33 401 Homogene Groep Internationale Samenwerking 2013 (HGIS-nota 2013)

Nr. 3 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 15 november 2012

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan de ministers van Buitenlandse Zaken en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de brief van 18 september 2012 inzake de Homogene Groep Internationale Samenwerking 2013 (HGIS-nota 2013) (Kamerstuk 33 401, nr. 2).

De ministers hebben deze vragen beantwoord bij brief van 9 november 2012. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De fungerend voorzitter van de commissie, Pechtold

De griffier van de commissie, Van Toor

Nr 1

Vraag

In hoeverre zijn de middelen voor Ontwikkelingssamenwerking (Official Development Assistance, ODA) in 2011 uitgeput?

Antwoord

In 2011 bedroegen de uitgaven voor Ontwikkelingssamenwerking € 4 697 619, op een begroting van € 4 706 110. De middelen zijn dus voor 99,8% uitgeput.

Nr 2

Vraag

Welke uitgaven op de begroting van Buitenlandse Zaken vallen binnen de ODA-criteria, maar zijn niet als zodanig aangemerkt?

Antwoord

De uitgaven voor het MATRA-Zuid-programma vallen binnen de ODA-criteria, maar zijn niet als zodanig aangemerkt.

Nr 3

Vraag

Zijn er uitgaven op begrotingen van andere ministeries die binnen de ODA-criteria vallen, maar niet als zodanig zijn aangemerkt?

Antwoord

In het rapport over Internationale Samenwerking van de interdepartementale werkgroep Brede Heroverwegingen, dat in april 2010 werd uitgebracht, werd geconcludeerd dat de mogelijkheden om binnen de huidige OESO/DAC-regels meer uitgaven aan ODA toe te rekenen zeer beperkt zijn. Zoals aangekondigd is recent een Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) gestart naar de definitie en financiering van ontwikkelingsrelevante uitgaven. De uitkomsten hiervan worden medio 2013 verwacht.

Nr 4

Vraag

In hoeverre zijn de middelen voor het Mensenrechtenfonds in 2011 uitgeput.

Antwoord

De in 2011 beschikbare middelen voor het Mensenrechtenfonds zijn voor 94% uitgeput.

Nr 5

Vraag

Kunt u een overzicht geven van alle Nederlandse en niet-Nederlandse NGO’s die subsidie hebben ontvangen en daarbij aangeven welk bedrag ze in 2012 en welke bedrag ze in 2013 ontvangen en waar de mogelijke aanpassingen op gebaseerd zijn?

Antwoord

Ja, zie bijlage HGIS nr 5. De ramingen zijn gebaseerd op vastgestelde subsidiekaders en de daarop vastgestelde verplichtingen. Het overzicht is gebaseerd op de stand van zaken per 1 juni 2012. Er hebben tot op heden geen aanpassingen plaatsgevonden. Eventuele nieuwe subsidiekaders zijn hierin nog niet opgenomen.

Nr 6

Vraag

In hoeverre zijn de middelen voor MATRA-Zuid in 2011 uitgeput?

Antwoord

In 2011 bestond het Matra-zuid programma nog niet. Er zijn toen dus ook geen uitgaven gedaan. Voor 2012 zal de uitputting ongeveer 90% bedragen.

Nr 7

Vraag

Kunt u aangeven waarom slechts 4 400 000 van het totale budget voor Crisisbeheersingsoperaties (190 500 000) onder ODA valt, en de rest dus wordt opgevangen door Defensie? Ziet u mogelijkheden een groter gedeelte van dit budget onder ODA te laten vallen?

Antwoord

De criteria voor Official Development Assistance (ODA) worden vastgesteld door de OESO/DAC. Van het totale budget voor crisisbeheersingsoperaties voldoet naar verwachting € 4,4 miljoen aan deze criteria, waaronder bijvoorbeeld civiele training door de KMAR. Deze € 4,4 miljoen maakt onderdeel uit van de stelpost «Crisisbeheersingsoperaties». Na afloop van het begrotingsjaar wordt de definitieve hoogte van de uitgaven die voldoen aan de ODA-criteria bepaald.

Nr 8 / 64

Vraag 8

Hoe verklaart u de stijging van de uitgaven voor de «Multilaterale Ontwikkelingsbanken en Fondsen» niet alleen voor 2013 maar ook in volgende jaren, oplopend tot ca € 353 mln in 2016?

Vraag 64

Kunt u toelichten waarom de ODA-uitgaven voor «Multilaterale Ontwikkelingsbanken en Fondsen» worden verlaagd naar € 33,054 mln in 2013 en vervolgens weer worden verhoogd naar € 259,971 mln in 2014? Om welke reden lopen de uitgaven hiervoor in de volgende jaren op tot € 353,423 mln in 2016?

Antwoord

De jaarlijkse veranderingen van de uitgaven voor de «Multilaterale Ontwikkelingsbanken en Fondsen» zijn toe te schrijven aan het betalingsritme dat is afgesproken ten aanzien van eerder aangegane -doorlopende- verplichtingen.

Nr 9, 10, 11

Vraag 9

Kunt u aangeven hoeveel budget u in 2013 beschikbaar stelt voor pro-poor growth? Via welke kanalen wordt dit besteed en hoeveel daarvan is bedoeld voor partnerlanden?

Vraag 10

Kunt u aangeven hoeveel budget u in 2013 beschikbaar stelt voor het verminderen van ongelijkheid? Via welke kanalen wordt dit besteed en hoeveel daarvan is bedoeld voor partnerlanden?

Vraag 11

Kunt u aangeven hoeveel budget u in 2013 beschikbaar stelt voor de global public goods? Via welke kanalen wordt dit besteed en hoeveel daarvan is bedoeld voor partnerlanden?

Antwoord

Neen. De in deze vragen genoemde onderwerpen zijn weliswaar belangrijke aspecten van onze internationale ontwikkelingsagenda, maar hieraan zijn in de begroting geen specifieke budgetlijnen gekoppeld. Uitgaven voor deze doelen bevinden zich in meerdere begrotingsartikelen zoals de artikelen 4.1, 4.2, 4.3, 5.1, 6.1 en 6.2.

Nr 12

Vraag

Kunt u aangeven welke financieringsmodaliteiten binnen het ODA-budget openstaan voor activiteiten buiten de partnerlanden? Welk bedrag is hiermee gemoeid in 2013?

Antwoord

In 2013 wordt naar verwachting ruim € 1 miljard uitgegeven via het bilaterale kanaal. Hiervan is € 748 miljoen bestemd voor de gedelegeerde budgetten van de ambassades in de partnerlanden (incl. de regionale programma’s), de transitielanden en de exitlanden. Het restant, ca. € 250 miljoen, gaat naar centrale budgetten zoals noodhulp die in principe ook openstaan voor activiteiten buiten de partnerlanden. Ook het bedrijfsleveninstrumentarium, dat is opgenomen onder artikel 4.3, is niet beperkt tot de partnerlanden. Voor de uitgaven aan het Medefinancieringsstelsel (€ 382 mln, onder artikel 5.2) geldt de verplichting dat minimaal 60% in de partnerlanden wordt uitgegeven.

Nr 13

Vraag

Welk percentage van de financiële middelen van FMO komt terecht bij bedrijven in ontwikkelingslanden en welk percentage bij beursgenoteerde bedrijven en banken uit Europa en de VS?

Antwoord

FMO kan uitsluitend bedrijven en projecten in ontwikkelingslanden financieren. Wel komt het voor dat bedrijven, die niet gevestigd zijn in ontwikkelingslanden, bij projecten betrokken worden vanwege de benodigde expertise en kapitaal.

Nr 14

Vraag 14

Is de FMO gehouden aan de OECD-richtlijnen, inclusief het hoofdstuk over belasting?

Antwoord

Ja.

Nr 15

Vraag 15

Heeft FMO een minderheidsaandeel in een bedrijf dat in Mauritius is gevestigd om belastingtechnische redenen (Banyan Tree Growth Capital (BTGC)?

Antwoord

Ja, FMO heeft samen met ontwikkelingsbanken als IFC en DEG (de Duitse ontwikkelingsbank) een minderheidsaandeel in het investeringsfonds Banyan Tree Growth Capital (BTGC). BTGC is in Mauritius gevestigd om operationele, juridische en fiscale redenen. Mauritius biedt een raamwerk, dat voor het bijeenbrengen van kapitaal van investeerders uit diverse jurisdicties neutraal uitpakt; het leidt niet tot extra belastingdruk, en biedt tevens zekerheid over juridische positie in een investeringsfonds. Het investeringsfonds brengt investeringen samen die gericht zijn op het bevorderen van bedrijvigheid in India.

Nr 16

Vraag

Waarom maakt FMO gebruik van een substantiële tussenhoudster in de Nederlandse Antillen (volledige dochteronderneming)?

Antwoord

FMO heeft in het verleden een private equity fonds opgezet voor investeringen in Midden Amerika. Vanwege aansprakelijkheidsredenen is hiervoor mede FMO Antillen opgezet. Hieruit zijn nooit activiteiten voortgekomen. FMO gaat deze entiteit liquideren, aangezien zij geen functie heeft.

Nr 17

Vraag

Kunt u aangeven hoeveel grootschalige én kleinschalige landacquisitie (in ha en aantal investeringen) heeft plaatsgevonden binnen het bedrijfsleveninstrumentarium in de afgelopen jaren? En hoeveel wordt verwacht in 2013?

Antwoord

Uitvoeringsorganisaties als FMO en AgentschapNL houden niet systematisch bij hoeveel beslag er gelegd wordt op grond door ondersteunde bedrijven in ontwikkelingslanden. Het feit dat veel van de door Nederland ge-co-financierde activiteiten in het kader van internationaal zakendoen niet direct aan investeringen in grond gelieerd zijn is hier een belangrijke verklaring voor. Bij het Private Sector Investeringsprogramma (PSI) gaat het meestal om een beslag op grond tussen grofweg 1 en 100 hectares per project, met een paar uitzonderingen van projecten van tussen de 100 en 1 000 ha. Landacquisitie mag echter niet uit de PSI subsidie bekostigd worden. Via het Ontwikkelingsrelevante Infrastructuurontwikkelingsprogramma (ORIO) en FMO-programma’s zijn er ook investeringen en deelnemingen in plantages. Bij investeringen in hectares grond (bijvoorbeeld ten behoeve van irrigatieinfrastructuur, verbouw van gewassen, bouw van kassen etc.) moet de acquisitie voldoen aan de IFC Environmental & Social Performance Standards.

Nr 18

Vraag

Zou u met het oog op de moties van eind 2011 (31250, nr. 89 en nr. 91) aan kunnen geven hoeveel van het ODA budget bestemd is voor programma’s ten behoeve van de verbetering van de (rechts)positie en inkomen/ livelihoods van kleinschalige boerinnen en via welke budgetlijnen?

Antwoord

Op motie nr. 89 is ingegaan in de Kamerbrief «Toelichting op het OS bedrijfsleveninstrumentarium» (31250 – 97). Op motie nr. 91 is ingegaan in de rapportage «Voortgang speerpunten ontwikkelingssamenwerking», die de Tweede Kamer onlangs is toegegaan.

In principe wordt in alle programma’s ter bevordering van de voedselzekerheid en in de programma’s voor private sector ontwikkeling gestreefd naar verbetering van inkomen en zelfredzaamheid van arme bevolkingsgroepen. Hierbinnen is altijd aandacht voor de positie van vrouwen. Het gaat hier om begrotingsartikelen 4.1 en 4.3.

Er wordt naar gestreefd dat alle organisaties concrete streefcijfers aangeven en ook op welke manier ze zich inzetten om zoveel mogelijk vrouwelijke ondernemers, waaronder boerinnen, met hun programma’s te ondersteunen. Agriterra, de uitvoerder van het programma Ondersteuning Producentenorganisaties neemt altijd al een streefcijfer op van 40%. Dat betreft het aantal activiteiten dat direct ten goede moet komen aan boerinnen.

Nr 19

Vraag

Hoeveel euro en welk deel van de begroting gefinancierd met ODA ligt juridisch vast en welk deel niet, uitgesplitst per artikel?

Antwoord

In onderstaande tabel is per artikel aangegeven welk deel van de begrotingsartikelen met ODA gefinancierd zijn en welk deel van het ODA budget op de begroting van Buitenlandse Zaken juridisch verplicht is. Het verschil is niet juridisch verplicht.

Bedragen x € 1 000

Bedragen x € 1 000

Nr 20

Vraag

Voor welk bedrag en welke specifieke activiteiten en zaken wordt het Nederlandse streven om de positie van Den Haag als juridische hoofdstad van de wereld te versterken gefinancierd uit ODA?

Antwoord

Uit ODA vindt geen financiering plaats van specifieke activiteiten en zaken ter ondersteuning van het Nederlandse streven om de positie van Den Haag als juridische hoofdstad van de wereld te versterken.

Nr 21

Vraag

Hoe zijn de vijf doelen van het speerpunt veiligheid en rechtsorde financieel vertaald en hoeveel geld is aan ieder doel in welk(e) land(en) besteed?

Antwoord

Een exacte onderverdeling van de financiële middelen op de vijf doelen van het speerpunt veiligheid en rechtsorde is op dit moment niet te geven, omdat binnen één activiteit meerdere doelen kunnen worden nagestreefd. Hier wordt via het opzetten van het nieuwe monitoringskader aan gewerkt.

Voor de centrale middelen op het ministerie geldt, dat de doelen «veiligheid voor burgers», «functionerende rechtsorde» en «inclusieve politieke processen» – voor zover het samenwerking met multilaterale organisaties en overheidsinstanties betreft – uit het Stabiliteitsfonds worden gefinancierd. Voor het Stabiliteitsfonds is in 2013 € 60 miljoen begroot. De doelen «legitieme en capabele overheden», «vredesdividend» en «inclusieve politieke processen» – voor zover het samenwerking met maatschappelijke organisaties betreft – worden uit het Wederopbouwfonds gefinancierd. Daarvoor is in 2013 € 83,8 miljoen begroot.

Een overzicht van de totale decentrale middelen voor het speerpunt veiligheid en rechtsorde op de posten is hieronder weergegeven (inclusief de bijdrage van dwarsdoorsnijdend thema goed bestuur aan het speerpunt). Een overzicht van de doelen die per land worden nagestreefd vindt u in het antwoord op vraag 93.

Nr 22

Vraag

Welke uitgavenposten voor crisisbeheersingsoperaties worden in 2013 voor het eerst ten laste gebracht van de HGIS- voorziening als gevolg van de aanscherping van de HGIS- afspraken over de financiering van de crisisbeheersingsoperaties en om hoeveel euro gaat het per type uitgavenpost?

Antwoord

In 2013 kunnen de inzet-gereedstelling en missie-specifieke investeringen voor het eerst ten laste van de HGIS voorziening worden gebracht. Daarnaast zal worden gewerkt aan een meer realistische benadering van het inverdieneffect en zullen de uitgaven voor zorg en nazorg, verbonden aan de missie, vanaf 2014 in een tarief worden gevat.  De financiële implicaties van deze aangepaste HGIS-afspraken verschillen sterk per missie. Op basis van extrapolatie wordt vooralsnog rekening gehouden met een gemiddelde stijging van de ramingen voor crisisbeheersingsoperaties met 10 tot 15 procent. Deze stijging bedraagt ongeveer € 20 tot € 30 miljoen. Een exacte verdeling per uitgavenpost is op voorhand niet mogelijk.

nr 23 en 27

Vraag 23

Op basis van welke inhoudelijk en financiële overwegingen wordt de grootte van het budget voor conflictbeheersingsoperaties, de HGIS-voorziening, bepaald op € 190.5 miljoen?

Vraag 27

Kunt u een toelichting geven op de afname van de uitgaven voor 2013 in pijler 1 voor «Crisisbeheersingsoperaties» (circa € 28 mln) en «Effectieve humanitaire hulp» (circa € 17 mln)?

Antwoord

Het budget voor «Crisisbeheersingsoperaties (inclusief contributies)» is een voorziening. In het verleden heeft de hoogte gefluctueerd, afhankelijk van de inzet. Zo werd het budget in de periode 2008–2011 incidenteel verhoogd, vanwege de Nederlandse deelname aan ISAF in Uruzgan. Met ingang van 2012 is het bij Miljoenennota begrote bedrag weer terug op het niveau van voor 2008. Dit geldt ook voor het jaar 2013. De afname ten opzichte van 2012 vindt zijn oorzaak in de hogere uitgaven in het jaar 2012. Deze zijn het gevolg van doorgeschoven budget en verplichtingen van € 27 miljoen uit 2011.

De Basisbrief Ontwikkelingssamenwerking vermeldt dat bij de bezuinigingen noodhulp zoveel mogelijk wordt ontzien. In de Focusbrief Ontwikkelingssamenwerking is opgenomen dat voor de middencategorie (waaronder noodhulp) vanuit beleidsmatige overwegingen besloten is om beperkte bezuinigingen door te voeren. Dat is de verklaring van de verlaging van het budget met

€ 17 miljoen.

Nr. 24

Vraag

Hoe stimuleert Nederland programmatische samenwerking in fragiele staten, binnen het speerpunt veiligheid en rechtsorde, met niet alleen nationale regeringen maar ook met lokale overheden, maatschappelijke organisaties en de private sector?

Antwoord

Programmatische samenwerking met zo veel mogelijk partijen maakt deel uit van de geïntegreerde benadering zoals verwoord in de brief aan uw Kamer van 21 mei 2012 (EFV-190/2012) over het speerpunt veiligheid en rechtsorde. Waar mogelijk wordt ook het bedrijfsleven betrokken. Op welke manier en met welke partijen kan worden samengewerkt in fragiele staten is sterk context gebonden. De ambassades hebben hierbij een belangrijke coördinerende rol.

Bijvoorbeeld in Zuid-Sudan draagt Nederland bij aan de opbouw van de politie via het Safety and Access to Justice-programma. Bij het opzetten van model-politiekantoren in de deelstaten en het bevorderen van community policing zijn lokale overheden en maatschappelijke organisaties nauw betrokken. Voor de bouw van de politieacademie in Rambor en de politiekantoren op deelstaatniveau is een contract gesloten met een internationale partij, die voor de uitvoering gebruik maakt van lokale aannemers. Nederland draagt ook bij aan het opzetten van County Support Bases van UNMISS. Dit betreft niet alleen de aanleg van infrastructuur voor gebruik door VN-organisaties maar tevens de aanleg van faciliteiten voor de lokale overheden/bevolking. Ook UNMISS maakt via aanbesteding gebruik van lokale aannemers.

Nr 25

Vraag

Op basis waarvan is het budget voor «Goede internationale samenwerking ter bevordering van de nationale en bondgenootschappelijke veiligheid» voor 2013 met 30% gestegen ten opzichte van 2012?

Antwoord

Deze stijging wordt verklaard door de nieuwbouw van het NAVO-hoofdkantoor die in 2013 op gang komt en doorloopt in 2014.

Nr 26

Vraag

Kunt u een overzicht geven van de maatregelen die genomen zijn of gaan worden bij het beter inspelen op de economie van de BRIC-landen (Brazilië, Rusland, India, China) en andere economieën in Azië?

Antwoord

Het postennetwerk in de BRIC-landen is steeds beter ingericht op het oplossen van specifieke economische knelpunten op de opkomende markten.

Met het instrumentarium zet het kabinet actief in op nieuwe kansen. Non-ODA financiering wordt ingezet voor handelsbevordering in de BRIC-landen. In Zuid-Afrika, Vietnam en Colombia zijn in het kader van de verandering van de bilaterale relatie naast non-ODA middelen ook nog ODA middelen beschikbaar voor de verbetering van het ondernemingsklimaat en marktontwikkeling. Dit gebeurt via de transitiefaciliteit. Er zijn 13 Aziatische landen, allen Low and Low Middle Income Countries waarvoor centrale private sector ontwikkelingsprogramma’s open staan, waardoor kennis over de economieën en een netwerk in die economieën wordt opgebouwd bij alle partijen (overheden, bedrijven en NGO’s).

Uitbreiding van het postennetwerk in groeilanden maakte deel uit van de strategie van het vorige kabinet om Nederland beter te positioneren. Hiermee is ingezet op een groot en sterk netwerk van ambassades en business support offices in de opkomende markten die het Nederlandse bedrijfsleven ondersteunen. Voorbeelden hiervan zijn de recente personele versterking in Brazilië, opening van een post in Panama, opening van een Netherlands Business Support Office in Zuid-China en de opening van een Consulaat-Generaal en Netherlands Business Support Office (NBSO) in west-China.

Daarnaast worden de opkomende markten frequent bezocht door missies met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, het kabinet en het Koningshuis, die deuren openen voor Nederlandse bedrijven. Zie ook de beantwoording van vragen 106, 108, 112 en 114.

Nr 28

Vraag

Op welke termijn zal op economisch terrein met andere OS-partnerlanden, zoals Bangladesh, Indonesië, Kenia en Ghana meer worden samengewerkt?

Antwoord

Voor deze vier landen is aanzienlijke interesse van het Nederlands bedrijfsleven. Vanuit deze belangstelling heeft het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie genoemde landen toegevoegd aan de zogeheten Focuslandenlijst van het buitenlandse economische beleid. Nederland zal zich de komende jaren extra inzetten om de handels- en investeringsbetrekkingen met deze kansrijke markten nog verder te versterken. Voorts is het bedrijfsleveninstrumentarium open voor de vier genoemde landen. Dit instrumentarium richt zich op het verbeteren van het ondernemingsklimaat en het versterken van de lokale economie, in sommige gevallen met behulp van de private sector zelf.

Nr 29

Vraag

Welke concrete doelen worden bedoeld met betrekking tot de genoemde post Voedselzekerheid?

Antwoord

De op duurzame productie gerichte programma’s stellen doelen voor de hoeveelheid geproduceerd voedsel en het gebruik van productiemiddelen (land, water, arbeid, energie, landbouwinputs) per geproduceerde hoeveelheid voedsel.

De beschikbaarheid van kwalitatief goede voeding en het aantal mensen met een verbeterd inkomen zijn de indicatoren waarmee de ontwikkeling van de doelstelling «betere toegang tot voedsel van voldoende kwaliteit» wordt gevolgd.

De toename van de handel in landbouwproducten (lokaal, regionaal, internationaal) wordt gebruikt om te meten in hoeverre markten efficiënter functioneren.

Verbetering van het ondernemingsklimaat wordt nagegaan door te kijken naar de mate waarin de bedrijvigheid toeneemt. Het gaat dan om de toename van het aantal bedrijven, de groei van de werkgelegenheid (aantal banen) en de toename van buitenlandse investeringen.

Nr 30

Vraag

Welke stappen zult u in 2013 zetten naar een profijtelijke economische relatie met de drie transitielanden? Tot welke baten leidt dit?

Antwoord

2013 zal in het teken staan van de uitvoering van de opgestelde transitiestrategieën. Voor het met ODA gefinancierde deel zal de kennis en kunde van onder andere NGO’s over de transitielanden via onder meer de ambassades worden ingezet ten behoeve van investeringen die het bedrijfsleven wil gaan doen. Dit zal vooral gebeuren in de sectoren landbouw, water en handel. MVO en duurzaamheid zijn hierbij de rode draad. Daarnaast wordt ingezet op verdere verbetering van het ondernemingsklimaat. Het non-ODA deel zal ingezet worden voor directe ondersteuning van het bedrijfsleven. Deze aanpak leidt tot voordelen voor zowel het transitieland als Nederland.

Nr 31

Vraag

Hoe heeft het Clean Development Mechanism (CDM) precies bijgedragen aan het bereiken van klimaatdoelstellingen?

Antwoord

Het bereiken van nationale doelstellingen uit het Kyoto-protocol geschiedt onder meer door vermindering van binnenlandse uitstoot van broeikasgassen. Maar ook reducties uit het buitenland kunnen meetellen: Met het CDM betalen landen met een doelstelling voor projecten in ontwikkelingslanden die de uitstoot van broeikasgassen beperken. Het investerende land mag de emissiereductie van het project aftrekken van de eigen uitstoot van CO2-equivalenten. Daarbij moet wel aangetoond worden dat de emissiereductie zonder de investering niet zou hebben plaatsgevonden.

Nr 32

Vraag

Waar zijn hoeveel Clean Development Mechanism (CDM)-emissierechten opgekocht en waar zijn hoeveel Joint Implementation (JI)-projecten?

Antwoord

Er worden tussen de 29 en 31 miljoen emissierechten uit CDM-projecten verwacht. Deze zijn afkomstig van 93 projecten in Azië, Latijns-Amerika en Afrika.

Uit JI-projecten worden tussen de 16 en 20 miljoen emissierechten verwacht. Deze zijn afkomstig van een dertigtal projecten in Midden- en Oost-Europa en één project in Nieuw Zeeland.

Nr 33

Vraag

Welke resultaten hebben de CO2-reductieprogramma’s Joint Implementation (JI) en Clean Development Mechanism (CDM) de afgelopen jaren opgeleverd?

Antwoord

CDM en JI leveren een belangrijke en kostenefficiënte bijdrage aan de invulling van de Nederlandse reductieverplichting van 6% van het Kyoto-protocol. Nederland heeft als een van de eersten gebruik gemaakt van CDM en JI en daarmee een bijdrage geleverd aan de snelle opstart van de markt en de ontwikkeling van beide instrumenten. Mede daardoor is Nederland bovendien in staat geweest tegen een lage prijs een grote portfolio te contracteren.

Ook voor ontwikkelingslanden is het CDM een interessant instrument gebleken. Met dit instrument is een aanzienlijke geldstroom op gang is gekomen van ontwikkelde landen naar ontwikkelingslanden die bijdraagt aan hun duurzame ontwikkeling.

Momenteel wordt het Nederlandse CDM-programma geëvalueerd. De uitkomsten daarvan zullen naar verwachting begin 2013 aan uw Kamer worden aangeboden.

Nr 34 en 35

Vraag 34

Waarom is er geen apart budget begroot voor artikel 02.04 bevorderen energievoorzienings- en grondstoffenzekerheid?

Vraag 35

Hoe groot is het budget dat in 2013 begroot is met als doel het bevorderen van energie- en grondstoffenzekerheid, opgesplitst per activiteit in ODA en non-ODA?

Antwoord

De uitgaven voor bevordering van energievoorzieningszekerheid staan ook in de ontwerpbegroting 2013 op de begroting van EL&I. Voor internationale samenwerking, via multilaterale organisaties worden de volgende (deels non-ODA) bedragen geraamd voor 2013:

– Internationaal Energie Agentschap (IEA)

€ 491 000

– Internationale Atomische Energie Agentschap (IAEA)

€ 7 300 000

Nuclear Energy Agency (NEA)

€ 332 000

International Renewable Energy Agency (IRENA)

€ 148 000

Extractive Industries Transparancy Initiative (EITI).

€ 175 000

Daarnaast leveren de ministeries van Buitenlandse Zaken en EL&I diplomatieke inspanningen, waarbij ook het Nederlandse ambassadenetwerk wordt ingeschakeld: dialoog met het bedrijfsleven en maatschappelijk middenveld om duurzame energie- en grondstoffenvoorzieningszekerheid te bevorderen, wederzijdse bezoeken op ministerieel en ambtelijk niveau, economische diplomatie ter bevordering van bilaterale energierelaties en grondstoffenzekerheid en samenwerking met gelijkgezinde EU-lidstaten en in de Europese Unie op het gebied van extern en intern EU-energie- en klimaatbeleid. Hieronder valt het EU nabuurschapsbeleid gericht op diversificatie van aanvoer van energiebronnen en modernisering van de energiesector in buurlanden van de EU en de Kaspische Zeeregio. Dit draagt bij aan de stabiliteit en voorzieningszekerheid van Europa.

De bilaterale inspanningen van Nederland om het gebruik van hernieuwbare energie in ontwikkelingslanden te bevorderen dragen bij aan het voorzien in de wereldwijde behoefte aan energie en daarmee de stabiliteit van de mondiale energiemarkt. Hiervoor is in 2013 € 78 miljoen beschikbaar uit ODA-middelen onder operationele doelstelling zes. Ook zet Nederland in op verdere uitwerking van het Natuurlijke Hulpbronnen Handvest, waarin richtlijnen zijn vastgelegd voor de exploitatie en de aanwending van opbrengsten uit grondstoffen. Hiervoor is in 2013 € 125 000 beschikbaar uit ODA-middelen. Het budget voor voedselzekerheid, dat deels ten goede komt aan van biotische grondstoffen zekerheid, bedraagt in 2013 € 303 miljoen.

Nr 36

Vraag

Wat verklaart de piek van bijna € 100 miljoen bij de uitgaven voor «»Internationaal Beleid, coördinatie en samenwerking/Clean Development Mechanism (CDM)»» in 2012?

Antwoord

De piek wordt veroorzaakt doordat in 2012 de betalingen aan de gecontracteerde uitvoeringsorganisaties plaatsvinden voor leveringen van emissiereducties in 2012 en begin 2013.

Nr 37

Vraag

Welke resultaten zijn tot op heden geboekt op het gebied van het vergroten van de buitenlandse bekendheid met de Nederlandse cultuur? Op welke wijze is dit precies aangepakt?

Antwoord

Het ministerie en de diplomatieke vertegenwoordigingen in het buitenland werken met OCW, fondsen, sectorinstituten, SICA en een veelheid aan culturele instellingen en andere partners zoals Arts Holland en het NBTC samen om de buitenlandse bekendheid met de Nederlandse cultuur te vergroten.

Een indicator voor de bekendheid met de Nederlandse cultuur in het buitenland is het aantal Nederlandse culturele activiteiten dat plaatsvond in het buitenland. In 2011 groeide dat aantal in alle landen, met uitzondering van het Midden-Oosten. Het totaal aantal activiteiten in 2011 bedroeg 13 298.1 De sterke internationale positie van de Nederlandse culturele sector blijkt naast omvang van de export ook uit de publieke waardering. Nederlandse cultuur is veel gevraagd in het buitenland. Zo trok in 2011 een tentoonstelling van M.C. Escher in Brazilië wereldwijd de meeste bezoekers per dag (9 677, totaal 1.2 miljoen).2 Een andere indicator is dat 11% van de buitenlandse toeristen het verblijf in Nederland als cultuurvakantie typeert.3

De aanpak wordt gekenmerkt door selectiviteit en kosteneffectiviteit.

De focus in het internationaal cultuurbeleid ligt op een beperkt aantal prioriteitslanden4. Voor specifieke sectoren is die focus nog selectiever, bijvoorbeeld in het programma Dutch Design Fashion and Architecture DDFA), dat begin 2013 wordt geëvalueerd.5

Een bewezen kosteneffectief instrument is bijvoorbeeld het buitenlandse bezoekersprogramma, waarin professionals werkzaam in de internationale kunstenwereld naar Nederland uitgenodigd worden om kennis te maken met (vertegenwoordigers van) de Nederlandse kunsten.6

Nr 38

Vraag

Welke resultaten zijn tot op heden behaald voor wat betreft het vergroten van begrip en/of steun voor Nederlandse zienswijzen, standpunten en beleid in het buitenland en het versterken van het draagvlak in eigen land voor het buitenlandbeleid? Op welke wijze is dit precies aangepakt?

Antwoord

Begrip creëren voor Nederlandse zienswijzen, standpunten en beleid in het buitenland valt onder publieksdiplomatie. Via het postennet worden aandacht gegenereerd voor Nederland en haar standpunten. Ook bouwt BZ aan een netwerk van buitenlandse beleidsbepalers via bijvoorbeeld het Dutch Visitors» Program. Naast de beleidsdoelstellingen van de regering dienen ook onderzoeken als de «Nation Brand Index 2011» als startpunt voor Publieksdiplomatiebeleid.

BZ voert ook in Nederland een actief en open communicatiebeleid om het algemene publiek en de stakeholders te informeren over het buitenlandbeleid en het draagvlak voor dit beleid te versterken. Hierbij wordt een brede mix van middelen ingezet, zowel off- als online. BZ heeft ook een uitgebreid bezoekersprogramma, genaamd «In Gesprek met BZ».

Resultaatmeting van PD-activiteiten op onze posten gebeurt in de regel door de berichtgeving daarover in de lokale media te monitoren. Als het gaat om het draagvlak voor buitenlandbeleid in Nederland, dan blijkt uit onderzoeken zoals het Continu Onderzoek Burgerperspectieven (in opdracht van de VoRa) dat burgers een actieve rol van de overheid in het buitenland belangrijk vinden, mits dit beleid realistisch is en (mede) Nederlandse belangen dient.

Nr 39

Vraag 39

Kunt u motiveren wat de reden is van de wijzigingen van de uitgaven voor pijler 2, zoals de afname van de uitgaven voor het «Internationaal beleid, coördinatie en samenwerking/Clean Development Mechanism (CDM)» (ca. € 68 miljoen), de stijging van de uitgaven voor «Toegenomen voedselzekerheid in partnerlanden» (ca. € 61 miljoen), de stijging van de uitgaven voor «Effectief armoedebeleid van ontwikkelingslanden» (ca. € 75 miljoen), en de stijging van de uitgaven voor «Multilaterale Ontwikkelings Banken en Fondsen» (ca. € 125 miljoen)?

Antwoord

Het CO2-reductieprogramma Clean Development Mechanism draagt bij aan het bereiken van de klimaatdoelstelling van het Kabinet in de periode 2008–2012. In 2013 vinden alleen nog uitgaven plaats die nodig zijn om de afgesproken doelstelling over die periode te halen. De daling is dus het gevolg van een afnemend gebruik van het mechanisme.

De stijging van de uitgaven voor voedselzekerheid hangt samen met de toenemende inzet op de dit speerpunt in o.a. de partnerlanden.

De stijging van de uitgaven voor «Effectief armoedebeleid van ontwikkelingslanden» wordt met name veroorzaakt door een toename van de uitgaven voor schuldkwijtschelding en voor middelenaanvullingen van regionale multilaterale banken.

De daling van € 125 miljoen in de uitgaven voor de «Multilaterale Ontwikkelingsbanken en Fondsen» is toe te schrijven aan het betalingsritme dat is afgesproken ten aanzien van eerder aangegane -doorlopende- verplichtingen. Het relatief lage bedrag in 2013 wordt gecompenseerd door hogere bedragen in 2015 en 2016.

Nr 40

Vraag

Op basis van welke inhoudelijke en financiële argumenten is het budget voor EKI-kwijtschelding verhoogd met € 50 miljoen?

Antwoord

De EKI-reservering voor 2013 en latere jaren is voorlopig; de daadwerkelijke bedragen zijn nog

onzeker en mede afhankelijk van de vooruitgang die landen, die zich kwalificeren voor het Heavily

Indebted Poor Countries initiatief (HIPC), boeken. Voor 2013 is € 150 miljoen begroot, omdat onder andere Sudan zou kunnen kwalificeren voor schuldverlichting onder het HIPC-initiatief.

Nr.41 en 45

Vraag 41

Hoeveel euro en welk deel van het totale budget wordt besteed en/of beheerd door in Nederland geregistreerde of Nederlandse private organisaties en/of bedrijven, exclusief ngo's, uitgesplitst per type private organisatie en per ODA en non-ODA?

Vraag 45

Hoeveel euro en welk deel van het totale budget voor private sectorontwikkeling in partner- en ontwikkelingslanden wordt besteed en/of beheerd door in Nederland geregistreerde of Nederlandse private organisaties en/of bedrijven, exclusief ngo's, uitgesplitst per type private organisatie en per ODA en non-ODA?

Antwoord

Er is één Nederlandse private organisatie die een programma beheert en dat betreft PWC. Deze organisatie beheert het Ontwikkelings relevante Export transacties (ORET) programma. In 2012 wordt er € 21,4 miljoen uitgegeven voor ORET, voor 2013 is er € 12 miljoen begroot. Andere bedrijfslevenprogramma’s worden beheerd door Agentschap NL en de FMO of uitgevoerd door not for profit organisaties als Programma Uitzending Managers en Initiatief Duurzame Handel.

Nr 42

Vraag

Hoe is de besteding van het budget bestemd om private sectorontwikkeling in de ontwikkelingslanden te bevorderen verdeeld over de verschillende kanalen, zijnde bilateraal, multilateraal, maatschappelijk, en bedrijfsleven?

Antwoord

De besteding van het budget in 2013 bestemd om private sectorontwikkeling in de ontwikkelingslanden te bevorderen is als volgt verdeeld over de verschillende kanalen:

Artikel 4.3

 

Bilateraal

58 366

Multilateraal

60 560

Maatschappelijk

24 450

Bedrijfsleven

216 302

Totaal

359 678

* in miljoenen euro’s

Nr 43

Vraag

Welk deel van het budget bestemd voor toegenomen voedselzekerheid in partnerlanden gaat naar de ontwikkeling van de private sector en/of private organisaties?

Antwoord

Er is niet expliciet vastgelegd welk deel van de middelen voor voedselzekerheid wordt gekanaliseerd via de private sector, maar naar schatting betreft het ongeveer 50% van het beschikbare budget. Daarbij zij opgemerkt dat private sector ontwikkeling, anders dan bij de PSD-programma’s, geen expliciet doel op zich is bij de besteding van de middelen voor voedselzekerheid.

Nr 44

Vraag:

Welk deel van het budget bestemd voor efficiënt en duurzaam watergebruik, veiliger delta's en stroomgebieden en verbeterde toegang tot drinkwater en sanitaire voorzieningen in ontwikkelingslanden/partnerlanden gaat naar de ontwikkeling van de private sector en/of private organisaties?

Antwoord:

Er is niet expliciet vastgelegd welk deel van de middelen voor water wordt gekanaliseerd via de

private sector, maar naar schatting betreft het ongeveer 35% van het beschikbare budget. Daarbij zij opgemerkt dat private sector ontwikkeling, anders dan bij de PSD-programma’s, geen expliciet doel op zich is bij de besteding van de middelen voor water.

Nr. 46

Vraag 46

Welke bedrijven ontvangen via het bedrijfsleveninstrumentarium, bedrijfslevenkanaal of andere kanalen hoeveel subsidie (mede) gefinancierd met ODA?

Antwoord

Nederlandse bedrijven ontvangen, vanuit de ODA-middelen gefinancierde, subsidies uit de bedrijfslevenprogramma’s PSI (Private Sector Investeringsprogramma), FDOV (Fonds Duurzame Ontwikkeling en Voedselzekerheid), ORET (programma Ontwikkelingsrelevante export transacties),

FOM-OS, FDW (Fonds Duurzaam Water), 2g@there OS en de Transitie Faciliteit. Deze programma’s worden uitgevoerd door uitvoeringsorganisaties als AgentschapNL, de FMO en PWC. Voor 2013 is hiervoor een totaalbedrag gereserveerd van ca. € 100 miljoen. Naar verwachting zullen met name MKB-bedrijven subsidies ontvangen.

Nr 47

Vraag

Kan er in een overzicht worden weergegeven in welke landen hoeveel geld met welke partners wordt ingezet op het beleidsartikel mensenrechten?

Antwoord

De Kamer ontvangt jaarlijks de mensenrechtenrapportage met een overzicht van de mensenrechtenactiviteiten en -uitgaven per land. Partners zijn veelal lokale non-gouvernementele organisaties. Met het oog op de gevoeligheid van diverse activiteiten wordt geen gedetailleerde informatie over partners gepubliceerd.

Nr 48

Vraag

Wat is het concrete effect geweest van de geplande focus van de inzet van de middelen voor beleidsartikel mensenrechten?

Antwoord

De activiteiten concentreren zich op de in de mensenrechtenstrategie gestelde prioriteiten, te weten vrijheid van meningsuiting, gelijke rechten voor vrouwen en LHBT, ondersteuning van mensenrechtenverdedigers, maatschappelijk verantwoord ondernemen en vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Concreet effect is dat het Nederlandse mensenrechtenbeleid meer focus heeft gekregen. Door concentratie op een beperkt aantal onderwerpen en vermindering van het aantal landen (van 97 naar 55) is het mogelijk gerichter steun te verlenen en gerichter in te zetten op beleidsbeïnvloeding ter plaatse.

Nr 49

Vraag

In welke landen worden geen middelen meer ingezet voor beleidsartikel mensenrechten die wel middelen hiervoor ontvingen in 2010?

Antwoord

Een aantal landen dat inmiddels niet meer op de Mensenrechtenfondslijst staat, ontvangt in 2012 nog wel middelen om meerjarige committeringen te kunnen nakomen. In de volgende landen werden in 2010 wel middelen uit het beleidsartikel mensenrechten ingezet en nu niet meer: Algerije, Australië, Bulgarije, Burundi, Canada, Chili, Denemarken, Dominicaanse Republiek, Ecuador, El Salvador, Ethiopië, Finland, Frankrijk, Ghana, Guatemala, Honduras, Jemen, Italië, Kirgizië, Kosovo, Letland, Libië, Mali, Macedonië, Maleisië, Moldavië, Mozambique, Nicaragua, Noorwegen, Peru, Polen, Portugal, Roemenië, Senegal, Servië, Slovenië, Spanje, Tanzania, Thailand, Uganda, Verenigde Arabische Emiraten, Vietnam, Zambia.

Nr 50

Vraag

Wat verstaat u onder een effectief armoedebeleid? Welke criteria hanteert u hierbij?

Antwoord

In de «Basisbrief OS» van het kabinet «Rutte-I» werd gesteld dat armoedebestrijding en een gerichte aanpak van landenspecifieke belemmeringen voor duurzame groei en zelfredzaamheid centraal staan. Hiermee sloot het kabinet aan bij het zgn. Parijs/Accra/Busan proces, waarin bilaterale donoren, waaronder Nederland, multilaterale instellingen, partnerlanden, opkomende economieën en niet-gouvernementele organisaties op hoog politiek en technisch niveau overleg gevoerd hebben over de voorwaarden waaraan de samenwerkende partijen moeten voldoen om tot een effectieve inzet op vermindering van de armoede te komen. Die voorwaarden kunnen worden samengevat als:

  • 1. «Ownership» – Ontwikkelingslanden hebben de leiding in handen, ze beslissen zelf over hun ontwikkelingsbeleid en de gekozen strategieën en coördineren te nemen acties;

  • 2. «Alignment» – Donorlanden baseren hun steun en middelen op de ontwikkelingsstrategie, instellingen en procedures van het betreffende ontwikkelingsland;

  • 3. «Harmonisation» – Donorlanden stemmen hun acties ook onderling op elkaar af zodat hun gezamenlijke middelen in een land op een transparante en effectieve manier worden aangewend;

  • 4. «Management for Results» – Het bereiken van beoogde resultaten staat voorop bij het management van de uitvoering van de hulp, en besluitvoering moet worden gebaseerd op feitelijke informatie over resultaatbereiking;

  • 5. «Transparency and Mutual Accountability» – Wederzijdse verantwoordelijkheid: zowel donor- als ontwikkelingslanden leggen verantwoording af over de ontwikkelingsresultaten.

De partners in het Parijs/Accra/Busan proces hebben zich gecommitteerd aan een monitoringsproces waarmee de voortgang in de uitvoering van effectief armoedebeleid wordt gemeten. Op 25 november 2011 (Kamerstuk 31 250, nr. 79) is uw Kamer over de uitkomsten van die monitoring ingelicht.

Nr 51

Vraag

Kunt u aangeven waar de verhoging voor het bedrag voor post 1.02 (Mensenrechten) in 2013 gebaseerd is?

Antwoord

Met ingang van 2013 zal de subsidie van het Rijk aan de Wereldomroep op dit beleidsartikel van de begroting van Buitenlandse Zaken worden verantwoord. Deze subsidie bedraagt € 14,0 miljoen per jaar. Dit verklaart de verhoging van het budget op dit artikelonderdeel tussen 2012 en 2013. De beschikbare middelen dalen na 2013 enigszins als gevolg van de meerjarige doorwerking van de taakstelling op het Mensenrechtenfonds van 10 procent tot 2015.

Zie ook het antwoord op vragen 195, 196 en 197, Kamerstuknummer 33400-V.

Nr 52, 53 en54

Vraag 52

Wanneer is het implementatieplan van «het Ruggie Framework», oftewel van de UN Guiding Principles of Human Rights af en wordt het naar de Kamer gestuurd?

Vraag 53

Onder welk(e) artikel(en) staan de uitgaven gebudgetteerd die bestemd zijn voor implementatie van de OESO-richtlijnen en het «Ruggie Framework» en hoeveel euro is in dit kader begroot?

Vraag 54

Wat is de stand van zaken ten aanzien van de (verdere) implementatie van de OESO-richtlijnen en het Ruggie Framework ter stimulering van maatschappelijk verantwoord ondernemen en het tegengaan van de mensenrechtenschendingen?

Antwoord

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken coördineert het proces om te komen tot het Nederlandse Nationaal Actieplan (NAP) mensenrechten en bedrijfsleven voor de implementatie van de UN Guiding Principles (GP’s) voor Bedrijfsleven en Mensenrechten. De bevordering van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen vormt hiervan onderdeel. Hiervoor is een interdepartementale werkgroep gevormd met betrokkenheid van de Ministeries van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, Financiën, Veiligheid en Justitie en Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

De werkgroep vergelijkt momenteel de verschillende elementen van de GP’s met het huidige beleid en inventariseert waar het beleid versterkt of specifieker gemaakt kan of dient te worden, en welke mogelijke nieuwe initiatieven ontplooid of gesteund kunnen worden. De interdepartementale werkgroep streeft naar een zorgvuldig proces met meeweging van standpunten en ideeën die leven bij bedrijven, maatschappelijke organisaties en andere relevante stakeholders.

De verwachting is dat het NAP in het voorjaar aan de Kamer kan worden aangeboden.

Op dit moment is nog geen zicht op welke uitgaven implementatie van het NAP met zich mee zal brengen. Voor wat betreft Buitenlandse Zaken geldt dat deze uitgaven gebudgetteerd zullen worden onder artikel 1.2 (Mensenrechtenfonds).

Nr. 55

Vraag

Er wordt gesteld dat ontwikkelingssamenwerking een belangrijke rol speelt bij het realiseren van ambities van de pijler vrijheid. Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR) is een speerpunt van deze pijler en concentreert zich op de vier resultaatgebieden, waaronder: meer respect voor seksuele rechten van kwetsbare groepen. Vallen hier ook mensen met een handicap onder? En door middel van welke initiatieven steunt u de SRGR-rechten van deze genoemde kwetsbare groep?

Antwoord

Het SRGR beleid is gebaseerd op mensenrechten – het universele recht op seksuele en reproductieve gezondheid geldt voor iedereen – ook voor mensen met een handicap. In diverse programma’s wordt aandacht besteedt aan de rechten van mensen met een beperking. Zo voeren de Unite for Body Rights alliantie en International Planned Parenthood Federation (IPPF) programma’s uit die zich richten op seksuele voorlichting voor mensen met beperking.

Ook door Nederland ondersteunde VN organisaties als UNFPA en WHO besteden aandacht aan toegang van gehandicapten tot gezondheidsdiensten (inclusief SRGR). In Sierra Leone hebben de partners van de Child Rights Alliantie met hun lobby bereikt dat aanbevelingen voor het tegengaan van seksueel misbruik van gehandicapten door de overheid zijn geaccepteerd.

Nr 56

Vraag

Wat is de oorzaak van de hogere toerekening van de opvang van asielzoekers aan ODA ten opzichte van 2012 terwijl het aantal asielaanvragen juist afneemt?

Antwoord

De exacte hoogte van de toerekening van de eerstejaarsopvangkosten voor asielzoekers wordt vastgesteld bij Voorjaarsnota 2013, op basis van de realisatiecijfers voor het gehele jaar 2012. De hoogte van de toekenning wordt overigens niet alleen bepaald door de toestroom van asielzoekers, maar ook door de hoogte van de opvangkosten, kosten voor scholing en voogdij en de gemiddelde verblijfsduur.

Nr 57

Vraag

Wat verklaart de stijging in 2013 van de eindejaarsmarge?

Antwoord

Van de onderuitputting op de HGIS in 2011 werd € 181,5 miljoen als eindejaarsmarge meegenomen naar latere jaren. Op grond van een raming van de middelenbehoefte werd de eindejaarsmarge verdeeld over de jaren 2012, 2013 en 2014 conform het ritme zoals aangegeven op bladzijde 16 in de HGIS-nota 2013 (respectievelijk € 5,5 miljoen, € 106,5 miljoen en € 69,5 miljoen).

Nr 58

Vraag

Kunt u aangeven waarom bij punt 02.02 «Bestrijding en terugdringing van het internationale terrorisme en andere vormen van criminaliteit» de uitgaven in 2015 ten opzichte van 2014 worden gehalveerd en vanaf 2016 op 0 staan begroot?

Antwoord

De genoemde uitgaven zien op de bijdrage ten behoeve van het International Centre for Counter-Terrorism (ICCT). Het huidige contract met het ICCT loopt t/m 30 maart 2015. Jaarlijks wordt € 500 000, – uit HGIS-gelden bijgedragen. In 2015 wordt een laatste tranche van € 250 000, – bijgedragen. Voor het eind van de looptijd van de subsidie zal een onderzoek worden verricht naar eventuele voortzetting van de financiële bijdrage van het ministerie.

Andere projecten op het gebied van contraterrorisme worden gefinancierd met middelen uit het Stabiliteitsfonds.

Nr 59

Vraag

Kunt u aangeven waarom bij punt 02.03 «Bestrijding van proliferatie van massavernietigingswapens, bevordering van ontwapening, wapenbeheersing en het voeren van een restrictief en transparant wapenexportbeleid» er in 2014 een intensivering van de uitgaven plaatsvindt?

Antwoord

De intensivering onder punt 02.03 in 2014 is toe te schrijven aan de organisatie van de Nuclear Security Summit in maart 2014 in Den Haag.

Nr 60

Vraag

Kunt u een toelichting geven waarom de ODA-uitgaven voor een toename van voedselzekerheid in partnerlanden, in 2017 met 80% zullen toenemen t.o.v. 2012?

Antwoord

Dit betreft de totale uitgaven voor voedselzekerheid (begrotingsartikel 4.1). Conform de vorig jaar verstuurde Kamerbrief over het beleid voor voedselzekerheid (2011–2012, 32 605, nr 54) groeien de totale uitgaven (in zowel partnerlanden als niet-partnerlanden) naar € 436 miljoen.

Nr 61

Vraag

Kunt u specifiek aangeven waardoor de ODA-uitgaven voor effectief armoedebeleid van ontwikkelingslanden in 2017 met 204% toenemen ten opzichte van 2012?

Antwoord

Zoals bekend heeft artikel 4.2 Effectief armoedebeleid van ontwikkelingslanden een zgn. parkeerkarakter, hetgeen wil zeggen dat mutaties in het ODA-budget als gevolg van wijzigingen in BNP-ramingen van het CPB of in toerekeningen in eerste instantie op dit artikel worden verwerkt. In 2017 is sprake van een positieve BNP-aanpassing. Hierdoor komen extra middelen beschikbaar. Deze middelen zijn in de begroting 2017 nog niet verdeeld over de artikelen, maar geparkeerd op art. 4.2. Dit verklaart de toename op dit artikel in dat jaar.

Nr 62

Vraag

Kunt u een reactie geven op de bevinding van onder meer SER Kroonlid Arnout Boot dat bedrijven ook zonder subsidies reeds toegang krijgen tot ontwikkelende economieën. Kunt u hierbij ingaan op de wenselijkheid en effectiviteit van de in artikel 04.04 genoemde bedragen? Hoe meet u of dit geld daadwerkelijk effectief besteed wordt?

Antwoord

Het is juist dat bedrijven ook zonder subsidies reeds toegang krijgen tot ontwikkelende economieën. Door bemoeienis van lokale overheden zijn markten in deze landen echter nog wel lastiger te betreden dan de traditionele markten. Met economische diplomatie worden bedrijven daarom ondersteund. Het onder beleidsartikel 04.04 vallende instrumentarium betreft de non-ODA steun aan de Netherlands Business Support Offices (NBSO’s) en de Netherlands Agricultural Business Support Offices (NABSO’s). Zoals in de MvT 2013 ook is aangegeven worden deze middelen in 2013 overgedragen aan het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

Nr 63

Vraag 63

Kunt u aangeven hoeveel van de uitgaven onder het bedrijfsleveninstrumentarium (begrotingsartikel 4.1 voedselzekerheid – bedrijfsleven en begrotingsartikel 4.3 – bedrijfsleven) gaan naar de productie van zogeheten eerste generatie biobrandstoffen (uit landbouwgewassen)? Welk deel daarvan is voor export? Welk deel daarvan is bestemd voor grootschalige productie van biobrandstoffen en welk deel gaat naar kleinschalige boeren?

Antwoord

Geen van de activiteiten onder begrotingsartikelen 4.1 en 4.3 hebben de productie van eerste generatie biobrandstoffen als doel. Dat laat onverlet dat landbouwgewassen verkocht kunnen worden ten behoeve van de energiemarkt. De markten voor biobrandstoffen en voedsel zijn inherent niet gescheiden. Ook de boeren en boerinnen die door Nederlandse programma’s worden ondersteund kunnen (indirect) op deze marktvraag inspelen.

Nr 65

Vraag 65

Kan er, waar relevant, per beleidsartikel worden aangegeven hoeveel geld er is begroot voor PPP's?

Antwoord

De meest relevante beleidsartikelen voor PPP’s zijn 4.01 (voedselzekerheid), 4.03 (private sector ontwikkeling), 5.04 (SRGR/hiv-aids) en 6.02 (efficiënt en duurzaam water gebruik, veilige delta’s, drinkwater en sanitatie). Cijfers betreffen uitgaven van centrale programma’s.

De begroting voor PPP’s in deze artikelen is als volgt:

4.01 € 61 miljoen

4.03 € 39 miljoen

5.04 € 37 miljoen

6.02 € 25 miljoen

Nr 66

Vraag

Wat is de oorzaak van het feit dat het begrote bedrag voor netto ODA in 2013 uitkomt onder de 0,7% van het geraamde BNP?

Antwoord

De geraamde ODA-prestatie in 2013 komt lager uit dan 0,7% van het geraamde BNP als gevolg van de negatieve eindejaarsmarge uit 2009 ad € 34,3 miljoen en het negatieve effect in 2013 van een intertemporele kasschuif met middelen voor Wereldbank/IDA ad € 132 miljoen.

Nr 67

Vraag

Waarom ging er in 2012 € 32 695 000 naar Rwanda in het kader van ontwikkelingssamenwerking, en in 2013 56 710 000 en hoe kijkt u hier tegenaan in het licht van de opschorting van de hulpgelden aan Rwanda naar aanleiding van de samenwerking met Congolese rebellen?

Antwoord

De meerjarenbudgetten van de partnerlanden zijn gebaseerd op de Meerjarige Strategische plannen, welke de Tweede Kamer eerder toegingen. Over de achtergronden van het besluit van juli 2012 om de sectorale begrotingssteun aan de justitie-sector in Rwanda voorlopig aan te houden en over de aandachtspunten bij de verdere beoordeling is de Tweede Kamer op 4 oktober jl. op de hoogte gesteld in de antwoorden op schriftelijke vragen van de leden Ferrier en Voordewind hieromtrent (ah-tk-20122013–220 en ah-tk-20122013–219). Welke consequenties dit heeft voor het budget voor 2013 voor Rwanda is op dit moment nog niet vast te stellen.

Nr 68

Vraag

Kunt u aangeven waarom de budgetten voor partnerlanden Benin, Burundi en Oeganda ten opzichte van 2012 bijzonder sterk stijgen, in het geval van Oeganda zelfs met meer dan een factor 4?

Antwoord

De landenbudgetten voor Benin, Burundi en Oeganda waren in de HGIS-nota van vorig jaar nog deels opgenomen onder centrale fondsen. Aangezien de beoordeling van de Meerjarige Strategische Plannen (MJSP’s) van de posten op dat moment nog moest plaatsvinden, werd een aanzienlijk deel van de beschikbare middelen centraal gereserveerd. Naar aanleiding van de MJSP’s, waarin o.a. activiteiten werden opgestart voor het nieuwe speerpunt voedselzekerheid, is besloten de bedragen toe te kennen aan de landen (en werden de landenbudgetten dus opgehoogd). De Tweede Kamer is in de Voorjaarsnota 2012 geïnformeerd over de besluitvorming naar aanleiding van de MJSP’s, incl. de aangepaste landenbudgetten.

Nr 69 en 70

Vraag 69

Welke landen hebben in 2012 van Nederland algemene begrotingssteun ontvangen? Hoe hoog waren deze uitgaven per land?

Vraag 70

Welke landen zullen in 2013 van Nederland algemene begrotingssteun ontvangen? Hoe hoog zijn deze uitgaven per land?

Antwoord

In 2012 hebben de volgende landen algemene begrotingssteun ontvangen:

Bhutan: € 2 miljoen

Burkina Faso: € 18 miljoen

Mozambique: € 9 miljoen

In 2012 was tevens € 15 miljoen algemene begrotingssteun voorzien voor Mali; deze opgeschort, hangende de ontwikkelingen in Mali.

In 2013 is algemene begrotingssteun voorzien voor:

Burkina Faso: € 18 miljoen (2013 is tevens het laatste jaar)

Nr 71

Vraag

Wat is de onder- en overbesteding op het budget voor het bevorderen van private sectorontwikkeling in ontwikkelingslanden per ambassade?

Antwoord

De onder- en overbesteding is op dit moment nog niet bekend. Budgetten worden in geval van afwijkingen één keer per jaar bijgesteld; deze bijstellingen worden verwerkt bij Najaarsnota.

Nr 72

Vraag

In Afghanistan wordt geïnvesteerd in landbouwonderwijs. De begroting bevat alleen begrotingspost 2.5. Kunt u toelichten welk gedeelte van deze begroting aan landbouwonderwijs besteed zal worden?

Antwoord

Onder artikel 2.5 zal een bedrag van € 4.5 miljoen worden besteed aan landbouwonderwijs in Afghanistan. Dit kan worden beschouwd als bijdrage aan het wederopbouwproces. Om die reden is het destijds onder artikel 2.5 gebracht.

Nr 73

Vraag

Welke projecten worden er in 2013 nog gefinancierd in de transitielanden Colombia, Vietnam en Zuid Afrika en wanneer stopt dit?

Antwoord

Er lopen momenteel dertig activiteiten in de drie transitielanden. Het is de verwachting dat deze activiteiten voortgezet worden in 2013. De financiering van de Transitiefaciliteit met ODA-middelen stopt in principe in 2014. De non-ODA financiering loopt langer door. Een activiteit kan gedeeltelijk met ODA en non-ODA gefinancierd worden.

Nr 74

Vraag

Wanneer stopt de financiering van projecten in alle exitlanden, op de landen Georgië en Moldavië na waarvoor wel een einddatum wordt genoemd?

Antwoord

De voortgangsbrief uitfasering bilaterale OS-programma’s zal voor de begrotingsbehandeling aan de Tweede Kamer toegaan, zoals toegezegd tijdens het AO uitfasering van 2 februari 2012. In deze brief zal eveneens worden ingegaan op de fasering van de exitprogramma’s in de betreffende landen.

Nr 75

Vraag

Kunt u aangeven waarom de budgetten voor exitlanden Burkina Faso en Zambia nauwelijks verlaagd zijn ten opzichte van 2012?

Antwoord

De programmering in de exitlanden staat in het teken van verantwoorde afbouw. De budgetten voor de exitlanden Burkina Faso en Zambia blijven in de begroting 2013 relatief constant ten opzichte van 2012 in verband met doorlopende verplichtingen die niet direct door andere donoren konden worden overgenomen. Per 1 januari 2014 zijn andere donoren wel bereid gevonden om de programma’s over te nemen. De brief «Voortgang uitfasering bilaterale OS-programma’s» is 2 november jl. aan de Tweede Kamer gestuurd.

Nr. 76

Vraag

Kunt u per partnerland en per exitland aangeven welke afspraken gemaakt zijn in verband met de afbouw van de bilaterale onderwijssteun? Betreft het afspraken met andere internationale donoren of ook afspraken met de regering van het ontvangende land? Hoe worden de negatieve gevolgen opgevangen in landen waar financiële steun abrupt beëindigd zal worden?

Antwoord

Zie ook antwoord vraag 337 (begroting).

De brief «Voortgang uitfasering bilaterale OS-programma’s» is 2 november jl. aan de Tweede Kamer gestuurd. In deze brief wordt specifiek aandacht geschonken aan de uitfasering van de bilaterale onderwijsprogramma’s.

Nr 77

Vraag

Kan voor elk van de exitlanden waar Nederland steun aan onderwijs gaf, aangegeven worden welk gedeelte van de budgetten voor 2011, 2012 en 2013 beschikbaar was/is voor onderwijs? Kan eveneens inzage gegeven worden in de budgetten voor 2014?

Antwoord

Het aandeel onderwijs in de budgetten van de vier exitlanden is als volgt verdeeld over de jaren 2011, 2012, 2013 en, indien nog niet afgebouwd, 2014:

Voor Bolivia respectievelijk 18,7%; 18,8%; 30,7% en 53,6%

Voor Burkina Faso respectievelijk 25,3%; 22,9% en 24,3% (geen budget voor 2014)

Voor Pakistan respectievelijk 42,3%; 55,6%; 67% en 79,5%

Voor Zambia respectievelijk 63,7%; 60,5% en 64,4% (geen budget voor 2014)

De budgetten voor 2014 en de verdeling van de budgetten over 2013 en 2014 ten behoeve van onderwijs zijn indicatief en gebaseerd op de stand van de ontwerpbegroting 2013. Eventuele gevolgen van de taakstelling uit het Regeerakkoord Rutte-II zijn hierin nog niet verwerkt.


X Noot
1

Buitengaats, Sica 2011.

X Noot
2

Cultuur in Beeld, p 54, OCW 2012

X Noot
3

Cultuur in Beeld, p 52, OCW 2012

X Noot
4

Duitsland, België (Vlaanderen), het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten, Italië, Frankrijk, Spanje, Brazilië, Turkije, Rusland, China, India, Zuid-Afrika, Indonesië en Japan

X Noot
5

Duitsland, India, Turkije en China

X Noot
6

Evaluatie internationaal bezoekersprogramma 2004–2011, Premsela 2012

Naar boven