33 118 Omgevingsrecht

Nr. 37 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 11 oktober 2016

De vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu over de brief van 11 juli 2016 over het Ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit omgevingsrecht (verbetering vergunningverlening, toezicht en handhaving) (Kamerstuk 33 118, nr. 32).

De vragen en opmerkingen zijn op 15 september 2016 aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu voorgelegd. Bij brief van 10 oktober 2016 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Van Dekken

Adjunct-griffier van de commissie, Israel

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Inhoudsopgave

 
   

Inleiding

2

Basistakenpakket omgevingsdienst

2

Gegevensuitwisseling

3

Gevolgen

3

Advisering en consultatie

4

Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stukken ten behoeve van het schriftelijk overleg over het Ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit omgevingsrecht (verbetering vergunningverlening, toezicht en handhaving). Zij hebben hierover enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het besluit tot wijziging van het Ontwerpbesluit omgevingsrecht (verbetering vergunningverlening, toezicht en handhaving). Hierover hebben deze leden nog vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het Ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit omgevingsrecht (verbetering vergunningverlening, toezicht en handhaving) en hebben hierover nog een enkele vraag.

Basistakenpakket omgevingsdienst

De leden van de VVD-fractie vragen de Staatssecretaris wat de stand van zaken is van het opzetten van de omgevingsdiensten. Met betrekking tot pagina 14 van de Nota van Toelichting (hierna: NvT) (bijlage bij Kamerstuk 33 118, nr. 32) constateren de leden van de VVD-fractie dat, indien gedeputeerde staten het bevoegd gezag zijn, de omgevingsdienst de omgevingsvergunning in zijn geheel voorbereidt. Indien burgemeester en wethouders het bevoegd gezag zijn, bereidt de omgevingsdienst alleen het milieudeel van de omgevingsvergunning voor. Waarom is dit verschil tussen gedeputeerde staten en burgermeester en wethouders aangebracht?

De leden van de VVD-fractie merken op dat taken met betrekking tot milieutoezicht van zowel vergunningplichtige als niet vergunningplichtige activiteiten door inrichtingen waarvoor gedeputeerde staten of burgemeester en wethouders het bevoegd gezag zijn, deel uitmaken van het basistakenpakket. Welke taken zijn dit precies?

Met betrekking tot pagina 15 van de NvT constateren de genoemde leden dat het basistakenpakket zoals dat in dit wijzigingsbesluit wordt geregeld, de basistaken zoals opgenomen in de package deal als uitgangspunt heeft, maar dat het noodzakelijkerwijs aansluit bij het Besluit omgevingsrecht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit. Hoe sluit dit aan op de bepalingen in de Ontwerpbesluiten horend bij de Omgevingswet?

De leden van de PvdA-fractie lezen dat inmiddels afspraken gemaakt zijn tussen het Rijk, het Interprovinciaal Overleg (hierna: IPO) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) over de modernisering van het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving. Zij vragen of alle afspraken die in de zogenoemde package deal zijn gemaakt ook daadwerkelijk zijn doorgevoerd in de voorliggende wijziging. Zo niet, waarom zijn bepaalde afspraken dan niet doorgevoerd?

Eenzelfde vraag hebben genoemde leden bij de mate waarin de basistaken bij de omgevingsdiensten zijn ondergebracht. In de NvT staat dat dit inmiddels in «belangrijke mate» zou zijn gebeurd. Genoemde leden vragen waarom dit nog niet in het geheel het geval is en wat de achterliggende redenen hiervoor zijn. Verder vragen zij hoe deze regels het speelveld voor bedrijven specifiek bevorderen. Graag ontvangen deze leden hierover een nadere toelichting.

De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre het voorliggende besluit afwijkt van de package deal van 2009 tussen het Rijk, IPO en de VNG ten aanzien van het afgesproken basistakenpakket. In hoeverre geldt voor de Staatssecretaris het geformuleerde uitgangspunt van complex en bovenlokaal voor de basistaken bij de omgevingsdiensten? In hoeverre strookt de toevoeging aan het basistakenpakket van taken rondom asbest, schapen- en paardenhouderijen en benzinestations met dit uitgangspunt? Waarom zijn dit volgens de Staatssecretaris complexe taken?

De leden van de CDA-fractie vragen ook of het zinvol is om nu het basistakenpakket van de omgevingsdiensten te wijzigen terwijl de Omgevingswet nog niet in werking is getreden. Doorkruist deze wijziging niet het traject in het kader van de Omgevingswet voor een nieuwe rolverdeling tussen lokale overheden en omgevingsdiensten?

De leden van de CDA-fractie vrezen dat met de voorgestelde uitbreiding maatwerk door gemeenten wordt bemoeilijkt. Is de Staatssecretaris zich bewust van dit euvel? Zo ja, hoe blijft maatwerk mogelijk? Is de Staatssecretaris het met de leden van de CDA-fractie eens dat maatwerk door gemeenten mogelijk moet blijven?

Is het in het voorgestelde tijdsbestek wel mogelijk om de voorgestelde wijziging van het takenpakket door te voeren, aangezien deze moeten worden voorbereid en voorgelegd aan de gemeenteraden en ondernemingsraden? Kunt de Staatssecretaris dit inzichtelijk maken? Op welke wijze houdt zij hier rekening mee? Is zij bereid het besluit later inwerking te laten treden?

Gegevensuitwisseling

Op pagina 18 van de NvT lezen de leden van de VVD-fractie dat ten behoeve van dit wijzigingsbesluit de Privacy Impact Assessment uit 2012 is heroverwogen en verfijnd. Wat waren de uitkomsten hiervan?

Met betrekking tot de Inspectieview Milieu vragen de leden van de PvdA-fractie of aansluiting op deze website verplicht is voor betrokken partijen. Zo ja, in hoeverre zijn de betrokken partijen reeds aangesloten of wanneer zal dit naar verwachting het geval zijn? Ook vragen genoemde leden of het louter aansluiten op dit systeem ook de garantie geeft dat er daadwerkelijk informatie uitgewisseld zal worden of dat er verder nog andere acties vereist zijn aan de kant van de verschillende aanbieders en afnemers. Verder merken de leden van de PvdA-fractie op dat het systeem niet mag worden gebruikt voor interbestuurlijk toezicht, maar lezen zij nergens over de handhaving van dit verbod. Hoe kan een dergelijk misplaatst gebruik van Inspectieview Milieu voorkomen worden? Genoemde leden lezen met instemming dat er een Privacy Impact Assessment is uitgevoerd. Zij vragen zich nog wel af welke knelpunten uit deze Assessment zijn gekomen en welke daarvan niet zijn verholpen. Kan de Staatssecretaris daar een schematisch overzicht van geven zodat dit in één oogopslag helder is?

Gevolgen

Ten aanzien van pagina 21 van de NvT vragen de leden van de VVD-fractie waar de eenmalige financiële bijdrage ten behoeve van de transitiekosten van € 25 miljoen in het Gemeentefonds en Provinciefonds precies naar toe is gegaan. Kan de Staatssecretaris dit toelichten?

De leden van de VVD-fractie lezen op pagina 26 van de NvT: «Van eventuele (aanvullende) digitaliseringskosten voor het bevoegd gezag of omgevingsdiensten zou dan ook geen sprake moeten zijn.» Op pagina 19 en 21 van de NvT valt echter te lezen dat de verplichting tot aansluiting op 1 januari 2018 ingaat om de organisaties en omgevingsdiensten de ruimte te geven hun organisatie en eigen ICT-systeem op orde te brengen. Deze leden maken hieruit op dat dit mogelijk wel tot aanvullende kosten kan leiden. Kan de Staatssecretaris dit toelichten?

Advisering en consultatie

De leden van de VVD-fractie kunnen zich met betrekking tot pagina 23 van de NvT vinden in de kanttekening van gemeenten, die geplaatst wordt bij de versnippering van toezichttaken op het gebied van asbest en sloop. In de reactie op deze kanttekening van deze gemeenten is niet toegelicht waarom voor deze versnippering is gekozen. Kan de Staatssecretaris dat alsnog toelichten? Bovendien vragen deze leden waarom het toezicht op sanering en sloop wel kan samenvallen als het gaat om bedrijfsmatige activiteiten maar niet bij particuliere aangelegenheden. Wat wordt bedoeld met «In het geval het een particuliere aangelegenheid betreft is dit niet altijd mogelijk, alhoewel wel wenselijk»?

II Reactie van de bewindspersoon

Verschillende fracties binnen de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu hebben op 15 september 2016 vragen gesteld naar aanleiding van het door mij voorgehangen bovengenoemde ontwerpbesluit. In het navolgende geef ik, mede namens de Minister van Veiligheid en Justitie, antwoord op de gestelde vragen.

Basistakenpakket omgevingsdienst

Vraag 1:

De leden van de VVD-fractie vragen de Staatssecretaris wat de stand van zaken is van het opzetten van de omgevingsdiensten.

Antwoord 1:

Er is een landelijk dekkend stelsel van 29 omgevingsdiensten. Dit stelsel heeft zich volgens de in 2015 uitgevoerde evaluatie in korte tijd aantoonbaar positief ontwikkeld. In deze evaluatie is verder geconcludeerd dat de uitvoeringpraktijk zich wel nog verder moet ontwikkelen (er is sprake van «werk in uitvoering»), maar dat hiervoor geen structuurinterventie vanuit het Rijk nodig is. Met de inwerkingtreding op 14 april 2016 van de wet VTH is de organisatorische constructie van een netwerkomgevingsdienst op basis van een bestuursovereenkomst niet meer mogelijk. Deze constructies moeten per 1 januari 2018 zijn omgezet in een openbaar lichaam als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen. Dit proces is bij de drie bestaande netwerkomgevingsdiensten in gang gezet. De wet VTH verplicht tevens dat gemeenten deel uitmaken van de gemeenschappelijke regeling waar hun VTH-taken zijn ondergebracht. Er zijn enkele gemeenten waarbij dit nog niet het geval is. Ook hier lopen de besluitvormingprocessen waarbij het de verwachting is dat deze rond maart 2017 zijn afgerond. Omdat de uitvoeringspraktijk zich nog verder ontwikkelt, vindt – conform eerdere toezegging aan uw Kamer tijdens de behandeling van de wet VTH – op dit moment nog een nadere evaluatie plaats opdat de lessen daaruit kunnen worden meegenomen bij de Omgevingswet.

Vraag 2:

Met betrekking tot pagina 14 van de Nota van Toelichting constateren de leden van de VVD-fractie dat, indien gedeputeerde staten het bevoegd gezag zijn, de omgevingsdienst de omgevingsvergunning in zijn geheel voorbereidt. Indien burgemeester en wethouders het bevoegd gezag zijn, bereidt de omgevingsdienst alleen het milieudeel van de omgevingsvergunning voor. Waarom is dit verschil tussen gedeputeerde staten en burgermeester en wethouders aangebracht?

Antwoord 2:

Het door de leden van de VVD-fractie geconstateerde verschil vloeit voort uit de afspraken die in 2009 bij het sluiten van de package deal over het basistakenpakket zijn gemaakt. De VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten) wenste geen andere taken dan de milieutaken bij omgevingsdiensten in te brengen. Het IPO (Interprovinciaal Overleg) wilde dit echter wel. Daarmee is het geconstateerde verschil ontstaan. Overigens staat het individuele gemeenten vrij om meer dan de wettelijk verplichte basistaken onder te brengen bij de omgevingsdienst.

Vraag 3:

De leden van de VVD-fractie merken op dat taken met betrekking tot milieutoezicht van zowel vergunningplichtige als niet vergunningplichtige activiteiten door inrichtingen waarvoor gedeputeerde staten of burgemeester en wethouders het bevoegd gezag zijn, deel uitmaken van het basistakenpakket. Welke taken zijn dit precies?

Antwoord 3:

Het bevoegd gezag (gedeputeerde staten of het college van burgemeester en wethouders) dat een omgevingsvergunning verleent, is verantwoordelijk voor een adequaat toezicht op de naleving van die vergunning en de direct werkende algemene regels. Het toezicht op de naleving wordt opgedragen aan de omgevingsdiensten. Het ontwerpbesluit regelt in artikel 7.1, eerste lid, onderdeel c, op welke taken door de omgevingsdiensten milieutoezicht moet worden uitgevoerd. Dit artikel moet gelezen worden in combinatie met bijlage IV bij het ontwerpbesluit waarin de taken worden gekoppeld aan categorieën van omgevingsvergunningen en activiteiten. Uitgangspunt voor het basistakenpakket is dat het om complexe en bovenlokale taken gaat.

In artikel 7.1, eerste lid, onderdeel c wordt aan de omgevingsdiensten het toezicht op de naleving opgedragen van:

  • 1. de omgevingsvergunning, de daaraan verbonden voorschriften en de naleving van de verboden om zonder omgevingsvergunning dan wel in strijd daarmee te handelen. Het toezicht op de vergunning die is verleend door gedeputeerde staten omvat de gehele omgevingsvergunning (categorie 1 en 2 van bijlage IV). Het toezicht op de vergunning die is verleend door het college van burgemeester en wethouders betreft het milieudeel van de omgevingsvergunning (categorie 3 van bijlage IV). Daarnaast gaat het om het toezicht op de aanwezigheid van een omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) (categorie 4) van bijlage IV. Deze vergunning heeft geen voorschriften. Na het verlenen van deze vergunning zijn de algemene regels van het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing. Het toezicht op de naleving richt zich voor inrichtingen met een OBM dan ook op de naleving van het Activiteitenbesluit.

  • 2. de algemene milieuregels die van toepassing zijn en de krachtens die regels genomen beschikkingen inzake maatwerk of gelijkwaardigheid. De opsomming van activiteiten van het Activiteitenbesluit (categorie 6 van bijlage IV) gaat uit van de opsomming van branches en activiteiten in de package deal, welke vervolgens is omgezet naar activiteiten van het Activiteitenbesluit. Aan de opsomming is een aantal activiteiten toegevoegd die werden verricht binnen inrichtingen die ten tijde van de package deal nog vergunningplichtig waren. Op grond van de package deal zou de omgevingsvergunning door de omgevingsdienst worden voorbereid. Nu die vergunningplicht is vervallen, en om te voorkomen dat deze activiteiten niet meer tot het basistakenpakket behoren, zal het toezicht op de naleving van die activiteiten door de omgevingsdienst worden uitgevoerd.

  • 3. de voorschriften gesteld bij of krachtens de Wet milieubeheer en de Wet bodembescherming ten aanzien van de activiteiten in de categorieën 1 tot en met 11 van bijlage IV. Het gaat alleen om het milieutoezicht voor zover het die activiteiten betreft. Ander toezicht dan milieutoezicht op een activiteit waarop het Besluit bodemkwaliteit van toepassing is (zoals het toezicht op de constructieve veiligheid bij het gebruik van reststoffen als bouwmateriaal) behoort niet tot het basistakenpakket maar tot het bouwtoezicht dat berust bij het college van burgemeester en wethouders.

Het gaat derhalve om het toezicht op de naleving van alle milieuregels die van toepassing zijn op de inrichting of activiteit: de Wet milieubeheer, de Wet bodembescherming, de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving en de daarop gebaseerde beschikkingen, zoals die inzake maatwerk of gelijkwaardigheid.

Vraag 4:

Met betrekking tot pagina 15 van de Nota van Toelichting constateren de leden van de VVD-fractie dat het basistakenpakket zoals dat in dit wijzigingsbesluit wordt geregeld, de basistaken zoals opgenomen in de package deal als uitgangspunt heeft, maar dat het noodzakelijkerwijs aansluit bij het Besluit omgevingsrecht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit. Hoe sluit dit aan op de bepalingen in de Ontwerpbesluiten horend bij de Omgevingswet?

Antwoord 4:

Het is de bedoeling dat het basistakenpakket zoals opgenomen in het ontwerpbesluit beleidsneutraal zal worden omgezet in het Omgevingsbesluit. Deze omzetting zal plaatsvinden door middel van het Invoeringsbesluit Omgevingswet. Een inhoudelijke aanpassing zal niet plaatsvinden. Het begrip «inrichting» zal vervallen en het basistakenpakket zal naar verwachting volledig over «activiteiten» gaan.

Vraag 5:

De leden van de PvdA-fractie lezen dat inmiddels afspraken gemaakt zijn tussen het Rijk, het IPO en de VNG over de modernisering van het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving. Zij vragen of alle afspraken die in de zogenoemde package deal zijn gemaakt ook daadwerkelijk zijn doorgevoerd in de voorliggende wijziging. Zo niet, waarom zijn bepaalde afspraken dan niet doorgevoerd?

Antwoord 5:

De in 2009 in de package deal tussen Rijk, IPO en VNG gemaakte afspraken gaan over:

  • het verbeteren van de kwaliteit van de uitvoering van de VTH-taken;

  • het verbeteren van de samenwerking en informatie-uitwisseling bij de handhaving in de bestuurlijke kolom enerzijds en tussen de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke kolom anderzijds;

  • het vereenvoudigen van de bevoegdheidsverdeling tussen de overheden door verdere decentralisatie;

  • het verminderen van de bestuurlijke drukte door versobering van het interbestuurlijk toezicht.

Het Rijk, IPO en VNG hebben verder afgesproken om de resultaten van bovenstaande afspraken wettelijk te borgen. Tussen het moment van de bestuurlijke afspraken in 2009 en het inwerkingtreden van de wet VTH op 14 april 2016 hebben veranderingen in wetgeving, inzichten uit het veld en bestuurlijke wensen ertoe geleid dat aan de kwaliteitscriteria anders invulling is gegeven. Deze worden niet opgelegd via het ontwerpbesluit, maar via provinciale en gemeentelijke verordeningen. Voor het overige is het ontwerpbesluit onderdeel van de wettelijke borging (naast de wet VTH en de aanstaande wijziging van de Regeling omgevingsrecht) van de in de package deal gemaakte afspraken.

Vraag 6:

Eenzelfde vraag hebben de leden van de PvdA-fractie bij de mate waarin de basistaken bij de omgevingsdiensten zijn ondergebracht. In de Nota van Toelichting staat dat dit inmiddels in «belangrijke mate» zou zijn gebeurd. Genoemde leden vragen waarom dit nog niet in het geheel het geval is en wat de achterliggende redenen hiervoor zijn.

Antwoord 6:

De omgevingsdiensten zijn bij de start van hun organisaties aan de slag gegaan met het basistakenpakket zoals dat in 2009 met de package deal was vastgelegd. In de periode 2009–2016 zijn er echter diverse aanpassingen in de wetgeving geweest die ervoor gezorgd hebben dat niet altijd meer duidelijk was welke taken precies onder het basistakenpakket vielen. De hierdoor mogelijk ontstane onduidelijkheid heeft er voor gezorgd dat er omgevingsdiensten zijn die nog niet het gehele basistakenpakket uitvoeren. Met het ontwerpbesluit wordt duidelijk en definitief vastgelegd wat onder het basistakenpakket valt en zal er niet langer sprake kunnen zijn van verwarring bij omgevingsdiensten en hun opdrachtgevers.

Vraag 7:

Verder vragen de leden van de PvdA-fractie hoe deze regels het speelveld voor bedrijven specifiek bevorderen. Graag ontvangen deze leden hierover een nadere toelichting.

Antwoord 7:

Het ontwerpbesluit bevat regels die kaderstellend zijn voor de goede uitvoering van de wet VTH. Zo geeft het ontwerpbesluit regels over de omgevingsdiensten en over de wijze waarop informatie gedeeld wordt. Verder geldt voor bedrijven die activiteiten hebben die behoren tot het basistakenpakket dat bij vergunningverlening, toezicht en handhaving op deze bedrijven moet worden voldaan aan kwaliteitscriteria die per omgevingsdienst gelijkluidend zijn. Dit bevordert voor deze bedrijven een gelijk speelveld. Voor BRZO-bedrijven geldt overigens dat de kwaliteitscriteria landelijk gelijkluidend moeten zijn.

Vraag 8:

De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre het voorliggende besluit afwijkt van de package deal van 2009 tussen het Rijk, IPO en de VNG ten aanzien van het afgesproken basistakenpakket. In hoeverre geldt voor de Staatssecretaris het geformuleerde uitgangspunt van complex en bovenlokaal voor de basistaken bij de omgevingsdiensten? In hoeverre strookt de toevoeging aan het basistakenpakket van taken rondom asbest, schapen- en paardenhouderijen en benzinestations met dit uitgangspunt? Waarom zijn dit volgens de Staatssecretaris complexe taken?

Antwoord 8:

Het uitgangspunt van het vastleggen van het basistakenpakket in het ontwerpbesluit is geweest dat er in principe geen wijzigingen zijn aangebracht ten opzichte van het onderhandelingsresultaat tussen Rijk, IPO en VNG uit 2009. Gezien het feit dat er in de periode 2009–2016 wijzigingen in de wetgeving zijn doorgevoerd, is het noodzakelijk geweest om het basistakenpakket op die punten zo beperkt mogelijk te wijzigen. Ik merk graag op dat asbest en benzinestations reeds deel uitmaakten van het basistakenpakket zoals dat bij de package deal in 2009 is vastgelegd. Verder vallen paarden- en schapenhouderijen onder de noemer «veehouderijen» die ook in het basistakenpakket in 2009 zijn opgenomen.

Vraag 9:

De leden van de CDA-fractie vragen ook of het zinvol is om nu het basistakenpakket van de omgevingsdiensten te wijzigen terwijl de Omgevingswet nog niet in werking is getreden. Doorkruist deze wijziging niet het traject in het kader van de Omgevingswet voor een nieuwe rolverdeling tussen lokale overheden en omgevingsdiensten?

Antwoord 9:

Het basistakenpakket zoals dat in de package deal is vastgelegd, wordt met dit ontwerpbesluit niet gewijzigd, maar afgestemd op de geldende regelgeving. Vervolgens zal het basistakenpakket beleidsneutraal worden omgezet in één van de uitvoeringsbesluiten onder de Omgevingswet. Hiermee wordt het werkpakket van de omgevingsdiensten geborgd. De relatie tussen lokale overheden en omgevingsdiensten wijzigt niet door dit besluit. Ook onder de Omgevingswet blijft de rolverdeling tussen de omgevingsdiensten en lokale overheden hetzelfde.

Vraag 10:

De leden van de CDA-fractie vrezen dat met de voorgestelde uitbreiding maatwerk door gemeenten wordt bemoeilijkt. Is de Staatssecretaris zich bewust van dit euvel? Zo ja, hoe blijft maatwerk mogelijk? Is de Staatssecretaris het met de leden van de CDA-fractie eens dat maatwerk door gemeenten mogelijk moet blijven?

Antwoord 10:

Ik benadruk graag dat het basistakenpakket niet wordt uitgebreid. Ik ben daar in het bovenstaande reeds op ingegaan. Het is verder één van de uitgangspunten van de package deal uit 2009, de wet VTH en het ontwerpbesluit dat de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving voor alle bedrijven verbeterd wordt. Een gevolg van de nu genomen maatregelen is dat er een groter gelijk speelveld voor bedrijven ontstaat en er minder maatwerk zal plaatsvinden. Het wordt voor een gemeente echter niet lastiger om maatwerk mogelijk te maken. Indien er een knelpunt wordt geconstateerd, zal de omgevingsdienst hierover in overleg moeten treden met de gemeente. De omgevingsdienst is vanwege de kennis en expertise – zowel van de norm als van het bedrijf – uitstekend in staat om de gemeente hierover te adviseren.

Vraag 11:

Is het in het voorgestelde tijdsbestek wel mogelijk om de voorgestelde wijziging van het takenpakket door te voeren, aangezien deze moeten worden voorbereid en voorgelegd aan de gemeenteraden en ondernemingsraden? Kan de Staatssecretaris dit inzichtelijk maken? Op welke wijze houdt zij hier rekening mee? Is zij bereid het besluit later in werking te laten treden?

Antwoord 11:

Zoals in het bovenstaande uiteengezet, wijzigt het ontwerpbesluit het basistakenpakket slechts minimaal ten opzichte van het basistakenpakket zoals dat in 2009 bestuurlijk door Rijk, IPO en VNG is vastgesteld. Verder is het ontwerpbesluit sinds het najaar van 2015 via de internetconsultatie bekend aan partijen. Het ontwerpbesluit treedt naar verwachting op 1 juli 2017 in werking. Het zal dan nageleefd moeten worden. Gemeenten en provincies hebben sinds de internetconsultatie ruim de tijd (gehad) om zich op de wettelijke verankering van het basistakenpakket voor te bereiden.

Gegevensuitwisseling

Vraag 12:

Op pagina 18 van de Nota van Toelichting lezen de leden van de VVD-fractie dat ten behoeve van dit wijzigingsbesluit de Privacy Impact Assessment uit 2012 is heroverwogen en verfijnd. Wat waren de uitkomsten hiervan?

Antwoord 12:

Gezien de aard van het wetsvoorstel VTH is in 2012 een Privacy Impact Assessment uitgevoerd. De uitkomst daarvan was dat de gegevensverwerking in het wetsvoorstel VTH in overeenstemming is met de daarvoor geldende regelgeving, zowel nationaal als internationaal. Het wetsvoorstel VTH gaf het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP, de voorganger van de Autoriteit Persoonsgegevens) destijds geen aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen. Wel sprak het CBP de verwachting uit dat een toekomstig besluit gebaseerd op de wet VTH eveneens ter advisering zou worden voorgelegd. Voor het ontwerpbesluit is dan ook de in 2012 uitgevoerde Privacy Impact Assessment heroverwogen en verfijnd. Meer specifiek is gekeken naar de noodzaak van het gebruik van het burgerservicenummer, het opslaan van gegevens en de bewaartermijnen. Hierbij is geconstateerd dat er een noodzaak bestaat om personen op een doeltreffende wijze te kunnen identificeren in onderscheidenlijke bestanden voor strafrechtelijke handhaving. Verder is geconstateerd dat er geen archief wordt opgebouwd met Inspectieview Milieu, omdat het systeem slechts een ICT-tool betreft die gegevens opvraagt uit bestaande databases en niet gebruikt kan worden als archief. Tenslotte worden met het ontwerpbesluit niet meer of andersoortige gegevens verwerkt dan op grond van de nu al bestaande regelgeving is toegestaan. Uit de Privacy Impact Assessment zijn derhalve geen knelpunten naar voren gekomen. Het ontwerpbesluit is voorgelegd aan de Autoriteit Persoonsgegevens. Uit dit advies komen eveneens geen knelpunten naar voren. De opmerkingen van de Autoriteit Persoonsgegevens hebben geleid tot aanvulling van de Nota van Toelichting bij het ontwerpbesluit. De bedoelde toelichtende aanvulling staat op pagina’s 26 tot en met 28 van het ontwerpbesluit.

Vraag 13:

Met betrekking tot Inspectieview Milieu vragen de leden van de PvdA-fractie of aansluiting op deze website verplicht is voor betrokken partijen.

Antwoord 13:

Er is geen sprake van een verplichte aansluiting, maar door aan te sluiten op Inspectieview Milieu wordt voldaan aan de verplichting om (toezicht)gegevens uit te wisselen als bedoeld in artikel 5.8 van de wet VTH. Inspectieview Milieu is overigens geen website, maar een applicatie (viewer) waarmee de bestaande databases van de betrokken partijen kunnen worden ontsloten.

Vraag 14:

Zo ja, in hoeverre zijn de betrokken partijen reeds aangesloten of wanneer zal dit naar verwachting het geval zijn?

Antwoord 14:

Voor een overzicht van de aangesloten en binnenkort bij Inspectieview Milieu aansluitende partijen verwijs ik u naar de bijlage bij deze brief.

Vraag 15:

Ook vragen de leden van de PvdA-fractie of het louter aansluiten op dit systeem ook de garantie geeft dat er daadwerkelijk informatie uitgewisseld zal worden of dat er verder nog andere acties vereist zijn aan de kant van de verschillende aanbieders en afnemers.

Antwoord 15:

Het louter aansluiten garandeert nog geen daadwerkelijke informatie-uitwisseling. De aangesloten leverende partijen stellen wel hun gegevens beschikbaar via Inspectieview Milieu. Met het toenemen van het aantal aansluitende partijen en daarmee de potentieel beschikbare informatie neemt de meerwaarde van het systeem steeds verder toe. Daardoor wordt het gebruik van het systeem gestimuleerd. Het gebruik van Inspectieview Milieu zal deel moeten gaan uitmaken van het reguliere toezichtsproces. Daarnaast stimuleert het beheerteam van Inspectieview Milieu via gebruikersbegeleiding het gebruik van het systeem.

Vraag 16:

Verder merken de leden van de PvdA-fractie op dat het systeem niet mag worden gebruikt voor interbestuurlijk toezicht, maar lezen zij nergens over de handhaving van dit verbod. Hoe kan een dergelijk misplaatst gebruik van Inspectieview Milieu voorkomen worden?

Antwoord 16:

Via de aansluitovereenkomsten met de partijen worden afspraken gemaakt over het doel van het gebruik van de informatie en over welke informatie wordt gedeeld. In Inspectieview Milieu wordt bijgehouden wie welke vragen stelt aan het systeem. Daarmee kan ook oneigenlijk gebruik worden gesignaleerd. Indien oneigenlijk gebruik zou worden geconstateerd, kan de betreffende partij door de beheerder van Inspectieview Milieu worden aangesproken op het handelen in strijd met de aansluitovereenkomst, omdat in die overeenkomst een doelbinding is opgenomen voor het opvragen van gegevens.

Vraag 17:

De leden van de PvdA-fractie lezen met instemming dat er een Privacy Impact Assessment is uitgevoerd. Zij vragen zich nog wel af welke knelpunten uit deze Assessment zijn gekomen en welke daarvan niet zijn verholpen. Kan de Staatssecretaris daar een schematisch overzicht van geven zodat dit in één oogopslag helder is?

Antwoord 17:

Ik verwijs de leden van de PvdA-fractie naar mijn bovenstaand antwoord op vraag 12.

Gevolgen

Vraag 18:

Ten aanzien van pagina 21 van de Nota van Toelichting vragen de leden van de VVD-fractie waar de eenmalige financiële bijdrage ten behoeve van de transitiekosten van € 25 mln in het Gemeentefonds en Provinciefonds precies naar toe is gegaan. Kan de Staatssecretaris dit toelichten?

Antwoord 18:

Het Rijk heeft in 2012 met IPO en VNG een akkoord gesloten over een eenmalige Rijksbijdrage van € 25 mln in de transitiekosten. De afspraken waren dat het Rijk eenmalig een bedrag van € 25 mln zou storten in het Gemeentefonds en Provinciefonds waarbij IPO en VNG de exacte verdeling van dat bedrag over beide fondsen vast hebben gesteld. Dit is gebeurd. Het was vervolgens aan IPO en de provincies enerzijds en VNG en de gemeenten anderzijds om de gelden te verdelen en te besteden.

Vraag 19:

De leden van de VVD-fractie lezen op pagina 26 van de Nota van Toelichting: «Van eventuele (aanvullende) digitaliseringskosten voor het bevoegd gezag of omgevingsdiensten zou dan ook geen sprake moeten zijn.» Op pagina 19 en 21 van de Nota van Toelichting valt echter te lezen dat de verplichting tot aansluiting op 1 januari 2018 ingaat om de organisaties en omgevingsdiensten de ruimte te geven hun organisatie en eigen ICT-systeem op orde te brengen. Deze leden maken hieruit op dat dit mogelijk wel tot aanvullende kosten kan leiden. Kan de Staatssecretaris dit toelichten?

Antwoord 19:

De aanvullende digitaliseringskosten betreffen eventuele kosten die gepaard zouden gaan met digitalisering van hun archief. Deze archiveringskosten staan los van de aansluiting op Inspectieview Milieu. In de Nota van Toelichting bij het ontwerpbesluit is dan ook aangegeven dat dossieroverdracht met betrekking tot gegevens over de basistaken tussen het bevoegd gezag en de omgevingsdiensten al plaatsgevonden zou moeten hebben en dat er daarom op dit punt geen sprake zou moeten zijn van eventuele aanvullende digitaliseringskosten.

Advisering en consultatie

Vraag 20:

De leden van de VVD-fractie kunnen zich met betrekking tot pagina 23 van de Nota van Toelichting vinden in de kanttekening van gemeenten, die geplaatst wordt bij de versnippering van toezichttaken op het gebied van asbest en sloop. In de reactie op deze kanttekening van deze gemeenten is niet toegelicht waarom voor deze versnippering is gekozen. Kan de Staatssecretaris dat alsnog toelichten? Bovendien vragen deze leden waarom het toezicht op sanering en sloop wel kan samenvallen als het gaat om bedrijfsmatige activiteiten maar niet bij particuliere aangelegenheden. Wat wordt bedoeld met «In het geval het een particuliere aangelegenheid betreft is dit niet altijd mogelijk, alhoewel wel wenselijk»?

Antwoord 20:

De knip tussen saneren van asbest door en in opdracht van particulieren en bedrijfsmatige saneringen van asbest komt voort uit de wensen die zijn uitgesproken door VNG en IPO en die zijn vastgelegd in de package deal van 2009. Bij de «vertaling» van het basistakenpakket naar de huidige wetgeving via het ontwerpbesluit is door VNG en IPO de wens uitgesproken om geen veranderingen aan te brengen in het basistakenpakket. Hierdoor is deze knip blijven bestaan. Het is dus mogelijk dat gemeenten de toezichtstaken op het gebied van asbest bij particulieren op vrijwillige basis bij de omgevingsdienst hebben ondergebracht. Dit is niet verplicht, omdat dit niet onder het basistakenpakket valt. De bundeling van kennis en expertise bij omgevingsdiensten biedt voordelen.

Naar boven