33 062 Wijziging van diverse wetten in verband met de invoering van de verplichting voor bepaalde instanties waar professionals werken en voor bepaalde zelfstandige professionals om te beschikken over een meldcode voor huiselijk geweld en kindermishandeling en de kennis en het gebruik daarvan te bevorderen, onderscheidenlijk die meldcode te hanteren (verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling)

Nr. 21 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 februari 2013

Graag dank ik uw Kamer voor de inbreng tijdens de plenaire behandeling op 31 januari 2013 (Handelingen II 2012/2013, nr. 47, behandeling Wetsvoorstel Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling) van het wetsvoorstel tot wijziging van diverse wetten in verband met de invoering van de verplichting voor bepaalde instanties waar professionals werken en voor bepaalde zelfstandige professionals om te beschikken over een meldcode voor huiselijk geweld en kindermishandeling en de kennis en het gebruik daarvan te bevorderen, onderscheidenlijk die meldcode te hanteren (verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, 33 062).

In deze brief beantwoord ik de vragen van Kamerlid Keijzer (CDA) over de relatie tussen het wetsvoorstel verplichte meldcode en strafrechtelijke aansprakelijkheid van professionals en de verwijzing in artikel 21i (nieuw) van de Wmo in het wetsvoorstel.

Om met het laatste te beginnen: het lid Keijzer heeft terecht gewezen op een kennelijke verschrijving in het voorgestelde artikel 21i (nieuw) van de Wmo van het wetsvoorstel. Met bijgaande nota van wijziging wordt deze omissie hersteld (Kamerstuk 33 062, nr. 22).

Het lid Keijzer heeft ter precisering van haar vraag over de relatie tussen het wetsvoorstel verplichte meldcode en strafrechtelijke aansprakelijkheid van professionals het voorbeeld aangehaald van een professional die zijn uiterste best doet, maar dat desondanks een kind overlijdt. Vast staat dat het goed gebruiken van de meldcode niet vrijwaart van een strafrechtelijke vervolging als dat aan de orde zou zijn. Strafrechtelijke aansprakelijkheid staat los van het hanteren van de meldcode. Met andere woorden: de introductie van een meldcode doet niets aan of af aan de mogelijkheid om een professional strafrechtelijk aansprakelijk te houden voor zijn doen en (na)laten.

Om op het voorbeeld van het lid Keijzer terug te komen; zoals ik tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel al naar voren heb gebracht, moet er voor strafrechtelijke aansprakelijkheid eerst sprake zijn van overtreding van een strafrechtelijk gesanctioneerde norm. Het niet (goed) hanteren van een meldcode is geen strafrechtelijk gesanctioneerde norm en een professional kan dus niet uit dien hoofde strafrechtelijk aansprakelijk worden gehouden. Strafrechtelijke normen die in beeld kunnen komen als het gaat om huiselijk geweld of kindermishandeling zijn bijvoorbeeld het opzettelijk iemand tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging hij krachtens wet of overeenkomst verplicht is, in een hulpeloze toestand brengen of laten (artikel 255 Wetboek van Strafrecht), het opzettelijk benadelen van de gezondheid (artikel 300, vierde lid, Wetboek van Strafrecht) of, aansluitend op het door het lid Keijzer gegeven voorbeeld, dood door schuld (artikel 307, eerste lid, Wetboek van Strafrecht). Mocht er sprake zijn van het overlijden van een kind, zoals in het voorbeeld, dan kan een professional alleen wat het overlijden betreft door de strafrechter worden veroordeeld indien hem ten aanzien van dat overlijden – los van de meldcode – een strafrechtelijk verwijt te maken valt.

Overigens wil ik in dit verband vermelden dat de meldcode wel een directe relatie heeft met het strafrechtelijke gesanctioneerde beroepsgeheim. De meldcode moet gezien worden als een stappenplan dat beroepskrachten ondersteunt bij het zetten van de juiste stappen voor een zorgvuldige aanpak van signalen van kindermishandeling of huiselijk geweld. De stappen in de meldcode, die worden voorgeschreven bij AMvB, zijn gebaseerd op de (tucht)rechtspraak waarin wordt erkend dat een beroepskracht in geval van een conflict van plichten ook zonder toestemming van de cliënt over hem mag spreken. Daarmee borgen de stappen ook meteen een zorgvuldige omgang met een mogelijk beroepsgeheim van de beroepskracht. Het opzettelijk schenden van een beroepsgeheim is strafbaar gesteld in artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht1. Artikel 53, derde lid, van de Wet op de jeugdzorg en het in het wetsvoorstel verplichte meldcode geïntroduceerde artikel 21d (nieuw), derde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning heffen die strafbaarheid op indien doorbreking noodzakelijk kan worden geacht om een situatie van huiselijk geweld te beëindigen of een redelijk vermoeden van huiselijk geweld te onderzoeken.

Het voorgaande betekent dat beroepskrachten die handelen conform het stappenplan van de meldcode niet hoeven te vrezen voor de (tucht)rechter vanwege schending van het beroepsgeheim. Een beroepskracht die zijn beroepsgeheim doorbreekt in de hiervoor genoemde gevallen, hoeft dus wat dat betreft ook niet te vrezen voor de strafrechter.

Hetzelfde geldt voor verantwoording voor de burgerlijke rechter, die zich bij een beroep op onrechtmatige daad zal laten leiden door de zorgvuldigheidsnormen die gelden voor de beroepskracht, waarbij uitgangspunt is dat de professional die een voor zijn professie toepasselijk(e) protocol of meldcode correct heeft gevolgd, in beginsel de zorgvuldigheid van een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot in acht heeft genomen.2

Het exact volgen van het stappenplan uit de meldcode biedt dus houvast om te komen tot zorgvuldige besluitvorming. Dit betekent dat een beroepskracht die het stappenplan niet hanteert een zeker risico neemt ten aanzien van de in acht te nemen zorgvuldigheid.

Zoals ik ook tijdens de plenaire behandeling heb voorgesteld in de richting van het lid Keijzer, wil ik dit onderwerp van de strafrechtelijke aansprakelijkheid nadrukkelijk meenemen in de voorlichting richting professionals.

Ik vertrouw erop uw Kamer hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn


X Noot
1

Alleen de professional die ondanks verschillende waarschuwingen het beroepsgeheim opzettelijk blijft schenden, blijkt in de praktijk een straf opgelegd te krijgen.

X Noot
2

Rb. Amsterdam 13 juni 2012 (LJN: BX1494).

Naar boven