nog geen VOG hebben voor medewerkers die al langer in dienst zijn. Dit is een verbetering ten opzichte van 2012, toen 85% van de organisaties beschikte over een meldcode en 87% over een VOG voor alle medewerkers met cliëntcontact. Ik ben tevreden met deze stand van zaken in de jeugdzorgsector.

Volgens de Taskforce kindermishandeling ontbreekt de urgentie bij het Ministerie VWS om te zorgen dat professionals goed opgeleid zijn om geweld in afhankelijkheidsrelaties (waaronder kindermishandeling) te signaleren en te behandelen. De leden van de SP-fractie vinden het gebrek aan urgentie zeer afkeurenswaardig en eisen een omslag van de Staatssecretaris. Graag vernemen zij op welke wijze de Staatssecretaris vaart maakt en gaat maken met het scholen van alle mensen die met kinderen werken, en hoe er gezorgd wordt voor voldoende na- en bijscholingen.

De opmerking van de Taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik komt uit haar monitor van mei 2013. Wat betreft de aandacht voor huiselijk geweld en kindermishandeling in beroepsopleidingen heb ik u in juli 2013 mijn plan van aanpak GIA in opleidingen23 gestuurd. Hieruit blijkt dat ik wel degelijk vaart maak met het stimuleren van opleidingen om aandacht te besteden aan GIA. De Taskforce is nauw betrokken bij de uitvoering.

Wat betreft bij- en nascholing zijn er sinds 2010 inspanningen om te bevorderen dat professionals geschoold worden. De wet meldcode verplicht organisaties in de sectoren gezondheidszorg, jeugdzorg, onderwijs, kinderopvang, maatschappelijke ondersteuning en justitie, om de kennis en het gebruik van de meldcode te bevorderen. Hier hoort bij- en nascholing van personeel bij. Organisaties hebben hierin een eigen verantwoordelijkheid. Om organisaties te faciliteren heb ik de module «Werken met een meldcode» en e-learning modulen laten ontwikkelen. Deze en meer trainingen zijn te vinden in de databank bij- en nascholing meldcode in de toolkit meldcode. De rijksinspecties zien er op toe dat organisaties hun verantwoordelijkheid nemen en dat het personeel ook daadwerkelijk wordt geschoold.

Het verontrust de leden van de SP-fractie dat bij «evalueren van regierol gemeenten kindermishandeling» (actie 2) te lezen is dat de criteria voor het zicht krijgen op de regierol van de gemeenten ten aanzien van kindermishandeling nog moeten worden vastgesteld. Hoe worden deze criteria vastgesteld en wanneer zijn ze gereed?

Doel van het evalueren van de regierol van gemeenten bij de aanpak van kindermishandeling is een beeld te krijgen van de wijze waarop gemeenten de aanpak van kindermishandeling een plaats geven in hun voorbereidingen op de transitie en transformatie van het jeugdstelsel. De inzet is om met dit beeld gemeenten gericht en optimaal te kunnen ondersteunen bij de aanpak en eventuele knelpunten die gemeenten ervaren op te sporen. Voor dit beeld zal gekeken worden naar intersectorale samenwerking, de vorming van het Advies en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling en hulp en behandeling bij kindermishandeling. Naar verwachting is hier begin 2014 meer helderheid over als onderdeel van de opzet van de evaluatie.

De leden van de SP-fractie lezen dat de continuering van de helpdesk «Stop it Now» (actie 8) onzeker is door een gebrek aan structurele financiering. Een subsidie, die werd verstrekt door het Ministerie van VWS, liep tot de zomer 2013. De inzet om kindermishandeling te voorkomen strookt niet met het stoppen van een subsidie aan een helpdesk dat als doel heeft van potentiële daders op te sporen en te stoppen. Kan de Staatssecretaris dit uitleggen?

Stop It Now! heeft in 2011 van VWS een eenmalige startsubsidie gekregen. Aan de initiatiefnemers is destijds duidelijk gemaakt dat het niet gaat om een permanente financiering van de helpdesk. Omdat het project heeft aangegeven dat een volledige onafhankelijke financiering vanaf de zomer van 2013 niet kan worden gerealiseerd, heeft VWS de startsubsidie aangevuld. De Minister van VenJ heeft eveneens middelen beschikbaar gesteld als aanvulling op de startsubsidie zodat de financiering voor de opstart van dit project tot eind 2013 is gewaarborgd.

De hulplijn is op zoek gegaan naar andere financieringsbronnen en heeft deze voor 2014 deels gevonden. Zoals de Minister van VenJ tijdens de begrotingsbehandeling op 20 november 2013 aan uw Kamer heeft toegezegd zal het resterende bedrag dat de helpdesk nodig heeft voor 2014, te weten EUR 65.000,–, eenmalig beschikbaar gesteld worden door de departementen van VenJ en VWS om het voorbestaan van de hulplijn te waarborgen

De Taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik heeft aangegeven in december contact op te zullen nemen met de Waag (initiatiefnemer van de Helpdesk), Zorgverzekeraars Nederland en de VNG omtrent de effectiviteit en het voortbestaan van de helpdesk.

Genoemde leden lezen dat er zorgen bestaan bij het Ministerie van VWS over de samenwerking bij informatie-uitwisseling tussen professionals (actie 17). Kan de Staatssecretaris een overzicht verstrekken van de knelpunten en daarbij mogelijke oplossingen?

Inmiddels is op 13 juni 2013 het model «Samenwerkingsafspraken informatie -uitwisseling in verband met de aanpak van kindermishandeling tussen (geestelijke) gezondheidszorg en AMK, Bureau Jeugdzorg en Raad voor de Kinderbescherming» vastgesteld door de bestuurders en aangeboden aan de Taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik.

De leden van de SP-fractie vragen of er geen dubbel werk wordt gedaan door de Taskforce Kindermishandeling en de Nationaal Rapporteur mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen. Hoe verhouden deze inspanningen zich tot elkaar?

De Taskforce en de Nationaal Rapporteur hebben verschillende taken op het gebied van de aanpak van kindermishandeling en seksueel misbruik. De Taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik is door mijn collega van VenJ en door mij ingesteld, om voor de periode van 2012–2016 toe te zien op zowel de uitvoering van de acties uit het Actieplan «Kinderen Veilig» als de acties naar aanleiding van de Commissie Samson en het waar nodig aanjagen daarvan richting het veld. Wij beogen daarmee een hoger rendement uit de inspanningen te halen en zo de aanpak van kindermishandeling en seksueel misbruik te versterken en aan te scherpen. De Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen doet periodiek onderzoek naar de aard, omvang en aanpak van alle vormen van seksueel geweld tegen kinderen. Daarmee wordt een structurele, continue, kwantitatieve én kwalitatieve analyse van de werking van de gehele «keten» bereikt. De eerste rapportage seksueel geweld tegen kinderen zal in december 2013 worden gepubliceerd. De Nationaal Rapporteur is waarnemend lid van de Taskforce. Op deze wijze moet worden geborgd dat «dubbel werk» wordt voorkomen.

In de volgende voortgangsrapportage van Taskforce kindermishandeling komt te staan hoe de landelijke bekostiging van forensisch medische expertise beschikbaar zal blijven. Het bevreemdt de leden van de SP-fractie dat de VNG besluit welke diensten door landelijke bekostiging worden geleverd en zij willen daar een uitleg over. Het is immers een breed gedragen wens van de Kamer om forensisch medisch onderzoek te borgen en de polikliniek Kindermishandeling hiervoor structureel te financieren. Kan de Staatssecretaris uitleggen hoe het besluit van de VNG zich daartoe verhoudt. Zou het besluit niet bij de Kamer moeten liggen omdat het om landelijke bekostiging gaat? Graag een toelichting op dit punt.

De inzet en financiering van forensisch medische expertise bij letselduiding bij vermoedens van kindermishandeling maakt onderdeel uit van de jeugdhulp die wordt gedecentraliseerd naar gemeenten. Het Rijk schrijft de gemeenten niet voor welke voorziening zij daartoe dienen te treffen.

Het onderzoek «Vraag en aanbod van forensisch-medische expertise bij de aanpak van kindermishandeling» dat u op 17 januari 201224 heeft ontvangen, biedt een overzicht van het totale aanbod aan forensisch-medische expertise. Variërend in expertise (kindergeneeskunde, forensisch of een combinatie van beide) en vormen van onderzoek, bestaan er diverse mogelijkheden waar professionals terecht kunnen om letsel te duiden. Het gaat om teams kindermishandeling in de ziekenhuizen en de meer gespecialiseerde expertisecentra in academische ziekenhuizen, forensisch artsen bij de GGD, vertrouwensartsen bij de AMK’s, de Forensische Polikliniek Kindermishandeling (FPKM) in Utrecht en het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Het is daarom niet nodig om forensische expertise op nationale schaal te waarborgen.

In afwachting van de decentralisatie krijgt één specifieke aanbieder, de Forensisch Medische Polikliniek Kindermishandeling te Utrecht, tijdelijk subsidie van mij. Ik overleg met VNG en FPKM over hoe de financiering plaatsvindt na decentralisatie vanaf 1 januari 2015.

Ik vind het belangrijk dat met name de medische professionals en het AM(H)K de beschikbare expertise inzetten. Het borgen hiervan gebeurt nu op een aantal manieren: de optie om een deskundige in te schakelen bij letselduiding is opgenomen in de minimumeisen van de verplichte meldcode (in de AMvB meldcode), in het nog op te stellen protocol AMHK zal aandacht worden besteed aan de inzet van forensisch medische expertise en er wordt een stroomschema verspreid door en voor de medische beroepsgroepen dat nog aangevuld wordt met contactgegevens (sociale kaart).

De leden van de SP-fractie hebben in januari 2013 gevraagd naar de mogelijkheid om de verplichting dat beide ouders toestemming moeten geven, in bepaalde omstandigheden kan worden opgeheven. Zij constateren met tevredenheid dat er hierover een gesprek heeft plaatsgevonden met professionele organisaties en het Ministerie van VWS. Genoemde leden willen graag weten of en zo ja, welke aanpassing van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (Wgbo) de regering voor gaat stellen om zodoende de start van hulpverlening voor een kind te vergemakkelijken.

Er ligt geen voorstel voor aanpassing van de Wgbo voor. Zoals ik uw Kamer in de voortgangsrapportage van 15 juli 201325heb gemeld heeft een overleg plaatsgevonden tussen de twee traumacentra in Haarlem en Friesland en het tuchtcollege om na te gaan waar de centra tegen aan lopen als zij kinderen willen behandelen en (één van de) ouders geen toestemming geven. Op basis van een voorstel dat wordt opgesteld door de traumacentra zal hier verder over gesproken worden.

Genoemde leden willen weten op welke concrete manieren de Staatssecretaris een vervolg geeft aan het Kwaliteitskader voorkomen seksueel misbruik, zowel in brede zin, als in de jeugdzorg zelf. Deze leden achten het van belang dat in brede zin, maar ook in smalle zin voldoende aandacht en actie blijvend volgen op de aanbevelingen van de Commissie Samson en zien graag een toelichting van de Staatssecretaris.

Het Kwaliteitskader voorkomen seksueel misbruik in de jeugdzorg is er juist op gericht om structureel aandacht te genereren voor het voorkómen van seksueel misbruik. Het kwaliteitskader is ontwikkeld door de jeugdzorginstellingen en Jeugdzorg Nederland en de in het kwaliteitkader opgenomen acties zijn gekoppeld aan de kwaliteitssystemen bij de jeugdzorginstellingen. De commissie Rouvoet zal toezien op de implementatie van het Kwaliteitskader. Nadat de implementatie is afgerond, zal de Inspectie Jeugdzorg toezicht houden op de naleving in de praktijk. Op dit moment worden binnen de sectoren jeugdzorg, jeugd-GGZ en jeugd-LVB gesprekken gevoerd om te bezien of tot een verbreding van het Kwaliteitskader voorkomen seksueel misbruik moet en kan worden gekomen. Ik wacht vooralsnog de uitkomst van deze gesprekken af.

De Commissie Samson heeft gezegd dat de implementatie van de aanbevelingen uit het rapport knelt met de overheveling van de verantwoordelijkheid van de jeugdzorg naar de gemeenten. Ook de commissie die het Kwaliteitskader naar aanleiding van de aanbevelingen van de Commissie Samson opstelde, concludeert dit. De leden van de SP-fractie vragen welke lessen de Staatssecretaris uit die bevindingen trekt en of hij nog van mening is dat de nieuwe Jeugdwet zo snel mogelijk moet worden behandeld in de Tweede Kamer. Hoe kan de Staatssecretaris garanderen dat de aanbevelingen van de Commissie Samson daadwerkelijk werkelijk worden uitgevoerd?

Ik heb kennis genomen van de zorgen die de commissie Samson en de commissie Rouvoet hebben uitgesproken rondom de transitie van de jeugdzorg naar gemeenten. Ik constateer echter dat gemeenten en jeugdhulpaanbieders serieus bezig zijn met de voorbereidingen van de transitie van de jeugdzorg. Met de uitvoering van de aanbevelingen van de commissie Samson is reeds een begin gemaakt, waarbij het door Jeugdzorg Nederland en de jeugdzorginstellingen ontwikkelde Kwaliteitskader voorkomen seksueel misbruik in de jeugdzorg een belangrijke rol vervult. Dit kwaliteitskader wordt momenteel onder het toeziend oog van de commissie Rouvoet door de jeugdzorginstellingen geïmplementeerd. De Inspectie Jeugdzorg houdt toezicht op de naleving in de praktijk. Inmiddels is de Jeugdwet door de Tweede Kamer behandeld.

De Commissie Samson concludeerde dat jeugdbeschermers nu al te weinig tijd hebben. Zij hebben een gemiddelde caseload van 15 kinderen. Wat gaat de Staatssecretaris doen om meer tijd voor hen vrij te maken nu en in de toekomst?

De commissie Samson heeft geadviseerd de caseload van de gezinsvoogd te verlagen zodanig dat voldoende face-to-face en één-op-één contact met het kind mogelijk is (afgestemd op de zwaarte van de zaak). Ik onderken de noodzaak van voldoende face-to-face en één-op-één contact met het kind. De huidige caseloadnorm van gemiddeld 1:15 laat ruimte aan de sector om, afhankelijk van de zwaarte van casus, hier op maat invulling aan te geven. Met Jeugdzorg Nederland heb ik afgesproken dat zij, voor het eind van dit jaar en binnen de bestaande tariefafspraken, een richtlijn gaat uitwerken ten behoeve van de minimale contactfrequentie tussen de gezinsvoogd en het (pleeg)kind. Hierbij is het van belang de uitwerking niet te beperken tot de frequentie, maar ook de kwaliteit van het contact en de inzet van het netwerk van het kind daarbij te betrekken.

Ten aanzien van de vraag naar de toekomst is het van belang aan te geven dat met de decentralisatie van de jeugdzorg de caseload en de contactfrequentie van gezinsvoogden onderdeel kunnen zijn van de afspraken tussen gemeenten en gecertificeerde instellingen. Door het eerder inzetten van jeugdbeschermingmethodieken en door het verrijken van deze methodieken met nieuwe inzichten over samenwerken met gezinnen, zijn hierbij voordelen te behalen. Binnen de Vliegwielprojecten wordt hiermee geëxperimenteerd.

Op welke wijze stelt de Staatssecretaris zich blijvend verantwoordelijk op, nadat de regering dit jaren heeft nagelaten? Hoe verhoudt deze verantwoordelijkheid zich tot de bezuinigingen op de jeugdzorg en daarmee ook het voorkomen en stoppen van kindermishandeling?

Ik herken het beeld dat de regering jaren heeft nagelaten zich verantwoordelijk op te stellen totaal niet. Integendeel: het kabinet heeft de afgelopen jaren grote inzet gepleegd op het brede jeugddomein. Dit betreft zowel het terrein van de jeugdzorg als de bestrijding van kindermishandeling.

Mijn verantwoordelijkheid voor de jeugdhulp komt in de eerste plaats tot uitdrukking in de nieuwe Jeugdwet. Bij de behandeling van deze wet in uw Kamer heb ik aangegeven goed te willen volgen wat de gevolgen voor jeugdigen en hun ouders zijn, zowel vóór inwerkingtreding van de jeugdwet als daarna.

Verder ben ik van oordeel dat de bezuinigingen geen afbreuk doen aan goede jeugdhulp en voor het voorkomen en bestrijden van kindermishandeling.

De leden van de SP-fractie vinden in het Kwaliteitskader niet alle aanbevelingen van de Commissie Samson terug. Genoemde leden vragen dan ook om per weggelaten aanbeveling een motivatie hiervoor te geven. Een voorbeeld hiervan is het weglaten van de aanbeveling dat het Ministerie van VWS meer verantwoordelijkheid moet nemen.

In mijn brief van 21 december 2012 aan uw Kamer26 is aangegeven hoe met de aanbevelingen van de commissie Samson wordt omgegaan.

In het Kwaliteitskader voorkomen seksueel misbruik in de jeugdzorg, dat ontwikkeld is door de instellingen en Jeugdzorg Nederland, zijn de aanbevelingen van de commissie Samson die zich tot de jeugdzorgsector richten uitgewerkt. Vanwege de onderlinge samenhang zijn sommige aanbevelingen daarin samengenomen. Dit kwaliteitskader is op 14 mei 2013 vastgesteld door de commissie Rouvoet. Een ander deel van de aanbevelingen richt zich tot het kabinet. De commissie Samson was van oordeel dat het Ministerie van VWS te veel aan het veld overlaat, en heeft ervoor gepleit dat het Ministerie van VWS bij verdergaande decentralisatie zorgt voor kwaliteitsborging door middel van een kwaliteitskader. Het ontwikkelen van kwaliteitskaders zoals het hier genoemde Kwaliteitskader voorkomen seksueel misbruik door de sector, met toezicht op de naleving door de Inspectie Jeugdzorg, is hiervan de invulling.

Ook willen zij een reactie op de uitwerking van de aanbeveling om decentralisatie van residentiële jeugdzorg en pleegzorg pas naar de gemeenten te laten doorgaan, als de gemeenten hiervoor voldoende kennis in huis hebben.

Het transitieproces jeugd is er op gericht dat gemeenten tijdig de kennis verwerven die nodig is om deze vormen van gespecialiseerd jeugdhulp op verantwoorde wijze aan te bieden. Gemeenten worden hierbij ondersteund door het Transitiebureau jeugd, waarin de Staatssecretaris van VenJ en ik samenwerken met de VNG/gemeenten. Voor gemeenten worden o.a. kennisateliers georganiseerd met specifiek aandacht voor de gespecialiseerde jeugdhulp. Ook kunnen gemeenten gebruik te maken van expertise die beschikbaar is bij kennisinstituten (Nederlands Jeugdinstituut (NJi), Nederlands Centrum Jeugdgezondheid, Trimbos Instituut, Movisie en ZonMw).

De leden van de SP-fractie zijn blij dat slachtoffers van misbruik in de jeugdzorg erkenning krijgen en dat zij in aanmerking komen voor een schadevergoeding. Genoemde leden willen weten hoeveel aanvragen er zijn gedaan voor schadevergoeding en hoeveel er zijn afgewezen. Tevens vernemen zij graag op welke gronden er afwijzingen plaatsvinden.

Op 12 november 2013 heeft het Schadefonds Geweldsmisdrijven 38 aanvragen voor het «Statuut voor de buitengerechtelijke afhandeling van civiele vorderingen tot schadevergoeding in verband met seksueel misbruik in jeugdzorginstellingen en pleeggezinnen» en 148 aanvragen voor de «Tijdelijke regeling uitkeringen seksueel misbruik minderjarigen in instellingen en pleeggezinnen» ontvangen. Er waren op die datum nog geen afwijzingen. Dit omdat de hoorzittingen in het kader van het Statuut nog niet gestart zijn. De Raadkamer Statuut wil eerst een substantieel aantal zaken verzamelen, zodat zaken in onderlinge samenhang bekeken kunnen worden. Voor de Tijdelijke regeling zijn er inmiddels 3 aanvragen toegekend en er zijn nog geen afwijzingen. In een voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties zal uw Kamer worden geïnformeerd de uitvoering van de regelingen.

De Staatssecretaris heeft eerder aangegeven om meer aandacht te geven aan seksuele vorming in het basis en voortgezet onderwijs. Seksuele weerbaarheid en diversiteit moeten beter bespreekbaar zijn. Bovendien kunnen leerkrachten een belangrijke rol spelen in het voorkomen en signaleren van mishandeling en/of misbruik. De leden van de SP-fractie vernemen graag op welke manieren aan bovenstaande punten wordt gewerkt en wat de laatste stand van zaken in is het overleg tussen de Ministeries van VWS en OCW op dit punt.

Met ingang van 1 december 2012 zijn de kerndoelen in het primair onderwijs, het speciaal onderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs die betrekking hebben op respectvolle omgang met elkaar, aangevuld met een passage die aangeeft dat leerlingen leren respectvol om te gaan met seksualiteit en met diversiteit binnen de samenleving, waaronder seksuele diversiteit. De scholen voor voortgezet speciaal onderwijs zijn (na positieve afronding nahangprocedure Tweede Kamer), vanaf 1 augustus 2013 verplicht om aandacht te besteden aan seksualiteit en seksuele diversiteit. Deze aanpassingen geven scholen een verdere stimulans om aandacht te besteden aan de seksuele ontwikkeling, seksuele diversiteit en het bevorderen van de seksuele weerbaarheid. Er zijn signalen die erop wijzen, dat behoefte is aan deskundigheidsbevordering van docenten. Om leraren beter in staat te stellen om deze onderwerpen bespreekbaar te maken, wil de Minister van OCW inventariseren hoe lerarenopleidingen en pabo’s aandacht besteden aan seksualiteit en seksuele diversiteit. Daarnaast is de Minister voornemens de deskundigheid van reeds werkzame docenten te stimuleren. Op dit moment worden de mogelijkheden verkend om hieraan invulling te geven. Hierbij zal zo veel mogelijk worden aangesloten bij de activiteiten uit het plan van aanpak geweld in afhankelijkheidsrelaties in opleidingen.

De leden van de SP-fractie hebben vernomen dat er verschillende initiatieven zijn om mensen met een beperking meer weerbaar te maken tegen seksueel geweld en om ouders en hulpverleners signalen van grensoverschrijdend gedrag beter te herkennen. Deze leden vragen in hoeverre de verschillende initiatieven papieren plannen zijn, en welke concreet in de praktijk worden gebracht. Kan een overzicht worden gegeven van alle initiatieven en projecten en hoe deze in de praktijk worden ingezet?

De leden van de SP-fractie constateren terecht dat er binnen de gehandicaptenzorg veel materiaal is ontwikkeld over preventie van seksueel misbruik. Het meer weerbaar maken van kinderen en volwassenen met een beperking is hierbij essentieel. Voorts is het van belang dat ouders en andere familieleden signalen van grensoverschrijdend gedrag leren herkennen. Veel organisaties hebben hiertoe eigen materiaal ontwikkeld en passen dit ook toe. Dit materiaal is dan specifiek afgestemd op hun cliëntengroep of toegesneden op de levensbeschouwing van een organisatie.

Op mijn verzoek heeft Rutgers WPF een inventariserend overzicht 27 gemaakt van alle interventies voor preventie, signalering en behandeling van seksueel geweld bij mensen met een beperking. Het voornoemde overzicht van Rutgers WPF bevat echter niet alleen beproefde methodes maar is een totaaloverzicht. Daarom wil ik met aanbieders, cliënten- en ouderorganisaties overleggen hoe een ander het beste in de praktijk kan worden aangepakt. Dit dient uit te monden in een wegwijzer voor ouders en zorgprofessionals.

Het valt de leden van de SP-fractie op dat er een aantal zaken uit het rapport «Beperkt weerbaar» niet worden benoemd, hoewel zij wel een vervolg verdienen. Deze leden vragen wat er is gedaan om daders van seksueel geweld in de gehandicaptenzorg gericht op te sporen en aan te pakken, zoals de regering eerder schreef.

De leden van de SP-fractie vragen naar de ervaringen bij het «Meldpunt IGZ» als het gaat om seksueel geweld in de gehandicaptenzorg. Hoeveel meldingen zijn er tot nu toe binnen gekomen en wat is er met die meldingen gebeurd?

De Kwaliteitswet zorginstellingen schrijft voor dat vermoedens van seksueel misbruik altijd bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg moeten worden gemeld. Als wij onder seksueel geweld verstaan «verkrachting en aanranding» dan zijn er sinds 2010 tot heden 27 zaken gemeld bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg. In 22 gevallen betrof het verkrachting en in 7 gevallen aanranding. Bij vermoedens van seksueel geweld zal de zorgaanbieder of het slachtoffer meestal aangifte bij de politie doen. Zo niet, dan zal de Inspectie de zorgaanbieder vragen aangifte te doen dan wel dit zelf doen. Het OM bepaalt of het al of niet overgaat tot strafvervolging.

Bij het OM zijn algemene gegevens beschikbaar over het aantal vervolgingen van zedendelicten. Het OM registreert echter niet specifiek of een slachtoffer/dader een verstandelijke of lichamelijke beperking heeft. Daardoor zijn er ook geen gegevens beschikbaar over hoe vaak het OM in zaken waarbij mensen met een beperking betrokken zijn, is overgegaan tot strafvervolging.

Het OM heeft wel een duidelijke focus op kwetsbare daders en slachtoffers zoals mensen met een verstandelijke of lichamelijke beperking. In dit kader is het OM op dit moment bezig in samenspraak met IGZ en de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) landelijke aangescherpte regels vast te leggen voor de aanpak van seksueel misbruik in de gehandicaptenzorg. Deze afspraken dienen voor het einde van het eerste kwartaal van 2014 te zijn vastgelegd.

In veel van de bij de Inspectie gemelde gevallen was er sprake van betrokkenheid van één of meerdere personen die geen zorgrelatie hebben met een cliënt. In dit soort gevallen heeft de Inspectie geen toezichthoudende rol. De Inspectie kijkt wel naar de nazorg voor het slachtoffer en hoe een zorgaanbieder werkt aan preventie, bijvoorbeeld door weerbaarheidtrainingen en risico-inventarisaties voor cliënten die een verhoogde kans hebben om slachtoffer te worden van seksueel geweld. Tot slot wil ik hier vermelden dat de gehandicaptensector zelf actief is rond aanpak van cliënten die pleger zijn. Zo is er (trainings)materiaal ontwikkeld voor deze cliënten. In de trainingen wordt aan hen geleerd grenzen te stellen gericht op gepast seksueel gedrag.

Graag vernemen de leden van de SP-fractie de stand van zaken omtrent het nieuwe, objectieve verdeelmodel van Rijksmiddelen, hoe de objectieve uitgangspunten eruit zien en hoe deze tot stand zijn gekomen.

Het onderzoeksrapport met een voorstel voor een nieuwe objectief verdeelmodel voor de rijksmiddelen vrouwenopvang is in september 2013 opgeleverd en vervolgens verspreid onder de centrumgemeenten vrouwenopvang, de VNG en de Federatie Opvang. De door de onderzoekers voorgestelde verdeelsleutel kent grote herverdeeleffecten. De verdeling is tot stand gekomen op basis van empirisch onderzoek. In november overleg ik met de VNG en de Federatie Opvang over het voorstel voor een nieuw verdeelmodel. Het is mijn streven om nog dit jaar duidelijkheid te geven over de meerjarige financiële randvoorwaarden waarbinnen de centrumgemeenten hun regiovisies voor 2015 en verder kunnen opstellen.

Ook vragen de leden van de SP-fractie waarom gekozen is voor een algemene richtlijn «veilige zorgrelatie» en waarom er geen onderscheid wordt gemaakt tussen lichamelijk en verstandelijk beperkte mensen en tussen thuiszorg en zorg in een instelling.

Uitgangspunt van de leidraad is dat veiligheid de kern is voor iedereen die van zorg afhankelijk is, waar de zorg ook wordt geboden. Daarom is gekozen voor een algemene leidraad. Met deze leidraad kunnen alle organisaties in de langdurige zorg een op hun eigen organisatie en cliëntengroep toegesneden plan van aanpak maken. Ze kunnen daarbij gebruik maken van de instrumenten en handvatten uit de leidraad. Deze zijn soms toegesneden op specifieke groepen, zoals de toolkit «Werken aan sociale veiligheid» voor mensen met een beperking. Er is gekozen voor een algemene richtlijn omdat dat aansluit bij de wens van het veld om één leidraad in plaats van talrijke verschillende leidraden en richtlijnen.

Voorts vragen de leden van de SP-fractie waarom er geen onderscheid wordt gemaakt tussen vrijwilligers, betaalde zorgverleners en zorgaanbieders. Verschil in aanpak en benadering is nodig, aldus deze leden. Zij vragen om dit te motiveren. Ook willen zij weten of kostenoverwegingen de reden zijn om alle zorgverleners en instellingen hetzelfde te benaderen.

De aanpak van mishandeling vraagt om een gezamenlijke aanpak. Ik deel de mening van de leden van de SP-fractie dat het daarbij belangrijk is om vrijwilligers, professionals en bestuurders verschillend te benaderen, omdat zij verschillende verantwoordelijkheden hebben. Daarom wordt in de leidraad «Veilige zorgrelatie», waarvan, zoals eerder aangegeven, het concept op 1 oktober 2013 is gelanceerd, nadrukkelijk aandacht besteed aan deze verschillen. Men wordt dus niet hetzelfde benaderd en het punt van kostenoverwegingen heeft dan ook niet meegespeeld.

Specifiek voor vrijwilligers is in het kader van het Actieplan «Ouderen in veilige handen» de handreiking «Vrijwilligers tegen ouderenmishandeling» ontwikkeld. Deze handreiking is toegesneden op vrijwilligersorganisaties en zorgorganisaties die met vrijwilligers werken. Uiteraard wordt in bovengenoemde leidraad naar deze handreiking verwezen.

Is de Staatssecretaris van mening dat een handreiking voor gemeenten een adequaat en afdoende instrument is om de mishandeling van ouderen te voorkomen en te stoppen? Zeker gezien het feit dat er niet vaker is overgegaan tot een huisverbod. Daarom vragen genoemde leden om concrete daden en geen geduldig papier. Zij pleiten wederom voor daadkracht en urgentie bij de Staatssecretaris, zowel als het gaat om fysieke mishandeling van ouderen, als om bij financiële uitbuiting. Graag hierop een toelichting van de Staatssecretaris.

De handreiking «huisverbod en crisisopvang bij ouderenmishandeling» is slechts één van de instrumenten die ik in het kader van het Actieplan «Ouderen in veilige handen» heb laten ontwikkelen. Doel van het Actieplan is om ouderenmishandeling krachtig aan te pakken. Dit Actieplan kent tien concrete acties en heeft al tot verschillende resultaten geleid (zoals een handreiking voor vrijwilligers, een e-learningmodule en een voorlichtingscampagne samen met de ouderenbonden).

Gemeenten vormen een cruciale spil in de aanpak van ouderenmishandeling. Daarom ook ontvangen de 35 centrumgemeenten vrouwenopvang vanaf 2012 structureel € 7 miljoen om deze aanpak te versterken en te verdiepen. Om de gemeenten te ondersteunen zijn in het kader van het Actieplan in september 2013 drie deelprojecten gestart. Allereerst het deelproject «voorkomen van financiële uitbuiting», met pilots in zeven gemeenten: Almere, Den Bosch, Ede, Gouda, Groningen, Haarlem en Rotterdam. Daar wordt dus concreet gewerkt aan het aanpakken van problemen. In het tweede deelproject ga ik met de gemeenten na op welke manier alle relevante informatie, instrumenten en praktijkvoorbeelden over de aanpak van ouderenmishandeling op een overzichtelijke en flexibele wijze voor hen kunnen worden ontsloten. In het laatste deelproject wordt eind 2014 de inventarisatie onder centrumgemeenten vrouwenopvang naar de stand van zaken in de aanpak van ouderenmishandeling, die in 2012 in mijn opdracht is uitgevoerd28, herhaald.

De leden van de SP-fractie vragen om een toelichting op de vertraging in de verbetering van de bewijsvoering en dossiervorming bij de aanpak van daders. De leden zien graag een stand van zaken op dit punt tegemoet. Daarnaast vragen zij of er al een aantal zaken zijn doorgestroomd naar het strafrecht, zoals de bedoeling was van de Minister van Veiligheid en Justitie.

In 2012 en 2013 is met de politie, het OM en de Reclassering geïnventariseerd waar, binnen het eigen proces en in de keten, verbeteringen in de opsporing en vervolging te behalen zijn. Binnen deze organisaties staat de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling goed op het netvlies. Politie en OM werken gezamenlijk aan verbeteringen op dit punt. Daarnaast hebben zich gedurende dit traject bredere ontwikkelingen voorgedaan, waarvan is gebleken dat die een verbetering in de opsporing en vervolging in zijn algemeenheid leiden. Zo zet het programma Versterking Prestaties Strafrechtketen in op het minimaliseren van ongewenste uitstroom van zaken, door middel van het maken van procesafspraken tussen het OM en de politie, het versterken van kennis en expertise van intakemedewerkers, het verbeteren van de kwaliteit van de aangiften en processen-verbaal en het inventariseren in de kwaliteit van de hulpofficieren van justitie. Deze maatregelen dragen ertoe bij dat het aantal zaken dat de strafrechtketen instroomt en succesvol wordt afgerond aanzienlijk wordt vergroot.

De leden van de SP-fractie lezen in de voortgangsrapportage dat er goede ervaringen zijn opgedaan als het gaat om een «frequent een multidisciplinair casusoverleg» zodat zaken snel konden worden aangepakt en geweld kon worden gestopt. Door een snelle en gerichte aanpak via het casusoverleg kon in gevallen waar kinderen bij betrokken waren eerder geïntervenieerd worden. De leden van de SP-fractie achten dit van groot belang en vragen hoe deze ervaring en kennis wordt geïmplementeerd bij de hulpverlening en bij de aanpak van daders. Op welk manier gaat de Staatssecretaris de gesignaleerde knelpunten verbeteren, zoals voldoende kennis over welke informatie wel en niet uitgewisseld mag worden? Is de Staatssecretaris van plan om deze manier van werken ook in de rest van het land te gebruiken en zo ja, op welk termijn?

Om meer inzicht te krijgen in de meerwaarde van deze aanpak in de Nederlandse context wordt deze getoetst door het volgen en ondersteunen van 6 regionale initiatieven.

De eerste (tussen)rapportage is in april 2013 opgeleverd zoals aan uw Kamer gemeld29. In mei 2013 is op basis van de uitkomsten van de eerste rapportage een uitwisselingsbijeenkomst georganiseerd. Tijdens deze bijeenkomst hadden de regionale initiatieven en alle andere partijen de gelegenheid ervaringen uit te wisselen. Medio 2014 hebben we in beeld wat de werkzame bestanddelen zijn en bekijkt het kabinet met gemeenten of deze nieuwe aanpak brede inzet verdient in Nederland en op welke wijze dat vorm moet krijgen in het nieuwe stelsel van zorg voor jeugd.

Op meerdere plaatsen waar ketenpartners met elkaar samenwerken spelen vraagstukken van informatiedeling en privacy. Onlangs is een model «Samenwerkingsafspraken informatie -uitwisseling in verband met de aanpak van kindermishandeling tussen (geestelijke) gezondheidszorg en AMK, Bureau Jeugdzorg en Raad voor de Kinderbescherming» gemaakt tussen Jeugdzorg Nederland, GGD-nl, RvdK, NVVP en KNMG. Deze afspraken zien op informatie-uitwisseling, onderstrepen het belang daarvan en maken helder hoe informatie te delen tussen jeugdzorgmedewerkers en medewerkers van de GGZ. Voor het knelpunt informatie-uitwisseling tussen de jeugdzorg en de justitie sector zoeken we aansluiting bij de trajecten die in het kader van doorontwikkeling van de Veiligheidshuizen lopen want ook in dat kader wordt hier voortdurend aandacht aan besteed. Tot voorjaar 2014 wordt met de veiligheidshuizen extra aandacht besteed aan:

  • het goed inrichten van de processen binnen de samenwerkingsverbanden en het goed organiseren van triage voor én tijdens casusbesprekingen in samenwerkingsverband;

  • het opleiden en scholen van professionals en management binnen samenwerkingsverbanden met betrekking tot privacy;

  • het privacyproof maken van ondersteunende systemen

Daarnaast wordt in het kader van de drie grote decentralisaties in het sociale domein onder leiding van de Minister van Binnenlandse Zaken met betrokken departementen en VNG bezien hoe binnen de huidige wettelijke kaders gegevens kunnen worden uitgewisseld voor integrale hulpverlening. In het verlengde hiervan wordt onderzocht of er een overkoepelend wettelijk kader nodig is voor de gewenste gegevensuitwisseling binnen en tussen de domeinen jeugd, maatschappelijke ondersteuning en werk en inkomen.

De leden van de D66-fractie onderkennen het belang en de waarde van de invoering van de regelgeving met betrekking tot een verplichte meldcode bij huiselijk geweld en kindermishandeling. Het is immers belangrijk voor professionals om te weten hoe omgegaan moet worden met de meldcode. Zullen vrijwilligers ook gestimuleerd worden in het toepassen van de meldcode?

Vrijwilligersorganisaties zijn niet verplicht om over een meldcode te beschikken. Waar zij dat op eigen initiatief doen, juich ik dat toe. Om vrijwilligersorganisaties hierbij te ondersteunen is de folder «Als vrijwilligers zich zorgen maken» ontwikkeld. De folder is te vinden in de meldcode toolkit. In de folder staan ook adviezen aan (professionele) organisaties die met vrijwilligers werken.

Daarnaast geeft de Staatssecretaris aan blij te zijn met de resultaten van het onderzoek «Invoering van de meldcode in de jeugdzorg» van de Inspectie Jeugdzorg. Deze leden zouden graag een update krijgen van de status van de organisaties die de meldcode nog niet volledig hebben ingevoerd.

De Inspectie Jeugdzorg heeft eind september 2013 een uitvraag gedaan bij de organisaties die tijdens het onderzoek nog geen meldcode hadden ingevoerd. De resultaten van deze uitvraag zijn binnenkort beschikbaar. In een volgende voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties zal ik u hierover informeren.

Daarnaast vragen zij van de Staatssecretaris informatie over hoe gebruik van de meldcode wordt gecontroleerd.

De inspecties zien er op toe dat organisaties voldoende doen om het gebruik van de meldcode te bevorderen. Twee jaar na inwerkingtreding van de wet voer ik een quickscan uit naar het gebruik van de meldcode. Vijf jaar na inwerkingtreding zal een evaluatie van de Wet meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling plaatsvinden, waarin ook het gebruik wordt meegenomen. Daarnaast wordt bij incidenten door inspecties en tuchtrechters getoetst of professionals de meldcode (juist) hebben toegepast.

De leden van de D66-fractie vinden het goed te horen dat een groot deel van de jeugdzorgorganisaties beschikt over een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) van de medewerkers die contact hebben met cliënten. Deze leden vragen of dit ook het geval is bij de vrijwilligers die veel contact hebben met cliënten en bijvoorbeeld taxichauffeurs die cliënten vervoeren. Daarnaast vragen zij of een VOG voldoende waarborg biedt. Zou er in de sollicitatieprocedure niet meer aandacht besteed moeten worden aan seksueel misbruik, door bijvoorbeeld te vragen naar referenties? Graag vernemen deze leden de mening van de Staatssecretaris hierover.

In de jeugdzorg is de verplichting tot een VOG niet alleen van toepassing op medewerkers in de jeugdzorg maar ook op vrijwilligers die in contact kunnen komen met jeugdigen of ouders. In de Jeugdwet die naar verwachting per 1 januari 2015 zal ingaan is een gelijksoortige verplichting opgenomen. Ook voor taxichauffeurs is een VOG verplicht.

Ik beschouw de VOG als één van de preventie-instrumenten om seksueel misbruik tegen te gaan. Een zorgvuldige aanstellingsprocedure waarbij referenties gevraagd worden en het onderwerp met de sollicitant besproken wordt, bijvoorbeeld aan de hand van een in de instelling gehanteerde gedragscodes, kunnen daar ook behulpzaam bij zijn.

De leden van de D66-fractie vinden het van essentieel belang dat de decentralisatie van een Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK) naar de gemeenten zorgvuldig gebeurt. Daarom zouden deze leden graag meer informatie willen ontvangen van de Staatssecretaris over het ondersteuningsprogramma AMHK onder leiding van de VNG en over de rol van de betrokken veldpartijen.

Het VNG ondersteuningsprogramma AMHK is op 15 augustus 2013 gestart. Dit door mij gefinancierde programma richt zich op gemeenten,de Steunpunten Huiselijk Geweld en de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling. Het programma heeft tot doel om hen met praktische producten en advies te helpen bij het realiseren van een Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK) in hun regio. De inhoud van het programma is mede gebaseerd op de uitkomst van een behoeftepeiling onder gemeenten, Steunpunten Huiselijk Geweld en Advies- en Meldpunten Kindermishandeling. De ondersteuning aan gemeenten en regio’s bestaat enerzijds uit leveren van kennis door middel van factsheets (o.a. financiën en schaalgrootte), een stappenplan en handreikingen en anderzijds uit begeleiden van processtappen in gemeenten en uitvoerende organisaties door middel van zogenoemde versnellingsconferenties. Ook zal het handelingsprotocol AMHK binnen het ondersteuningsprogramma worden ontwikkeld. De producten worden voortdurend getoetst aan de praktijk. Daar waar het programma zich presenteert wordt positief gereageerd, gemeenten herkennen zich in de opzet en de producten. Al negen regio’s maken actief gebruik van het programma en in vijf regio’s zijn versnellingsconferenties in voorbereiding of gehouden. Het programma communiceert regelmatig over de voortgang met een nieuwsbrief.

De leden van de D66-fractie missen een reactie op het proefschrift van mevrouw drs. A. Lahlah over het onderzoek naar Marokkaanse criminele jongens dat op 20 september jl. is gepubliceerd. Nu de resultaten van het onderzoek bekend zijn vragen deze leden of de Staatssecretaris kan zeggen of deze resultaten aansluiten bij het huidige beleid of dat nieuwe acties ingezet dienen te worden zoals al gevraagd door mevrouw Bergkamp in het algemeen overleg kindermishandeling, gehouden op 27 maart 2013.

Ik wil u verwijzen naar de beantwoording van de vragen die mevrouw Bergkamp (D66) en Van Weyenberg (D66) hierover hebben gesteld.30

Genoemde D66 leden missen in de reactie van de Staatssecretaris op de motie van mevrouw Bergkamp over slachtoffers van verwaarlozing het plan van de Staatssecretaris wat concreet de aanpak is om kindermishandeling in de vorm van verwaarlozing te signaleren en te voorkomen. Zij verzoeken de staatsecretaris hierop nader in te gaan.

Dit najaar wordt een aantal bijeenkomsten gehouden waarin gradaties in kindermishandeling en bijbehorende aanpak tegen het licht worden gehouden. In een van de bijeenkomsten staat de aanpak van verwaarlozing centraal. De uitkomsten betrek ik bij de mid term review van het actieplan «Kinderen Veilig» in 2014.

De leden van de D66-fractie missen in de reactie van de Staatssecretaris naar aanleiding van de motie-Bergkamp in het onderzoeken van de effectiviteit van methoden en programma’s die in Nederland worden ingezet om kindermishandeling en huiselijk geweld te voorkomen, informatie over methoden en programma’s die internationaal gebruikt worden. Zeker om dat de Staatssecretaris in zijn brief meldt dat veel onderzoek naar seksueel misbruik van jongeren in instellingen wordt gedaan in Engeland.

In mijn reactie naar aanleiding van de motie-Bergkamp31 is een inventarisatie gegeven van de methoden en programma’s op het terrein van kindermishandeling en huiselijk geweld die voor de Nederlandse praktijk beschikbaar zijn. Hieronder vallen ook interventies die in het buitenland zijn ontwikkeld en bruikbaar zijn voor de Nederlandse situatie of hiervoor zijn geschikt gemaakt.

De leden van de D66-fractie vragen of de Staatssecretaris voldoende toezicht heeft op het gebruik van methoden en programma’s in Nederland. Recente gebeurtenissen maken nogmaals duidelijk dat patiënten niet zomaar als proefkonijnen gebruikt zouden mogen worden bij het uitproberen van een nieuwe methode, er moet duidelijke toezicht en controle hierop zijn. Is dat op dit moment het geval? Graag horen deze leden hierover de mening van de staatsecretaris.

Er is geen sprake van toezicht en controle vanuit het Rijk op het gebruik van nieuwe methoden en interventies, anders dan hetgeen de inspecties doen vanuit hun reguliere taak als toezichthouder. Dat is ook breder in de zorg niet gebruikelijk. Wel is op diverse manieren geborgd dat op een zorgvuldige manier wordt gehandeld door professionals. Te beginnen met de opleiding van professionals waarin kennis over methodieken en ethisch handelen aan de orde is. Ook werken professionals vanuit hun beroepscodes. Verder zijn er richtlijnen die het werken in de jeugdzorg op specifieke onderdelen ondersteunen.

In de nieuwe Jeugdwet worden jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen gehouden verantwoorde hulp te verlenen. Dat wil zeggen dat ze hulp van een goed niveau moeten bieden die veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht is. Zij moeten personeel in dienst nemen dat dusdanig gekwalificeerd is dat zij die verantwoorde hulp kunnen leveren. Aan deze verantwoordelijkheidstoedeling zullen bij AMvB nadere eisen worden gesteld met als uitgangspunt: instellingen dienen te werken met in het kwaliteitsregister jeugd of in het BIG-register geregistreerde professionals, tenzij zij aannemelijk kunnen maken dat werktoedeling aan anderen niet leidt tot kwaliteitsverlies dan wel dat het noodzakelijk is anderen dat werk toe te delen. Hiermee wil de regering een structuur bieden voor de ambitie dat hulpverleners bereid zijn zich te houden aan de voor hun beroepsgroep geldende beroepsethische normen, dat ze zijn opgenomen in een beroepsregister en voldoen aan de bijbehorende opleidingseisen en eisen van bij- en nascholing en reflectie, met tuchtrecht als sluitstuk. Voor de operationalisering hiervan moet door alle betrokken partijen een nieuw kwaliteitskader worden ontwikkeld.

De leden van de D66-fractie missen in de reactie van de Staatssecretaris naar aanleiding van de motie-Bergkamp/Kooiman maatregelen waardoor slachtoffers weten hoe en waar ze hun dossiers kunnen verkrijgen. Deze leden verzoeken daarom, om naast het informeren van de lotgenotenorganisaties, ook via andere wegen zo breed mogelijk te communiceren op basis waarvan duidelijk wordt voor slachtoffers waar en hoe ze hun dossier kunnen inzien. Graag ontvangen deze leden een nadere reactie van de Staatssecretaris.

Bij mijn brief aan uw Kamer van 1 augustus 201332 is een afschrift bijgevoegd van de brief die aan lotgenotenorganisaties van slachtoffers van seksueel misbruik in de jeugdzorg en de Rooms Katholieke Kerk is gezonden. Hierin staat aangegeven op welke wijze het pakket van hulp en steun, en de financiële regelingen zijn ingevuld. Daarnaast is in juni 2013 een instructiebrief gezonden aan jeugdzorginstellingen, bureaus jeugdzorg, justitiële jeugdinrichtingen en streekarchieven, waarin alle aangeschrevenen verzocht is om volledige medewerking te verlenen als een slachtoffer van seksueel misbruik een beroep doet op zijn inzagerecht voor een dossier dat zich in het betreffende archief bevindt. Deze laatste brief wordt alsnog als bijlage bij de onderhavige brief gevoegd. Met deze beide brieven is uitvoering gegeven aan de motie Bergkamp/Kooiman.33 Slachtofferhulp Nederland en Schadefonds Geweldsmisdrijven zijn uiteraard ook op de hoogte over de vraag op welke wijze slachtoffers hun dossier kunnen inzien. Op deze manier zijn de organisaties die contact hebben met slachtoffers van seksueel misbruik op de hoogte en kunnen zij gericht slachtoffers informeren.

De leden van de D66-fractie stellen vast dat beroepsverenigingen richtlijnen ontwikkelen voor de jeugdzorg in het kader van de verdere professionalisering van de jeugdzorgsector. In de richtlijnen pleegzorg en residentiële zorg krijgt het onderwerp seksueel misbruik aparte aandacht. De richtlijn uithuisplaatsing is al in vergevorderd stadium van voorbereiding waardoor het niet zeker is dat seksueel misbruik ook bij deze richtlijn afzonderlijk aandacht krijgt. Deze leden zijn van mening dat een grondige professionaliseringsslag van de jeugdzorgsector zeer belangrijk is. Daarom zijn deze leden van mening dat de Staatssecretaris er toch op moet toezien dat seksueel misbruik ook bij de richtlijn uithuisplaatsing een bijzondere plek krijgt. Zij horen graag de mening van de Staatssecretaris ter zake.

In de richtlijn over uithuisplaatsing is de veiligheid van het kind of jongere een belangrijk en terugkerend criterium dat wordt meegewogen bij alle besluitvorming over de uithuisplaatsing van een kind of jongere. Daaronder wordt ook begrepen de veiligheid met betrekking tot seksueel misbruik. De richtlijn uithuisplaatsing bevindt zich in de fase van proefinvoer en commentaarfase, wat de mogelijkheid biedt om ten behoeve van de definitieve richtlijn uithuisplaatsing hier zo nodig nog in te preciseren. Richtlijnen zijn veldnormen die ontwikkeld worden door de beroepsgroepen zelf. Ik zal de betreffende richtlijnontwikkelaar mede naar aanleiding van uw vraag hierover nogmaals wijzen op het belang dat ik hecht aan een goede borging van het onderwerp seksueel misbruik in de richtlijnontwikkeling.

Hierbij is het van belang te vermelden dat er ondertussen met subsidie van het Ministerie van VWS ook een aparte richtlijn kindermishandeling voor de jeugdzorg wordt ontwikkeld, waarin het onderwerp seksueel misbruik opnieuw expliciet en uitgebreid aan de orde is.

De leden van de D66-fractie vragen van de Staatssecretaris een bredere toelichting bij de keuze om niet de aanbevelingen om longitudinaal onderzoek te doen op volgen. Deze leden achten dat bij onderzoek naar de effecten van interventies en instrumenten tegen kindermishandeling juist longitudinaal onderzoek van belang is. Zij dringen er daarom op aan om het huidige onderzoek verder voort te zetten in een longitudinaal onderzoek. Wat vindt de staatsecretaris van dit idee?

Met ZonMW zal de mogelijkheid van een longitudinaal onderzoek, zowel onderzoekstechnisch als inhoudelijk, besproken worden. In een volgende voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties kom ik hier op terug.

De leden van de D66-fractie hechten veel belang aan multidisciplinaire samenwerking tegen geweld in afhankelijkheidsrelaties. Daarom dringen deze leden erop aan om het succes van de aanpak van de pilot «Code Rood» door te zetten. Zij vernemen dan ook graag van de Staatssecretaris wat de plannen zijn met betrekking tot Code Rood-pilot? Daarnaast wordt op dit moment de ZSM-aanpak in Nederland ingevoerd. Genoemde leden vragen of de uitkomsten van de pilots «Code Rood» worden meegenomen in de doorontwikkeling van ZSM in Nederland. Is er genoeg expertise op het terrein van geweld in afhankelijkheidsrelaties aan de ZSM tafel?

Ik deel de mening van de leden van de D66-fractie dat een multidisciplinaire benadering, waarbij zowel de zorgpartners als de justitiële partners zijn aangesloten, belangrijk is in de aanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties. Specialistische kennis over geweld in afhankelijkheidsrelaties is aanwezig bij de Steunpunten Huiselijk Geweld. Het is belangrijk dat deze specialistische kennis ontsloten wordt op ZSM en daarvoor is een goede aansluiting nodig tussen ZSM en de Veiligheidshuizen en de Steunpunten Huiselijk Geweld. Dit heeft momenteel veel aandacht in het kader van de doorontwikkeling van ZSM en de Veiligheidshuizen. Ten aanzien van de Code Rood-pilots verwijs ik naar mijn antwoord op een gelijkluidende vraag van de leden van de PvdA-fractie.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het feit dat het Openbaar Ministerie een terugtrekkende beweging maakt uit de Veiligheidshuizen door de inrichting van ZSM. Uit de pilot «Code Rood» komt juist naar voren dat een samenwerking van de verschillende instanties uit de zorg en justitie effectief werkt in het stoppen van geweld. Herkent de Staatssecretaris deze beweging en hoe is de Staatssecretaris van plan om de betrokkenheid van de justitie in dergelijke zaken te garanderen?

Het OM onderschrijft het belang van de Code Rood-pilots en het belang van samenwerking tussen zorg en justitie. Vooral de aansluiting tussen ZSM en Veiligheidshuizen en Steunpunten Huiselijk Geweld moet goed worden geregeld. Momenteel lopen er, in het kader van de doorontwikkeling van ZSM, pilots met betrekking tot de aansluiting tussen ZSM en de Veiligheidshuizen. In deze pilots wordt onderzocht hoe tot een optimale (wederkerige) aansluiting kan worden gekomen. Op basis van de resultaten van de pilots wordt er een landelijke uniforme werkwijze ontwikkeld.

De leden van de D66-fractie constateren dat er op dit moment door middel van veel verschillende projecten in samenwerking met veel verschillende instanties gewerkt wordt aan het aanpakken van geweld in afhankelijkheidsrelaties. Dit zorgt ervoor dat de regie over het totaal beeld moeilijk wordt. Deze leden zouden graag van de Staatssecretaris horen hoe controle over al deze projecten wordt gedaan en wat de rol is van de staatsecretaris in het geheel? Daarnaast horen deze leden graag van de Staatssecretaris hoe hij het effect van het totale beleid gaat meten en onderbouwen.

Het kabinet staat voor een gezamenlijke rijksbrede aanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties, een aanpak gericht op alle vormen van dergelijk geweld. Daarbij staat de ketenbenadering centraal: voorkomen – signaleren – stoppen/opvangen – schade beperken en goede nazorg. De positie van slachtoffers wordt versterkt en daders worden aangepakt. Uiteindelijk zullen deze inspanningen ook bijdragen aan een afname van de intergenerationele overdracht van geweld in afhankelijkheidsrelaties.

Binnen het kabinet is afgesproken dat de Staatssecretaris van VWS dit beleid coördineert zodat de samenhang van beleid en een adequate kennisuitwisseling geborgd is. Deze rol laat onverlet dat elke bewindspersoon verantwoordelijk blijft voor zijn eigen beleid. Uw Kamer wordt in samenhang geïnformeerd over het beleid door middel van de periodieke voortgangsrapportages. Deze voortgangsrapportages zijn juist bedoeld om het totaalbeeld en de regie daarop te schetsen.

Op verschillende manieren houdt het kabinet een vinger aan de pols als het gaat om de aanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties. Zo zijn er jaarlijks cijfers beschikbaar over het aantal contacten cq meldingen bij de Steunpunten Huiselijk Geweld en de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling. Die geven een indicatie van het vóórkomen en signaleren van geweld in huiselijke kring. Daarnaast wordt voor specifieke onderdelen, nader onderzoek gedaan. Voorbeelden hiervan zijn de evaluatie van de Wet tijdelijk huisverbod en de quickscan van het gebruik van de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling in 2015. Ook wordt (periodiek) onderzoek gedaan naar de aard en omvang van slachtoffers van geweld in afhankelijkheidsrelaties. In 2010 publiceerde het WODC het onderzoek «Huiselijk geweld in Nederland. Overkoepelend syntheserapport van de vangst-, hervangst-, slachtoffer- en daderonderzoek 2007–2010». Over de aard en omvang van kindermishandeling is in 2011 de tweede prevalentiestudie gepubliceerd.34


X Noot
1

Kamerstuk 33 062, nr. 12 reps. Nr. 15

X Noot
2

Kamerstuk 33 062, nr. 16

X Noot
3

Kamerstuk 33 062, nr. 19

X Noot
4

Kamerstuk 24 170, nr. 128

X Noot
5

Kamerstuk 31 015, nr. 87

X Noot
6

Kamerstuk 33 062, nr. 17

X Noot
7

Kamerstuk 33 425, nr. 6

X Noot
8

Kamerstuk 33 063, nr.17

X Noot
9

Kamerstuk 33 400 XVI, nr. 156

X Noot
10

Kamerstuk 31 839, nr.306

X Noot
11

Rianne Verwijs, Arnt Mein e.a., Verwey-Jonker Instituut, december 2011

X Noot
12

Kamerstuk 31 839, nr.314

X Noot
13

Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 156

X Noot
14

Kamerstuk 31 839, nr. 317

X Noot
15

Kamerstuk 33 400 XVI nr. 157

X Noot
16

Kamerstuk 32 012, nr. 15

X Noot
17

Kamerstuk 33 400 XVI, nr. 145, blz. 21.

X Noot
18

Kamerstuk 33 400 XVI, nr. 156

X Noot
19

Interventies voor preventie, signalering en behandeling van seksueel geweld bij mensen met en beperking: inventarisatie van aanbod en kwaliteit; augustus 2012.

X Noot
20

Kamerstuk 33 400 XVI, nr. 156

X Noot
21

Kamerstuk 33 000 XVI, nr. 181

X Noot
22

Bron: Ferwerda, H. (2007). Met de deur in huis. Omvang, aard achtergronden en aanpak van huiselijk geweld in 2006 op basis van landelijke politiecijfers. Arnhem/Dordrecht: Advies- en onderzoeksgroep Beke.

X Noot
23

Kamerstuk 33 400 XVI, nr. 157

X Noot
24

Kamerstuk 31 015, nr.75

X Noot
25

Kamerstuk 33 400 XVI, nr. 156

X Noot
26

Kamerstuk 33 345 XVI, nr. 3

X Noot
27

Interventies voor preventie, signalering en behandeling van seksueel geweld bij mensen met een beperking; inventarisatie van aanbod en kwaliteit; augustus 2102

X Noot
28

H.J. Muntendam, Inventarisatie preventie en aanpak van ouderenmishandeling bij centrumgemeenten, september 2012

X Noot
29

Kamerstuk 33 400 XVI, nr. 156

X Noot
30

Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 167

X Noot
31

Kamerstuk 33 400 XVI, nr. 156

X Noot
32

Kamerstuk 33 435, nr. 12

X Noot
33

Kamerstuk 33 435, nr. 6.

X Noot
34

(Alink cs, Kindermishandeling in Nederland anno 2010: De Tweede Nationale Prevalentiestudie Mishandeling van Kinderen en Jeugdidgen, 2011)

Naar boven