33 176 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter uitbreiding van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

Doel van het wetsvoorstel

Als gevolg van een aantal maatschappelijke ontwikkelingen en gelet op de inmiddels opgedane ervaringen in de praktijk, acht ik het wenselijk voorstellen te doen tot uitbreiding van het spreekrecht, opdat de stem van het slachtoffer bij diens ontstentenis beter op de terechtzitting kan worden gehoord. De uitbreiding behelst in het bijzonder het spreekrecht van nabestaanden en een nieuwe kring van spreekgerechtigden voor personen die vanwege hun jeugdige leeftijd of feitelijke toestand niet in staat zijn om zelf van hun spreekrecht gebruik te maken. Hierbij betrek ik de resultaten van de evaluatie van het spreekrecht, die ik bij brief van 29 oktober 2010 aan de Tweede Kamer heb toegezonden (Kamerstukken II 2010/11, 32 500 VI, nr. 9). Ik geef met dit wetsvoorstel ook uitvoering aan de bij die gelegenheid gedane toezeggingen en de motie Gerkens (Kamerstukken II 2009/2010, 32 123 VI, nr. 29). Op de door mij noodzakelijk geachte uitbreiding van het spreekrecht ga ik in het navolgende in.

Het spreekrecht is in het Wetboek van Strafvordering opgenomen naar aanleiding van het initiatiefvoorstel van de leden van de Tweede Kamer, Dittrich en Schonewille, bij de Wet van 21 juli 2004, Stb. 382, in werking getreden op 1 januari 2005. Het is daarna materieel ongewijzigd opgenomen in de nieuwe Eerste afdeling van het Eerste Boek van het Wetboek van Strafvordering in de titel Rechten van het slachtoffer als artikel 51e, op grond van de Wet van december 2009, Stb 2010, nr. 1, ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces, inwerkingtreding 1 januari 2011. Begrijpelijk is dat de initiatiefvoorstellers destijds voor ogen hadden dat het spreekrecht strikt moest worden opgezet, omdat zij beducht waren voor de werklastgevolgen voor de zittende magistratuur en de gevolgen voor de zittingscapaciteit. In de praktijk is inmiddels gebleken dat de wijze waarop het spreekrecht nu wordt uitgeoefend aanzienlijk minder belastend is dan aanvankelijk voor de invoering werd voorzien. Het aantal personen dat van het spreekrecht gebruik maakt was tot nu toe relatief laag, tussen de 230 en 260 per jaar, onder wie ongeveer 50 nabestaanden. Van de mogelijkheid van het opmaken van een schriftelijke slachtofferverklaring werd ongeveer 3000 maal per jaar gebruik gemaakt.

Het voorontwerp van dit wetsvoorstel is in juni 2011 voor advies1 voorgelegd aan Slachtofferhulp Nederland (SHN), het College van procureurs-generaal (OM), de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR), de Raad voor de rechtspraak (Rvdr), de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) en het Schadefonds geweldsmisdrijven.

In het overgrote deel van de adviezen wordt steun uitgesproken voor de voorgenomen uitbreiding. Slachtofferhulp Nederland ondersteunt het wetsvoorstel van harte. Het OM constateert dat de voorgestelde uitbreiding tegemoet komt aan de wensen die in de praktijk leven en begroet het wetsvoorstel met instemming. Ook de Rvdr, NVvR en het Schadefonds geweldsmisdrijven zijn positief en constructief. De NOvA spreekt zich uit tegen de voorgestelde uitbreiding van het aantal spreekgerechtigden, vanwege een mogelijke verandering van het evenwicht tussen de belangen van de verdachte en die van het slachtoffer, en het karakter van het strafproces. Diverse vorengenoemde adviesinstanties stellen ten aanzien van de uitwerking enkele wijzigingen voor. Deze voorstellen worden nader besproken in deze toelichting.

Uitbreiding van personen aan wie het spreekrecht toekomt

De kring van personen die op de terechtzitting in de gelegenheid worden gesteld om te spreken over de gevolgen van het strafbare feit waarvoor de verdachte terecht staat, wordt op de volgende wijze uitgebreid. Uit het hierboven aangeduide evaluatieonderzoek, Het spreekrecht in Nederland: een bijdrage aan emotioneel herstel van slachtoffers?, uitgevoerd door het instituut Intervict van de Universiteit van Tilburg (K. Lens, A. Pemberton en M. Groenhuijsen) in 2010 is gebleken dat slachtoffers en nabestaanden het spreekrecht waarderen. Het voorziet vooral in een behoefte hun ervaringen kenbaar te maken aan de rechter en aan de verdachte. Eveneens bleek bij nabestaanden en bij wettelijk vertegenwoordigers van slachtoffers die vanwege hun zeer jeugdige leeftijd niet in staat zijn zelf het spreekrecht uit te oefenen, behoefte te bestaan aan verruiming. De thans bestaande strikte beperking tot één nabestaande die in de gelegenheid wordt gesteld op de terechtzitting het spreekrecht uit te oefenen, werd in de praktijk als knellend ervaren. Hierna wordt eerst ingegaan op de uitbreiding die voor de kring van nabestaanden wordt voorgesteld, daarna op de (wettelijk) vertegenwoordigers. Vervolgens besteed ik aandacht aan de reikwijdte van het spreekrecht.

Nabestaanden

Het spreekrecht voor nabestaanden wil ik als volgt verruimen. Ik stel voor om de kring van personen die in aanmerking komen om te mogen spreken uit te breiden tot bloedverwanten in de rechte lijn en die in de zijlijn tot de vierde graad ingesloten. Bij de bloedverwanten in de rechte lijn is de beperking in de eerste graad weggevallen en zijn nu ook kleinkinderen en grootouders spreekgerechtigd. De verruiming voor bloedverwanten tot de vierde graad strekt tot het mogelijk maken van spreekrecht voor nichten en neven, tantes en ooms, met wie het slachtoffer ook een hechte band kan hebben gehad. In het vierde lid is wel een rangorde aangegeven in die zin dat de levensgezel (echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel) eerst in aanmerking komt en daarna de bloedverwanten. Bij de genoemde bloedverwanten is geen verschil in rangorde gemaakt. Het zal vaak van de feitelijke situatie afhangen wie uiteindelijk het slachtoffer het meest na stond. Het is bovendien niet aannemelijk dat familieleden die geen hechte band met het slachtoffer onderhielden, maar formeel dichter in familiegraad tot de overledene staan, zich op hun spreekrecht zullen beroepen ten koste van iemand met een verder verwijderde verwantschap. Ik ga ervan uit dat het spreekrecht van bloedverwanten in beginsel tot drie nabestaanden wordt beperkt en dat zij onderling overeenstemming bereiken over wie het woord ter terechtzitting zal voeren. Het getal drie is gekozen om de uitoefening van het spreekrecht hanteerbaar te houden mede met het oog op de planning van de terechtzitting en de logistieke voorzieningen die nodig zijn om een ieder tijdig van een oproeping voor de terechtzitting te voorzien. In de praktijk zal het wellicht niet uitgesloten zijn dat de rechter meer personen aan het woord laat, maar een maximum van drie geeft hem de mogelijkheid een beperking aan te brengen in het geval dat zich meer personen opgeven om het spreekrecht gedurende geruime tijd uit te oefenen. Indien meer dan drie bloedverwanten op de terechtzitting wensen te spreken en onderling geen overeenstemming weten te bereiken over wie ter zitting zal spreken, zal de rechter een beslissing nemen over degenen die in de gelegenheid worden gesteld het woord te voeren. Wel is het van belang dat zij zich tijdig voor de terechtzitting aanmelden, omdat bij het openbaar ministerie veelal niet bekend is wie als nabestaande in de zin van dit artikel moet worden benaderd en geïnformeerd.

De NOvA heeft moeite met de voorgestelde uitbreiding van het aantal spreekgerechtigden. Zij meent dat het karakter van het strafgeding in zaken waarin door meerdere personen van het spreekrecht gebruik wordt gemaakt, en zeker als maximaal vier personen hiervan gebruik maken, wezenlijk zal veranderen. Het zwaartepunt verschuift dan teveel naar de gevolgen die het strafbare feit voor het slachtoffer heeft. Verder vreest de NOvA dat de kans dat de zaak moet worden aangehouden als de spreekgerechtigden abusievelijk niet (juist) worden opgeroepen, groter wordt. Ook de doorlooptijden en de financiële consequenties geven de NOvA aanleiding tot zorg.

In reactie op het voorgaande wijs ik erop dat uit de overige adviezen blijkt van veel steun voor deze uitbreiding, omdat deze voorziet in een duidelijke maatschappelijke behoefte. Zo kan SHN zich goed vinden in het uitgangspunt dat het aantal nabestaanden dat mag spreken beperkt is tot de levensgezel en drie andere nabestaanden. Volgens SHN zal dit aantal in de praktijk over het algemeen toereikend zijn. Ook het OM is van mening dat het aantal van vier nabestaanden overeenkomt met de behoefte uit de praktijk. Ook ben ik niet beducht voor een verschuiving van het zwaartepunt in de richting van de gevolgen voor het slachtoffer. Uit het onderzoek dat ten grondslag ligt aan de verruiming is deze verschuiving niet opgetreden bij de invoering van het spreekrecht in 2005. Ik verwacht dan ook niet dat door de verruiming van het aantal spreekgerechtigden een dergelijke verschuiving wel zal optreden. Voor wat betreft de doorlooptijden verwijs ik naar hetgeen ik hierna opmerk ten aanzien van de wijziging van artikel 51e. De Rvdr geeft in zijn advies een berekening van de financiële gevolgen. De financiële gevolgen zijn overzienbaar en zullen worden opgevangen binnen de bestaande begroting.

(Wettelijke) vertegenwoordigers/kring van spreekgerechtigden

Het spreekrecht dient voorts te worden uitgebreid tot de wettelijke vertegenwoordigers van minderjarige slachtoffers die vanwege hun zeer jeugdige leeftijd niet in staat zijn om op de terechtzitting mee te delen welke gevolgen het strafbaar feit voor hen heeft gehad. Gebleken is dat de huidige regeling niet voorziet in de mogelijkheid van het uitoefenen van spreekrecht door ouders of voogd. In een dergelijk geval is het redelijk om het mogelijk te maken dat de wettelijk vertegenwoordiger verslag doet van de gevolgen die hij bij het slachtoffer heeft waargenomen.

Ten aanzien van de wettelijke vertegenwoordiger geldt dat het spreekrecht in de meeste gevallen door één of beide ouders zal worden uitgeoefend. Niet uit te sluiten valt dat beide ouders het spreekrecht wensen uit te oefenen. Een uitzondering dient te worden gemaakt voor de gevallen, waarin de ouder zelf belang heeft bij het mitigeren van de gevolgen van het strafbaar feit (zoals verdachten van incest of mishandeling dan wel een ouder die op de hoogte was van het misbruik en daarover zweeg) of aannemelijk is dat hij anderszins niet in het belang van de minderjarige zal spreken. Te denken valt aan ouders in een gezin, waarvan zowel de verdachte als het slachtoffer deel uitmaken, en die soms niet ten volle de belangen van het slachtoffer zullen willen of kunnen behartigen. Voor minderjarige slachtoffers blijft het uitgangspunt dat degenen die daartoe in staat zijn, zelf gebruik kunnen maken van het spreekrecht, gelden. De regeling blijft op dit punt ongewijzigd.

Ten slotte stel ik een voorziening voor in het geval dat een slachtoffer feitelijk niet in staat is zijn spreekrecht uit te oefenen, bij voorbeeld omdat hij als gevolg van het strafbaar feit in comateuze toestand verkeert. Ook indien zijn fysieke of geestelijke toestand het onmogelijk maakt het spreekrecht uit te oefenen of mee te werken aan een schriftelijke slachtofferverklaring, is het wenselijk dat de stem van het slachtoffer op enigerlei wijze in het strafproces kan worden gehoord. In die gevallen lijkt het redelijk dat, in aanvulling op een mogelijke medische verklaring over de toestand van het slachtoffer, een persoon die hem na staat meedeelt door welke gevolgen het slachtoffer is getroffen. Deze kring van spreekgerechtigden is dezelfde als die van de nabestaanden.

Slachtofferhulp Nederland stelt voor om de groep die op grond van artikel 51e, zevende lid, spreekt namens het slachtoffer dat feitelijk niet in staat is om het woord te voeren, te verruimen tot de levensgezel en drie andere naasten. Ik ben voorstander van enige verruiming. Wel moet worden bedacht dat de spreker veelal slechts zijn eigen leed kan bespreken, aangezien de slachtoffers veelal comateuze patiënten zijn ofwel zodanig verstandelijk beperkt dat zij niet kunnen spreken over de gevolgen van het strafbare feit. Om die reden stel ik voor om het spreekrecht te geven aan de echtgenoot, geregistreerde partner of levensgezel en één van de personen, genoemd in onderdeel b van het voorgestelde vierde lid van artikel 51e.

Mogelijkheid van vertolking van opvatting van het slachtoffer of andere woordvoerders

De toenmalige initiatiefvoorstellers waren van oordeel dat het in eerste instantie aan het slachtoffer was om te bepalen of hij zijn zienswijze op het gebeurde mondeling of schriftelijk kenbaar wilde maken. De keuze voor een schriftelijke slachtofferverklaring sluit niet uit dat op de terechtzitting een mondelinge toelichting kan worden gegeven als het slachtoffer daarop prijs stelt. In het geval dat hij het bij zijn schriftelijke verklaring wil laten, zal de officier van justitie of de rechter van het stuk melding maken en de inhoud daarvan aan de verdachte voorhouden. In de visie van de voorstellers was het slachtoffer gehouden zelf op de zitting het woord te voeren. In de gevallen waarin dat voor hem niet mogelijk is, kan volgens geldend recht niet zijn raadsman of een bijzondere gemachtigde namens hem het woord voeren. Ik acht het wenselijk deze strikte scheiding te versoepelen en het slachtoffer of diens vertegenwoordigers die zelf geen gebruik durven of kunnen maken van het spreekrecht op de openbare terechtzitting, de mogelijkheid te geven een ander voor hem te laten spreken. Denkbaar is ook dat een raadsman optreedt namens meer slachtoffers of nabestaanden. Ook medewerkers van SHN zouden op verzoek van het slachtoffer namens hem het woord kunnen voeren. De voorzitter zal een dergelijk verzoek waarschijnlijk in het algemeen kunnen toewijzen, maar zal het beoordelen tegen het licht van de orde en de inrichting en omvang van het onderzoek op de terechtzitting, waarvoor hij een eigen verantwoordelijkheid heeft. De voorgestelde verruiming is opgenomen in artikel 258, zesde lid, en artikel 303, tweede lid, omdat het slachtoffer of de andere spreekgerechtigden de mogelijkheid moeten hebben om zowel voorafgaande aan de terechtzitting als tijdens de terechtzitting de gelegenheid moeten krijgen, hun verklaring door een ander te laten vertolken. Dit zal naar verwachting van invloed zijn op de mate waarin het slachtoffer eventueel in aanvulling op een schriftelijke slachtofferverklaring gebruik zal maken van zijn spreekrecht, als hij dit namens hem door een ander op de terechtzitting kan laten uitoefenen. Thans valt evenwel niet goed te schatten hoeveel slachtoffers van deze mogelijkheid gebruik zullen maken.

Reikwijdte van het spreekrecht

Omvang spreekrecht

Het spreekrecht is aan het slachtoffer toegekend om te kunnen bijdragen aan de verwerking van het strafbaar feit. Voorts was het spreekrecht bedoeld om de informatievoorziening aan de rechter rechtstreeks door het slachtoffer te laten plaatsvinden; bovendien kreeg deze de gelegenheid om de verdachte op de openbare terechtzitting te confronteren met de gevolgen die het slachtoffer had ondervonden. Tenslotte werd verwacht dat van toekenning van het spreekrecht ook een algemeen preventief effect zou uitgaan.

Tegen deze achtergrond moet worden vastgesteld dat het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden gekoppeld is aan hun eigen ervaringen die voortvloeien uit de gevolgen die het strafbaar feit voor hen direct heeft gehad. Aan de nabestaanden is door het onomkeerbare gevolg van het overlijden van het slachtoffer een eigen status in het strafproces toegekend.

Het spreekrecht van wettelijk vertegenwoordigers en dat van de naasten van comateuze patiënten of andere personen die feitelijk niet bij machte zijn om zelf het spreekrecht uit te oefenen (mensen met een geestelijke of fysieke beperking) is in beginsel een afgeleid spreekrecht, omdat er wel een slachtoffer is dat het spreekrecht echter zelf niet kan uitoefenen. De vertegenwoordigers kunnen niet als direct slachtoffer worden aangemerkt, omdat zij niet zelf rechtstreeks (doch wel indirect) door het strafbaar feit zijn getroffen.

Ik ga ervan uit dat de vertegenwoordigers zich bij de uitoefening van het spreekrecht zullen concentreren op de verslaglegging van gevolgen die rechtstreeks aan het slachtoffer zelf zijn gerelateerd. Niettemin moet worden erkend dat het leed van ouders van een minderjarig slachtoffer onmiskenbaar groot en ernstig kan zijn en het is alleszins begrijpelijk dat zij daardoor geëmotioneerd zijn; mogelijk is ook dat het leed van het slachtoffer zich bij hen nog scherper doet gevoelen. Ik acht het tegen deze achtergrond begrijpelijk dat zij ook hun eigen ervaringen en eventuele gevolgen voor het gezin of naaste omgeving aan de orde zullen willen stellen. Zij kunnen in dit opzicht aanvullende informatie verschaffen. Het ligt in de rede dat de rechtbank daartoe wel gelegenheid zal willen verschaffen.

Het OM adviseert een voorziening in de wet waardoor de ouders van minderjarige slachtoffers van zware geweldsdelicten een zelfstandig spreekrecht krijgen. Om de gevolgen voor de ouders van minderjarige slachtoffers niet onbesproken en onderbelicht te laten, neem ik het voorstel van het OM over, teneinde deze personen voor de uitoefening van het spreekrecht een volwaardig en zelfstandig spreekrecht toe te kennen. Dit spreekrecht voor de ouders geldt voor alle delicten genoemd in het eerste lid van artikel 51e, eerste lid, Sv. Verder is geëxpliciteerd dat de ouder een nauwe persoonlijke betrekking met het slachtoffer moet hebben en het slachtoffer als behorende tot hun gezin verzorgen en opvoeden. Niet de biologische relatie van de ouder(s) met het kind is doorslaggevend voor de uitoefening van het spreekrecht, maar de affectieve relatie. Met dit spreekrecht worden de ouders niet erkend als (indirect) slachtoffer, maar krijgen zij voor de uitoefening van deze wet een gelijkwaardig recht als het slachtoffer. In dit verband wijs ik erop dat de officier van justitie tot taak heeft om de gevolgen die het strafbaar feit in de omgeving van het slachtoffer en de maatschappij teweeg heeft gebracht in volle omvang over het voetlicht te brengen. Dit zijn factoren die moeten meespelen in het bepalen van de te vorderen straf. De rechter zal de informatie van de vertegenwoordigers kunnen betrekken in relatie tot de beoordeling van de ernst van het strafbaar feit. Over de (maatschappelijke) waardering en invloed wordt hij ambtshalve geïnformeerd door het openbaar ministerie.

Het is mij bekend dat Slachtofferhulp Nederland specifieke hulp verleent aan nabestaanden of naasten van slachtoffers in geruchtmakende zaken, waarin zij plotseling worden geconfronteerd met grote mediabelangstelling. Weinigen zijn zich ervan bewust hoe kan worden omgegaan met deze media en welke gevolgen uitlatingen of optreden voor het slachtoffer en henzelf heeft of in de toekomst kan hebben. Het is goed dat zij daarbij een beroep kunnen doen op gekwalificeerde hulp, hetzij van een raadsman, hetzij van een medewerker van Slachtofferhulp Nederland.

Samenvatting van uitbreiding van het spreekrecht

Slachtoffers en nabestaanden hebben een eigen zelfstandig spreekrecht voor de strafbare feiten waarvoor dat mogelijk is gemaakt. Het gaat om diegenen die het spreekrecht willen en kunnen uitoefenen. Thans worden voorzieningen voorgesteld voor slachtoffers en nabestaanden die graag willen spreken, maar zich daartoe niet in staat voelen. Voor hen wordt het mogelijk gemaakt dat zij een raadsman of bijzonder gemachtigde (bv. een medewerker van Slachtofferhulp Nederland) op de terechtzitting het woord laten doen. Voorop staat dat de inhoud van de mededeling op de terechtzitting door het slachtoffer of de nabestaande zelf wordt bepaald.

Daarnaast is er een categorie van slachtoffers die om verschillende redenen niet in staat zijn om het spreekrecht zelf uit te oefenen en die evenmin de inhoud daarvan kunnen bepalen. Het betreft zeer jeugdige slachtoffers en nabestaanden en personen die vanwege een ernstige fysieke belemmering of geestelijke stoornis niet in staat zijn hun wensen kenbaar te maken. Ten aanzien van minderjarige slachtoffers en nabestaanden geldt dat allereerst hun wettelijk vertegenwoordigers in aanmerking komen om het spreekrecht uit te oefenen, omdat zij in het algemeen de belangen van die minderjarige moeten behartigen. In de gevallen, waarin zoals hiervoor aangegeven gerede twijfel bestaat over die belangenbehartiging, moet de wettelijk vertegenwoordiger niet optreden ter zitting. Ten aanzien van niet minderjarige slachtoffers en nabestaanden die niet in staat zijn om het spreekrecht uit te oefenen, kan het spreekrecht worden uitgeoefend door hun levensgezel dan wel de kring van naaste bloedverwanten zoals benoemd bij de kring van spreekgerechtigde nabestaanden.

Geen uitbreiding van het spreekrecht over de gewenste strafmaat

Ik meen dat gehandhaafd dient te blijven dat het slachtoffer zich niet mag uitlaten over de gewenste strafoplegging. In mijn hierboven genoemde brief van 29 oktober 2010 gaf ik al te kennen dat het opheffen van de beperking alleen te spreken over de gevolgen van het delict mij niet wenselijk leek, aangezien dit het karakter van het spreekrecht sterk zou wijzigen en consequenties heeft voor de positie van het slachtoffer in het strafproces. De rechter baseert zijn beslissing op wat tijdens het onderzoek op de terechtzitting naar voren is gebracht en wat door de verdediging kan worden weersproken. De rechter houdt voorts rekening met het requisitoir van de officier van justitie die bij het formuleren van zijn eis rekening moet houden met de invloed die het strafbaar feit heeft gehad op het slachtoffer, diens omgeving en de invloed op de maatschappij. Uit het hiervoor genoemde onderzoek naar de evaluatie van het spreekrecht (p. 99) blijkt dat slachtoffers zich veelal wel over de strafmaat uitlaten en daarin zelden door de rechter gecorrigeerd worden, kennelijk ook niet op verzoek van de verdediging. Geen uitspraak kon worden gedaan over de feitelijke invloed op de uiteindelijke strafoplegging, maar de onderzoekers veronderstellen dat de beperking wel een functie heeft voor de gevallen waarin de grenzen ver zouden worden overschreden. Ik zie geen aanleiding om in de huidige praktijk de rechter de mogelijkheid van toepassing van de wettelijke beperking te ontnemen door de wet te verruimen. De consequentie daarvan zou bovendien zijn dat aan de verdediging dan de wettelijke mogelijkheid moet worden geboden om het slachtoffer over zijn opvatting vragen te stellen.

Praktische gevolgen uitbreiding van de uitbreiding van het spreekrecht

Er moet rekening worden gehouden met een juiste en tijdige oproeping van de spreekgerechtigden in verband met de gewenste voortgang van de zaak. Daarom moet het OM in staat zijn tijdig de oproepingen te verzenden en over de benodigde informatie beschikken. Het huidige artikel 303 bepaalt dat de rechtbank moet beslissen of het slachtoffer of de nabestaande die te kennen heeft gegeven het spreekrecht te willen uitoefenen en die niet op de terechtzitting verschijnt, opnieuw moet worden opgeroepen, hetgeen in de regel aanhouding van de zaak betekent. Indien geen informatie over de reden van niet verschijning bekend is, zal de rechter veelal tot aanhouding overgaan.

Een tweede punt is dat aan het slachtoffer of overige spreekgerechtigden tijdig informatie moet worden verstrekt over de zitting waarop de zaak tegen de verdachte wordt behandeld. Bereikt moet worden dat zij worden opgeroepen voor een zitting waarop zij daadwerkelijk het spreekrecht kunnen uitoefenen. Dat betekent dat bij te voorziene aanhoudingen (als de psychiatrische of reclasseringsrapportage nog niet gereed is; de ouders van een minderjarige verdachte zijn niet vindbaar) een tijdige mededeling dat de zaak niet inhoudelijk zal worden behandeld zal moeten worden gedaan. Het is immers zeer onwenselijk dat personen die zich hebben voorbereid op het uitoefenen van het spreekrecht dit vanwege andere omstandigheden niet kunnen volvoeren. De toename van de werklast zal ter zake in kaart moeten worden gebracht.

Het OM merkt op dat niet kan worden gevergd dat het iedere voor het spreekrecht in aanmerking komende nabestaande traceert en informeert, aangezien de kring van spreekgerechtigden te groot en onbekend is. Ik deel deze opvatting. De informatieverschaffing van het OM aan slachtoffers en nabestaanden moet gericht zijn op degenen die reeds kenbaar hebben gemaakt het spreekrecht willen uitoefenen. Ik zie echter geen aanleiding om hiervoor in de wet een nadere regeling te treffen.

Financiële paragraaf

Zoals hiervoor al is aangegeven is het aantal personen dat gebruik maakt van het spreekrecht gering; tussen de 230 tot 260 per jaar, waaronder jaarlijks ongeveer 50 nabestaanden. Uit de eerder genoemde evaluatie blijkt dat vooral nabestaanden en slachtoffers van ernstige delicten gebruik maken van hun spreekrecht. De uitbreiding leidt, uitgaande van de huidige 50, tot maximaal 150 extra spreekgerechtigden per jaar. De uitbreiding van het spreekrecht voor wettelijke vertegenwoordigers van zeer jonge kinderen is op voorhand lastiger te beoordelen op de kwantitatieve effecten. De inschatting is echter dat het aantal spreekgerechtigde wettelijk vertegenwoordigers relatief beperkt zal blijven. De meerkosten van dit wetsvoorstel zullen dan ook gering zijn en kunnen worden gedekt uit de beschikbare budgetten.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel I

Onderdeel A en B

Het betreft een aanpassing van de verwijzing naar de verruimde kring van nabestaanden die voor de uitoefening van spreekrecht in aanmerking komen.

Onderdeel C

Om systematische redenen is in het eerste lid nu opgenomen voor welke delicten het spreekrecht kan worden uitgeoefend. In het tweede lid is opgenomen waartoe het spreekrecht van het slachtoffer strekt. In de navolgende leden wordt aangegeven wie verder van het spreekrecht gebruik kan maken.

In het tweede lid is het spreekrecht voor het slachtoffer zelf en de ouders van minderjarige slachtoffers opgenomen. Het derde en vierde lid gaan over het spreekrecht van nabestaanden. In het vijfde en zesde lid is het spreekrecht van en voor minderjarigen geregeld. Het zevende lid bevat een voorziening voor slachtoffers die feitelijk niet in staat zijn zelf schriftelijk of mondeling hun opvatting kenbaar te maken. Te denken valt aan comateuze patiënten of personen met een zodanig verstandelijke handicap dat zij schriftelijk noch mondeling in staat zijn zelf verslag te doen van de gevolgen die het strafbaar feit voor hun heeft gehad.

De motieven voor de uitbreiding van het spreekrecht voor nabestaanden en wettelijk vertegenwoordigers van minderjarigen zijn in de algemene toelichting uiteengezet. Ik volsta met verwijzing daarnaar.

Het OM heeft geadviseerd een algemene bevoegdheid voor de rechter te creëren, inhoudende dat de rechter, indien het belang van het slachtoffer daartoe noopt, een spreekgerechtigde kan weigeren het spreekrecht uit te oefenen. Ik neem dit voorstel over. Ik meen, evenals het OM, dat moet worden voorkomen dat een vertegenwoordiger optreedt in strijd met het belang van degene die wordt vertegenwoordigd. Hiervoor is het zesde lid van artikel 51e aangevuld.

De NVvR stelt voor om de tussenzin «omdat hij daartoe niet bij machte is» in het zesde lid van artikel 51e te schrappen, teneinde een betere aansluiting bij het vijfde lid te bewerkstelligen. Ik heb dit voorstel overgenomen en de schrapping doorgevoerd.

De Rvdr vraagt zich af waarom de formulering van de laatste volzin van het tweede lid van artikel 51e niet aansluit bij de formulering van de laatste volzin van het derde lid. Omdat met beide formuleringen hetzelfde wordt beoogd, heb ik ervoor gekozen om identieke formuleringen op te nemen.

Verder stelt de Rvdr een verduidelijking voor van artikel 51e, lid 7, voor door tot uitdrukking te brengen dat slechts één van de in artikel 51e, lid 4, genoemde personen bevoegd is het spreekrecht namens het slachtoffer uit te oefenen. Deze verduidelijking heb ik aangebracht.

De Rvdr adviseert om in artikel 51e een voorziening te treffen die de voorzitter in staat stelt het onderzoek ter terechtzitting onder bepaalde omstandigheden uit het oogpunt van voortvarende behandeling van de zaak voort te zetten. De Rvdr noemt daarbij het voorbeeld waarbij twee van de drie nabestaanden die kenbaar hebben gemaakt het spreekrecht te willen uitoefenen wel op de zitting aanwezig zijn of als van de spreekgerechtigde ook een schriftelijke slachtofferverklaring in het dossier is opgenomen). Ik neem dit voorstel niet over. Een algemene bepaling voor de rechter om de voortgang van de zaak zwaarder te laten wegen dan het spreekrecht, kan mogelijk afdoen aan de regeling van het spreekrecht. Ik meen dat ons strafvorderlijk systeem (in het bijzonder de bepalingen van artikel 319 en 320) voldoende ruimte biedt om rekening te houden met de noodzakelijke voortgang van de procedure Daartoe acht ik een specifieke bevoegdheid in het onderhavige wetsvoorstel niet nodig. De rechtbank zal in het algemeen de wens van een spreekgerechtigde om het spreekrecht uit te oefenen zwaar laten wegen en het onderzoek ter terechtzitting aanhouden, tenzij evident is dat de wens van de ontbrekende spreekgerechtigde niet binnen afzienbare termijn te realiseren is (bij voorbeeld wegens langdurig verblijf in het buitenland of langdurige ziekte).

Onderdeel D

Het OM heeft om redenen van proceseconomie geadviseerd de bevoegdheid van de voorzitter tot erkenning als spreekgerechtigde toe te voegen aan artikel 258, zesde lid, zodat de voorzitter van de rechtbank tegelijk met onder andere het bepalen van de dag der terechtzitting en het geven van bevelen omtrent het verschijnen van verdachte en getuigen, de vertegenwoordiging van slachtoffer en nabestaande erkent. Hetzelfde stelt het OM voor ten aanzien van de bevoegdheid van de voorzitter te beslissen wie van de nabestaanden het woord mogen voren als zich meer dan 3 nabestaanden (bedoeld in het vierde lid onder b) hebben gemeld. Ik heb artikel 258, zesde lid, aangepast conform het voorstel van het OM. Niettemin blijft mogelijk dat het slachtoffer pas tijdens de zitting tot de conclusie komt dat hij zijn verklaring niet zelf mondeling kan afleggen; hij kan dan verzoeken of een ander dat voor hem kan doen. Daartoe is artikel 303 aangevuld.

Onderdelen E, G, H, I en J

Dit betreffen technische aanpassingen van bestaande artikelen naar aanleiding van de uitbreiding van het spreekrecht voorzien in het nieuwe artikel 51e. De Rvdr werpt op dat met de voorgestelde aanvulling op artikel 319, eerste lid, wordt beoogd om de slachtoffers mede te delen wanneer het onderzoek zal worden hervat, zodat een oproeping achterwege kan blijven. Ik deel de conclusie van de Rvdr dat het derhalve niet gaat om een verplichting tot verschijning.

Onderdeel F

Artikel 269, vijfde lid, wordt, overeenkomstig de wens van de Rvdr, herzien door de leeftijd van toehoorders bij een terechtzitting te stellen op minimaal 12 jaar. Ik meen dat een dergelijke herziening passend is in het huidige tijdsgewricht. Het voorstel van de Rvdr om de voorzitter de bevoegdheid te geven personen tussen 12 en 18 jaren niet toe te laten, neem ik ook over met uitzondering van minderjarige slachtoffers en minderjarige benadeelde partijen in de leeftijd tussen 12 en 18 jaar. Zij dienen een eigen recht te hebben om bij de openbare terechtzitting aanwezig te zijn. Ik merk nog op dat het goed denkbaar is, dat de rechtbank in het geval dat de minderjarige gebruik maakt van zijn spreekrecht, al dan niet op verzoek van het slachtoffer, het bevel geeft om de deuren tijdelijk te sluiten.

Artikel II

De NVvR veronderstelt dat het wetsvoorstel onmiddellijke werking heeft, vanwege het ontbreken van overgangsrecht. Deze veronderstelling is juist. Ik meen dat het mogelijk moet zijn om meteen van het uitgebreide spreekrecht gebruik te maken en dat daaraan geen procedurele beletselen in de weg staan. Wel is het zaak dat personen die van het spreekrecht gebruik willen maken zich zo snel mogelijk kenbaar maken, opdat zij tijdig kunnen worden opgeroepen. Ik zal bezien of de informatiefolders voor het slachtoffer in deze zin kunnen worden aangepast.

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven


X Noot
1

De ontvangen adviezen zijn ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven