33 750 XVI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2014

Nr. 109 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 juli 2014

In deze brief bericht ik u, mede namens de Minister en Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (VenJ), de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) over recente ontwikkelingen in de aanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties.

Geweld in afhankelijkheidsrelaties (GIA) is het overkoepelende begrip voor alle vormen van geweld in huiselijke kring, in de professionele setting (zorg- en ondersteuningssector) en in de vrijwillige sector. Kenmerk van dit geweld is de afhankelijkheidsrelatie tussen slachtoffer en pleger. Daarbij kan het gaan om relationele afhankelijkheid (tussen partners of ex-partners, tussen ouders en kinderen of tussen familieleden), om economische afhankelijkheid, om een zorgafhankelijkheid of om een combinatie ervan.

Diverse kabinetten hebben zich ingezet voor de bestrijding van dit geweld. Sinds 2012 zet het kabinet in op een rijksbrede aanpak waardoor verschillende deelonderwerpen, zoals kindermishandeling en partnergeweld, beter met elkaar worden verbonden. Daarbij staat de ketenbenadering centraal: voorkomen – signaleren – stoppen / en zo nodig opvangen – schade beperken / goede nazorg. Mijn speerpunten voor de komende periode zijn:

  • Onderzoek naar prevalentie van geweld in afhankelijkheidsrelaties.

  • Inzicht in de effectiviteit van de aanpak van GIA.

  • Aanpak van financiële uitbuiting van ouderen.

In deze voortgangsrapportage ga ik hier nader op in.

De aanpak van GIA is geen verantwoordelijkheid van de rijksoverheid alleen: resultaten worden alleen bereikt samen met burgers, gemeenten, provincies, professionals en maatschappelijke organisaties. De rol van de gemeenten zal de komende jaren groeien. Het beleid rond GIA is namelijk nadrukkelijk verbonden met de komende decentralisatie van de jeugdzorg en de uitbreiding van de taken van gemeenten in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015.

Deze voortgangsrapportage is opgebouwd langs de drie pijlers van het GIA-beleid: (I) versterking van de positie van slachtoffers, (II) de gerichte daderaanpak en (III) het stoppen van intergenerationele overdracht van geweld. Daarbij wordt opgemerkt dat maatregelen van de pijlers onderling zijn verbonden.

In deze brief geef ik gevolg aan een aantal toezeggingen die ik heb gedaan in de Algemene Overleggen over de uitvoering van de aanbevelingen van de commissie Samson, over het slachtofferbeleid, over ouderenmishandeling en over GIA/kindermishandeling die wij met uw Kamer voerde op respectievelijk 18 en 23 december 2013 en op 26 maart en 15 mei 2014 (onder pijler I). Tevens ga ik in op de uitvoering van de door uw Kamer aangenomen motie Baay-Bergkamp over een nieuwe naam voor het Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK)1 (ook onder pijler I). Ook over de uitvoering van de motie Segers2 bericht ik u in deze brief (ook onder pijler I) (Kamerstuk 33 552, nr. 10, Kamerstuk 33 750 XVI, nr. 105 en Kamerstuk 28 345, nr. 130). Uw Kamer vraagt mij hierin te waarborgen dat ook na voltooiing van de decentralisaties, er voldoende landelijke specialistische opvang en hupverlening is van slachtoffers van mensenhandel of eergerelateerd geweld, ook buiten de regio waar het slachtoffer woont.

Daarnaast wordt een aantal toezeggingen die de Minister en Staatssecretaris van VenJ hebben gedaan, gestand gedaan (onder pijler I en II). Tevens is in deze rapportage de kabinetsreactie op het rapport «Op goede grond» van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen opgenomen (ook onder pijler II).

Recent hebt u mede namens mij de brief van VenJ over het verwijsmechanisme mensenhandel ontvangen (Kamerstuk 28 638, nr. 122).

Tijdens het AO GIA/kindermishandeling van 15 mei 2014 vroeg het lid Agema naar de voortzetting van de procedure voor Nader Onderzoek DoodsOorzaak minderjarigen (NODO). Omdat in het evaluatieonderzoek is geconstateerd dat de NODO-procedure gedurende de onderzoeksperiode niet effectief is gebleken in het opsporen van fatale gevallen van kindermishandeling, wordt nu met name vanuit medisch perspectief naar kennis over doodsoorzaken gekeken. De Minister van VWS informeert u daarom nog voor het reces separaat over dit onderwerp.

Ik heb uw Kamer op 19 mei 2014 geïnformeerd over de aanpak van huiselijk geweld op Caribisch Nederland3. De Minister van BZK zal u informeren over de voortgang hiervan.

Op de brief van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de verantwoordelijkheidsverdeling op het Jeugdbeleid/Jeugd(zorg)dossier (d.d. 3 juli 2014, kenmerk 2014Z12829), kom ik op een later tijdstip terug.

I. Versterking van de positie van slachtoffers

Project «Aanpak geweld in huiselijke kring»

«Vanaf medio 2012 voeren de VNG en de Federatie Opvang (FO) het project «RegioAanpak Veilig Thuis», naar een samenhangende aanpak van geweld in huiselijke kring» uit. Doel van het project is een toekomstbestendig en flexibel stelsel van hulp aan en opvang van álle slachtoffers van geweld in huiselijke kring, inclusief kinderen4. De voortgang van verschillende onderdelen van dit project wordt hieronder besproken.

Kwaliteitsimpuls en een nieuw objectief verdeelmodel decentralisatie-uitkering vrouwenopvang

De rijksmiddelen voor de aanpak van geweld in huiselijke kring, inclusief de opvang van slachtoffers bedragen thans € 105,5 miljoen per jaar en worden via een decentralisatie-uitkering aan de 35 centrumgemeenten vrouwenopvang beschikbaar gesteld. Deze middelen worden op basis van een historische grondslag over de 35 centrumgemeenten verdeeld, dat wil zeggen dat de aanwezigheid van aanbod in hoge mate de verdeling van de financiële middelen bepaalt, niet de objectieve vraag in de regio.

In de voortgangsrapportage GIA van december 20135 heb ik uw Kamer reeds gemeld dat er bestuurlijk draagvlak is voor het nieuwe verdeelmodel, maar dat de herverdeeleffecten fors zijn. Op 14 mei 2014 heb ik met de VNG en de FO afsluitende afspraken gemaakt over een kwaliteitsimpuls voor de aanpak van huiselijk geweld en over de beheerste invoering van het nieuwe verdeelmodel.

Structureel extra financiële middelen

Ik stel vanaf 1 januari 2015 structureel € 10 miljoen extra ter beschikking voor de aanpak van geweld in huiselijke kring. Daarnaast zal ik de middelen die nu door het Rijk worden besteed aan de opvang van specifieke groepen (ruim € 2 miljoen), toevoegen aan de decentralisatie-uitkering vrouwenopvang. In totaal komt er dus € 12 miljoen per jaar structureel extra ter beschikking voor de centrumgemeenten voor de aanpak van geweld in huiselijke kring.

Met de VNG is afgesproken dat:

  • tussen 2015 en 2018 de voordeelgemeenten zullen investeren in de regionale aanpak Veilig Thuis;

  • de nadeelgemeenten een overgangsperiode van drie jaar hebben, zodat zij zich goed kunnen voorbereiden op de teruggang in middelen;

  • de centrumgemeenten middelen zullen reserveren om de opvang van specifieke groepen kwetsbare slachtoffers centraal in te laten kopen;

  • zij samen met instellingen zullen werken aan de kwaliteit van de vrouwenopvang. Dit zal leiden tot een gemeenschappelijk normniveau in 2018;

  • alle kinderen in de opvang zullen worden begeleid volgens een beproefde methodiek. Gemeenten zullen daarover met instellingen financieringsafspraken maken;

  • de centrumgemeenten één landelijk knooppunt huwelijksdwang en achterlating zullen instellen;

  • zij (extra) aandacht zullen schenken aan ouderenmishandeling;

  • de centrumgemeenten hun rol zullen nemen bij de multidisciplinaire aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling, inclusief seksueel geweld (ook van slachtoffers van (bij hen) onbekende daders).

De VNG heeft mij op 19 mei 2014 een brief gestuurd waarin bovenstaande afspraken zijn bevestigd (bijlage 16). Ik stel vast dat nu aan de randvoorwaarden van een toekomstbestendig decentraal stelsel voor de aanpak van geweld in huiselijke kring is voldaan. Uiteraard zal ik vanaf 1 januari 2015 de effecten van dit besluit nauwgezet volgen en u hierover periodiek informeren.

Regiovisies

Belangrijk onderdeel van de «RegioAanpak Veilig Thuis» is dat de centrumgemeenten vrouwenopvang samen met de regiogemeenten regiovisies opstellen waarin zij hun aanpak van geweld in huiselijke kring – waaronder kindermishandeling – formuleren inclusief de te bereiken resultaten. Ook worden in deze regiovisies de taken, verantwoordelijkheden en financiën van de centrumgemeenten en de omliggende regiogemeenten vastgelegd zodat de keten in de regio optimaal kan functioneren. Samen met de VNG ondersteun ik de centrumgemeenten bij de ontwikkeling van deze regiovisies. Ik verwacht dat begin 2015 alle centrumgemeenten beschikken over een vastgestelde regiovisie.

Monitoring in-, door-, en uitstroom vrouwenopvang

Goede informatie over de in-, door- en uitstroom in de vrouwenopvang is belangrijk voor het formuleren en bijstellen van beleid en het maken van financieringsafspraken met de instellingen. Daarom hebben de wethouders en opvanginstellingen afgesproken om een landelijk eenduidige gegevensset te gebruiken. De reeds ontwikkelde gegevensset wordt nu uitgetest door vijf instellingen. In 2015 zal de set worden uitgerold over alle instellingen.

Kwaliteit vrouwenopvang

Om een norm te ontwikkelen voor de kwaliteit van de opvang heeft de FO samen met de centrumgemeenten een Kwaliteitsdocument ontwikkeld7. Dit document helpt instellingen om hun kwaliteitsbeleid vorm te geven, het ondersteunt gemeenten in de aansturing van de opvanginstellingen en het faciliteert het gesprek tussen instellingen en gemeenten. Het doel is om in 2018 een uniforme basiskwaliteit voor de vrouwenopvang vast te stellen.

Opvang specifieke groepen

De opvang van slachtoffers van specifieke vormen van geweld (mensenhandel en eergerelateerd geweld) wordt dit jaar nog rechtstreeks door het Rijk gefinancierd. Op 31 december 2014 wordt deze subsidierelatie beëindigd. Het kabinet heeft besloten dat de opvang van deze slachtoffers structureel door gemeenten moet worden geborgd8. De verantwoordelijkheid van gemeenten geldt immers voor alle kwetsbare burgers.

Uw Kamer heeft per motie gevraagd te waarborgen dat ook na voltooiing van de decentralisaties er voldoende landelijke specialistische opvang en hupverlening is voor slachtoffers van mensenhandel of eergerelateerd geweld, ook buiten de regio waar het slachtoffer woont9.

Met uw Kamer vind ik het van groot belang dat er voor specifieke groepen slachtoffers voldoende adequate opvang is en blijft. Binnen het project «RegioAanpak Veilig Thuis» hebben de VNG en de FO een nieuwe bekostigingssystematiek uitgewerkt voor deze specifieke groepen. De VNG gaat de opvang hiervoor centraal inkopen. Het budget voor deze groepen blijft structureel beschikbaar binnen de decentralisatie-uitkering, de centrumgemeenten zullen deze middelen reserveren en beschikbaar stellen aan de VNG.

Er was al overeenstemming tussen de VNG en FO over welke groepen slachtoffers bovenregionaal/centraal zouden moeten worden opgevangen:

  • 1. Jonge vrouwen die slachtoffer zijn van eergerelateerd geweld waarbij sprake is van aanzienlijke dreiging en tevens complexe meervoudige problematiek.

  • 2. Slachtoffers met een acute vraag naar opvang buiten kantooruren vanwege ernstige dreiging zoals bij eergerelateerd geweld of mishandeling.

  • 3. Slachtoffers van loverboys bij wie sprake is van aanzienlijke dreiging en tevens complexe meervoudige problematiek.

  • 4. Vrouwen die slachtoffer zijn van extreme geweldsdreiging, zoals vrouwen die een relatie (hebben gehad) met een lid van een criminele bende of met een psychiatrisch gestoorde bedreiger.

  • 5. Vrouwen die te maken hebben met extreme stalking.

Op 18 juni 2014 heeft de Algemene Ledenvergadering van de VNG ingestemd met de centrale inkoop voor specifieke groepen van slachtoffers.

Met de extra middelen en bovengenoemde afspraken over onder meer de regiovisies, basiskwaliteit en de opvang voor specifieke groepen is aan de randvoorwaarden voldaan om te komen tot een flexibel en toekomstgericht stelsel voor de aanpak van huiselijk geweld.

Effectiviteit aanpak en aard en omvang geweld in afhankelijkheidsrelaties

In de afgelopen jaren is door alle betrokken partijen hard gewerkt aan de aanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties en is er ingezet om een toekomstbestendig en flexibel stelsel van hulp en opvang voor alle slachtoffers tot stand te brengen. Belangrijke vraag is nu of alle inspanningen het effect hebben dat we beogen. Leiden de maatregelen die we nemen ook tot een afname van het geweld? Dit is een vraag die ook regelmatig door zowel de leden van uw Kamer als de Taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik wordt gesteld. Het is een zeer wezenlijke vraag die echter niet eenvoudig te beantwoorden is.

Ik ga in overleg treden met terzake deskundigen, waaronder het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP), om een plan te maken voor het verkrijgen van inzicht in effecten van beleid. Daarbij zal ik ook het onlangs verschenen onderzoek naar de effectiviteit van de aanpak huiselijk geweld in de G410 betrekken. Evenals de aanpak die gevolgd wordt met het actieplan aanpak kindermishandeling «Kinderen Veilig» om aan de hand van een aantal indicatoren zicht te krijgen op het effect van maatregelen. Ik zal u hierover berichten in de voortgangsrapportage van december 2014.

Periodiek inzicht in de aard en omvang van geweld in afhankelijkheidsrelaties vormt in elk geval een basis voor nader onderzoek naar de effecten van beleid. Hieronder ga ik in op een aantal geplande en uitgevoerde onderzoeken naar prevalentie van geweld in afhankelijkheidsrelaties.

Aard en omvang huiselijk geweld en kindermishandeling

Duidelijk is dat onderzoek naar aard en omvang van geweld in afhankelijk-heidsrelaties complex is. Mijn streven is om voor het brede terrein van huiselijk geweld en kindermishandeling een beeld te krijgen van de aard en omvang. De resultaten dienen vergelijkbaar te zijn met de onderzoeken naar kindermis-handeling van 2005 en 2010 en het onderzoek naar huiselijk geweld dat in 2010 gepubliceerd werd. Ik ben begonnen met de voorbereiding van onderzoek naar de prevalentie op dit brede terrein. Allereerst zal ik marktpartijen benaderen om aan te geven in hoeverre een breed geïntegreerd prevalentie-onderzoek mogelijk is en welke (combinatie van) methodes het beste kunnen worden ingezet. Uiteraard wordt er ook een verbinding gelegd met het deelonderzoek naar ouderenmishandeling (zie hieronder). Hierna begint het aanbestedingstraject dat zal leiden tot de daadwerkelijke start van het onderzoek in 2015.

Aard en omvang ouderenmishandeling

Aan het SCP heb ik advies gevraagd over de wijze waarop het beste inzicht kan worden verkregen in de aard en omvang van ouderenmishandeling11. De hoofdlijnen van het advies12 (bijlage 213) zijn:

  • er is nog geen onderzoekshistorie in Nederland naar de aard en omvang van ouderenmishandeling;

  • prevalentiestudies uit andere landen laten verschillende prevalentiecijfers zien, omdat er verschillende definities worden gehanteerd;

  • voor onderzoek naar andere vormen van geweld in huiselijke kring, zoals partnergeweld, kindermishandeling en huwelijksdwang (en vergelijkbare taboeonderwerpen als de mishandeling door kinderen van hun ouders) wordt meestal een combinatie van verschillende methoden gebruikt. Dit levert de meest betrouwbare gegevens op. Iedere methode laat een «deel» van de werkelijkheid zien.

Het SCP beveelt dan ook aan om verschillende onderzoeksmethoden te combineren, omdat op deze manier een bandbreedte van de meest waarschijnlijke prevalentie geschetst kan worden. Dit is echter niet op korte termijn haalbaar, want het opzetten van nieuw onderzoek moet zorgvuldig gebeuren, is tijdrovend en kostbaar. Wel ligt een deel van de gegevens min of meer binnen handbereik, zoals politiecijfers, registraties van de steunpunten huiselijk geweld en data over huiselijk geweld bij ouderen. Verder wordt op dit moment een kwalitatief onderzoek uitgevoerd naar de aard van ouderenmishandeling, de slachtoffers en daders (Leyden Academy on Vitality and Aging). Het SCP adviseert om deze bronnen te gebruiken om, als eerste fase van het onderzoek, op relatief korte termijn de bestaande kennis over de aard en omvang te bundelen en op basis daarvan na te gaan wat de beperkingen van de gegevens zijn en welke hiaten in kennis naar voren komen, om zo vervolgens te bepalen wat nader moet worden onderzocht. De tweede fase van het onderzoek bestaat dan uit een vervolgonderzoek waarin de bestaande kennis wordt aangevuld en verdiept. Ik heb besloten het SCP-advies inclusief de fasering, te volgen.

In het ordedebat van uw Kamer van 11 juni jongstleden is aan de orde gekomen wanneer de resultaten van het onderzoek verwacht kunnen worden ((Handelingen II 2013/14, nr. 92, Regeling van Werkzaamheden). Ik kan u daarover het volgende meedelen. In december van dit jaar zal ik de eerste tussentijdse resultaten presenteren, alsmede de contouren van de uitwerking van de tweede fase (in de volgende voortgangsrapportage over geweld in afhankelijkheidsrelaties). Naar verwachting verschijnt half juni 2015 het totale rapport van de eerste fase.

Aard en omvang geweld tegen vrouwen in Europa

In maart 2014 heeft de EU een onderzoek gepubliceerd naar geweld tegen vrouwen in Europa, het FRA-onderzoek14. In het AO GIA/kindermishandeling met uw Kamer van 15 mei 2014 heb ik toegezegd om op dit onderzoek terug te komen. Dit, omdat Nederland (naast andere landen zoals Denemarken) op een aantal vormen van geweld tegen vrouwen hoog scoort. Kennisinstituut Atria stelt op dit moment een publicatie op over dit FRA-onderzoek. Daarin worden naast een korte weergave van het onderzoek (representativiteit, uitkomsten) de uitkomsten vergeleken met beschikbare Nederlandse cijfers en de uitkomsten van het onderzoek nader geïnterpreteerd. Deze analyse van Atria verschijnt in de zomer 2014. Ik wil deze publicatie graag afwachten om vervolgens samen met mijn collega van OCW op de geplande bijeenkomst na de zomer over de genderscan (zie hieronder) stil te staan bij wat het FRA-onderzoek kan betekenen voor het Nederlandse beleid.

Genderscan

De aanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties richt zich op alle slachtoffers, ongeacht leeftijd, sekse, seksuele voorkeur of etnische achtergrond. Het Comité van het VN-vrouwenverdrag15 heeft zijn zorgen uitgesproken dat – met deze sekseneutrale formulering van beleid – er te weinig aandacht is voor de genderaspecten van het geweld (zoals het rekening houden met sociaal-culturele rollen en de daaruit voortvloeiende ongelijkheid en machtsverschillen tussen mannen en vrouwen). Ook organisaties als het College van de Rechten van de Mens, Movisie, de Federatie Opvang en Atria (kennisinstituut voor emancipatie en vrouwengeschiedenis) brengen dit punt naar voren.

Mede daarom heeft de Minister van OCW in nauwe samenwerking met met mijn collega van VenJ en mij een onderzoek, een zogenaamde genderscan, laten uitvoeren om meer inzicht te krijgen in de mate waarin het beleid en de uitvoering van de aanpak van geweld in huiselijke kring daadwerkelijk gendersensitief zijn. Het rapport en de samenvatting daarvan zijn bij deze voortgangsrapportage gevoegd (bijlage 3a en 3b16).

Beleidsmatig vindt geen expliciete sturing plaats op gendersensitiviteit. In het rapport wordt geconcludeerd dat deze sensitiviteit in de uitvoering wel aanwezig is, maar nog onvoldoende geborgd. Een sekseneutrale formulering en een gendersensitieve aanpak hoeven elkaar volgens dit onderzoek niet in de weg te staan. Een van de mogelijke oorzaken van de beperkte aandacht voor gendersensitiviteit is volgens het onderzoek dat er weerstand lijkt te bestaan om de relevantie van gendergerelateerde factoren te onderkennen. Dit hangt samen met het feit dat er nog te weinig kennis is over de betekenis van gender bij bijvoorbeeld partnergeweld. Het onderzoek doet een aantal aanbevelingen over de rol van de overheid (zowel landelijk als lokaal), monitoring en onderzoek, bewustwording en het wegnemen van weerstand, en het aanpassen van beleid en instrumentarium.

Het onderzoek is uitgevoerd vanuit de visie dat in een weliswaar sekseneutraal geformuleerd beleidskader een gendersensitieve benadering de aanpak van geweld in huiselijke kring effectiever kan maken. Gender (zoals rolopvattingen, verschillen in macht) speelt immers een belangrijke rol bij het ontstaan en voortbestaan van geweld in huiselijk kring. Het onderzoek laat zien dat er op dit gebied zeker nog winst te behalen valt. Samen met mijn collega van OCW zal ik daarom met gemeenten, brancheorganisaties en andere maatschappelijke instellingen, tijdens een bijeenkomst in het najaar, nagaan welke acties nodig zijn om beleid en praktijk te verbeteren als het gaat om gendersensitiviteit. Daarbij zal ik ook het hierboven genoemde FRA-onderzoek betrekken.

Advies en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling

Huiselijk geweld staat meestal niet los van kindermishandeling en vice versa. Kindermishandeling en huiselijk geweld moeten daarom meer in samenhang worden aangepakt. Voor deze integrale aanpak is het ook essentieel dat er één duidelijk punt komt, waar burgers en professionals terecht kunnen voor advies en melding van kindermishandeling en/of huiselijk geweld. Samenvoeging van het AMK en de SHG’s is hierbij een belangrijke stap.

Op 1 januari 2015 moeten gemeenten een Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK) ingericht hebben. Inrichting van het AMHK is dan ook één van de punten op de Focuslijst Jeugd17.

Op mijn verzoek heeft de VNG een specifiek ondersteuningsprogramma ingericht om gemeenten en regio’s te helpen bij de vorming van het Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK). In het kader van dit ondersteuningsprogramma zijn de afgelopen periode verschillende handreikingen voor gemeenten verschenen, onder andere:

  • een stappenplan en checklist

  • een overzicht van mogelijke organisatievormen van een AMHK,

  • een publicatie over de meerwaarde van het AMHK,

  • een advies over arbeidsrechtelijke consequenties van de AMHK-vorming.

Daarnaast biedt het programma ondersteuning op maat aan gemeenten en regio’s.

In juli van dit jaar publiceert het ondersteuningsprogramma een model-handelingsprotocol voor het AMHK. Dit model-handelingsprotocol bevat richtlijnen die gemeenten kunnen gebruiken bij de inrichting van het AMHK in hun regio. Voor de professionals in het AMHK geeft het protocol een duidelijke handreiking voor hun handelen. Het protocol geeft een stevige basis voor het functioneren van het AMHK.

Het ondersteuningsprogramma AMHK heeft het handelingsprotocol ontwikkeld in nauwe samenwerking met het veld (gemeenten, SHG’s, AMK’s en kennisinstituten). In juli van dit jaar wordt het protocol door de VNG vastgesteld.

Het ondersteuningsprogramma AMHK volgt ten slotte nauwlettend de voortgang in de regio’s met behulp van een stappenplan en checklist. Op een aantal momenten in 2014 wordt de voortgang gemeten. Op basis van de uitkomsten benadert het ondersteuningsprogramma AMHK waar nodig regio’s actief met een ondersteuningsaanbod.

De eerste resultaten van de uitvraag van juni 2014 geven het volgende beeld.

Zoals het er nu naar uitziet, komen er 26 AMHK’s waarvan de regio’s nagenoeg samenvallen met de veiligheidsregio’s. Uitzondering is Noord-Brabant waar de veiligheidsregio rond Breda en Tilburg wordt gesplitst en zowel Tilburg als Breda met omliggende gemeenten een AMHK vormen. In de Gooi- en Vechtstreek lopen de grenzen van AMHK regio en veiligheidsregio niet helemaal gelijk.

Conform het stappenplan moeten de regio’s in deze periode opdracht verstrekken tot opstellen van een uitvoeringsplan. Het merendeel van de regio’s geeft aan dat aan een organisatie opdracht is verstrekt tot vormen van een AMHK, of dat de opdracht op dit moment wordt geformuleerd. Andere regio’s hebben opdrachtverstrekking gepland voor de tweede helft van juni tot en met augustus. Dit zijn veelal regio’s die hebben besloten tot vorming van één frontoffice voor 2015 en later een definitieve keuze maken voor een organisatievorm, uit te werken in 2015.

Het beeld is dat de 24-uurs bereikbaarheid veelal belegd wordt bij de bestaande regionale crisisdienst, waarmee bestaande afspraken gehandhaafd blijven. In de maand september volgt een nieuwe uitvraag.

Ook de Transitiecommissie jeugd heeft in haar vierde rapportage aandacht besteed aan het AMHK. Zij constateert dat er op regionaal niveau duidelijk besef is dat de functie van het AMHK er op 1 januari moet «staan» en dat verschillende regio’s hiervoor een «noodoplossing» hebben ontwikkeld in de vorm van een front-office per 2015. Hoewel blijkt dat er zeker nog de nodige stappen gezet moeten worden, vertrouw ik erop dat per 1 januari 2015 er minimaal een «front-office» beschikbaar is, zodat burgers en professionals melding kunnen doen van en advies vragen over kindermishandeling en huiselijk geweld.

Op 24 februari 2014 heeft de FO aan uw Kamer een brief geschreven waarin zij hun zorgen uiten over de onderbrenging van het AMHK bij de Gecertificeerde Instellingen (GI). Vele gemeenten zouden hiertoe gedwongen zijn onder druk van de afspraken die zij hebben moeten maken voor de continuïteit van de bureaus jeugdzorg in 2014. Deze ontwikkeling zou de noodzakelijke laagdrempeligheid van het AMHK bedreigen. De FO vreest dat de ontwikkelingen ertoe zullen leiden dat minder slachtoffers van huiselijk geweld en kindermishandeling zich zullen wenden tot het AMHK, met name vanwege angst voor uithuisplaatsing van kinderen.

Op 4 maart 2014 hebben de MO-groep en Publieke Gezondheid en Veiligheid (PGV) Nederland (voorheen GGD Nederland) in een gezamenlijke brief aan uw Kamer deze zorgen onderstreept.

Zowel de VNG als ik herkennen het beeld niet dat veel gemeenten kiezen voor onderbrenging van het AMHK bij de GI’s. Dit beeld komt ook niet naar voren uit de twee uitvragen die de VNG inmiddels heeft uitgevoerd.

Ik vind het heel belangrijk dat iedereen – zowel burgers als professionals – laagdrempelig terecht kan bij het AMHK. Daarom krijgt het AMHK nadrukkelijk een adviesfunctie bij vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling. In het geval van een adviesvraag onderneemt het AMHK dus geen actie, maar geeft alleen advies aan degene die contact heeft gezocht. Advies vragen kan ook anoniem.

Omdat ik deze adviestaak zo essentieel vind, heb ik deze wettelijk laten vastleggen als een van de taken van het AMHK. Burgers en professionals kunnen dus altijd advies vragen aan het AMHK zonder dat daar direct ingrijpende consequenties aan vastzitten. In de tweede plaats wordt bij AMvB expliciet geregeld dat de gemeente zorg moet dragen voor een toegankelijk AMHK. In het bovengenoemde ondersteuningsprogramma van de VNG wordt bijzondere aandacht gegeven aan de laagdrempeligheid van het AMHK, opdat gemeenten hier voldoende voor zijn toegerust.

Naamgeving

Van diverse kanten heb ik het signaal gekregen dat AMHK, als afkorting voor Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling, de lading niet dekt. Het veld vreest dat deze naam de laagdrempeligheid niet ten goede komt. Uw Kamer heeft mij per motie18 verzocht om in overleg met de sector tot een andere naam te komen, zodat duidelijk wordt dat het AMHK er ook is voor advies en meldingen over ouderenmishandeling. Het ondersteuningsprogramma AMHK van de VNG heeft, na overleg met de sector, gekozen voor de naam «Veilig Thuis» met als ondertitel «advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling». Ik ondersteun deze naam voor het AMHK vanwege het brede draagvlak hiervoor in het veld en omdat de naam «Veilig Thuis» goed aansluit op de publiekscampagne «Voor een veilig thuis». Overigens zijn gemeenten niet verplicht om hun AMHK «Veilig Thuis» te noemen. Het is een advies van VNG en mij om dat wel te doen voor een optimale herkenbaarheid van het AMHK.

Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

Kindcheck huisartsenposten

Bij de zogenaamde kindcheck wordt bij volwassen cliënten bij wie de (medische) conditie of situatie een risico kan betekenen voor kinderen die onder de zorg staan van de cliënt, nagegaan en beoordeeld of de kinderen veilig zijn. Het gaat hier om cliënten met bepaalde vormen van (ernstige) psychische- of verslavingsproblematiek en bij cliënten die te maken hebben met huiselijk geweld. Voor een goede implementatie van de kindcheck heb ik een algemene handleiding en online cursus laten ontwikkelen voor professionals in onder andere de zorg en ondersteuning. Daarnaast heb ik voor professionals werkzaam in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) en/of verslavingszorg een kindcheck-publicatie met verdiepende informatie over ouderschap en psychiatrische en/of verslavingsproblemen laten schrijven. Voor deze doelgroep is ook een verdiepende online cursus ontwikkeld.

Voor de verspreiding en implementatie van deze materialen werk ik samen met Augeo Foundation die een campagne uitvoert. Zo is er een online special van het Tijdschrift Kindermishandeling ontwikkeld over de kindcheck: deze wordt verstuurd naar de 30.000 geregistreerde lezers waarbij het online cursusaanbod eveneens onder de aandacht wordt gebracht. Tevens wordt onder de 65.000 cursisten van hun online academie een bericht verspreid over de kindcheck en de online e-modulen die gratis beschikbaar worden gesteld. De kindcheck-publicatie wordt verzonden naar ziekenhuizen en zelfstandige beroepsbeoefenaren. Ook wordt de informatie in samenwerking met GGZ breed verspreid onder GGZ-instellingen.

Het lid Van der Burg heeft mij tijdens het AO van 15 mei 2014 over GIA/kindermishandeling, gevraagd na te gaan hoe de kindcheck wordt ingevuld bij de huisartsenposten. Zij gaf aan dat zou zijn afgesproken dat een melding wordt gedaan bij de eigen huisarts in plaats van bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) bij oudersignalen die reden zijn tot vermoedens van kindermishandeling. InEen, de branchevereniging van (onder meer) de huisartsenposten, heeft mij aangegeven dat in de handreiking voor de kindcheck voor de huisartsenposten wordt opgenomen dat – afhankelijk van de situatie – een melding wordt gedaan bij het AMK danwel wordt overlegd met de eigen huisarts. In een acuut onveilige situatie wordt een melding gedaan bij het AMK of wordt direct de Raad voor de Kinderbescherming ingeschakeld. Als er geen sprake is van een acuut onveilige situatie en er opvang is voor het kind, wordt overlegd met de huisarts. Mogelijk dat reeds een hulpverleningstraject in gang gezet is (of wordt) waarvan de eigen huisarts op de hoogte is. Deze werkwijze is conform de Wet meldcode en de kindcheck.

Voor de implementatie van de kindcheck zoals die is uitgewerkt voor de spoedeisende hulp, ambulancediensten en huisartsenposten is aangesloten bij het implementatietraject dat destijds is opgezet voor het Haags ouderprotocol. Het Haags ouderprotocol is een goed voorbeeld hoe de kindcheck uitgewerkt kan worden. Omdat bij spoedeisende hulp en ambulancediensten vaker sprake is van een crisissituatie en de ouder(s) niet bekend is of zijn bij de zorgverlener, ligt melding bij het AMK eerder voor de hand. Voor de huisartsenposten is niet altijd sprake van een crisissituatie, zij zijn een verlengstuk van de «normale» huisartsenzorg. Onderscheid naar acute onveiligheidsituatie en niet acute zaken, sluit daarom aan bij de casuïstiek waar de huisartsenposten mee te maken krijgen. Om goed zicht te krijgen op de effecten van de afspraken wil ik de uitwerking van de afspraken rondom de kindcheck onderzoeken als onderdeel van de quick scan van de meldcode in 2015.

Deskundigheidsbevordering SHG’s

De drie branches van de SHG’s – de FO, de MO-groep en PGV Nederland (voorheen GGD Nederland) – werken samen om de kwaliteit van de dienstverlening van de SHG’s te optimaliseren, ook met het oog op de relatief nieuwe taken van de SHG’s in het kader van de Wet meldcode. Ik heb hiervoor in 2013 en 2014 subsidie ter beschikking gesteld. Het programma bevat onder meer deskundigheidsbevordering voor de medewerkers van de SHG’s. Op dit moment zijn bijna 27 van de 35 SHG’s getraind. In het najaar worden de trainingen gecombineerd met de trainingen die door het ondersteuningsprogramma AMHK ter voorbereiding op het AMHK worden georganiseerd voor de medewerkers van de huidige SHG’s en AMK’s.

Naast trainingen voor de SHG-medewerkers biedt het programma van de brancheorganisaties ook platformbijeenkomsten voor de coördinatoren van de SHG’s en trainingen voor de aandachtfunctionarissen voor bijzondere vormen van geweld over eergerelateerd geweld, seksueel geweld en huwelijksdwang en achterlating.

Toezicht Wet meldcode

De Inspecties van de verschillende sectoren waarop de Wet meldcode betrekking heeft, oefenen toezicht uit op de uitvoering van de wet. Dit gebeurt bij de reguliere inspecties die gedurende het gehele jaar worden uitgevoerd.

Gemeenten houden toezicht in de sectoren kinderopvang en maatschappelijke ondersteuning. De Wet meldcode geeft gemeenten de ruimte om toezicht te houden op een manier die past bij de lokale situatie. Het college legt aan de gemeenteraad verantwoording af over de wijze waarop de Wmo wordt uitgevoerd. Onderdeel hiervan is ook de wijze waarop toezicht gehouden wordt op de uitvoering van de wettelijke verplichtingen voortkomend uit de Wet meldcode.

In de tweede helft van 2015 (twee jaar na inwerkingtreding van de wet) zal ik een quickscan laten uitvoeren naar het gebruik van de meldcode. Vijf jaar na inwerkingtreding zal een evaluatie van de Wet meldcode plaatsvinden.

Aan uw Kamer heb ik tijdens het AO GIA/kindermishandeling van 15 mei 2014 toegezegd dat ik aan de Inspectie voor Gezondheidszorg (IGZ) zou vragen om bij haar inspecties mee te nemen dat sinds de Wet meldcode, die op 1 juli 2013 van kracht is, er geen excuus meer is om niet te handelen bij signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling. Dit gebeurt ook al bij de Inspectie Jeugdzorg (IJZ). De IGZ meldt dat zowel binnen het risicotoezicht als binnen het incidententoezicht ook uitgedragen wordt dat er geen excuus meer is om niet te handelen bij signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling. Indien er sprake blijkt te zijn van ten onrechte niet handelen conform de meldcode, treedt de inspectie handhavend op (dit is tot op heden één keer gebeurd, waarbij er overigens wel sprake was van een combinatie met andere tekortkomingen in de zorgverlening).

Publiekscampagne «Een veilig thuis, daar maak je je toch sterk voor»

De publiekscampagne «Een veilig thuis, daar maak je je toch sterk voor», die ik samen met de Minister van VenJ uitvoer, loopt sinds augustus 2012 en wordt ook de komende jaren voortgezet.

Op 21 mei 2014 heeft uw kamer de «Jaarevaluatie campagnes Rijksoverheid 2013» ontvangen19. Daarin wordt ook ingegaan op onderhavige campagne. In 2013 is het onderwerp geweld in huiselijke kring (kindermishandeling, partnergeweld en in 2013 voor het eerst ook ouderenmishandeling) door middel van media-inzet, gerichte PR en de website www.vooreenveiligthuis.nl onder de aandacht gebracht. Zowel slachtoffers van huiselijk geweld en kindermishandeling als hun omgeving worden opgeroepen om de cirkel van geweld te doorbreken door bij (vermoedens van) geweld in huiselijke kring een SHG of een AMK te bellen. Op basis van de resultaten concludeer ik dat er inmiddels op niveau van kennis, houding en gedrag veel is bereikt, maar dat het belangrijk blijft om de behaalde te effecten te consolideren door mensen te blijven aansporen om actie te ondernemen bij vermoedens van geweld in huiselijke kring.

Dit jaar bouwen we dan ook voort op de resultaten van de afgelopen jaren en krijgt «daadwerkelijk actie ondernemen» een prominentere plaats in de campagne. Dit gebeurt door een massamediale bewustwordingscampagne en een aantal deelactiviteiten. Aandacht voor vechtscheidingen is een voorbeeld van een deelactiviteit20 . Een andere richt zich op jongeren, waarbij samengewerkt wordt met de Jongerentaskforce Kindermishandeling.

GIA in opleidingen

De uitvoering van het plan van aanpak GIA in opleidingen21 verloopt voorspoedig. Inmiddels hebben ruim 25 verkennende gesprekken plaatsgevonden met branche- en beroepsverenigingen en vertegenwoordigers vanuit de diverse onderwijskoepels. Deze gesprekken zijn bedoeld om draagvlak te krijgen voor het plan van aanpak en om structureel aandacht voor het thema GIA in de curricula te vragen. De eerste reacties van deze partijen zijn positief. Zo hebben 62 opleidingen, verspreid over 37 Regionale Opleidingencentra’s (ROC’s) en Hogescholen, nu al toegezegd deel te nemen aan de ontwikkeling en het testen van lespakketten.

In gesprekken met (vertegenwoordigers van) lerarenopleidingen komt naar voren zij zich momenteel met name richten op de uitvoering van de huidige kwaliteitsagenda (de lerarenagenda 2013–202022). Het slagen van de initiatieven uit deze agenda is immers van groot belang. Ik zal, in samenwerking met OCW, bezien hoe alsnog bevorderd kan worden dat het structureel verankeren van GIA in lerarenopleidingen op afzienbare termijn wordt opgepakt.

In het middelbaar beroepsonderwijs (MBO), het hoger sociaal agogisch onderwijs (HSAO) en bij universitaire medische opleidingen is vooruitgang geboekt. In het MBO wordt onder andere in de kwalificatiedossiers MBO-verpleegkundige, Helpende Zorg en Welzijn (niveau 2), Pedagogisch werk en Sociaal cultureel werk aandacht besteed aan seksualiteit, huiselijk geweld, kindermishandeling en seksueel misbruik. Ook wordt aandacht besteed aan de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. In een aantal kwalificatiedossiers23 wordt de meldcode onder wettelijke beroepsvereisten benoemd. Bij andere kwalificatiedossiers kan in het generieke deel «loopbaan en burgerschap» aandacht worden besteed aan seksualiteit en GIA. GIA wordt zo vanaf 2016 structureel verankerd in de MBO-opleidingen. De MBO-Raad heeft de relevante opleidingen actief gewezen op de noodzaak GIA nu al – vooruitlopend op de inwerkingtreding van de kwalificatiedossiers – op te nemen in de curricula.

In het HSAO vindt ontwikkeling en actualisering van landelijke opleidingsprofielen plaats in landelijke opleidingsoverleggen, georganiseerd door de Vereniging Hogescholen. In die overleggen vindt afstemming plaats over de vertaalslag van beroepscompetentieprofielen naar het onderwijs en over goede aansluiting op de beroepspraktijk. Via dit gremium hebben de hogescholen ook structureel contact met het werkveld en met beroepsorganisaties. Dit heeft bijvoorbeeld geleid tot de ontwikkeling van het uitstroomprofiel Jeugdzorgwerker in het HSAO waarin GIA een plaats heeft.

Naar aanleiding van de inventarisatie onder medische opleidingen uit 2012 heeft de KNMG in december 2013 het competentieprofiel kindermishandeling en huiselijk geweld vastgesteld. Opleiders, opleidingsinstellingen en aanbieders van nascholing kunnen het competentieprofiel gebruiken om scholing en nascholing te ontwikkelen.

In de tweede helft van 2015 laat ik een monitor uitvoeren waarmee duidelijk wordt welke voortgang is geboekt bij de opleidingen. Ook de medische opleidingen worden hierin meegenomen.

Multidisciplinaire initiatieven

Er zijn vele verschijningsvormen van een multidisciplinaire aanpak; belangrijk zijn de Centra voor Seksueel Geweld (CSG’s), de Family Justice Centres en de multidisciplinaire samenwerkingsverbanden kindermishandeling.

In juni heeft ZonMW het rapport «Een multidisciplinaire aanpak kindermishandeling» opgeleverd. Het rapport is bijgevoegd (bijlage 424). Doel van het rapport was om meer inzicht te krijgen in de meerwaarde van een multidisciplinaire aanpak van kindermishandeling in Nederland, zodat gemeenten en ketenpartners kunnen leren van de lopende initiatieven. Een belangrijk verschil met de «klassieke» aanpak is de multidisciplinaire diagnose bij de start van de behandeling van een casus. Op basis hiervan wordt een integraal behandelplan opgesteld dat veelal leidend blijft voor het verdere traject dat een kind en het gezin doorloopt. Geconstateerd wordt dat de initiatieven zo structureel invulling geven aan het uitgangspunt één gezin, één plan, één regisseur. Er is geen sprake van één uniforme multidisciplinaire aanpak; de zes initiatieven geven op een verschillende manier vorm hieraan. Met name de mate waarin organisatorische integratie wordt nagestreefd, verschilt tussen de initiatieven: van een meer overkoepelend netwerk van professionals naar meer vergaande manieren van integratie. Ook de mate waarin men zich richt op «complexe» situaties verschilt. Het onderzoek concludeert verder dat de doelmatigheid nog moeilijk te beantwoorden is.

Met de VNG heb ik in het kader van de eerder in deze brief genoemde kwaliteitsimpuls afspraken gemaakt over de multidisciplinaire aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. Afgesproken is dat binnen het gemeentelijk beleid bijzondere aandacht zal zijn voor een multidisciplinaire aanpak van ernstige en ingewikkelde vormen van huiselijk geweld en kindermishandeling, inclusief de aanpak van seksueel geweld/misbruik. De VNG stelt dat het hier gaat om een verantwoordelijkheid van meerdere partners (onder andere de justitiële keten en de zorgverzekeraars). Gemeenten nemen het initiatief om samen met die partners een landelijke dekkende infrastructuur van multidisciplinaire initiatieven tot stand te brengen. Uitgangspunt is dat deze initiatieven worden gefinancierd binnen de reguliere financieringsstromen van zorg en ondersteuning.

Tijdens het AO GIA/kindermishandeling van15 mei 2014 heb ik u toegezegd naar aanleiding van een verzoek van het lid Kooiman, dat ik goede voorbeelden van multidisciplinaire samenwerking en van samenwerking tussen medische en psychosociale sector met openbaar ministerie (OM) en politie beschikbaar zal stellen aan andere regio’s in Nederland. Ik heb aan de kennisinstituten MOVISIE en NJI gevraagd om multidisciplinaire initiatieven te ondersteunen. Vertegenwoordigers van deze initiatieven zijn van plan om gezamenlijke kwaliteitsstandaarden te ontwikkelen. Daarnaast heb ik MOVISIE en NJI gevraagd om in samenwerking met de VNG goede voorbeelden van multidisciplinaire initiatieven beschikbaar te stellen aan andere regio’s.

Vanaf september organiseert de VNG samen met de kennisinstituten MOVISIE en NJI, een aantal regionale bijeenkomsten voor gemeenten waarin de multidisciplinaire aanpak één van de thema’s zal zijn.

Specifieke punten aanpak kindermishandeling

Dubbele toestemmingsvereiste

De behandelcentra van Friesland en Haarlem hebben een notitie opgesteld met een stappenplan voor behandelaars, als geen toestemming kan worden verkregen van een of beide ouders voor intake, diagnostiek en behandeling van een mishandeld kind. In de notitie worden ook knelpunten in de regelgeving beschreven.

Zoals ik uw Kamer tijdens het AO van 15 mei 2014 heb laten weten, wil ik deze notitie bespreken met experts. De voorbereidingen voor deze bespreking zijn gestart. Ik zal u over de uitkomsten hiervan berichten in de eerstvolgende voortgangsrapportage GIA.

Diagnose Behandel Combinatie (DBC) Kindermishandeling

In hetzelfde AO heeft het lid Kooiman gevraagd naar de afspraken over de aanpassing van de DBC’s en om in overleg met de mensen in de praktijk te kijken naar DBC’s en de toepassing daarvan. Dit naar aanleiding van het manifest dat Fier Fryslân heeft opgesteld over een DBC kindermishandeling.

Vorig jaar is in overleg met Fier Fryslân, het KJTC Haarlem, de Nederlandse Zorgautoriteit en het toenmalig College van Zorgverzekeraars, nu Zorginstituut Nederland, gesproken over de problematiek rond financiering van de zorg voor kinderen die mishandeld zijn en mogelijke oplossingen daarvoor. Gekozen is voor een oplossing die door alle betrokken partijen als een werkbare optie werd beoordeeld die op korte termijn (per 2014) ingevoerd kon worden. Voor 2014 zijn de DBC-registratieregels aangepast, zodat er binnen de DBC-systematiek een voldoende passende classificatie bestaat voor de behandeling van stoornissen als gevolg van kindermishandeling en seksueel misbruik kort na ernstige mishandeling.

In het manifest van Fier Fryslân wordt verzocht om een nieuwe DBC kindermishandeling. Het is praktisch gezien onmogelijk om in een lopend jaar een nieuwe DBC in te voeren. Vanaf 2015 valt de (financiering van de) jeugd-ggz niet meer onder de Zorgverzekeringswet maar onder de Jeugdwet. Gemeenten krijgen dan de verantwoordelijkheid voor de Jeugdhulp. De Jeugdwet biedt gemeenten de ruimte om in overleg met instellingen de knelpunten die verder nog worden ervaren bij de (financiering van) zorg voor kinderen in verband met kindermishandeling en -misbruik weg te nemen, bijvoorbeeld door afspraken met de betreffende zorgaanbieders te maken over de manier waarop gebruik zal worden gemaakt van het DBC-systeem. Gemeenten hebben ervoor gekozen de eerste drie jaren nog met de DBC-systematiek te gaan werken en momenteel wordt gekeken naar gewenste veranderingen in deze systematiek. De VNG heeft daartoe de afgelopen maanden met betrokkenen uit het GGZ veld de gewenste veranderingen in de DBC-systematiek besproken voor 2015. De VNG adviseert gemeenten vooralsnog uit te gaan van het basispakket voor de Zorgverzekeringswet zoals dat is vastgesteld door het Zorginstituut. De VNG overlegt met onder andere GGZ Nederland verder over de doorontwikkeling van de ggz-productstructuur. Fier Fryslân heeft het voorstel voor een DBC kindermishandeling onder de aandacht gebracht van GGZ Nederland en heeft mij laten weten hierover ook in contact te treden met de VNG. Gelet op de stappen die Fier Fryslân heeft gezet en het overleg dat gaande is, wacht ik de resultaten af.

Forensische Medische Expertise voor Kinderen (FMEK)

In het AO van 15 mei 2014 heb ik u ook toegezegd een brief te zullen sturen aan de werkgroep Beter benutten Forensisch Medische Expertise voor Kinderen. Dit heb ik onlangs gedaan (bijlage 525). Zoals wij ook in het AO hebben besproken, heb ik de werkgroep gevraagd nu prioriteit te geven aan de uitwerking van de afspraken op regionale schaal. De vertrouwensartsen vervullen hierin een centrale rol. Het is belangrijk dat artsen hiermee aan het werk gaan. Ik zal de uitwerking volgen en monitoren zodat we kunnen beoordelen of de afspraken daadwerkelijk resultaat opleveren.

Rol gemeenten bij de aanpak van kindermishandeling

Om gemeenten gericht te kunnen ondersteunen in hun rol bij de aanpak van kindermishandeling in de voorbereidingen op de decentralisatie van de jeugdzorg, heb ik eind mei 2014 een documentenstudie uit laten voeren naar de regierol van gemeenten.

Deze documentenstudie treft u hierbij als bijlage aan (bijlage 6)26. Ten tijde van het onderzoek waren gemeenten nog volop bezig met het op- en vaststellen van zowel de beleidsnota’s voor de decentralisatie van de jeugdhulp en de Regiovisies in het kader van de Regio aanpak Veilig Thuis. Daarom was het aantal recente documenten relatief beperkt. Op basis van de beschikbare (beleids)documenten van gemeenten hebben de onderzoekers een beeld geschetst van een aantal belangrijke onderdelen van gemeentelijke inzet bij de aanpak van kindermishandeling. Uit de studie komt naar voren dat gemeenten zich in de afgelopen maanden vooral focusten op de continuïteit van zorg, de financiering en de besluitvorming rond de positionering van de AMHK’s op regionaal niveau. Naast de formele AMHK-vorming blijkt het onderwerp kindermishandeling in de formele stukken vaak geen afzonderlijk aandachtspunt. Andere gemeentelijke taken in de aanpak van kindermishandeling worden wel genoemd, maar concrete invulling van deze taken moet in de stukken nog vorm krijgen. Ik verwacht dat de voorbereidingen voor het AMHK ook aanzetten tot nadenken over hun lokale voorzieningen, zoals aansluiting op het AMHK van het lokale veld, zowel voor preventie en signalering als voor hulp en ondersteuning nadien.

Begin 2015 zal ik nogmaals een beeld laten schetsen op de samenwerking met ketenpartners en tussen gemeenten (waaronder de relatie met de regiovisie huiselijk geweld en kindermishandeling), preventie en signalering kindermishandeling, inzicht in problematiek en hulpaanbod en de status van de AMHK-vorming.

De praktische oplossingen uit de studie, veelal in de sfeer van communicatie, zal ik opnemen in de ondersteuning van gemeenten die ik nu al samen met de VNG en Staatssecretaris van VenJ bied aan gemeenten bij de voorbereiding op de decentralisatie van de jeugdhulp. In het kader van de midterm review van het actieplan aanpak kindermishandeling zal ik bezien welke acties verder ondernomen moeten worden.

Onderzoek Kinderombudsman preventie kindermishandeling

De Kinderombudsman heeft 21 mei 2014 een onderzoek naar preventie van kindermishandeling uitgebracht27. In dit onderzoek is vooral gekeken naar hoe het beleid van gemeenten op het punt van preventie nu wordt vormgegeven.

De Kinderombudsman doet praktische aanbevelingen aan gemeenten. Het rapport van de Kinderombudsman draagt bij aan verdere vormgeving van het preventiebeleid ook in samenhang met de nieuwe taken van gemeenten.

De leden Ypma en Rebel hebben vragen gesteld over het rapport van de Kinderombudsman. Voor onze reactie op het rapport verwijs ik naar de beantwoording van deze vragen.

Monitor Taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik

De Taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik heeft 13 mei 2014 de vierde monitor «Actieplan Kinderen veilig 2012–2016 en Acties Rijk Samson» uitgebracht. De monitor treft u hierbij aan (bijlage 728).

De Taskforce stelt dat het kabinet goed aan de slag is met de uitvoering van de acties uit het actieplan «Kinderen Veilig» en dat de meeste acties volgens planning verlopen. De Taskforce constateert een verschuiving in de uitvoering van de acties waarbij het nu vooral de veldpartijen zijn die over gaan tot implementatie.

Ik zal de monitor en de aanbevelingen van de Taskforce betrekken bij de midterm review van het actieplan aanpak kindermishandeling «Kinderen veilig». Ik verwacht deze review eind oktober toe te zenden aan de Kamer.

Commissie Samson

Inzet ervaringsdeskundigen

Naar aanleiding van het AO GIA van 15 mei 2014 kom ik hierbij terug op het inzetten van ervaringsdeskundigen door de inspectie Jeugdzorg (IJZ), in het kader van het toezicht op de naleving van het Kwaliteitskader «Voorkomen seksueel misbruik in jeugdzorginstellingen».

Ervaringsdeskundigen hebben een bijdrage geleverd aan het toetsingskader van de inspectie en hebben voorlichting gegeven aan de inspecteurs die instellingen bezoeken voor het toezicht specifiek gericht op seksueel misbruik. De inspectie is positief over deze bijdrage van de ervaringsdeskundigen en is te allen tijde bereid te leren van hun ervaringen. De inspectie zal binnenkort een ervaringsdeskundige meenemen naar een toezichtbezoek, vanuit de gedachte dat diegene de inspectie kan wijzen op mogelijke verbeterpunten in de uitoefening van het toezicht. Ervaringsdeskundigen kunnen ook een rol spelen bij de jeugdzorginstellingen zelf. Zoals vermeld in het Kwaliteitskader «Voorkomen seksueel misbruik» wordt mede door de inzet van ervaringsdeskundigen de basis gelegd om een open cultuur te realiseren. De instellingen zijn momenteel volop bezig met de implementatie en borging van de acties uit dit kwaliteitskader. Na de afronding van de implementatie zal Jeugdzorg Nederland in overleg met de aangesloten jeugdzorgorganisaties en lotgenotenorganisaties bezien of de inzet van ervaringsdeskundigen wordt geborgd.

De IGZ en IJZ werken rondom geweld in afhankelijkheidsrelaties intensief samen. Bij hun onderzoeken spreken de inspecties vrijwel altijd met cliënten om een zo compleet mogelijk beeld te krijgen. Momenteel is de IGZ aan het verkennen hoe zij het cliëntenperspectief in haar toezicht op het sociale domein kan verankeren. De wijze waarop dit vorm krijgt is onderwerp van gesprek tussen de inspectie en mij. De mogelijkheid van het inzetten van ervaringsdeskundigen wordt hierin meegenomen. Zoals aangegeven tijdens het bovengenoemde AO, is zorgvuldigheid bij de verkenning en mogelijke inzet van deze nieuwe toezichtvorm geboden.

Financiële regelingen

Het kabinet biedt aan slachtoffers van seksueel misbruik in instellingen en pleeggezinnen twee regelingen aan die kunnen leiden tot een financiële tegemoetkoming. Dit zijn het «Statuut voor de buitengerechtelijke afhandeling van civiele vorderingen tot schadevergoeding in verband met seksueel misbruik in jeugdzorginstellingen en pleeggezinnen» (het Statuut) en de «Tijdelijke regeling uitkeringen seksueel misbruik minderjarigen in instellingen en pleeggezinnen» (de Tijdelijke regeling). De jeugdzorginstellingen die lid zijn van Jeugdzorg Nederland (JN) hebben zich aangesloten bij het Statuut. Beide regelingen zijn vastgesteld en gepubliceerd in juli 2013. Vanaf 1 september 2013 zijn ze van kracht.

Het Schadefonds Geweldsmisdrijven voert beide regelingen uit. Voor de uitvoering van het Statuut is bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven een aparte Raadkamer Statuut ingericht, die is samengesteld uit onafhankelijke deskundigen. Slachtofferhulp Nederland ondersteunt slachtoffers emotioneel en praktisch bij het maken van een keuze voor één van de regelingen en bij het doen van een aanvraag.

Op 1 mei 2014 had het Schadefonds Geweldsmisdrijven 79 aanvragen voor het Statuut en 284 aanvragen voor Tijdelijke regeling ontvangen.

Van de 79 Statuut aanvragen zijn er 27 door het Schadefonds doorgestuurd aan de instellingen. 10 hoorzittingen hebben plaatsgevonden. Op 11 zaken heeft het Schadefonds beslist. Vier van de aanvragen zijn «kennelijk niet ontvankelijk» verklaard omdat de instelling niet onder de reikwijdte van het Statuut valt. Het ging hier dan om instellingen die geen jeugdzorginstelling waren. Eén van de aanvragen was «kennelijk ongegrond», omdat er sprake was van effectief ingrijpen.

Zes aanvragen zijn gegrond verklaard. De toegekende bedragen variëren van € 20.000 tot € 100.000.

Ten aanzien van de Tijdelijke Regeling heeft het Schadefonds op 106 van de 284 aanvragen beslist. 87 aanvragen zijn toegewezen en 19 zaken zijn afgewezen. In totaal is € 1.090.268 uitgekeerd. Gemiddeld is een bedrag van ruim € 12.500 toegekend. De bedragen die zijn toegekend vallen in de hogere categorieën, namelijk categorie 5 (€ 10.000), 6 (€ 15.000) en 7 (€ 22.500).

Toezeggingen AO slachtofferbeleid over de financiële regelingen

In het AO van 23 december 2013 slachtofferbeleid heeft de Staatssecretaris van VenJ toegezegd uw Kamer te informeren over de vraag of mensen voor de Tijdelijke regeling kiezen omdat ze de Statuutprocedure te zwaar vinden. Het Schadefonds Geweldsmisdrijven heeft met elke aanvrager telefonisch contact. Tijdens dat contactmoment komt ook de reden van de keuze voor ofwel het Statuut dan wel de Tijdelijke regeling aan de orde. Er is geen eenduidige of vaste reden voor die keuze aanwezig. Er kunnen vele verschillende redenen zijn. Meestal heeft het te maken met de hoeveelheid aanwezig steunbewijs of de vraag of de instelling waarin het misbruik heeft plaatsgevonden wel of niet een rechtsopvolger heeft. Soms ook omdat het slachtoffers het aanspreken van de instelling te zwaar vindt. En in veel gevallen is het een combinatie van redenen. Overigens is een belangrijke reden om een Tijdelijke regeling op te stellen de overweging dat juist mensen die het te zwaar vinden om een instelling aan te spreken, toch de kans moet worden gegeven op erkenning en tegemoetkoming. Het is dan ook zeer begrijpelijk dat er mensen zijn die precies om die reden gebruik maken van de Tijdelijke Regeling.

Ten slotte heb ik u toegezegd om met JN en de Rijksinrichtingen te bespreken in hoeverre het mogelijk en wenselijk is dat de dossiers die in het kader van het Statuut worden opgebouwd door de aangesproken instellingen na afloop van de procedure vernietigd worden. Hierover is gesproken met JN en andere betrokken partijen. Geen van de partijen heeft principiële of praktische bezwaren tegen een afspraak dat het dossier dat in het kader van de Statuutprocedure is opgebouwd vernietigd wordt na afloop van de procedure.

Zoals tevens toegezegd is in week 20 (tussen 12 en 18 mei 2014) de advertentie over de financiële regelingen in de huis-aan-huis bladen herhaald. Deze advertentie heeft een dekking van 95% van de Nederlandse huishoudens. Het is belangrijk om de doelgroep gericht te benaderen. Dat gebeurt via bijvoorbeeld de lotgenotenorganisaties en Slachtofferhulp Nederland. De Staatssecretaris van VenJ zal nog nagaan hoe hij de regelingen bij huisartsen en psychologen onder de aandacht kan brengen.

Ten slotte is toegezegd dat Slachtofferhulp Nederland met organisaties die mensen met een verstandelijke beperking begeleiden, zal bespreken op welke wijze zij aanvragers uit deze groep kunnen ondersteunen/begeleiden. Slachtofferhulp Nederland heeft inmiddels contact met MEE Nederland. Afgesproken is om op dit thema wederzijds informatie uit te wisselen en elkaar daar waar nodig te ondersteunen. Voorbeelden hiervan zijn uitleg door Slachtofferhulp Nederland over de regelingen, informatie over Slachtofferhulp Nederland en de regelingen op de intranetsite van MEE en hulp van MEE voor aanvragers met een licht verstandelijke beperking.

Multidisciplinair wetenschappelijk onderzoek

Het WODC-onderzoek naar wat er bekend is over (verklarende) factoren die bijdragen aan of beschermen tegen hernieuwd slachtofferschap, daderschap en ander seksueel overschrijdend gedrag van kinderen die al eerder slachtoffer van seksueel misbruik zijn geworden, bevindt zich in de afrondende fase. Naar verwachting kan het onderzoek, met een gezamenlijke beleidsreactie van mijn collega van VenJ en mij, tijdens het zomerreces aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Het onderzoek moet de residentiële jeugdzorg handvatten bieden om waar mogelijk te voorkomen dat seksueel misbruikte kinderen binnen instellingen opnieuw slachtoffer (of juist dader) van seksueel misbruik worden.

Contactfrequentie/taakverdeling pleegzorg/gezinsvoogdij

Naar aanleiding van nog twee openstaande aanbevelingen van commissie Samson rondt JN binnenkort het kader «contactfrequentie gezinsvoogdij» en «Rolverdeling gezinsvoogd/pleegzorgwerker» af. Samen met mijn collega van VenJ zal ik in de komende maanden deze kaders met JN bespreken en afspraken maken over de borging hiervan.

Bewaartermijnen

Bij brief van 3 oktober 201329 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de wettelijke bewaartermijnen van dossiers in de jeugdzorg. Ik heb hierin aangegeven dat ik het niet verstandig vind om de in de Jeugdwet opgenomen bewaartermijn van dossiers, die aansluit bij de bewaartermijn in de Wet Geneeskundige BehandelOvereenkomst (WGBO), separaat aan te passen. Ook heb ik aangegeven dat ik de oplossing wil zoeken in aanpassing van de praktijk. De voorgestane werkwijze is dat een dossier na afloop van de bewaartermijn aan de cliënt wordt meegegeven, als hij hierom verzoekt, en dat de cliënt hierop bij het begin van de behandeling op gewezen moet worden. Ik heb met de brancheorganisaties afgesproken dat deze werkwijze neergelegd wordt in een informatiebrochure die met ingang van 1 januari 2015 (de voorziene inwerkingtreding van de Jeugdwet) standaard door iedere jeugdhulpverlener aan cliënten wordt verstrekt. Deze informatiebrochure wordt in samenwerking met de VNG ontwikkeld.

Ouderenmishandeling

Onlangs is een factsheet over het aantal meldingen ouderenmishandeling 2013 bij de SHG’s verschenen. Ten opzichte van het jaar daarvoor is er sprake van een stijging van 66% van het aantal meldingen: van 1027 in 2012 naar 1703 meldingen in 2013. Deze stijging laat zien dat ouderenmishandeling steeds meer als een maatschappelijk probleem wordt gezien in plaats van een taboe, waarover we niet met elkaar praten. Dit gebeurt dankzij de inzet van velen die bij de uitvoering van het Actieplan «Ouderen in veilige handen» zijn betrokken. Zoals de gemeenten, de SHG’s, de seniorenorganisaties, de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB), Mentorschap Netwerk Nederland, verschillende banken, brancheorganisaties als ActiZ en kennisinstituten als Movisie. De uitvoering van de verschillende acties van het Actieplan ligt op koers. In deze voortgangsrapportage ga ik, naar aanleiding van verschillende toezeggingen aan uw Kamer, specifiek in op een aantal onderwerpen.

Geen verwijsindex ouderen

In het AO van 26 maart 2014 over ouderenmishandeling heeft lid Keijzer opgemerkt liever vol in te zetten op de meldcode dan te investeren in een nieuw instrument als de verwijsindex voor ouderen, waarvan nog maar de vraag is of deze verwijsindex een toegevoegde waarde heeft. Ik heb toen aangegeven het daarmee eens te zijn. Ik ben, zoals ik in de vorige voortgangsrapportage ook aangaf30, nagegaan of een dergelijke verwijsindex noodzakelijk en nuttig zou kunnen zijn en welke toegevoegde waarde hij zou kunnen hebben. Er is gesproken met deskundigen en er is een expertmeeting georganiseerd, waarbij onder andere de IGZ en ActiZ aanwezig waren. Op basis daarvan is mijn conclusie dat een verwijsindex voor de aanpak van ouderenmishandeling geen toegevoegde waarde heeft. Beter is het aan te sluiten bij bestaande ontwikkelingen en initiatieven, zoals de meldcode, het Nationaal Programma Ouderenzorg en de projecten uit het Actieplan zelf. Weer een nieuw instrument ontwikkelen heeft bovendien geen draagvlak onder de deskundigen en de geraadpleegde organisaties. Men zet liever in op het verder implementeren van bestaande initiatieven. Er komt dus geen verwijsindex voor ouderen.

Voorkomen van financiële uitbuiting

Om het probleem van financiële uitbuiting van ouderen aan te pakken heb ik in het kader van het Actieplan de volgende acties in gang gezet, ook om, zoals toegezegd, de aanpak verder aan te scherpen.

Ten eerste lopen er tot eind dit jaar in zeven gemeenten, te weten Almere, Den Bosch, Gouda, Groningen, Haarlem, Ede en Rotterdam de pilots «Voorkomen van financiële uitbuiting». Doel van de pilots is om gemeenten toe te rusten in hun beleid om financiële uitbuiting van ouderen tegen te gaan. Alle pilots richten zich op het voorkomen, signaleren én aanpakken van financiële uitbuiting, maar leggen hun eigen accenten, afhankelijk van de lokale situatie. Enkele voorbeelden van activiteiten en producten zijn:

  • voorlichtingsbijeenkomsten voor ouderen

  • een informatiepakket met nuttige tips en adviezen hoe financiële uitbuiting te voorkomen

  • een signaleringskaart voor professionals en vrijwilligers

  • deskundigheidsbevordering van professionals, met name op financieel-juridisch niveau.

Uiteraard worden ook concrete situaties aangepakt.

Nu al is merkbaar dat er in de pilots een kruisbestuiving plaatsvindt tussen de verschillende organisaties, die voorheen elkaar nog niet goed wisten te vinden. Het gaat dan bijvoorbeeld om de SHG’s, politie en justitie, thuiszorg, banken, notarissen, mentoren, ouderenadviseurs, bewindvoerders en het maatschappelijk werk. Bij al deze betrokkenen ontstaat een samenwerking en, belangrijker nog, een gezamenlijk bewustzijn en een gezamenlijke aanpak. Dit werpt zijn vruchten af. Een voorbeeld hiervan: bij een deelnemende bank, die het onderwerp financiële uitbuiting tijdens een werkoverleg met de medewerkers had besproken, zijn binnen anderhalve maand twee mogelijke gevallen naar voren gekomen. Er is onmiddellijk contact gezocht met het steunpunt huiselijk geweld.

De pilots komen een aantal keer per jaar bij elkaar om van elkaar te leren en uit te wisselen. Pilot-overstijgende onderwerpen worden besproken in een landelijke klankbordgroep waaraan onder andere organisaties als de landelijke politie, het OM, de KNB, ABN AMRO, de Rabobank en Mentorschap Netwerk Nederland deelnemen.

Na afloop van de pilots worden de resultaten geëvalueerd en beschikbaar gesteld aan alle gemeenten, professionals en vrijwilligers (in de loop van 2015).

Ten tweede ga ik na welke maatregelen genomen kunnen worden in de preventieve sfeer. Hoe regelt iemand bij beginnende kwetsbaarheid dat zijn of haar financiën op een veilige manier worden geregeld? Het gaat vaak om kleine dingen. Bijvoorbeeld als je (tijdelijk) zelf je boodschappen niet meer kunt doen, is het betalen daarvan ook een probleem. Daarbij constateer ik dat niet alle banken een even strikt beleid met betrekking tot het afgeven van machtigingen voeren. Daarom ben ik in gesprek met de Nederlandse Vereniging van Banken hoe dit beleid zo kan worden aangescherpt dat de risico’s op financiële uitbuiting worden beperkt.

Verder weten mensen vaak niet wat de mogelijkheden zijn om hun financiën veilig te regelen. Daarom ga ik samen met de landelijke organisaties uit de klankbordgroep in kaart brengen wat deze mogelijkheden zijn en welke rol deze organisaties daarbij kunnen spelen om deze mogelijkheden beter bekend te maken. Goede en volledige informatie kan helpen om financiële uitbuiting te voorkomen. Maar het gaat ook om bewustwording: het moet net zo vanzelfsprekend worden dat mensen na gaan denken over «financiële veiligheid» als over fysieke veiligheid in huis (bijvoorbeeld valpreventie). Mensen moeten dus weten dat financiële uitbuiting vóórkomt en dat het belangrijk is om op tijd maatregelen te nemen om de risico’s te beperken.

Ten derde is de strafrechtelijke aanpak van belang. De politie heeft een «handreiking aangifte bij financiële uitbuiting van ouderen» opgesteld die politiemedewerkers ondersteuning biedt als slachtoffers zich melden en aangifte willen doen. Daarmee moet het voor burgers ook makkelijker worden om aangifte te doen, omdat de politie beter is voorbereid. In de pilots wordt deze handreiking verder uitgetest om te bezien of deze aanpassing behoeft.

Uiteraard zal ik op basis van de voortgang steeds nagaan welke aanscherpingen er verder nog wenselijk en mogelijk zijn.

Standaardaangifteformulier ouderenmishandeling

Het lid Agema verzocht mij in het AO van 26 maart 2014 om een standaardaangifteformulier te ontwikkelen. Na overleg hebben mijn collega van VenJ, de politie en ik geconcludeerd dat het niet gewenst is om voor dit type delicten een standaardaangifteformulier te hanteren. Het gaat hier namelijk om ernstige delicten, vaak met daderindicatie, waarbij het voor een succesvolle opsporing en vervolging van belang is om de aangifte specifiek op te nemen. Als de situatie of de persoonlijke situatie van het slachtoffer daarom vraagt, bestaat er de mogelijkheid om de aangifte op locatie op te nemen. Dit behoort bij de dienstverlening van de politie.

Leidraad «veilige zorgrelatie»

Ook heb ik toegezegd om het verschil toe te lichten tussen de Wet meldcode en de leidraad «veilige zorgrelatie, die in het kader van het Actieplan ontwikkeld wordt. Het verschil tussen beide is dat zij zich op verschillende groepen (mogelijke) plegers richten. Bij de Wet meldcode gaat het om plegers van geweld in huiselijke kring, bijvoorbeeld de partner, familieleden of bekenden. De leidraad biedt handvatten hoe te handelen bij grensoverschrijdend gedrag of geweld door professionals die in de zorg werken of door vrijwilligers die door de zorgorganisatie worden ingeschakeld. Daarom is ook de verantwoordelijkheid van de zorgorganisatie verschillend. Bij de meldcode heeft de organisatie geen directe relatie met de pleger, wél met de medewerker die het geweld signaleert. Bij de leidraad is de zorgorganisatie zowel verantwoordelijk voor de pleger als voor de medewerker die signaleert. Verder is de route van de melding een andere. Bij geweld in huiselijke kring kan men voor een advies of een melding terecht bij het SHG. De IGZ is momenteel de organisatie waar geweld in de zorgrelatie moet worden gemeld. Ten slotte gaat het bij de leidraad om signalen van grensoverschrijdend gedrag of geweld van een collega binnen de betreffende zorgorganisatie. Hiermee omgaan kan extra lastig zijn en vraagt om specifieke maatregelen door de zorgorganisatie, zoals het instellen van een interne aandachtfunctionaris en het vaststellen van een sanctiebeleid.

Uiteraard is het wel van belang om er voor te zorgen dat beide instrumenten op elkaar aansluiten, omdat ze allebei gaan over signaleren en hoe vervolgens te handelen. Daarom is de leidraad gebaseerd op de stappen van de meldcode en wordt bij iedere stap het verschil met de betreffende stap uit de meldcode uitgewerkt.

Mantelzorg

Zowel tijdens het AO ouderenmishandeling van 26 maart 2014 als tijdens het AO GIA/kindermishandeling van 15 mei 2014 is het onderwerp mantelzorg aan de orde gekomen en de samenhang tussen de aanpak ouderenmishandeling (waar ontspoorde mantelzorg onder valt) en mijn beleid op het gebied van informele zorg. Specifiek ging het daarin om het stappenplan van Movisie over ontspoorde mantelzorg. Naar aanleiding van de inbreng van het lid Keijzer heb ik Movisie verzocht in dit plan nu ook de gemeenten op te nemen. Dit gaat gebeuren, waarbij zal worden ingegaan op de regierol die de gemeente heeft bij dit onderwerp. Tevens kan ik u melden dat in het kader van de Agenda Informele Zorg en Ondersteuning voor de Toekomst ook aandacht zal worden geschonken aan ontspoorde mantelzorg31 en dat voorts in het kader van het Actieplan een verkenning wordt uitgevoerd naar goede voorbeelden over hoe te handelen bij ontspoorde mantelzorg. Zoals ik heb toegezegd aan uw lid Baay-Timmerman zal er hierin aandacht zijn voor de oorzaken van ontspoorde mantelzorg (bijvoorbeeld mogelijk agressief gedrag van een dementerende partner, waardoor de mantelzorger de zorg haast niet meer aankan). Deze verkenning is eind dit jaar gereed.

Ik herhaal verder de inventarisatie uit 2012 onder de centrumgemeenten van hun beleid op het gebied van ouderenmishandeling. Daarbij zal ook hun beleid ten aanzien van (overbelaste of ontspoorde) mantelzorg worden betrokken. Deze inventarisatie is ook eind dit jaar gereed.

Onderzoek psychofarmaca

Ten slotte heb ik toegezegd uw Kamer te informeren over de planning van het onderzoek naar psychofarmaca. Op 22 april 2014 heb ik daarover een brief gestuurd, waarin ik u heb gemeld dat niet eerder dan eind 2014 het onderzoek wordt afgerond en dat ik uw Kamer over de resultaten zal informeren32.

Vervolg actieplan

Met de aanpak van ouderenmishandeling zijn we op de goede weg. Toch zijn we er nog niet. Daarom heb ik aan uw Kamer toegezegd om een vervolg te geven aan het Actieplan, dat eind 2014 afloopt. Belangrijk onderdeel van het vervolg is het onderzoek naar de aard en omvang van de problematiek, zoals eerder in deze brief beschreven. Ook blijft ouderenmishandeling een belangrijk onderdeel van de publiekscampagne 2014 en volgende jaren.

Bijzondere aandacht vraagt de voorlichtingscampagne «Ouderen in veilige handen» die ik samen met de ANBO, het Netwerk van Organisaties van Oudere Migranten, de PCOB en de Unie KBO uitvoer. De voorlichters maken op aansprekende wijze het onderwerp bespreekbaar. Uit de voortgang blijkt dat deze voorlichting veel losmaakt onder de ouderen. Twee onderwerpen springen daarbij in het oog. Ten eerste komt de vraag naar boven hoe je als oudere jezelf kunt voorbereiden op toenemende afhankelijkheid (preventie). Deze vraag zien we ook terug in het project «Voorkomen van financiële uitbuiting». Ten tweede blijken de schaamte en angst nog erg groot te zijn om bij een vermoeden van ouderenmishandeling (bij jezelf of een ander) actie te durven ondernemen. Dit staat een (vroegtijdig) beëindigen van de situatie in de weg. Belangrijk is dan ook om na te gaan hoe de resultaten van deze voorlichtingscampagne geconsolideerd kunnen worden en hoe preventie en het ondernemen van actie beter vorm kunnen krijgen. Daarover zal ik in de komende periode met de ouderenbonden overleggen, met als centrale vraag welke rol zij voor zichzelf weggelegd zien. Daarnaast laat ik een evaluatie uitvoeren naar de effecten van de voorlichtingscampagne. Deze evaluatie is in november van dit jaar gereed. Op basis daarvan bepaal ik welke acties verder ondernomen moeten worden. Deze zullen naadloos moeten aansluiten op de afloop van de voorlichtingscampagne «Ouderen in veilige handen».

Beperkt weerbaar

De gehandicaptensector is heel actief rond het voorkómen en aanpakken van seksueel geweld bij hun cliënten. Zowel door de koepelorganisatie, de individuele instellingen als het platform van ouderorganisaties is en wordt materiaal ontwikkeld. De onderzoekers van Beperkt Weerbaar constateerden dan ook dat er veel kennis, informatie, instrumenten en methodieken beschikbaar zijn over het omgaan met seksualiteit en preventie van seksueel misbruik. Maar niet altijd is bekend voor wie het materiaal geschikt is en waar de informatie te vinden is. Daarom heeft Rutgers WPF een inventarisatie gemaakt van de beschikbare interventies. Uit deze inventarisatie blijkt dat er voor enkele (doel)groepen en voor een aantal onderwerpen (aanvullend) materiaal noodzakelijk is, zoals: informatie voor specifieke groepen en hun ouders of verwanten. Ook ontbreekt inzicht in kwaliteit en effectiviteit van de vele interventies.

Ieder In, voorheen het platform VG, publiceert naar verwachting in september van dit jaar een reeks waarin het reeds beschikbare materiaal toegesneden wordt op specifieke groepen, zoals mensen met autisme of met het syndroom van Down (en hun verwanten). Voorts heb ik de Universiteit van Maastricht (Gouverneur Kremers Centrum) de opdracht gegeven een «wegwijzer» te maken voor ouders en zorgprofessionals die in elke stap in de keten (preventie-signalering-aanpak-nazorg) naar bruikbaar materiaal verwijs danwel naar materiaal dat minimaal gebaseerd is op relevante praktijkervaringen. Het gaat mij daarbij om materiaal ten behoeve van mensen met een verstandelijke beperking (met onderscheid naar licht, matig en ernstig) waarbij wordt aangegeven voor wie het materiaal bestemd is (slachtoffers, plegers, ouders/verwanten, zorgprofessionals). De digitale wegwijzer zal volgens planning in het voorjaar 2015 gereed komen. Ik ben van plan deze digitaal beschikbaar te stellen.

Huwelijksdwang en achterlating

Een bijzondere vorm van geweld in afhankelijkheidsrelaties is huwelijksdwang en achterlating. In samenwerking met mijn collega’s van SZW, OCW, BZK, BZ en VenJ werk ik aan het bestrijden hiervan.

De aanpak bestaat uit vier hoofdlijnen: activiteiten gericht op preventie, verbetering van de ketenaanpak, een mogelijke verscherping van wet- en regelgeving en het verkrijgen van inzicht in de aard en omvang van dit probleem.

Plan van aanpak preventie huwelijksdwang

Het plan van aanpak preventie huwelijksdwang zet in op het versterken van de rol van burgers, maatschappelijke organisaties, professionals en gemeenten via drie hoofdlijnen: de rol die gemeenschappen zelf kunnen spelen in het realiseren van een mentaliteitsverandering door onderwerpen in de eigen kring te agenderen en bespreekbaar te maken, deskundigheidsbevordering van professionals vooral in de omgeving van jongeren en het versterken van de lokale ketenaanpak. Het plan is sinds 2012 in uitvoering; een aantal belangrijke punten met betrekking tot de voortgang:

  • Zeven organisaties hebben binnen hun eigen gemeenschap trainers aangesteld die een mentaliteitsverandering op gang brengen door taboeonderwerpen bespreekbaar te maken. Het is de bedoeling dat betrokken trainers ook na 2014 actief blijven.

  • De campagne «Trouwen tegen je wil» roept jongeren op, die tegen hun wil moeten trouwen, om erover te praten of hulp te zoeken (www.trouwentegenjewil.nl en www.hetdagboekvanyarah.nl). De campagne liep online van 25 maart tot en met 25 april 2014 en gedurende de maand juni. De bezoekersaantallen van de websites zijn, gezien het onderwerp, hoog te noemen.

  • Het platform Eer en Vrijheid is twee keer bij elkaar geweest. Dit is een platform bedoeld voor kennisuitwisseling tussen mensen die in hun (vrijwilligers)werk te maken hebben met de problematiek rond huwelijksdwang, eergerelateerd geweld en achterlating.

  • Tijdig signaleren van huwelijksdwang en achterlating is integraal onderdeel van GIA. Om voorbeelden te geven: van het plan van aanpak GIA in opleidingen en van de deskundigheidsbevordering van de SHG’s.

  • In december 2013 is een speciale editie van het Tijdschrift Kindermishandeling verschenen dat volledig in het teken van huwelijksdwang stond.

  • In de waardenmodule en in de landelijke voorlichtingsmaterialen die gemeenten aanbieden (als onderdeel van de participatieverklaring) worden migranten voorgelicht over de in Nederland geldende waarden over het huwelijk, huwelijksdwang en achterlating.

Expertmeeting zelfbeschikkingsrecht

De Minister van OCW heeft samen met de Minister van SWZ op 20 februari 2014 de expertmeeting «zelfbeschikking in alle levensfasen» georganiseerd. Tijdens deze expertmeeting werd duidelijk dat een gebrek aan autonomie en de inperking van zelfbeschikking in álle gemeenschappen en in alle levensfasen voorkomen en diverse oorzaken en verschijningsvormen kennen. Uit de aanbevelingen kwam naar voren dat het van belang is om autonomie van vrouwen te bekrachtigen, de dialoog te blijven aangaan, rolmodellen in te zetten, meer voorlichting te geven over rechten en wet- en regelgeving en het geven van ondersteuning bij de opvoeding van kinderen. De Minister van SZW heeft u in een brief33 aangegeven dat hij nagaat op welke manier de aanpak van huwelijksdwang met inzet van de genoemde elementen verbreed kan worden naar een aanpak gericht op het uitoefenen van het recht op zelfbeschikking.

Onderliggend uitgangspunt bij zowel huwelijksdwang als achterlating en andere verschijnselen is de ontkenning van het recht van mensen om zelf hun leven in te vullen. Daarom zal de aanpak preventie huwelijksdwang verbreed worden naar het thema «zelfbeschikking». U wordt voor het einde van 2014 geïnformeerd over het meerjarig vervolg van de kabinetsinzet tegen huwelijksdwang en achterlating.

Implementatie maatregelen «verkennersgroep»

De Minister van SZW heeft mede namens zijn collega’s van OCW, VenJ, BZ en namens mij op 6 juni 2013 een brief aan uw Kamer gestuurd34 met een tiental maatregelen voor de aanpak van huwelijksdwang en mensenhandel. Een groot deel van de maatregelen is inmiddels uitgevoerd.

  • Voor scholen (docenten en begeleiders) is een gratis training «signaleren en handelen bij huwelijksdwang» beschikbaar. Ook is een lespakket voor gebruik in de klas opgenomen.

  • Mijn collega’s van VenJ en BZK hebben met de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB) een circulaire voor de ambtenaren van de burgerlijke stand over huwelijksdwang en achterlating opgesteld en verspreid.

  • Alle betrokken organisaties zijn via de campagne «Als niemand iets weet» en «trouwen tegen je wil» geïnformeerd over de mogelijkheid tot melden van huwelijksdwang bij een SHG en over het landelijk telefoonnummer van de SHG’s.

  • Met de VNG is afgesproken dat zij in het kader van de eerder in deze brief genoemde kwaliteitsimpuls een landelijk knooppunt huwelijksdwang en achterlating zullen onderbrengen bij één AMHK in een van de centrumgemeenten. Gekozen is voor het AMHK in Den Haag. Komend najaar gaat een kwartiermaker van start om het knooppunt in te richten, waarna het uiterlijk op 1 januari 2015 operationeel zal zijn. De kwartiermaker van dit knooppunt zal tevens het samenwerkingsprotocol tussen hulpverlening en Politie/OM opstellen.

  • Het knooppunt huwelijksdwang zal de methoden die professionals in zorg en ondersteuning inzetten voor slachtoffers van huwelijksdwang en achterlating, doorlichten op passendheid.

  • De Minister van BZK onderzoekt of de door het Ministerie van BZ gedane suggesties voor aanpassing van de regelgeving voor het verlenen van toestemming bij het verstrekken van reisdocumenten aan (minderjarige) achtergelatenen, kunnen leiden tot voorstellen tot aanpassing van de paspoortwet.

  • Wat betreft de aanpak in het buitenland is het volgende in gang gezet. De posten in de «risicolanden» hebben begin juni van dit jaar een draaiboek ontvangen over hoe om te gaan met slachtoffers die zich in het buitenland bevinden. Deze risicoposten zijn ook geïnstrueerd om de lokale NGO’s in kaart te brengen die een rol spelen bij het verlenen van hulp aan slachtoffers. In de trainingen van (consulair) medewerkers wordt aandacht besteed aan het verlenen van consulaire bijstand in situaties van huwelijksdwang en achterlating. Ten slotte staat het onderwerp op de agenda tijdens het internationale Global Consular Forum van het voorjaar 2015.

Aard en omvang huwelijksdwang, huwelijkse gevangenschap en achterlating

In opdracht van de Minister van SZW doen het Verwey-Jonker Instituut, de Universiteit Maastricht en Stichting Femmes For Freedom onderzoek naar de aard en omvang van huwelijksdwang, achterlating en huwelijkse gevangenschap. Dit onderzoek zal deze zomer aan de Kamer worden verstuurd.

II. PIJLER GERICHTE DADERAANPAK

Naast het versterken van de positie van slachtoffers (pijler I), worden in het kader van de tweede pijler gerichte activiteiten ingezet om daders van geweld in afhankelijkheidsrelaties aan te pakken. Een stevige aanpak van daders is een aanpak waarbij normstelling plaatsvindt (geweld in afhankelijkheidsrelaties wordt niet getolereerd en dus gesanctioneerd), gericht gewerkt wordt aan gedragsverandering en het kind voorop staat.

De afgelopen jaren zijn diverse wetten in werking getreden die hieraan bijdragen. De opsporing en vervolging van zaken van geweld in huiselijke kring kunnen rekenen op de continue aandacht van politie en Openbaar Ministerie. In het strafrechtelijk kader wordt gewerkt aan gedragsverandering bij plegers van huiselijk geweld en het screeningsinstrument B-Safer is inmiddels landelijk in gebruik bij de reclassering. De recidivemonitor huiselijk geweld biedt bovendien de mogelijkheid zicht te houden op recidivecijfers en zo nodig de daderaanpak daarop aan te passen. Vanuit het Rijk zijn in deze fase voldoende kaders, protocollen en instrumenten geschapen en ontwikkeld voor de aanpak van kindermishandeling en huiselijk geweld. De toepassing van al deze instrumenten en mogelijkheden tot samenwerking blijft in de praktijk echter achter.

Zoals ook de Taskforce in haar laatste monitor constateert, zijn we hiermee beland in een nieuwe fase, waarin verbeteringen in de aanpak van daders van geweld in afhankelijkheidsrelaties vooral in de uitvoering liggen. Daarom zal bekeken worden hoe de aanpak van kindermishandeling en huiselijk geweld hierin kan voorzien en hoe het Rijk de toepassing van instrumenten in de uitvoering meer kan ondersteunen. Uw Kamer zal hierover geïnformeerd worden in de midterm review van het Actieplan.

Huisverbod

In zijn brief van 15 november 201335 heeft de Minister van VenJ aan uw Kamer toegezegd dat wordt bezien hoe het risicotaxatie-instrument huiselijk geweld (RiHG), dat de politie gebruikt bij het opleggen van een huisverbod, aangepast kan worden op situaties van kindermishandeling. Daarnaast heeft hij in de brief van 14 mei 201436 en tijdens het AO GIA van 15 mei 2014 toegezegd dat, in overleg met de VNG, wordt bezien op welke wijze het bestaande informatiemateriaal zoals de handleiding voor burgemeesters en gemeenteambtenaren met betrekking tot het huisverbod kan worden geactualiseerd en gecommuniceerd met gemeenten. Hierbij zullen de ervaringen van onder andere de gemeente Rotterdam worden meegenomen. Beide trajecten zijn inmiddels gestart. Uw Kamer wordt via de voortgangsrapportage GIA op de hoogte gehouden.

Extra middelen

De financiering van het huisverbod is regelmatig in uw Kamer ter sprake gekomen. De Minister van VenJ stelt reeds structureel € 1,2 miljoen per jaar beschikbaar op basis van 2.000 huisverboden (t.b.v. het financieren van de extra bevoegdheden en taken van de burgemeester). Daarnaast ontvangen de centrumgemeenten vrouwenopvang financiële middelen voor de aanpak van geweld in huiselijk kring (inclusief de hulpverlening bij het huisverbod). Omdat het aantal huisverboden structureel boven de oorspronkelijke verwachting ligt, heeft de Minister van VenJ in 2011, 2012 en 2013 incidenteel € 1,2 miljoen extra ter beschikking gesteld. Vanaf 2015 zal hij bovendien op structurele basis € 0,9 miljoen extra beschikbaar stellen aan de gemeenten. Hiermee worden gemeenten tegemoet gekomen in het hoger aantal huisverboden en het frequenter inzetten van het huisverbod bij kindermishandeling.

Kabinetsreactie op het rapport «Op goede grond» van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen

Op 20 mei heeft de Minister van VenJ het rapport «Op goede grond» van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (hierna: NRM) in ontvangst genomen. Het rapport is toen ook naar uw Kamer gestuurd37. Het rapport levert waardevolle informatie op over:

  • kwantitatieve gegevens ten aanzien van seksueel geweld tegen kinderen (prevalentieonderzoek);

  • de beslissing- en selectieprocessen van organisaties in de ketens die slachtoffers en daders van seksueel geweld kunnen doorlopen.

De NRM doet in haar rapport een zestal concrete aanbevelingen. Mede namens de Minister en de Staatssecretaris van VenJ geef ik een reactie geven op deze aanbevelingen.

Twee aanbevelingen betreffen de registratie van gegevens. De NRM geeft aan dat de registratie van seksueel geweld tegen kinderen gedetailleerd genoeg moet zijn om niet alleen de omvang, maar ook de aard van het fenomeen in kaart te brengen. De NRM beveelt aan dat de Raad voor de Kinderbescherming (voor beschermingsonderzoek), Bureaus Jeugdzorg en organisaties voor Jeugd & Opvoedhulp registeren wat de aanleiding voor de door hen geboden interventies is. En dat de politie, het OM, de reclasseringsorganisaties, de Raad voor de Kinderbescherming (voor strafonderzoek) en het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie aantallen en kenmerken registreren van de slachtoffers van de verdachten over wie zij beslissen dan wel adviseren.

Ik sta positief tegenover de aanbeveling van de NRM om meer inzicht te genereren in informatie met betrekking tot minderjarige slachtoffers van zedenmisdrijven. Slachtoffers moeten krijgen waar zij recht op hebben en zich daarbij ondersteund weten door de overheid. Dat begint bij een adequate registratie. Ook in het kader van de invoering van de EU-richtlijn minimumnormen voor slachtoffers is registratie van belang. Deze richtlijn besteedt expliciet aandacht aan kwetsbare slachtoffers, onder wie minderjarige slachtoffers van seksueel geweld en hun bijzondere beschermingsbehoeften.

Ik zie het belang van registratie, maar wil hier ook enkele kanttekeningen bij plaatsen. De wens tot meer registratie druist namelijk in tegen de wens om de administratieve lastendruk laag te houden en terughoudend te zijn met het als rijksoverheid uitvragen van informatie in verband met privacy. Daarnaast is het registreren van slachtoffers van seksueel geweld een zeer complexe zaak vanwege de vele verschijningsvormen en uiteenlopende definities. Dit vergt goed overleg met alle betrokken ketenpartners om zo eenduidig te bepalen welke definities gehanteerd moeten worden en welke kenmerken van slachtoffers van belang zijn.

De organisaties in de strafrechtsketen en hun systemen zijn op dit moment nog onvoldoende ingericht op registratie van slachtoffers. De Staatssecretaris van VenJ zet zich dan ook samen met de ketenpartners, mede in het kader van de implementatie van de richtlijn, in voor verbetering van de registratie van slachtoffers bij de daartoe geëigende organisaties en derhalve passend bij hun principale taken.

Wat betreft de wijze van registratie beveelt de NRM aan dat alle in dit rapport genoemde instanties zo consistent en uniform mogelijk registreren, om inzicht in de aanpak van seksueel geweld te geven. De NRM wijst specifiek op een goede en uniforme handleiding voor registratie voor de toekomstige AMHK’s en medewerkers optimaal te trainen in het gebruik ervan. Ook beveelt de NRM aan de codelijsten voor de GGZ zodanig aan te passen dat deze in lijn zijn met de internationale systematiek, zodat slachtoffers en daders van seksueel misbruik van elkaar onderscheiden kunnen worden.

De AMK’s houden een uitvoerige informatie-registratie bij, zo wordt ook door de NRM geconstateerd. Ook de toekomstige AMHK’s zullen werken met een uitgebreide registratie. In het ontwerp-Besluit Jeugdwet wordt geregeld dat beleidsinformatie bij het AMHK wordt uitgevraagd. Het landelijke ondersteuningsprogramma AMHK, in opdracht van de VNG, bereidt de registratie voor de toekomstige AMHK’s voor. Daarnaast is een model handelingsprotocol AMHK in ontwikkeling. Dit handelingsprotocol zal bijdragen aan een uniforme werkwijze door de medewerkers.

Wat betreft de codelijsten van de GGZ merkt de NRM op dat bij registraties in het DBC-informatiesysteem (DIS) weliswaar verschillende codes bestaan voor slachtoffers en daders van «seksueel misbruik van een kind», maar dat deze door verschillende instellingen verschillend gebruikt worden. Hierdoor zijn slachtoffers in de onderzoeksdata niet goed van daders te onderscheiden. De NRM geeft aan dat dit waarschijnlijk kan worden verklaard door het feit dat de voor het DIS gebruikte codes voor slachtoffers en daders op tegenovergestelde wijze worden gebruikt als internationaal gangbaar is. De NZa geeft aan dit in een zogenaamde «herstelrelease» voor 2015 te zullen corrigeren, vanuit het uitgangspunt dat een consistent gebruik van de codes wenselijk is.

De NRM beveelt verder aan onderzoek uit te (laten) voeren naar de prevalentie van daderschap van seksueel geweld tegen kinderen, bijvoorbeeld door aan te sluiten bij bestaande onderzoeken over soortgelijke onderwerpen.

In 2015 is (een herhaling van) het prevalentieonderzoek naar slachtoffers van kindermishandeling voorzien. Dit onderzoek is ook over de jaren 2005 en 2010 uitgevoerd. In de tweede helft van dit jaar wordt een uitvraag gedaan waarin verschillende vragen over de opzet van het onderzoek worden voorgelegd aan mogelijke uitvoerders van het eerder genoemde prevalentieonderzoek. Daar zal ook de vraag van de NRM in worden meegenomen.

Twee aanbevelingen van de NRM betreffen het geven van voorlichting met het oog op preventie van seksueel geweld en het bespreekbaar maken van seksueel geweld. De NRM adviseert dat hierbij niet alleen slachtofferschap maar ook daderschap, niet alleen geweld onder leeftijdsgenoten, maar ook seksueel geweld gepleegd door volwassenen, zowel binnen als buiten de familie, aan bod dienen te komen.

De NRM wijst terecht in het rapport op taboe en schaamte als het gaat om het spreken over seksualiteit en seksueel misbruik. Dit kwam ook naar voren tijdens de onderzoeken van de commissies Deetman en Samson. Ik sta welwillend tegenover de suggestie om met voorlichting of campagnes een bijdrage te leveren aan het bespreekbaar maken en voorkomen van seksueel geweld. Het aangeven van grenzen (en dus de voorlichting ook richten op mogelijke (jeugdige) daders) zal daarin ook worden meegenomen. Met het oog op de voorlichting gericht op jongeren zal ik dit met de Jongerentaskforce bespreken.

Tot slot beveelt de NRM politie en OM aan om de drempel voor het starten van politieonderzoek te verlagen, zowel in geval van aangifte als in het geval van ambtshalve onderzoek. Dit moet geschieden door het informatief gesprek dat door de politie wordt gevoerd met een slachtoffer zodanig te wijzigen dat de drempel tot het doen van aangifte minder hoog komt te liggen. Wanneer wordt afgezien van aangifte en aan het criterium voor ambtshalve onderzoek is voldaan, beveelt de NRM aan deze optie altijd expliciet en in gezamenlijk overleg te overwegen.

Ik onderschrijf de aanbeveling van de NRM om onnodige drempels bij het informatieve gesprek met minderjarige slachtoffers van zedendelicten zoveel mogelijk weg te nemen. Dit informatieve gesprek is in 2014 reeds een speerpunt van politie en OM. Als onderdeel van het landelijk uniformeringsproces zal er goed worden gekeken naar waar verbetering mogelijk is. Hierbij valt te denken aan de mogelijkheden tot meer maatwerk in de door de NRM aangegeven denktermijn. Het is daarbij echter belangrijk te realiseren dat een zeker ontmoedigend effect van het informatieve gesprek nooit helemaal kan worden uitgesloten. Het strafproces kent nu eenmaal een aantal moeilijke en zware stappen voor een slachtoffer. Hierbij blijft het de rol van de politie en OM om een slachtoffer hierover te informeren.

Net zoals het informatief gesprek is een beslissing over ambtshalve onderzoek maatwerk. De politie heeft hierbij een zekere beslissingsvrijheid die zij gebruikt om het OM niet onnodig te belasten. Te denken valt aan meldingen waarbij slechts vage indicaties, geen concrete slachtoffers en zeer beperkte opsporingsinformatie zijn. Politieambtenaren maken hierbij zorgvuldige afwegingen op basis van de informatie en kennis die hun ter beschikking staat. In gevallen, waarbij er sprake is van extra kwetsbare slachtoffers of onduidelijkheden, wordt momenteel al altijd overleg gevoerd tussen het OM en de politie. Dit staat niet in de weg dat waar het overleg tussen politie en OM gestroomlijnd of verbeterd kan worden, dit ook zeker moet gebeuren. Ook hier is het landelijk uniformeringsproces een goed middel om eventuele verbeteringen door te voeren.

Vechtscheidingen

Bij brief van 31 maart 201438 heb ik samen met mijn collega’s van VenJ uw Kamer geïnformeerd over ons uitvoeringsplan om de situatie van kinderen in een «vechtscheiding» te verbeteren. Op 14 mei 2014 hebben wij uitgebreid met uw Kamer gesproken over deze brief (Kamerstuk 33 836, nr. 5). Wij hebben toen toegezegd uw Kamer na de zomer nader te informeren over onder meer mediation, ervaringen in het buitenland en naleving van omgangsregelingen. Wij zullen dit in een separate brief aan uw Kamer doen en daarbij ook ingaan op de voortgang van het uitvoeringsplan.

Veiligheidshuizen

Tijdens het AO GIA van 15 mei 2014 kwam naar aanleiding van een opmerking van het lid Kooiman een mogelijk knelpunt in de uitwisseling van informatie tussen Reclassering Nederland (RN) en andere ketenpartners (waaronder jeugdhulpverleningsorganisaties) in de Veiligheidshuizen ter sprake. Dezelfde zorg is eerder uitgesproken door de burgemeester van Tilburg. In reactie op zijn zorg is door de Minister van VenJ op 25 maart 2014 een brief gestuurd aan de burgemeester van Tilburg, dhr. Noordanus, waarin is verwoord dat de Minister er net als RN aan hecht te benadrukken dat samenwerking en gegevensuitwisseling, in onder meer de Veiligheidshuizen, belangrijk is. De Minister gaf in deze brief tevens aan dat uitwisseling van informatie onontbeerlijk is maar wel dient te voldoen aan de privacyregelgeving. Daar waar verstrekking van gegevens in bepaalde situaties een spanningsveld oplevert met de bescherming van persoonsgegevens, dient in goede afstemming tussen de betrokken partijen hiermee omgegaan te worden. RN beschouwt gemeenten als belangrijke samenwerkingspartners en dus worden, waar mogelijk en nodig, door RN gegevens uitgewisseld onder meer ten behoeve van nazorg aan ex-gedetineerden, de Bestuurlijke Informatievoorziening Justitiabelen (BIJ), de aanpak van huiselijk geweld en de bestrijding van overlast.

In veel Veiligheidshuizen wordt gebruik gemaakt van het registratiesysteem GCOS (Generiek Casusoverleg Ondersteunend Systeem). Omdat GCOS op een aantal punten (nog) niet voldoet aan de privacywetgeving is in opdracht van het Ministerie van VenJ de «Privacy Governance handreiking veiligheidshuizen» tot stand gebracht door adviesbureau Considerati (mei 2014). Ook heeft een technische analyse van GCOS plaatsgevonden. Op basis van de uitkomsten van deze analyse zal besloten worden welke aanpassingen nodig zijn en hoe dat wordt aangepakt.

RN heeft vanwege het nog niet (volledig) voldoen aan de privacywetgeving besloten om voorlopig terughoudend te zijn met het verwerken van gegevens in GCOS. Het Ministerie van VenJ deelt deze opstelling.

In aansluiting op bovenstaande is relevant dat op 27 mei door de Minister van BZK aan zowel uw Kamer als de Eerste Kamer de kabinetsvisie «Zorgvuldig en bewust; Gegevensverwerking en privacy in een gedecentraliseerd sociaal domein» is toegestuurd39.

III. PIJLER PREVENTIE INTERGENERATIONELE OVERDRACHT

In de midterm review Emancipatie zal de Minister van OCW uw Kamer dit najaar informeren over de onderdelen van het emancipatiebeleid die zullen worden gecontinueerd en op welke wijze dit zal gebeuren.

Ook over het al of niet voortzetten, na 31 december 2014, van de campagne WE CAN Young, gericht op het vergroten van de relationele en seksuele weerbaarheid van jongeren, wordt uw Kamer dan geïnformeerd. De campagne WE CAN Young beoogt dat jongeren respectvol met elkaar omgaan en zich bewust zijn van grenzen als het gaat om seks en relaties.

De campagne heeft veel teweeg gebracht. In het land zijn vele jonge changemakers actief, veelal ook op scholen, bijvoorbeeld in het kader van een maatschappelijke stage. Deze jongeren zijn gedreven om verandering te realiseren. Ook wordt voorlichting gegeven over de loverboy-problematiek en het Vlaggensysteem. Het Vlaggensysteem bevat een zestal criteria voor seksueel gezond én seksueel grensoverschrijdend gedrag. Met behulp van deze criteria toetst een professional of het gesignaleerde gedrag passend is voor het kind of de jongere in kwestie.

Zowel in het gemeentelijke beleid als in de uitvoering is aandacht voor WE CAN Young. Vijftien gemeenten hebben zich bij de campagne aangesloten. Er is goede samenwerking tussen lokale netwerkpartners en er is sprake van een vruchtbare uitwisseling tussen gemeenten.

WE CAN Young zal eveneens worden gelanceerd op Bonaire, St. Eustatius en Saba. De campagne gaat daar in het najaar van start en loopt tot en met 2016.

In het kader van de door de Minister van OCW en door mij gesubsidieerde jongerenaanpak «social media» wordt dit najaar een nieuw transmediaal project uitgevoerd. Jongeren worden betrokken bij de creatie van verhalen en online discussies over seksuele weerbaarheid door de inzet van video bloggers en verschillende social media kanalen. Dit zal resulteren in een boekje dat breed verspreid zal worden onder middelbare scholen in een zgn. «Week van het Puberboek.» Op deze manier wordt veel aandacht voor het onderwerp gegenereerd en vergroten jongeren hun relationele en seksuele weerbaarheid.

Met subsidie van de Minister van OCW is in 2014 een project met de werktitel «Meer dan macho» gestart. Dit project beoogt om het welzijn en de emancipatie van jongens te vergroten door het versterken van relationele vaardigheden en het doorbreken van genderstereotypering. Zowel inhoud als vorm van de social media campagne zullen aansprekend zijn voor jongens, mede door actieve betrokkenheid van jongens zelf.

De aanpassing van de kerndoelen van het primair onderwijs, het voortgezet en speciaal onderwijs geeft scholen een extra stimulans om aandacht te besteden aan een gezonde seksuele ontwikkeling en het bevorderen van de seksuele weerbaarheid40. De kerndoelen zijn zo beschreven dat scholen de mogelijkheid hebben om zelf invulling te geven aan de wijze waarop de lessen worden gegeven en met welk lesmateriaal.

Het SCP concludeert in zijn rapport: «Anders in de klas» (mei 2014) dat scholen te weinig houvast ervaren van de globaal omschreven kerndoelen over het thema seksualiteit en seksuele diversiteit. De overheid zou hen hierin meer kunnen ondersteunen.

Naar aanleiding van dit advies heeft de Minister van OCW aan het SLO, het nationaal expertisecentrum leerplanontwikkeling, gevraagd om een handreiking te ontwikkelen waarin naast een inhoudelijke concretisering van het thema, ook voorbeelduitwerkingen zullen worden opgenomen, passende bij de schoolsoort en de leeftijdsgroep.

Vanwege het belang van het thema zal de Minister van OCW zich ook inzetten om leraren meer handvatten te bieden om het gesprek met leerlingen over seksualiteit en seksuele diversiteit aan te gaan en andere thema’s in het kader van sociale veiligheid, zoals pesten en burgerschapsvorming.

Daarom organiseert OCW in samenwerking met Rutgers WPF en andere partners uit het onderwijsveld, begin 2015, een landelijke conferentie voor leraren gericht op competentieontwikkeling in het lesgeven rondom thema’s die raken aan sociale veiligheid en seksuele weerbaarheid. Deze conferentie biedt ook de mogelijkheid om de verschillende handreikingen en instrumenten extra onder de aandacht te brengen bij leraren.

Het Centrum School en Veiligheid(CSV) stelt zeer veel informatie voor scholen beschikbaar via www.schoolenveiligheid.nl (tools, informatiebladen, instrumenten). Het Centrum ontwikkelt een toolkit over hoe om te gaan met seksueel grensoverschrijdend gedrag. Deze toolkit zal naar verwachting dit najaar online komen. Onlangs is hierover ook een E-zine verschenen op genoemde website.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn


X Noot
1

Kamerstuk 33 750 XVI, nr. 102.

X Noot
2

Kamerstuk 33 750 VI, nr. 71.

X Noot
3

Kamerstuk 28 345, nr. 129.

X Noot
4

Kamerstuk 29 325, nr. 117.

X Noot
5

Kamerstuk 33 750 XVI, nr. 80.

X Noot
6

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
8

Kamerstuk 29 325, nr. 117.

X Noot
9

Motie van het lid Segers cs. Kamerstuk 33 750 VI, nr. 71.

X Noot
10

Doorbreken geweldspatroon vraagt gespecialiseerde hulp. Onderzoek naar effectiviteit van de aanpak huiselijk geweld in de G4, Verwey-Jonker Instituut, mei 2014.

X Noot
11

Naar aanleiding van Kamervragen lid Bergkamp (D66), Aanhangsel Handelingen II 2012/13, nr. 3004.

X Noot
12

Ouderenmishandeling, advies over onderzoek naar aard en omvang van misbruik van en geweld tegen ouderen in afhankelijkheidsrelaties, SCP, 2014.

X Noot
13

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
14

Violence against women: an EU-wide survey van het European Union agency for fundamental rights.

X Noot
15

Voluit Het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie jegens vrouwen.

X Noot
16

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
18

Kamerstuk 33 750 XVI, nr. 102.

X Noot
19

Kamerstuk 33 750 III, nr. 7.

X Noot
20

Kamerstuk 33 836, nr. 3.

X Noot
21

Kamerstuk 33 400 XVI, nr. 157.

X Noot
22

Kamerstuk 27 923, nr. 171.

X Noot
23

Kwalificatiedossiers worden gebruikt in het MBO om vast te leggen wat een leerling aan het eind van zijn opleiding moet kennen en kunnen.

X Noot
24

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
25

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
26

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
27

Preventie van kindermishandeling in gemeenten, van papier naar werkelijkheid http://www.dekinderombudsman.nl/ul/cms/fck-uploaded/KOM0042014RapportKindermishandeling.pdf.

X Noot
28

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
29

Kamerstuk 31 839, nr. 317.

X Noot
30

Kamerstuk 33 750 XVI, nr. 80.

X Noot
31

In september van dit jaar zal in de voortgangsrapportage informele zorg gerapporteerd worden over deze Agenda.

X Noot
32

Kamerstuk 29 389, nr. 71.

X Noot
33

Kamerstuk 32 824, nr. 53.

X Noot
34

Kamerstuk 32 175, nr. 50.

X Noot
35

Kamerstuk 28 345, nr. 128.

X Noot
36

Kamerstuk 31 015, nr. 103.

X Noot
37

Kamerstuk 28 638, nr. 116.

X Noot
38

Kamerstuk 33 836, nr. 3.

X Noot
39

Kamerstuk 32 761, nr. 62.

X Noot
40

Met ingang van 1 december 2012 zijn de kerndoelen aangepast in het primair onderwijs, voortgezet en speciaal onderwijs die betrekking hebben op respectvolle omgang met elkaar en aangevuld met een passage die aangeeft dat leerlingen leren respectvol om te gaan met seksualiteit en met diversiteit binnen de samenleving, waaronder seksuele diversiteit.

Naar boven