33 628 Forensische zorg

Nr. 22 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 oktober 2017

Op 1 juni 2016 installeerde mijn ambtsvoorganger de Commissie Medische Arrestantenzorg en Forensisch Medische Opsporing (hierna: de Commissie) onder voorzitterschap van de heer O. Hoes. Uw Kamer is hierover geïnformeerd bij brief van 25 januari 2016 (Kamerstuk 33 628, nr. 14). De Commissie had als opdracht te onderzoeken op welke wijze de politie kan beschikken over kwalitatief goede en financieel beheersbare dienstverlening op het gebied van forensisch medisch onderzoek en medische arrestantenzorg. Het eindrapport van de Commissie is mij op 5 oktober jl. aangeboden1.

Ik ben de Commissie zeer erkentelijk voor het inzichtelijke rapport, dat richting geeft aan de wijze waarop de politie in de toekomst de beschikking kan krijgen over medische arrestantenzorg en forensisch medisch onderzoek. De Commissie constateert dat het hier gaat om een klein en kwetsbaar vakgebied en dat de kwaliteit van de beroepsuitoefening – kijkend naar onder meer de geprognotiseerde in- en uitstroom – beter geborgd moet worden. De Commissie constateert ook dat hoewel beide functies onderdeel zijn van het Nederlandse strafrechtelijke stelsel zij ten principale moeten worden onderscheiden. De medische zorg voor een arrestant in een politiecel staat ten dienste van de gezondheid van de arrestant, terwijl forensisch medisch onderzoek gericht is op de waarheidsvinding in een strafrechtelijk onderzoek en het derhalve wordt aangemerkt als een overheidsprerogatief.

De Commissie doet aanbevelingen die erop gericht zijn om het vakgebied ook in de toekomst goed te laten functioneren. De positionering van het vakgebied, in opleidingen en innovatie en de positionering van de dienstverlening, onder meer door de geografische spreiding van de werkzaamheden, zijn in dat kader belangrijke onderdelen van haar advies die verder uitgewerkt moeten worden.

De Commissie betrekt – vanuit de overweging dat de forensisch arts veelal de functies van lijkschouwer en van forensisch medisch onderzoeker combineert – ook de functie van de lijkschouwer in haar advies. Deze functie wordt op dit moment onderzocht door de Taskforce Lijkschouw en Gerechtelijke sectie. De Taskforce is op 6 januari 2017 door mijn ambtsvoorganger geïnstalleerd, dit mede naar aanleiding van zijn reactie d.d. 29 november 2016 (Kamerstuk 34 550 VI, nr. 29) op het rapport De lijkschouw en sectie beschouwd van het Nederlands Forensisch Instituut. Ik verwacht dat de Taskforce eind dit jaar zal rapporteren.

Ik hecht eraan dat beide rapporten in samenhang worden bezien. In overleg met mijn ambtgenoten van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal ik een beleidsstandpunt voorbereiden dat uw Kamer in het voorjaar van 2018 zal bereiken. De ontwikkelingen die zien op de inzet van forensisch medische expertise voor kinderen naar aanleiding van het rapport «Verankering voor de toekomst»2 worden hierin meegewogen. De uitwerking van het beleidsstandpunt zal ik in afstemming met belanghebbende partijen ter hand nemen.

De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Kamerstuk 28 345, nr. 174

Naar boven