33 543 Protocol tot wijziging van het Verdrag van 31 maart 1965 betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof; Luxemburg, 15 oktober 2012

A/ Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 11 februari 2013.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 13 maart 2013.

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 februari 2013

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 15 oktober 2012 te Luxemburg tot stand gekomen Protocol tot wijziging van het Verdrag van 31 maart 1965 betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof (Trb. 2013, 12).

Een toelichtende nota bij het Protocol treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor het Europese deel van Nederland gevraagd.

De minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans

TOELICHTENDE NOTA

Het onderhavige Protocol heeft wijziging van het op 31 maart 1965 te Brussel tot stand gekomen Verdrag betreffende de instelling en het statuut van het Benelux-Gerechtshof (Trb. 1965, 71; hierna: «het Verdrag») tot doel. Zoals in de preambule van het Protocol is aangegeven is het Verdrag laatstelijk in 1984 gewijzigd (zie Trb. 1986, 193).

Bij het Protocol behoort een door de partijen bij het Verdrag gezamenlijk overeengekomen en vastgestelde Gemeenschappelijke Toelichting, die als bijlage bij deze toelichtende nota is gevoegd. De Gemeenschappelijke Toelichting, gepubliceerd in het Benelux-Publicatieblad – jaargang 2012 – nummer 2, is gedetailleerd en omvat onder andere gegevens over de totstandkoming van het Protocol en een artikelsgewijze toelichting. In deze toelichtende nota wordt daarom volstaan met een samenvatting op hoofdpunten van het Protocol.

De kerntaak van het Benelux-Gerechtshof, zoals neergelegd in artikel 1, eerste lid, van het Verdrag, is de gelijkheid te bevorderen bij de toepassing van gemeenschappelijke regels die in de Benelux Unie gelden. Op basis van het Verdrag heeft het Hof thans de bevoegdheid prejudiciële vragen van nationale rechters over de gemeenschappelijke regels te beantwoorden. Daarnaast heeft het Hof de bevoegdheid de drie regeringen van de Benelux-landen desgevraagd te adviseren en treedt het op als administratief rechter ten behoeve van het personeel van Benelux-organisaties.

Op een belangrijk terrein van gemeenschappelijk recht in de Benelux Unie, namelijk het merkenrecht, bleek zich uiteenlopende nationale rechtspraak te ontwikkelen. Op Aanbeveling van de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad (nr. 733/2 van 18 juni 2005) werd daarom besloten het Benelux-Gerechtshof de bevoegdheid tot rechtspraak te geven.

Ten aanzien van deze bevoegdheid van het Hof bevat artikel I van het Protocol een vervanging van artikel 1 van het Verdrag. Het nieuwe artikel 1, tweede en vierde lid, voorziet in algemene zin in de mogelijkheid om, steeds per verdrag, rechtsprekende bevoegdheid aan het Hof toe te kennen. Het op 25 februari 2005 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Benelux-Verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen) (Trb. 2005, 96) zal daartoe te zijner tijd worden gewijzigd.

Ingevolge artikel XVI van het Protocol worden de artikelen 9bis, 9ter en 9quater toegevoegd aan het Verdrag. De nieuwe artikelen 9bis en 9ter omschrijven de nieuwe rechtsprekende bevoegdheid en vormen de kern van de verdragswijziging. Artikel 9quater betreft de bestaande bevoegdheid als administratief rechter.

Indien aan het Hof per verdrag rechtsprekende bevoegdheid wordt toegewezen, heeft het deze bevoegdheid in twee instanties. Met het oog daarop was het nodig binnen het Hof onafhankelijk van elkaar functionerende kamers in te richten. De Eerste Kamer, waarin raadsheren van de hoogste rechtscolleges van de drie landen (voor Nederland de Hoge Raad) zitting hebben, blijft op basis van artikel 6 van het Verdrag de bestaande bevoegdheden uitoefenen en spreekt voorts in hoogste instantie (cassatie) recht over uitspraken die de Tweede Kamer (voor Nederland bemenst door rechters uit de gerechtshoven) op grond van artikel 9bis doet. De Derde Kamer is belast met administratieve rechtspraak. De artikelen III en IX van het Protocol voorzien in respectievelijk een wijziging van artikel 3 van het Verdrag en een invoeging van artikel 4quinquies. Hiermee wordt voorzien in de oprichting van de Kamers en de bezetting daarvan.

In het gehele Verdrag zijn wijzigingen aangebracht met het oog op de nieuwe bevoegdheid van het Benelux-Gerechtshof. Belangrijk is bijvoorbeeld artikel X van het Protocol met het nieuwe artikel 5 over de zittingen van het Hof waarin steeds rechters van de drie Benelux-landen fungeren. Daarnaast bevatten de artikelen XXI en XXII van het Protocol een verwijzing naar de vernummerde artikelen 11 en 12. Deze artikelen betreffen procedurele afspraken, die nader worden uitgewerkt in het Reglement op de procesvoering.

De uitvoering van het Verdrag stuit thans niet op problemen. Er is daarom niet gekozen voor een vervangend verdrag of voor een algehele modernisering. Van belang is nog artikel II van het Protocol, dat voorziet in de vervanging van artikel 2 van het Verdrag, waarin de vestiging van de zetel van het Hof in Luxemburg wordt geregeld, zodat in elk van drie landen een Benelux-organisatie is gevestigd. De Benelux Unie en het Benelux Bureau voor Intellectuele Eigendom zijn immers respectievelijk gevestigd in Brussel en Den Haag.

Aangezien het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof, wat het Koninkrijk betreft, alleen voor het Europese deel van Nederland geldt, zal het onderhavige Protocol eveneens alleen voor dat deel van het Koninkrijk gelden. In geval het Verdrag, zoals gewijzigd door Protocollen, op grond van het tweede lid van het vernummerde artikel 14 uitgebreid wordt tot enig ander deel van het Koninkrijk, zal dit uiteraard ter goedkeuring worden voorgelegd aan het parlement.

De minister van Buitenlandse Zaken

Bijlage bij de toelichtende nota/tekst zoals gepubliceerd in het Benelux-Publicatieblad – jaargang 2012 – nummer 2

Gemeenschappelijke toelichting bij het Protocol tot wijziging van het Verdrag van 31 maart 1965 betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof

A. Algemene Toelichting

  • 1. De kerntaak van het Benelux-Gerechtshof (hierna: «het Hof»), zoals deze is neergelegd in artikel 1, lid 2, van het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof van 31 maart 1965 (hierna: «het Verdrag») is de gelijkheid te bevorderen bij de toepassing van gemeenschappelijke regels die in het kader van de Benelux Unie tot stand komen. Deze taak vervult het Hof thans door uitlegging van de bedoelde gemeenschappelijke regels via een procedure die in de praktijk als «prejudiciële procedure» wordt aangeduid en die ook in deze Toelichting zo wordt genoemd.

    Daarnaast heeft het Hof, op grond van het Verdrag, de taak om op vraag van de regeringen van partijen adviezen te verlenen met betrekking tot de uitleg van rechtsregels die gemeen zijn aan de Beneluxlanden.

    Het Hof heeft voorts ook rechtsmacht om uitspraak te doen over administratieve beroepen van het personeel van de Benelux Unie en de Benelux-Organisatie voor Intellectuele Eigendom1.

  • 2. De prejudiciële procedure en de – nauwelijks gebruikte – bevoegdheid tot advisering zijn echter niet van dien aard dat ze in alle omstandigheden de gewenste harmonisatie of rechtseenheid teweegbrengen. Dit is onder meer het geval wanneer feitelijke overwegingen een grote rol spelen in de beoordeling van de zaak. Het gebrek aan harmonisatie is bijzonder storend in domeinen die volledig eengemaakt zijn, zoals in het merken- en modellenrecht, en leidt tot forum shopping. De huidige toestand zorgt in die rechtsgebieden voor vertraging en uiteenlopende rechtspraak. De dringende behoefte aan een rechtsprekende bevoegdheid voor het Benelux-Gerechtshof inzake het merken- en modellenrecht werd aan de orde gesteld in de aanbeveling van de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad dd. 18 juni 2005 (stuk 733/2, punt 4), die werd onderschreven door het Comité van Ministers in hun antwoord d.d. 20 november 2008.

  • 3. Tijdens de onderhandelingen over de verdragswijziging die nodig is om de bedoelde rechtsprekende bevoegdheid aan het Hof toe te kennen, werd voorts besloten om de mogelijkheid tot het scheppen van deze bevoegdheid niet te beperken tot het terrein van het merken- en modellenrecht, maar om het Verdrag zodanig te wijzigen dat deze bevoegdheid van geval tot geval kan worden verstrekt in verdragen. Dit betekent dat op terreinen die zich daarvoor in de toekomst lenen, zonder wijziging van het Verdrag, rechtsprekende bevoegdheid aan het Hof kan worden toegekend. Het eerste verdrag waarin deze toekenning zal plaatsvinden, zal het te wijzigen Benelux-Verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen) van 25 februari 2005 zijn.

  • 4. De toekenning van rechtsprekende bevoegdheid aan het Hof heeft gevolgen voor een groot aantal bepalingen van het Verdrag. De belangrijkste wijzigingen waartoe deze toekenning noodzaakt, worden hierna in algemene zin toegelicht en vervolgens in de toelichting op betreffende artikelen nader besproken.

  • 5. In het aangepaste artikel 1 van het Verdrag worden de drie bevoegdheden opgesomd waarover het Hof in het gewijzigde Verdrag beschikt, namelijk:

    • de prejudiciële bevoegdheid;

    • de rechtsprekende bevoegdheid, die zowel de reeds bestaande bevoegdheid als administratieve rechter betreft als de nieuwe bevoegdheid ten aanzien van per verdrag aan te duiden terreinen;

    • de adviserende bevoegdheid.

  • 6. Een belangrijke factor van de nieuwe rechtsprekende bevoegdheid is, dat deze zal worden uitgeoefend in twee instanties (zie de nieuwe artikelen 9bis en 9ter van het Verdrag). Voor de structuur, waarbij twee instanties figureren binnen hetzelfde Hof, staat het Europese Hof van Justitie model. Deze nieuwe structuur noodzaakte ertoe binnen het Hof twee onafhankelijk van elkaar functionerende eenheden te scheppen. Dit heeft (in het nieuwe artikel 4quinquies van het Verdrag) gestalte gekregen in de oprichting van Kamers binnen het Hof, namelijk een Eerste Kamer die de bestaande prejudiciële en adviserende bevoegdheid blijft uitoefenen en die in tweede instantie oordeelt over uitspraken van een Tweede Kamer die uitsluitend bevoegd is tot uitoefening van de rechtsprekende bevoegdheid in eerste instantie. De bestaande bevoegdheid van het Hof om kennis te nemen van administratiefrechtelijke beroepen inzake de rechtsbescherming van personen in dienst van de Benelux Unie, de Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom of een Benelux Gemeenschappelijke Dienst wordt toebedeeld aan een Derde Kamer.

  • 7. Om de onderlinge onafhankelijkheid van de Eerste en Tweede Kamers te garanderen, worden de raadsheren die zitting hebben in de Eerste Kamer en de rechters die zitting hebben in de Tweede Kamer geworven uit verschillende geledingen van de nationale systemen van rechterlijke organisatie. In de toelichting op het aangepaste artikel 3 wordt dit nader omschreven.

  • 8. Het voornemen tot wijziging van het Verdrag viel voorts samen met de sluiting van het Verdrag tot herziening van het op 3 februari 1958 gesloten Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie van 17 juni 2008 (hierna: «Benelux Unie Verdrag») waarin de Benelux Economische Unie onder de nieuwe naam Benelux Unie voor nieuwe uitdagingen wordt gesteld. Om het onlosmakelijk verband tussen enerzijds de Benelux Unie en anderzijds het Benelux-Gerechtshof tot uitdrukking te brengen, wordt het Benelux-Gerechtshof in artikel 5 van het Benelux Unie Verdrag als instelling van de Benelux Unie genoemd. Inhoudelijk heeft dit geen gevolgen voor de bestaande bevoegdheden van het Hof, zoals ook tot uitdrukking komt in artikel 17 van het Benelux Unie Verdrag, waarin staat dat het onderhavige Verdrag de samenstelling, de bevoegdheid en de werkwijze van het Benelux-Gerechtshof regelt. Zowel wat betreft de bestaande als wat betreft de in het onderhavige Protocol geïntroduceerde rechtsprekende bevoegdheid, blijft het de kerntaak van het Hof de gelijkheid te bevorderen bij de toepassing van rechtsregels die gemeen zijn aan de Beneluxlanden. De toekenning van de nieuwe rechtsprekende bevoegdheid aan het Hof geeft echter een nieuwe dimensie aan deze kerntaak en past geheel in de vernieuwde taakstelling van de Benelux Unie zoals die volgt uit het Benelux Unie Verdrag.

  • 9. De sluiting van het Benelux Unie Verdrag vormde een bijkomende reden voor wijziging van het Verdrag, omdat van de gelegenheid van de verdragswijziging gebruik is gemaakt om de tekst van het Verdrag aan te passen aan de tekst van het Benelux Unie verdrag. Zo zijn overal in het Verdrag de woorden «Benelux Economische Unie» vervangen door de woorden «Benelux Unie». Waar dat het geval is in de diverse artikelen wordt het niet meer nader vermeld in deze Toelichting.

  • 10. Overigens werden in het Verdrag traditioneel enkel de basisregels geformuleerd. Het Protocol volgt deze gewoonte. De nadere uitwerking gebeurt in het Reglement van Orde of in het Reglement op de procesvoering van het Hof. De techniek van de verwijzing naar die reglementen zorgt ervoor dat, wanneer dit nodig is, organisatorische en procedurele aanpassingen soepeler kunnen worden doorgevoerd.

  • 11. In punt 3 van de genoemde Aanbeveling van de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad wordt ook geadviseerd de prejudiciële procedure te vereenvoudigen. Dit kan het best worden doorgevoerd in het Reglement van Orde of in het Reglement op de procesvoering.

  • 12. Besloten is voorts om in principe alleen wijzigingen in het Verdrag aan te brengen voor zover deze voortvloeien uit de drie redenen voor wijziging die hierboven zijn omschreven. Een uitzondering daarop is, dat door het gehele Verdrag een eensluidende verkorte benaming voor het Benelux-Gerechtshof wordt gebruikt, namelijk «het Hof». Waar dit het geval is, wordt dit niet nader genoemd in deze Toelichting.

B. Commentaar op de artikelen van de voorgestelde tekst

Artikel I

Artikel I wijzigt het artikel 1 dat alle bevoegdheden van het Benelux-Gerechtshof bepaalt.

De beschrijving van de kerntaak van het Hof in artikel 1, lid 2, ondervindt geen wijziging. Zoals gesteld in de Algemene Toelichting worden in artikel 1, lid 2, de bevoegdheden opgesomd die het Hof heeft tot uitoefening van deze kerntaak. In respectievelijk de leden 3, 4 en 5 van artikel 1 wordt voor de prejudiciële, adviserende en voor de beide rechtsprekende bevoegdheden bepaald hoe deze worden toegekend.

Lid 3 van hetzelfde artikel stelt inzake de prejudiciële bevoegdheid en de adviserende bevoegdheid, dat deze wordt toegekend ten aanzien van rechtsregels die daartoe bij verdrag of bij beschikking van het Comité van Ministers worden aangewezen. De nieuwe rechtsprekende bevoegdheid kan echter ingevolge lid 4 alleen worden verleend bij verdrag.

In lid 5 van hetzelfde artikel wordt wat betreft de uitoefening van de administratieve rechtspraak verwezen naar de Protocollen die traditioneel in dit kader worden gesloten.

Voor de bevoegdheid tot uitoefening van de adviserende bevoegdheid wordt verwezen naar de toelichting bij het aangepaste artikel 10 van het Verdrag.

De leden 6 (voorheen lid 3), 7 (voorheen lid 4) en 8 (voorheen lid 5) van artikel 1 zijn gehandhaafd met enkele redactionele wijzigingen.

Artikel II

Het Comité van Ministers van de Benelux Unie heeft op 8 december 2011 beslist dat de zetel van het Hof gevestigd zal zijn in Luxemburg.

Artikel III

Artikel III betreft de concrete samenstelling van het Hof.

Zoals de Algemene Toelichting vermeldt, noodzaakt de toekenning van de rechtsprekende bevoegdheid in twee instanties de benoeming van raadsheren en rechters uit verschillende geledingen van de nationale rechtsstelsels.

Op basis van artikel 3, lid 1, eerste alinea, bestaat het Hof in de nieuwe samenstelling uit ten minste negen raadsheren en ten minste negen plaatsvervangende raadsheren die worden benoemd uit de hoogste rechtscolleges van de drie landen en uit ten minste zes rechters en ten minste zes plaatsvervangende rechters die worden benoemd uit het echelon daaronder, namelijk de Nederlandse Gerechtshoven, de Belgische Hoven van beroep en het Luxemburgse Cour d’appel.

De bezetting van het Hof door negen raadsheren en negen plaatsvervangende raadsheren en zes rechters en zes plaatsvervangende rechters vormt een minimum. Op basis van artikel 3, lid 2, kan het aantal plaatsvervangende raadsheren -en rechters uitgebreid worden tot een maximum van vijf per land. In het bijzonder in het kader van de creatie van rechtsprekende bevoegdheden op specifieke gebieden, is het gewenst raadsheren en rechters te kunnen aanwijzen die thans kennis nemen van beroepen op specifieke gebieden. Indien het Hof bevoegd wordt in rechtsdomeinen, zoals bijvoorbeeld het merken- en modellenrecht, is het nuttig dat het Hof kan rekenen op raadsheren en rechters die in deze gespecialiseerde materie ervaring hebben.

Artikel 3, lid 1, tweede alinea, betreft het Parket van het Hof, dat blijft bestaan uit drie advocaten-generaal, waaronder een eerste advocaat-generaal. Om, in aansluiting op de eerste alinea inzake de benoeming van plaatsvervangende raadsheren en rechters ook de mogelijkheid van benoeming van plaatsvervangende advocaten-generaal te vergemakkelijken, wordt het principe verlaten dat deze plaatsvervangers eventueel kunnen worden benoemd.

De leden van het Parket worden benoemd uit de parketten van de rechtscolleges bedoeld in alinea 1, onder (a).

De uitzondering in artikel 3, lid 2 die gold voor Luxemburgse magistraten die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt en die hun functie bij het Hof konden blijven uitoefenen tot de leeftijd van zeventig jaar, geldt nu ook voor Belgische en Nederlandse magistraten.

Artikel 3, lid 5, verduidelijkt dat de President van het Hof tevens de President van de Eerste Kamer is. Een nieuw lid 6 voorziet in de procedure voor de verkiezing van de President, de eerste vice-president en de tweede vice-president van de Tweede Kamer. Voor het voorzitterschap van de Derde Kamer wordt in lid 7 verwezen naar de Aanvullende Protocollen bedoeld in artikel 1, lid 5 van het Verdrag.

Voor het overige wordt artikel 3 gehandhaafd, zij het dat waar nodig de terminologie is aangepast aan de nieuwe benamingen van (plaatsvervangend) raadsheer en (plaatsvervangend) rechter. Dit is ook in de rest van het Verdrag doorgevoerd. Waar dat het geval is, wordt het in het vervolg niet nader vermeld. Artikel 3 bevat ook de verwijzingen naar de Kamers (zie toelichting bij artikel 4quinquies)

Artikel IV

Artikel IV vervangt artikel 3bis van het Verdrag dat de bijstand van het Hof door de griffie bepaalt.

Artikel 3bis is gewijzigd, enerzijds om de benamingen van de verschillende functies te actualiseren en anderzijds om een grotere flexibiliteit en efficiëntie in te bouwen in de opzet van de griffie.

In plaats van drie griffiers, waarvan er een hoofdgriffier was, is er op basis van het gewijzigde Verdrag nog slechts één griffier, die eventueel wordt bijgestaan door substituut-griffiers. De vereiste kwaliteiten om tot griffier te worden benoemd, blijven ongewijzigd.

In een nieuw lid 1bis wordt de functie van «waarnemend griffier» gecreëerd. De bedoeling is dat deze waarnemend griffiers, zonder beloning, vanuit de griffie van de rechtscolleges bijstand zouden kunnen verlenen aan het Hof, met name wanneer het Hof zitting houdt in een andere stad dan Luxemburg en in het bijzonder bij de mondelinge behandeling van de zaken of bij de uitspraak ervan. De waarnemend griffiers blijven deel uitmaken van de griffie in de nationale rechterlijke organisatie van waaruit zij werden benoemd.

De leden 2, 4 (voorheen lid 3), 5 (voorheen lid 4), 6 (voorheen lid 5) en 7 (voorheen lid 6) blijven ongewijzigd, met dien verstande dat de bewoordingen worden aangepast aan de nieuwe terminologie en dat de griffiers, substituut-griffiers en waarnemend griffiers tegen beslissingen van het Comité van Ministers dan wel de President van het Hof tot ontheffing uit hun functie beroep kunnen instellen bij de Eerste Kamer.

Het woord «ambtenaar» respectievelijk «ambtenaren» wordt vervangen door het woord «personeelslid» respectievelijk «personeelsleden».

Artikelen V, VI en VII

De artikelen 4, 4bis en 4ter van het Verdrag blijven, behoudens aanpassing van de terminologie en redactionele aanpassingen, ongewijzigd.

Artikel VIII

Artikel VIII betreft de immuniteitsregeling voor de leden van het Hof, het Parket en de griffie. Zo bepaalt artikel 4quater dat de leden van het Hof, het Parket en de griffie immuniteit genieten met betrekking tot wat zij in de uitoefening van hun functie hebben gezegd, gedaan of geschreven. Aan het eerste lid wordt nu de mogelijkheid toegevoegd tot opheffing van deze immuniteit. Voor de (plaatsvervangende) raadsheren, rechters en advocaten-generaal, alsmede voor de griffier gebeurt dit door de Eerste Kamer en voor de substituut- en waarnemend griffiers door de President van het Hof.

De berechting van de magistraten en het griffiepersoneel gebeurt voorts niet langer door het hoogste nationale rechtscollege, maar door de instantie die bevoegd is voor de berechting van de persoon die een vergelijkbare functie vervult in het land van berechting.

Artikel IX

Een artikel 4quinquies wordt toegevoegd, waarin de onderverdeling in Kamers van het Hof wordt neergelegd.

De Eerste Kamer spreekt recht in prejudiciële zaken en adviseert desgevraagd de regeringen. Dit is een voortzetting van de al bestaande bevoegdheden van het Hof. Deze Kamer is voorts op grond van artikel 9ter bevoegd ter zake van de voorziening die kan worden ingesteld tegen uitspraken van de Tweede Kamer ingevolge artikel 9bis (cassatieberoep).

De Tweede Kamer oefent de nieuwe rechtsprekende bevoegdheid van het Hof uit in eerste instantie. De Tweede Kamer kan eventueel bestaan uit afdelingen, al naar gelang het rechtsdomein ten aanzien waarvan de bevoegdheid aan het Hof wordt toegewezen.

De bezetting van de Eerste en Tweede Kamer door respectievelijk (plaatsvervangende) raadsheren en (plaatsvervangende) rechters weerspiegelt de herkomst van de magistraten uit de verschillende geledingen van de nationale rechterlijke organisatie en verzekert de onderlinge onafhankelijkheid van deze Kamers.

De Derde Kamer is de «ambtenarenkamer» en codificeert de bestaande praktijk van het Hof om administratieve beroepen van het personeel van de Benelux-Unie en de Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom te behandelen in een specifieke Kamer. In de Derde Kamer zitten (plaatsvervangende) raadsheren en (plaatsvervangende) rechters.

Artikel X

Artikel 5 bepaalt de formatie van de zittingen van het Hof.

Om het voor het Hof fundamentele internationale karakter te waarborgen, worden zaken niet uitsluitend door magistraten van één of twee nationaliteiten behandeld. Aan zaken behandeld door de Eerste Kamer nemen in beginsel steeds drie magistraten uit elk land deel. Artikel 5, lid 1, biedt de mogelijkheid dat de Eerste Kamer zitting heeft in een beperkte samenstelling van drie dan wel van vijf raadsheren. Dit wordt in het Reglement van Orde nader uitgewerkt en betreft bij voorbeeld gevallen waar de voorziening kennelijk niet-ontvankelijk is of waarin de prejudiciële vraag slechts een summier antwoord behoeft en de Kamer kan verwijzen naar eerdere rechtspraak. In de gevallen waarin een beperkte samenstelling mogelijk is, zal er in elk geval telkens minstens één magistraat afkomstig zijn uit elk land.

De huidige praktijk wordt bevestigd dat wanneer de Eerste Kamer prejudiciële zaken behandelt, bij voorkeur de advocaat-generaal optreedt van het land waar het bodemgeschil aanhangig is.

In beginsel zal de Derde Kamer worden voorgezeten door een raadsheer; de bijzitters kunnen zowel raadsheren zijn als rechters.

In artikel 5, lid 2, wordt nader bepaald wat het Reglement van Orde moet inhouden in verband met de rechterlijke organisatie van het Hof.

Als gevolg van het feit dat het mogelijk is om op basis van artikel 9ter een cassatieberoep in te stellen tegen beslissingen genomen op basis van artikel 9bis, wordt uitgesloten dat rechters en leden van het Parket die hebben meegewerkt aan deze beslissingen een rol spelen bij de behandeling van de zaak in cassatie (artikel 5, lid 3, onder (b)). Artikel 5, lid 3, onder (a) komt overeen met artikel 5, lid 3 (oud).

Het Reglement van Orde bepaalt hoe een rechter aan een zaak wordt onttrokken, wanneer de betrokken magistraat zich niet spontaan terugtrekt.

De inbreng van de ministers van Justitie zoals beschreven in artikel 5 lid 4, kan zeer verhelderend werken wat betreft het belang van bepaalde rechtsvragen in de rechtsorde van elk der drie landen. Dit is van belang wanneer prejudiciële vragen gesteld worden door een nationale rechter die in de vraagstelling uitgaat van specifieke nationale concepten die in de twee overige landen niet of minder bekend zijn.

Artikel XI

De artikelen 6–9 behandelen de vragen betreffende de uitleg van rechtsregels, aldus wordt de titel «A. Vragen betreffende de uitleg van rechtsregels» toegevoegd aan deze artikelen.

Artikel XII

Artikel 6 wordt op verschillende punten gewijzigd. Zo wordt verduidelijkt dat de Eerste Kamer van het Hof kennis neemt van vragen betreffende de uitleg van rechtsregels. Het woord «krachtens» (in artikel 6, leden 1 en 2) wordt vervangen door «bedoeld in». De verwijzing naar het College van Scheidsrechters vervalt, omdat dit College in het Benelux Unie Verdrag wordt opgeheven.

De in artikel 4quinquies lid 1, onder (b), bedoelde Tweede Kamer kan geen vragen betreffende de uitleg van rechtsregels voorleggen aan de (in artikel 4quinquies lid 1, onder (a), bedoelde) Eerste Kamer.

Artikel XIII

Artikel 7 van het Verdrag wordt gewijzigd waardoor «Griffier» wordt vervangen door «griffie», aangezien de substituut-griffier de griffier kan vervangen.

Artikel XVI

Boven de nieuwe artikelen 9bis, 9ter en 9quater wordt de titel «B. Rechtsprekende bevoegdheid» toegevoegd, aangezien deze artikelen deze bevoegdheid regelen.

Overeenkomstig artikel 9bis behandelt de Tweede Kamer, bedoeld in artikel 4quinquies, lid 1, onder (b), zaken die in een verdrag zoals bedoeld in artikel 1, lid 4, daartoe zijn aangewezen.

De beoordeling door de Tweede Kamer is een beoordeling in volle omvang. Dit houdt in dat de Tweede Kamer ook feiten kan beoordelen. Dit staat er niet aan in de weg dat de Kamer na beoordeling van de zaak terugverwijst naar de rechter of de instelling die de beslissing heeft genomen.

In artikel 9ter gaat het om een hogere voorziening, i.e. cassatieberoepen. De voorziening is beperkt tot rechtsvragen. Het onderscheid tussen feit en recht spoort met het onderscheid dat in de drie lidstaten wordt gemaakt. De Eerste Kamer gaat na of het oordeel van de Tweede Kamer blijk geeft van een juiste rechtsopvatting en of dit begrijpelijk is. In beginsel betreedt de Eerste Kamer niet het domein van de feiten.

De voorziening heeft opschortende werking. Dit zal de Eerste Kamer tot spoed aansporen.

De uitwerking van de wijze van het beroep, zijn grenzen en de gevolgen daarvan wordt in het Reglement op de procesvoering bepaald. Dit was al gebruikelijk voor de reeds bestaande prejudiciële procedure. Dit reglement zal kunnen voortbouwen op de ervaring en op de ontwikkelingen die de rechtscolleges van de lidstaten hebben doorgemaakt de laatste jaren.

Artikelen 9bis en 9ter maken het mogelijk om bijvoorbeeld het contentieux over de beroepen tegen beslissingen van het Benelux-Bureau voor de Intellectuele eigendom inzake de weigering tot inschrijving van een merk of model en de oppositieprocedure op Benelux-niveau te concentreren door middel van de wijziging van het Benelux-Verdrag inzake de intellectuele eigendom. Het beroep in die specifieke procedures, dat thans voor de drie nationale appelgerechten wordt gevoerd, wordt vervangen door één beroep bij de Tweede Kamer van het Hof.

Het cassatieberoep, dat thans voor de drie nationale cassatiehoven wordt gevoerd, wordt aanhangig gemaakt bij de Eerste Kamer.

In artikel 9quater wordt met verwijzing naar artikel 1, lid 5, en daarmee naar de Protocollen die ter zake zijn en worden gesloten over de bevoegdheid van het Hof als administratief rechter vastgelegd.

Artikel XVII

Het opschrift na artikel 9quater wordt vervangen door het opschrift «C. Adviezen».

Artikel XVIII

In artikel 10 worden de woorden «krachtens» worden vervangen door «bedoeld in» en de woorden «het Hof» door «de Eerste Kamer». In lid 3 worden het woord «arbitrage» en het zinsdeel dat daarop betrekking heeft geschrapt, aangezien met «arbitrage» werd gedoeld op het College van Scheidsrechters dat is afgeschaft in het Benelux Unie Verdrag.

Artikel XIX

Het huidige hoofdstuk V en artikel 11 vervallen omdat het College van Scheidsrechters niet meer voorkomt in het BUV. De nummering van de resterende hoofdstukken en artikelen wordt hieraan aangepast.

Artikel XXI

Het nieuwe artikel 11 (voorheen art. 12) bepaalt de rechtspleging en gerechtskosten.

In artikel 11 wordt een lid 3bis toegevoegd dat de procedure beschrijft voor zaken betreffende de nieuwe rechtsprekende bevoegdheid van het Hof. Deze bevoegdheid vraagt een specifieke procedure. In artikel 11, lid 3bis, wordt bepaald dat de zaken ingeleid worden bij verzoekschrift. Dit is de eenvoudigste wijze om een zaak in te leiden. Het Reglement op de procesvoering zal bepalen wat het verzoekschrift moet inhouden, welke de vorm ervan zal zijn en hoe van het verzoekschrift kennis zal worden gegeven aan de wederpartij van de verzoeker.

In artikel 11, lid 4 worden de woorden «naar gelang de zaak, door de President van de Eerste of de Tweede Kamer» toegevoegd.

Artikel 11, lid 4bis, laat toe dat de instelling die de beslissing genomen heeft in de procedures bepaald in de artikelen 9bis en 9ter opmerkingen indient. Die mogelijkheid strekt er niet toe de instelling die de beslissing genomen heeft aan te sporen de genomen beslissing te verantwoorden, maar laat wel toe aan die instantie de stand van het recht objectief nader toe te lichten. Hiermede wordt vooral beoogd aan het Hof volledige en afdoende informatie te bezorgen die het aan het Hof mogelijk zal maken op zeer korte termijn een juiste beslissing te nemen. Het is niet de bedoeling, dat de neerlegging van opmerkingen aanleiding geeft tot een cascade van opmerkingen: de instelling moet objectief opmerkingen formuleren op een wijze die het evenwicht tussen de partijen niet verstoort. Deze factoren zijn steeds ter inhoudelijke beoordeling door het Hof. Het Reglement op de procesvoering zal verduidelijken hoe en wanneer die opmerkingen worden overgelegd.

De instelling kan opmerkingen slechts na voorafgaande raadpleging van de Beneluxlanden indienen. Deze raadpleging zal schriftelijk en met in acht name van een redelijke termijn plaatsvinden. Indien een land deze termijn laat verlopen, wordt aangenomen dat dit land akkoord gaat. Indien een van de Beneluxlanden aangeeft dat zwaarwegende belangen zich tegen indiening verzetten, dan zal de instelling geen opmerkingen indienen. Onder zwaarwegende belangen die zich tegen opmerkingen verzetten, wordt in elk geval verstaan, dat de betreffende instelling zijn taakstelling te buiten gaat. Voorts kan het bijvoorbeeld gaan om belangen die ingaan tegen nationale, Benelux, EU of internationale regelgeving, tegen het nationale beleid, alsmede tegen de uitvoering van en de normen voor de rechtshandhaving met betrekking tot wettelijke regelingen van het desbetreffende Benelux-land.

In artikel 11, lid 5, wordt conform het recht van de Europese Unie het vereiste weggelaten, dat advocaten van de balies van lidstaten van de Europese Unie, andere dan de Beneluxlanden, wanneer ze voor het Hof pleiten, moeten worden bijgestaan door een lid van de balie van een van de Beneluxlanden. Naast advocaten kunnen categorieën van personen die in een verdrag zoals bedoeld in artikel 1, lid 4, daartoe worden aangeduid, zonder hiervoor door het Hof te moeten worden gemachtigd, voor het Hof optreden en wel voor alle handelingen die in de rechtspleging moeten worden verricht. Een dergelijke aanwijzing kan bijvoorbeeld worden opgenomen in het Benelux-Verdrag inzake de intellectuele eigendom. Het Hof kan daarenboven, eveneens voor alle handelingen die in de rechtspleging moeten worden verricht, elke persoon die hiertoe geëigend is, machtigen om in een bepaalde zaak op te treden. In het bijzonder komen hiervoor in aanmerking personen die ervaring hebben in de materie, zoals, in het geval van merken en modellen, merkgemachtigden of die een bijzondere kennis hebben van een materie, zoals de hoogleraren aan universiteiten.

Van de gelegenheid van de wijziging van het Verdrag wordt gebruik gemaakt om in lid 5bis, in plaats van te verwijzen naar artikel 35 van een in het verleden gesloten Protocol bij het Verdrag, de desbetreffende integrale tekst van artikel 35 van dat Protocol op te nemen. Inhoudelijk wijzigt dit lid 5bis niet.

Artikel 11, lid 6, stelt dat tegen beslissingen van het Hof geen hogere voorziening open staat. In deze bepaling wordt een uitzondering opgenomen voor de cassatiebevoegdheid die de Eerste Kamer van het Hof heeft ten aanzien van beslissingen genomen op basis van artikel 9bis.

In artikel 11, lid 7, wordt het talenregime aangevuld. In beginsel worden in het Hof twee talen gebruikt: het Nederlands en het Frans. De regel, dat steeds een vertaling in de andere taal moet worden bijgevoegd, blijft gehandhaafd. In prejudiciële zaken is de procestaal de taal die de verwijzende rechter voor zijn beslissing heeft gebruikt en in zaken waarin het Hof een rechtsprekende bevoegdheid uitoefent (artikel 9bis) is de procestaal de taal waarin de zaak is aangebracht (en waarin normaliter de eindbeslissing is genomen). Als die procestaal het Frans of het Nederlands is, is de procestaal voor het Hof dezelfde. Als de procestaal het Duits is, beveelt het Hof de voortzetting van de procedure in het Frans of het Nederlands, wat niet belet dat de pleidooien in het Duits mogen worden gehouden zonder dat het Hof een bijzondere toelating moet geven.

Wanneer de bestreden beschikking in een andere taal dan het Nederlands, het Frans of het Duits is gesteld, bij voorbeeld in het Engels, moeten de processtukken in het Frans of het Nederlands worden gesteld. Het Hof kan echter toelaten dat de pleidooien worden gehouden in de taal waarin de bestreden beslissing is gesteld.

In cassatiezaken moet het cassatieberoep gesteld zijn in de taal van de uitspraak door de Tweede Kamer.

Artikel XXII

Artikel 12, lid 1 en lid 2 (voorheen art. 13) verwijst enkel naar de prejudiciële procedure.

Artikel 12, lid 2bis, wordt toegevoegd voor de kostenbepaling in de procedure in eerste aanleg. Het Hof zal de parameters bepalen voor de honoraria van de raadslieden in het Reglement op de procesvoering. Het Reglement op de procesvoering zal gebaseerd worden op de algemene rechtsbeginselen die in de drie lidstaten bestaan. Daarenboven zal het reglement ervoor waken dat de kostenregeling niet tot gevolg heeft dat de potentiële verzoekers die een goede reden hebben om een voorziening in te stellen, zouden worden afgeschrikt door de mogelijkheid dat als zij in het ongelijk worden gesteld, onevenredige advocatenkosten zouden moeten betalen. Het Reglement op de procesvoering zal door een maximum te bepalen dat kan geëist worden van de wederpartij, zorgen voor het nodige evenwicht.

Instellingen die op grond van artikel 11, lid 4bis tussenkomen, dragen daarbij hun eigen kosten. Dit laatste is een gemeenschappelijk beginsel in de meeste landen van de Europese Unie.

Artikel XXIV

Artikel 13 (voorheen art. 14) beoogt de toevoeging van het woord «afzonderlijke» ter creatie van financiële zelfstandigheid voor het Hof.

Artikel XXVI

Artikel 14 (voorheen art. 15) wordt aangepast als gevolg van de staatkundige hervormingen binnen het Koninkrijk der Nederlanden.


X Noot
1

Aanvullend Protocol van 29 april 1969 bij het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof inzake de rechtsbescherming van de personen in dienst van de Benelux Economische Unie, in werking getreden op 1 januari 1974 en Protocol van 11 mei 1974 betreffende de rechtsbescherming van de personen in dienst van het Benelux-Merkenbureau en het Benelux-Bureau voor tekeningen of modellen, in werking getreden op 1 november 1978, gewijzigd bij Aanvullend Protocol van 28 oktober 2008 inzake de rechtsbescherming van personen in dienst van de Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom.

Naar boven