32 734 Modernisering Nederlandse diplomatie

Nr. 16 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 2 oktober 2013

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Buitenlandse Zaken over de brief van 28 juni 2013 inzake «Voor Nederland, wereldwijd» over modernisering van de Nederlandse diplomatie en het netwerk van vertegenwoordigingen van het Koninkrijk der Nederlanden in het buitenland (Kamerstuk 32 734, nr. 15).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 30 september 2013. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Eijsink

De griffier van de commissie, Van Toor

Vraag 1

Waarom heeft u er niet voor gekozen, zoals de Commissie Docters van Leeuwen heeft gesuggereerd, om met een duidelijke kosten-baten analyse te komen om een betere afweging te kunnen maken van nut en noodzaak van posten en lokale aanwezigheid? Is het mogelijk een kosten-batenanalyse te maken van het postennet? Zo neen, waarom niet? Zo ja, gaat u dat doen?

Antwoord 1

Ons Koninkrijk kent een sterke internationale oriëntatie, uit belang en uit overtuiging. Nederlanders en Nederlandse bedrijven zijn mobiel en hebben grote belangen in het buitenland. Het buitenlands beleid is gericht op het behartigen en beschermen daarvan en bevordert de internationale rechtsorde en de mensenrechten. Met ontwikkelingssamenwerking dragen wij bij aan een eerlijke en duurzame wereld met kansen voor iedereen. Deze werkzaamheden laten zich niet zonder meer vertalen in kosten- en batencijfers. Dat neemt niet weg dat kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren voorhanden zijn en worden gehanteerd voor de besluitvorming over locatie, vorm en omvang van de vertegenwoordigingen in het buitenland. Belangrijke indicatoren zijn beleidsprioriteiten en kengetallen. Prioriteiten worden gesteld in overleg met andere ministeries en belanghebbenden zoals bedrijven en maatschappelijke organisaties. Voorbeelden van kengetallen zijn de kosten per post (personeel en materieel), inkomsten per post, aantallen consulaire handelingen, aantallen handelsvragen, aantallen culturele manifestaties, omvang van de OS-portefeuille etc. Ook vindt onderzoek plaats naar het rendement van handelsbemiddeling. Zie ook de brief «Voor Nederland, wereldwijd» (Kamerstuk 32 734, nr. 15, blz. 12 onder economische dienstverlening postennet).

Vraag 2

Heeft u alle alternatieven onderzocht? Hoe staat u bijvoorbeeld tegenover een alternatief van een Mini-consulaat-generaal, waarin de economische afdeling in stand gehouden wordt en de consulaire taken elders worden belegd (naar Duits model), zoals het voorgestelde alternatief van München?

Vraag 24

Kunt u per consulaat-ceneraal aangeven waarom u koos voor sluiting?

Vraag 45

Denkt u dat, wanneer de kosten van het opzetten van de structuren van alternatieven zoals Netherlands Business Support Offices worden meegenomen, de sluiting van consulaten-generaal nog steeds significante kostenbesparingen opleveren? Wanneer kunnen de concrete uitwerkingen voor de voorgestelde besparingen worden verwacht?

Vraag 46

Vreest u niet dat met het sluiten van de consulaten-generaal een grote bron van kennis en netwerken verloren gaat die hard nodig is om het Nederlandse bedrijfsleven adequaat te kunnen blijven ondersteunen? Hoe kijkt u in dit kader naar de kostenbesparingen?

Vraag 47

Kunt u de sluiting van de consulaten-generaal rechtvaardigen in Duitsland, België en Amerika, terwijl Nederland juist de ambitie heeft uitgesproken om de betrekkingen te versterken met deze landen?

Vraag 48

Op welke wijze zullen de economische belangen behartigd worden op de plaatsen waar posten en consulaten-generaal sluiten?

Vraag 94

Gelet op het feit dat u de sluiting van de consulaten-generaal (CG’s) in Milaan, Antwerpen en München beargumenteert door erop te wijzen dat dit doelmatiger kan door alternatieven te gebruiken zoals Netherlands Business Support Offices (NBSO’s), kunt u aangeven op welke wijze de NBSO’s het werk van de drie CG’s overnemen, waar die NBSO’s staan en of het om nieuwe NBSO’s gaat?

Vraag 98

Is de doelmatigheid van consulaten-generaal in de EU gemeten aan de hand van een kosten- en batenanalyse? Zo niet, hoe is de doelmatigheid gemeten? Zo ja, kan de Kamer van de uitkomsten van deze analyse op de hoogte worden gesteld?

Vraag 100

Is er een kosten-/batenanalyse gemaakt alvorens besloten werd over te gaan tot de sluiting van de CG's in Antwerpen, Milaan, München, Chicago en Osaka? Zo ja, kan de Kamer van de uitkomsten van deze analyses op de hoogte worden gesteld? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op de vragen 2, 24, 45, 46, 47, 48, 94, 98 en 100

Het postennet kost thans ongeveer 500 miljoen euro (budget 2013). In 2018 is voor het totale postennet ruim 100 miljoen euro minder beschikbaar. Een dergelijke bezuiniging laat zich niet louter met kaasschaven oplossen. Ingrijpender maatregelen zijn onvermijdelijk en daar moet het ministerie van Buitenlandse Zaken het netwerk op aanpassen. Naast onder meer het verminderen van activiteiten in Europa en in OS-landen, het verkleinen van grote posten en het doorvoeren van versoberingen, is de sluiting van de vijf consulaten-generaal in Antwerpen, Chicago, Milaan, München en Osaka noodzakelijk. De exploitatiekosten van deze posten bedragen ca. 1,5 miljoen euro per jaar per post. Sluiting is pijnlijk, maar levert een forse besparing op.

Voor de consulaire functie van deze posten bestaan alternatieven. Voor het aanvragen van reisdocumenten kan men terecht bij de ambassade, grensgemeenten en de recent geopende balie op Schiphol. De aanvraagprocedure voor visa wordt gedigitaliseerd. Voorts bestaat het voornemen de looptijd van paspoorten te verlengen van 5 naar 10 jaar. Dat laatste betekent dat de consulaire functie van CG’s zal teruglopen, evenals de inkomsten.

Ook voor de economische werkzaamheden van deze vijf consulaten-generaal bestaan alternatieven. Zo kan de economische functie worden overgenomen door de ambassade, NBSO’s of een met handelsmedewerkers versterkt honorair consulaat. Het onderzoek naar deze alternatieven is gaande en zal eind 2013 zijn afgerond. Uitgangspunt hierbij is dat werkzaamheden goed worden overgedragen, opdat kennis en netwerken niet verloren gaan.

Met nadruk is er voor gekozen om géén CG’s in opkomende markten te sluiten. Uit onderzoek en overzichtsstudies blijkt dat het rendement van handelsbemiddeling in opkomende markten groter is dan in gevestigde westerse markten. Zie ook de brief «Voor Nederland, wereldwijd» (Kamerstuk 32 734, nr. 15, blz. 12 onder economische dienstverlening postennet).

De sluiting van de consulaten-generaal in Antwerpen, Chicago, Milaan, München en Osaka doet niet af aan de bilaterale relatie met België, Duitsland, Italië, Japan en de VS. Die blijft onverminderd belangrijk.

Vraag 3

Bent u bekend met de problematiek die het afgelopen jaar door verschillende Nederlandse ambassades en Nederlandse bedrijven is geconstateerd in de visaverstrekking, variërend van problemen in de visaverstrekking die is uitbesteed aan andere EU ambassades (bijvoorbeeld de rigiditeit van procedures) tot een tekort aan voldoende locaties waar visa worden verstrekt? Klopt het dat met name de uitbesteding van visaverstrekking door het ministerie van Buitenlandse Zaken aan andere EU-lidstaten belemmeringen geeft waar Nederlandse bedrijven nadeel van ondervinden, omdat alles in principe goed is geregeld in EU-wetgeving, maar de praktijk aantoont dat de werkelijkheid lastiger is? Hoe kijkt u aan tegen dit probleem vanuit de context dat uw beleidsvoornemen is om verder te gaan met visumvertegenwoordiging door en voor andere Schengenlanden?

Antwoord 3

Het sluiten (en uitbreiden) van vertegenwoordigingsafspraken met andere Schengenlidstaten vloeit voort uit Europese regelgeving, waarbij Schengenlidstaten er naar dienen te streven elkaar te vertegenwoordigen in derde landen waar men niet of, als gevolg van bezuinigingen, niet langer een eigen of volwaardig toegerust consulaat heeft. Op deze wijze wordt voorkomen dat visumaanvragers onevenredige moeite moeten doen om hun aanvraag in te dienen. Voorts draagt visumvertegenwoordiging bij aan verdere Europese samenwerking op visumgebied.

Reguliere zakenpartners van Nederlandse bedrijven moeten zonder problemen naar Nederland kunnen komen. Ook in het geval van visumvertegenwoordiging dient de visumverlening soepel en efficiënt te verlopen. Slechts een beperkt aantal bedrijven en ambassades constateerden het afgelopen jaar knelpunten bij de visumverlening in het geval van uitbesteding aan een andere EU lidstaat. De problemen worden met prioriteit aangepakt, in overleg met de betrokken bedrijven en EU lidstaat.

Ook bedrijven kunnen bijdragen aan een soepel verlopend proces van visumverlening. Bijvoorbeeld door te zorgen voor het tijdig aanvragen van het visum, door een duidelijk reisdoel aan te geven, te zorgen voor alle benodigde stukken en door gebruik te maken van het Orange Carpet dat speciaal is ontwikkeld voor zakenlieden om een visum te krijgen conform de visumfacilitatie regels van de vertegenwoordigende staat.

Vraag 4

Hoe beoordeelt u het scenario dat, daar waar ambassades in Europa een belangrijke rol hebben om het proces met betrekking tot onderhandelingen voor EU-besluitvorming te ondersteunen, de bezuiniging op de Europese posten deze taak kan schaden?

Antwoord 4

Inderdaad blijft het van belang om ook binnen Europa ter plaatse met medewerkers aanwezig te zijn om voor Nederland op cruciale momenten het verschil te kunnen maken. Kennis van de lokale situatie, contacten bij de overheid, bedrijfsleven, organisaties en in de samenleving zijn de basis voor diplomatie. Dat belang wordt ook onderschreven door de Adviescommissie Modernisering Diplomatie. Evenals de rest van het postennet, is het netwerk binnen de Europese Unie reeds eerder onderwerp van heroverweging geweest en afgeslankt. Met verdere bezuinigingen zal een vermindering aan activiteiten onvermijdelijk zijn. Gekeken wordt nu welke taken anders kunnen worden belegd.

Vraag 5

In hoeverre is er ook ruimte om diplomaten beter kennis te laten maken met het bedrijfsleven en hun economische kansen te vergroten, daar waar de Commissie-Docters van Leeuwen vindt dat er ingezet moet worden op kennisvermeerdering ten behoeve van professionaliteit?

Antwoord 5

Gezien het belang van de economische taak van het postennet is het inderdaad belangrijk dat rijksbrede diplomaten zoveel mogelijk kennis hebben van het bedrijfsleven. Er zijn diverse manieren waarop gewerkt wordt aan het vergroten van deze kennis. Zo zijn contacten met het bedrijfsleven een onderdeel van het opleidingsprogramma voor jonge diplomaten. Daarnaast bevat de cursus Handels- en Investeringsbevordering, die is bestemd voor ambtenaren die economisch werk op een post gaan doen, een stage-onderdeel. Voorts laten sinds 2012 de ministeries van Buitenlandse Zaken en Economische Zaken diplomaten en vakattachés, die economisch werk (gaan) doen in een land waarvoor de topsectoren belangstelling hebben, ook korte stages lopen bij geïnteresseerde bedrijven. Tevens brengen medewerkers van het Ministerie en van posten, van beleidsmedewerkers tot ambassadeurs, met regelmaat bezoeken aan bedrijven die in «hun» land actief zijn of willen worden. Ook kunnen diplomaten tijdelijk – en zelfs voor een aantal jaren – gedetacheerd worden bij bedrijven. Zo heeft BZ momenteel medewerkers gedetacheerd bij Shell en Rabobank. Het streven is om het aantal detacheringen bij bedrijven op te voeren, liefst op basis van uitwisseling. Overigens is het mede vanwege het krimpende personeelsbestand door de bezuinigingen niet altijd gemakkelijk om mensen voor langere tijd vrij te maken.

Vraag 6

Kunt u een overzicht geven van het aantal keren dat bedrijven een beroep hebben gedaan op de consulaten in Osaka, Milaan, Chicago, Antwerpen en München?

Vraag 7

Hoeveel Nederlandse bedrijven zijn er actief in Osaka, Milaan, Chicago, Antwerpen en München en welk bedrag is hiermee gemoeid?

Antwoord op vraag 6 en 7

Osaka: Ongeveer 50 Nederlandse bedrijven en instanties en ongeveer 300 Japanse bedrijven en instanties deden in 2013 tot op heden een beroep op de post. De vele contacten met Japanse bedrijven reflecteren de rol van de post bij de acquisitie van Japanse investeringen naar Nederland (23% van de Japanse investeringen in Nederland stamt uit het ressort van CG Osaka). Bij de diverse Kamers van Koophandel staan momenteel 81 Nederlandse bedrijven in Japan geregistreerd (alleen bedrijven met een geregistreerd kapitaal van ca. 400.000 euro of meer). Hiervan hebben 8 bedrijven hun hoofdkantoor in West-Japan. Daarnaast zijn er nog talloze Nederlandse ondernemers, veelal MKB, die zaken doen met Japan zonder dat zij lokaal geregistreerd staan. De totale export van Nederland naar Japan bedroeg in 2012 3 miljard euro, waarvan 48% binnenkwam bij douanes gelegen in het ressort van het CG (bron: Japanse douane).

Milaan: Ongeveer 200 zakelijke Nederlandse bezoekers zijn door de post ontvangen. Het aantal schriftelijke handelsvragen betrof 265 en het aantal zakenpartnerscans 8 (cijfers: 2012). Het aantal Nederlandse bedrijven actief in Milaan is 245. De totale omzet van Nederlandse investeringen in Noord-Italië (c.q. het ressort van CG Milaan) bedraagt 11,9 miljard euro. De waarde van de Nederlandse export naar Italië bedroeg in 2012 bijna 19,6 miljard euro, waarvan ongeveer 15 miljard euro naar Noord-Italië (ressort van CG Milaan).

Chicago: Substantiële dienstverlening vond plaats aan 70 Nederlandse bedrijven (ondersteuning bij export, partnerschappen, vestiging, zakenpartnerscans, etc.). Daarnaast werd aan een groot aantal bedrijven (100+) algemene handelsinformatie verstrekt per email, via sociale media, tijdens beursdeelname, etc. (cijfers: 2012). Meer dan 285 vestigingen van Nederlandse bedrijven zijn actief in het ressort van CG Chicago (14 staten). Het aantal bedrijven in Nederland dat exporteert naar het Middenwesten van de VS loopt in de honderden. De export vanuit Nederland in 2012 bedroeg ruim 5 miljard euro, waarvan naar de staat Illinois (Chicago) ruim 3,5 miljard euro.

Antwerpen: Jaarlijks doen ongeveer 100 Nederlandse bedrijven een beroep op de post, waaronder merendeels MKB, maar ook multinationals. Vele honderden Nederlandse bedrijven zijn actief in de regio Antwerpen. In 2012 exporteerde Nederland voor 48,5 miljard euro aan goederen naar België. Ongeveer 90% daarvan heeft als bestemming Vlaanderen.

München: In 2012 behandelde de post 421 handelsaanvragen van Nederlandse bedrijven. Voor Duitse bedrijven was dit cijfer 100 (cijfers: 2012). De post voert wekelijks ongeveer 75 telefonische gesprekken voor het verstrekken van informatie aan bedrijven. Voor het CG München betrof het aantal zakenpartnerscans 10 (2012). Het aantal Nederlandse dochterbedrijven in het ressort van CG München is 778. De export vanuit Nederland naar Zuid-Duitsland bedraagt 17,4 miljard euro. De import vanuit deze regio bedraagt 17,6 miljard euro (2012).

Vraag 8

Hoe vaak is er door bedrijven of particulieren een beroep gedaan op de ambassades in Sudan, Rwanda, Burundi, Uganda en Zimbabwe?

Vraag 9

Hoeveel Nederlandse bedrijven zijn er actief in Sudan, Rwanda, Burundi, Uganda en Zimbabwe en welk bedrag is hiermee gemoeid?

Antwoord op de vragen 8 en 9

Sudan: De ambassade in Khartoem is in 2013 tot op heden meer dan 150 keer benaderd met verzoeken om informatie door Nederlandse bedrijven en particulieren. 62 Nederlandse bedrijven zijn actief in Sudan. De uitvoer naar Sudan betrof in 2012 bijna 90 miljoen euro. De import bedroeg bijna 8,6 miljoen euro.

Rwanda: In 2012 werd de post 100 keer bevraagd door bedrijven (grootste deel Nederlands, maar ook Rwandees). Het exacte aantal Nederlandse bedrijven, dat actief is Rwanda, is onbekend. Grote Nederlandse bedrijven in Rwanda zijn o.a. Heineken (Bralirwa) en de Rabobank (BPR), maar ook het MKB is lokaal actief. De uitvoer naar Rwanda betrof in 2012 ongeveer 27,7 miljoen euro. De invoer bedroeg 971 duizend euro.

Burundi: In 2012 werd de post ruim 140 keer bevraagd door bedrijven (ongeveer 40 Nederlandse, ruim 100 Burundese). Nog niet veel Nederlandse bedrijven zijn actief in Burundi. Grote Nederlandse bedrijven in Burundi zijn bijvoorbeeld Heineken en de investeringsgroep DOB Equity, die in Burundi actief is in de thee-industrie. De uitvoer naar Burundi betrof in 2012 ongeveer 6,5 miljoen euro. De invoer bedroeg 270 duizend euro.

Uganda: In 2013 zijn tot op heden 200 verzoeken om informatie binnengekomen (schriftelijk en telefonisch). Van ongeveer 80 Nederlandse bedrijven is bij de post bekend dat zij in Uganda actief zijn. De inschatting is dat buiten deze geregistreerde groep nog ongeveer 40 Nederlandse bedrijven lokaal actief zijn. In totaal gaat het dus om ongeveer 120 bedrijven. De uitvoer naar Uganda betrof in 2011 ruim 38 miljoen euro (cijfers 2012 onbekend). De import bedroeg over deze periode bijna 85 miljoen euro.

Zimbabwe: In 2012 werd de post ruim 100 keer bevraagd door bedrijven. Het aantal handelsvragen is gedurende de laatste twee jaar fors toegenomen. Daarnaast is de ambassade uiterst actief ter ondersteuning van circa 60 Nederlandse boeren in hun pogingen compensatie te verkrijgen voor verloren gegane investeringen. Het precieze aantal Nederlandse bedrijven dat lokaal actief is, is moeilijk te achterhalen. Er is een aantal grotere, aan Nederland gelieerde bedrijven en investeerders prominent aanwezig in Zimbabwe. Voorbeelden zijn Unilever, Bata, en Philips. Nederlandse bedrijven zijn verder actief in sectoren zoals landbouw, veeteelt, en het bankwezen. De uitvoer naar Zimbabwe betrof in 2012 bijna 23 miljoen euro. De import bedroeg bijna 61 miljoen euro.

Vraag 10

Heeft u de mogelijkheid verkend om bedrijven mee te laten betalen aan economische diplomatie? Heeft u hierover reeds contact gehad met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven? Hoe staat u tegenover deze mogelijkheid? Bent u bereid te onderzoeken of het wenselijk is om het bedrijfsleven te laten betalen voor bepaalde diensten geleverd door ambassades?

Vraag 79

Hoeveel van de door posten gemaakte kosten gaan naar ondersteuning aan bedrijven? Welk deel van de ondersteuning aan bedrijven door posten wordt aan bedrijven doorberekend? Welke specifieke diensten worden in welke mate doorberekend?

Vraag 80

Kunt u bevestigen dat andere landen, waaronder Scandinavische, werken met targets voor bedragen die opgehaald dienen te worden door ambassades voor dienstverlening aan bedrijven? Welke landen hanteren zo’n targetsysteem?

Vraag 89

Is het mogelijk om – zoals ook in Denemarken gebeurt – bedrijven te laten (mee)betalen aan activiteiten ten behoeve van handelsbevordering, bijvoorbeeld aan marktstudies? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en tegen welke voorwaarden zou dit moeten gebeuren?

Vraag 90

Welke mogelijkheden zijn er om het bedrijfsleven bij te laten dragen aan handelsbevordering op de posten? Welke voorbeelden van dergelijke bijdragen bestaan er bij andere buitenlandse diensten?

Antwoord op de vragen 10, 79, 80, 89, 90

Het bekendste voorbeeld van betaalde dienstverlening is de Deense systematiek. Het Deense systeem is vergevorderd in het werken met targets. De Deense regering heeft deze koers 10 jaar geleden ingezet op basis van een lange-termijn-strategie. Ambassades worden afgerekend op economische dienstverlening, zoals het aantal marktscans dat is uitgevoerd, maar ook het aantal korte handelsvragen. Voor alle vragen waarvoor de beantwoording langer duurt dan een uur, wordt een uurtarief gehanteerd (ca. 100 euro). Zo kost een marktscan in het Deense systeem ca. 3.500 euro. Met de economische crisis is het voor het Deense postennet trouwens lastig geworden om de targets te behalen. In de aan uw Kamer toegezegde brief over instrumenten voor exportbevordering zal de minister voor Buitenlandse Handel en OS hier nader op ingaan.

Door vorige kabinetten is reeds besloten het bedrijfsleven te laten meebetalen aan bepaalde diensten, die aan het bedrijfsleven worden geleverd. Deze dienstverlening vindt zowel plaats op de post als in Den Haag. Momenteel wordt aan het bedrijfsleven een financiële bijdrage gevraagd voor de volgende diensten: 1) evenementen (bijvoorbeeld seminars) die door de posten in samenwerking met het bedrijfsleven georganiseerd worden, 2) economische missies met bewindspersonen, en 3) zakenpartnerscans.

Ook loopt momenteel een pilot met een publiek-privaat gefinancierd N(A)BSO-kantoor in India, waar het bedrijfsleven meebetaalt aan de kosten. In overleg met vertegenwoordigers van de private sector wordt onderzocht of betaalde dienstverlening binnen het NBSO-netwerk verder doorgevoerd kan worden.

Bij eventuele verdere introductie van betaalde dienstverlening is het van belang de voor- en nadelen goed af te wegen en rekening te houden met de economische omstandigheden. Juist in mindere economische tijden zijn export en investering van belang, en daarmee ook overheidsondersteuning, om het bedrijfsleven een extra duwtje in de rug te geven.

Het Kabinet voert dan ook een verdere professionaliseringsslag van de economische dienstverlening aan het bedrijfsleven in het postennet door, waarbij beter kan worden gestuurd op resultaten voor het bedrijfsleven en het ontwikkelen van kwaliteitsstandaarden. In de aan uw Kamer toegezegde brief over instrumenten voor exportbevordering zal de minister voor Buitenlandse Handel en OS verder ingaan op de thematiek van betaalde dienstverlening.

Het is niet mogelijk om exact aan te geven hoeveel van de door de posten gemaakte kosten zijn toe te rekenen aan ondersteuning van het bedrijfsleven. Een inschatting van de kosten is opgenomen in de Memorie van Toelichting 2013 (pagina 94): ongeveer 70 miljoen euro van de apparaatskosten van het postennet valt toe aan het thema economie.

Vraag 11

Op wat voor wijze voert Nederland economische diplomatie met Taiwan?

Antwoord 11

Nederland erkent de regering van de Volksrepubliek China als de enige wettige regering van China (conform het één-China beleid van Nederland en de Europese Unie). Nederland erkent Taiwan niet als staat en heeft ook geen diplomatieke betrekkingen met Taiwan. Wel onderhoudt Nederland economische, culturele en wetenschappelijke betrekkingen met Taiwan. Taiwan en Nederland hebben ook geen ambassades gevestigd op elkaars grondgebied. De Nederlandse belangen worden op Taiwan door het Netherlands Trade & Investment Office (NTIO) behartigd. In Den Haag zetelt het Taipei Representative Office in the Netherlands (TRON).

Vraag 12

Zijn er plannen om meer in te zetten op laptopdiplomatie (eenmansposten), zoals de diplomaat in Arbil, Iraaks Koerdistan? Waar worden laptopdiplomaten op dit moment ingezet? Hoe worden de ervaringen met de bestaande laptopdiplomaten beoordeeld?

Antwoord 12

Eenpersoonsposten, dat wil zeggen vertegenwoordigen met een formatie van één uitgezonden medewerker, zijn Kaapstad (Zuid-Afrika), Milaan (Italië), Osaka (Japan), Pristina (Kosovo), Tallinn (Estland), Valetta (Malta), Vilnius (Litouwen) en Vaticaanstad (Vaticaanstad). Vanaf zomer 2014 is ook Nicosia (Cyprus) een eenpersoonspost.

Daarnaast werken er individuele vooruitgeschoven medewerkers in Erbil (Irak), Goma (Congo) en Yangon (Birma), die behoren tot de ambassades in respectievelijk Bagdad, Kinshasa en Bangkok.

Duidelijk is dat eenpersoonsposten slechts een beperkt en specifiek takenpakket kunnen uitvoeren. Daarnaast moeten de betrokken diplomaten kunnen beschikken over goede communicatiemiddelen, goede lokale staf en moeten zij ondersteuning krijgen vanuit het departement of een nabijgelegen post voor administratie, vervanging en tijdelijke versterking (bijvoorbeeld bij handelsmissies of een Europees voorzitterschap). Co-locatie met vertegenwoordigers van andere landen kan daarbij behulpzaam zijn. Voorts is het noodzakelijk de verwachtingen te managen van hetgeen een eenpersoonspost kan betekenen. Gezien de taakstelling en het streven naar een flexibel postennet zal het aantal Nederlandse eenpersoonsposten wereldwijd verder toenemen.

Vraag 13

Kunt u een overzicht geven van de diplomatieke posten, die in de afgelopen tien a vijftien jaar zijn geopend en welke zijn gesloten?

Antwoord 13

Naar de stand van september 2013 zijn sinds 2003 de volgende posten gesloten: ambassadekantoor Bonn (2003), ambassade Kingston (2003), CG Houston (2004), CG Djedda (2004), CG Karachi (2004), CG Lagos (2004), ambassade Abidjan (2005), ambassade Windhoek (2006), CG Hamburg (2009), CG Montréal (2009), ambassade Asmara (2011), ambassade Yaoundé (2011), ambassade Montevideo (2012), ambassade Quito (2012), CG Barcelona (2012), ambassadekantoor Almaty (2012), ambassade Ouagadougou (2013), ambassade Lusaka (2013), ambassade Guatemala (2013). Eind 2013 worden de ambassades in La Paz en Managua gesloten.

De volgende posten zijn vanaf 2003 geopend: ambassade Kabul (2004), ambassade Yaoundé (2005, voorheen CG), ambassade Doha (2005), ambassade Juba (2006 kantoor; 2011 ambassade), ambassade Bujumbura (2007 kantoor; 2012 ambassade), ambassade Astana (2006, verplaatsing ambassade van Almaty naar Astana), ambassade Pristina (2008), ambassade Bakoe (2009), ambassade Panama (2011), CG Chongqing (2013).

Vraag 14

Wat zijn de precieze financiële voordelen als in Frankrijk alleen nog in Parijs paspoorten en identiteitskaarten kunnen worden uitgegeven? Hoeveel wordt hierdoor bezuinigd? Voor hoeveel mensen heeft dit gevolgen?

Antwoord 14

Op 1 oktober a.s. beëindigen de honoraire consulaten (HC) in Frankrijk hun paspoortwerkzaamheden. De verstrekking van reisdocumenten door de HC’s is relatief kostbaar. De kostprijs van een paspoort bij een HC ligt tenminste 47 euro hoger dan bij een andere consulaire post. Geleidelijke afschaffing van paspoortverstrekking door HC’s leidt derhalve tot efficiencywinst.

Het is niet precies duidelijk voor hoeveel mensen deze verandering gevolgen heeft. Nederlanders in het buitenland zijn niet verplicht zich bij de ambassade te registreren. Op basis van paspoortafgiftecijfers wordt geschat dat de verandering consequenties kan hebben voor ruim 30.000 Nederlanders in Frankrijk, die hun paspoort bij een honorair consulaat aanvragen.

Nederlanders kunnen hun reisdocument in Parijs aanvragen, maar ook bij iedere andere Nederlandse ambassade of consulaat-generaal. Verder kunnen niet-ingezetenen bij een bezoek aan Nederland terecht bij acht gemeenten. Dat zijn Bergen op Zoom, Maastricht, Echt-Susteren, Enschede, Montferland, Oldambt, Den Haag en Haarlemmermeer (luchthaven Schiphol). Er worden voorbereidingen getroffen om in het zuiden van Nederland meer gemeenten daartoe bevoegd te maken. De Paspoortwet schrijft een verschijningsplicht voor bij de aanvraag van een paspoort. Wel zal in overleg met het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden onderzocht hoe de aanvraag van een paspoort op buitenlandse posten, en dan met name de gegevensinvoer, efficiënter via internet kan worden gedaan. De ambassade kan onder bepaalde voorwaarden vanwege de reisafstand een uitzondering maken op de verschijningsplicht bij het afhalen van een paspoort, het paspoort wordt dan toegestuurd.

In een wijzigingsvoorstel voor de Paspoortwet is bovendien voorgesteld om de geldigheidsduur van een paspoort voor houders vanaf 18 jaar te wijzigen in tien jaar. Het Kabinet hoopt dat de Paspoortwet begin 2014 in werking kan treden.

Vraag 15

Kunt u bevestigen dat het online afsprakensysteem voor de ambassade Iran (nog) niet naar behoren werkt, waardoor afspraken voor gezinnen individueel ingediend moeten worden, op langere termijn geen afspraken gemaakt kunnen worden en dat er lange wachttijden zijn? Zouden deze problemen ondervangen kunnen worden door de mogelijkheid te beiden in ieder geval tijdelijk via e-mail afspraken te maken, ook voor kleine groepen?

Antwoord 15

Het afsprakensysteem is recent aangepast om misbruik beter te kunnen voorkomen. Tijdens de overgangsfase zijn de wachttijden opgelopen. Inmiddels zijn de problemen redelijk onder controle en zijn er voor aanvragers weer voldoende afspraakmogelijkheden en vindt de afhandeling van een visumaanvraag, rekening houdend met Schengenconsultatie, binnen de vastgestelde termijnen plaats. Er is dan ook geen reden terug te gaan naar het maken van afspraken via email.

Vraag 16

Waarom heeft u de voorzitter van de Commissie verzocht om op eigen titel een apart advies uit te brengen over de keuze in het regeerakkoord om de Dienst Buitenlandse Zaken onder de Algemene Bestuursdienst te laten vallen, iets wat eigenlijk al «per 1 januari 2013» had moeten gebeuren? Bent u op zoek naar ruimte om deze keuze van het regeerakkoord nog een jaar (of langer) uit te stellen?

Antwoord 16

Dit verzoek aan de heer Arthur Docters van Leeuwen is gedaan door de ministers van Buitenlandse Zaken en voor Wonen en Rijksdienst. Het is een gezamenlijk verzoek. Het advies wordt verwacht in dit najaar, waarna besluitvorming zal plaatsvinden. Zie ook de brief «Voor Nederland, wereldwijd» (Kamerstuk 32 734, nr. 15, blz. 23–24 onder toonaangevend in de diplomatie).

Vraag 17

Streeft u nog steeds naar «de beste diplomatieke dienst van de wereld», zoals u op 18 december 2012 aangaf tijdens de begrotingsbehandeling en wat later werd bevestigd door de minister-president?

Antwoord 17

Bij de grote belangen van het Koninkrijk der Nederlanden in het buitenland past de ambitie van een hoogwaardig diplomatiek netwerk. De brief «Voor Nederland, wereldwijd» spreekt daartoe van «werken aan toonaangevende diplomatie».

Vraag 18

Welke aanbevelingen van de Commissie neemt u niet over? Waarom niet?

Antwoord 18

De Adviescommissie Modernisering Diplomatie doet aanbevelingen op het vlak van professie, organisatie en interactie. Deze worden op hoofdlijnen overgenomen. De uitwerking ervan zal het komende jaar plaatsvinden op basis van een plan van aanpak, door de ambtelijke top van het Ministerie, ondersteund door een veranderorganisatie, zoals aanbevolen door de Commissie. De taakstelling stelt wel grenzen. Zo is de oprichting van een diplomatieke academie als zodanig helaas niet mogelijk vanwege geldgebrek en moet er naar een alternatief worden gezocht. Dat geldt ook voor de bepleite fysieke aanwezigheid op zoveel mogelijk plaatsen in de wereld, waarvan het Kabinet het belang voor ons land geheel onderschrijft. Ook het verplaatsen van medewerkers en beleid van Den Haag naar de posten is een knelpunt vanwege het gebrek aan middelen. De kosten van een medewerker in het buitenland liggen hoger dan in Den Haag. Zie ook het antwoord op vraag 1 en de brief «Voor Nederland, wereldwijd» (Kamerstuk 32 734, nr. 15).

Vraag 19

Welke rol speelt het eindrapport nog, gezien de conclusies die u trekt uit het tussenrapport?

Antwoord 19

Gezien de waarde van het tussenrapport van de Adviescommissie Modernisering Diplomatie is besloten een aantal aanbevelingen nú over te nemen en daarvoor het eindrapport niet af te wachten. Het eindrapport zal een aantal specifieke onderwerpen nader uitwerken.

Vraag 20

Welke gevolgen heeft de vermindering van het personeel in concrete zin voor het financieel beheer van Ontwikkelingssamenwerkingsprojecten en risico op fraude?

Antwoord 20

Bezuinigingen en hervormingen binnen het Rijk en het Ministerie zetten druk op de kwaliteit van het beheer. Het Ministerie onderkent dit en heeft maatregelen getroffen om de risico’s te beheersen. Processen als regionalisering van het financieel beheer en digitalisering gaan gepaard met een reductie van personeel en dragen bij aan het stabiliseren en zo mogelijk aan het verbeteren van de kwaliteit van het financieel beheer. Ook de ontwikkeling van een strategisch personeelsbeleid voor de financiële functie draagt bij aan het in de toekomst borgen van de benodigde kennis en vaardigheden voor het beheersen van de risico’s, waaronder het beheersen van het risico op fraude.

Vraag 21

Wat zijn de precieze verschillen tussen een ambassade, een consul-generaal, een honorair consul, een Netherlands Business Support Office en een permanente vertegenwoordiging?

Antwoord 21

Een ambassade is een vertegenwoordiging van Nederland in een ander land en is gevestigd in de stad waar de regering van dat land zich bevindt. De ambassade onderhoudt de betrekkingen met de regering van het land en behartigt de belangen van Nederlanders en het Nederlandse bedrijfsleven.

Als een land erg groot is, dan wel meerdere belangrijke steden of regio’s heeft, is er naast een ambassade vaak nog een consulaat(-generaal) in dat land gevestigd. Een consulaat valt onder de ambassade en verleent onder andere consulaire diensten en behartigt economische belangen.

Honoraire Consuls zijn onbezoldigde ambtenaren van het ministerie van BZ. Zij vervullen hun ambt als nevenfunctie. Zij ontvangen daarvoor uitsluitend een onkostenvergoeding. Zij verzorgen een beperkt aantal consulaire diensten en dragen zorg voor de promotie van economische en culturele relaties. Door hun grondige kennis van de lokale omstandigheden en hun brede netwerken vormen zij een belangrijk onderdeel van het postennet.

Een permanente vertegenwoordiging is een vertegenwoordiging van Nederland bij een internationale organisatie, bijvoorbeeld de Verenigde Naties en de Europese Unie.

Een Regionale Service Organisatie voert voor verschillende Nederlandse vertegenwoordigingen in een regio, bijvoorbeeld alle ambassades en consulaten in Afrika, centraal ondersteunende taken uit op het gebied van de financiële administratie, bedrijfsvoering en consulaire dienstverlening.

De Netherlands Business Support Offices ondersteunen vooral midden- en kleinbedrijven bij hun internationale activiteiten. Ook stimuleren zij Nederlandse handel en investeringen. NBSO's hebben geen diplomatieke status.

Zie voor meer informatie op www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/ambassades-consulaten-en-overige-vertegenwoordigingen/documenten-en-publicaties/brochures/2013/05/22/poster-postennetwerk.html

Vraag 22

Welke gevolgen hebben de bezuinigingen voor de zorg voor Nederlandse gedetineerden in het buitenland?

Vraag 85

Wat zullen de precieze gevolgen zijn van aanpassingen in het beleid om Nederlandse gedetineerden in het buitenland te bezoeken? Wat zullen de gedetineerden hiervan merken?

Vraag 86

Op welke wijze zal het bezoek aan gedetineerden in het buitenland doelmatiger worden ingericht? Hoe wordt bepaald of gedetineerden veel of weinig bezoek nodig hebben? Hoe wordt «goede aandacht» gedefinieerd?

Antwoord op de vragen 22, 85 en 86

De krimp van het Nederlandse postennet maakt het voor de toekomst moeilijker het gedetineerdenbeleid ongewijzigd voort te zetten. Sinds 2002 is de bezoekfrequentie aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland minimaal tweemaal per jaar. Dit geldt nu voor alle landen, ongeacht de omstandigheden in de gevangenis dan wel de persoonlijke situatie van de gedetineerde. Deze norm zal worden losgelaten om te kunnen blijven garanderen dat gedetineerden die consulaire bijstand het meest nodig hebben die ook krijgen. Op dit moment wordt onderzocht hoe deze bezoeken en bezoekfrequentie te differentiëren, afhankelijk van de situatie van de gedetineerde. Ook wordt gezocht naar alternatieven voor contact met gedetineerden, zoals het instellen van een telefonisch spreekuur. Ook de in 2002 ingestelde maatregel van de maandelijkse gift van 30 euro aan gedetineerden in landen buiten Europa wordt tegen het licht gehouden. Hier wordt onder meer gekeken naar differentiatie in relatie tot de omstandigheden. In dit verband wordt ook gesproken met derde partijen over hun rol in de gedetineerdenbegeleiding.

Vraag 23

Welke gevolgen hebben de bezuinigingen voor de zorg voor ontvoerde Nederlanders?

Antwoord 23

Geen. De inzet blijft ongewijzigd intensief en gericht op een spoedige en veilige terugkeer van Nederlanders die in het buitenland zijn ontvoerd.

Vraag 25

Heeft u overwogen nieuwe posten te openen? Waarom heeft u dat uiteindelijk niet gedaan?

Antwoord 25

In het licht van de taakstelling ontbreken de middelen voor wezenlijke uitbreiding van het postennet.

Vraag 26

Waarom worden de kleine vertegenwoordiging toegespitst op economische belangenbehartiging? Hoe verhoudt zich dit tot aandacht voor mensenrechten?

Antwoord 26

Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 12 kunnen kleine posten een beperkt en specifiek takenpakket uitvoeren. De taken van een post variëren naar gelang de Nederlandse belangen ter plaatse en de lokale omstandigheden. Zo heeft de kleine post Panama een relatief grote economische portefeuille en besteden kleine posten als Tbilisi en Khartoem relatief veel aandacht aan mensenrechten.

Vraag 27

Hoe verhouden uw ambities en intensiveringen zich tot uw bezuinigingen?

Antwoord 27

De ambities en doelen van het ministerie van Buitenlandse zaken zijn leidend voor de wijze van invulling van de bezuinigingen. Intensiveringen worden ingezet om vorming naar de nieuwe ambities te faciliteren.

Vraag 28

Waarom kiest u er niet voor om Hoofddirectie Personeel en Organisatie, zoals bij grote organisaties als Shell, op afstand te plaatsen van de overplaatsbare dienst? Welke hervormingen heeft u voor ogen voor de volgende overplaatsingsronde?

Antwoord 28

Personeelsbeleid behelst meer dan het overplaatsen van medewerkers. Het verblijf in het buitenland en het steeds wisselen van standplaats trekt een zware wissel op medewerkers en hun familie, mede omdat wonen en werken op een groot aantal standplaatsen niet eenvoudig is. De impact van de werksituatie op de privésituatie is groot. Dat vergt maatwerk van de Hoofddirectie Personeel en Organisatie en het onderhouden van korte lijnen met betrokkenen. Uit dien hoofde is een «eigen» personeelsorganisatie voor de eerstelijns dienstverlening op het vlak van personeel en organisatie verkieslijk. Het ministerie van Buitenlandse Zaken neemt tweedelijns generieke diensten af van het rijksbrede expertise centrum Organisatie en Personeel.

Mede naar aanleiding van de aanbevelingen in het tussenrapport van de Adviescommissie Modernisering Diplomatie vindt een heroverweging plaats van het personeelsbeleid. De ambitie van BZ is om toonaangevend in de diplomatie te zijn met een flexibele netwerkorganisatie waar iedereen graag mee samenwerkt. Er zal meer gericht worden geïnvesteerd in de opbouw en het behoud van kennis, competenties en ervaring van medewerkers. Onder andere door meer specialisatie en meer flexibiliteit en variëteit bij de plaatsingstermijnen. Ook zal gestreefd worden naar meer interdepartementale uitwisselingen. Deze hervormingen zullen in de volgende overplaatsingsronde al zichtbaar worden. Zie voorts het antwoord op vraag 16.

Vraag 29

Bent u bereid functies onder ABD-niveau open te stellen voor externe sollicitaties?

Antwoord 29

Het ministerie van Buitenlandse Zaken stelt regelmatig functies onder ABD-niveau open voor externe kandidaten. Ook vindt met andere ministeries uitwisseling van medewerkers plaats. Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft in 2010 een project gelanceerd voor uitwisseling op beleidsniveau (schaal 11–13) binnen de internationale functie van het Rijk. Sinds 2011 hebben bijna 40 ambtenaren van de ministeries van BZ, BZK, IenM, OCW, SZW, VenJ alsmede VWS met elkaar van stoel geruild om samenwerking, kennisdeling en mobiliteit binnen de departementen te vergroten. Ook de Algemene Rekenkamer heeft zich bij het project aangesloten. Vanuit het ministerie van Buitenlandse Zaken zijn in dit project vijf medewerkers gedetacheerd bij andere departementen.

Op middenmanagementniveau (schaal 14–15) hebben vijf medewerkers van andere departementen aan de overplaatsingsronde 2013 deelgenomen, waarvoor de betrokken departementen ook vijf functies voor BZ-medewerkers beschikbaar hebben gesteld.

Er zijn overigens uitwisselingsovereenkomsten met departementen die al langere tijd bestaan. Het meest bekend is het sinds 1955 bestaande Concordaat met het ministerie van Economische Zaken. In dat kader zijn op dit moment 12 BZ’ers bij EZ gedetacheerd en 13 EZ’ers bij BZ, los van de uitwisseling van specialisten. Met het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is er een convenant voor samenwerking en uitwisseling op internationaal cultuurbeleid. In dat kader zijn er momenteel drie OCW’ers bij BZ gedetacheerd en twee BZ’ers bij OCW.

Los van de bestaande overeenkomsten en nieuwe uitwisselingscarrousels, vinden er ook op ad hoc basis veel detacheringen plaats. In totaal zijn op dit moment 42 BZ’ers gedetacheerd binnen het Rijk; 54 medewerkers van andere departementen zijn gedetacheerd bij het ministerie van Buitenlandse Zaken.

Vraag 30

Welke grote ambassades en permanente vertegenwoordigingen buiten de Europese Unie worden afgeslankt?

Antwoord 30

De taakstelling op het postennet omvat onder meer een korting op het budget van de ongeveer 30 posten met de hoogste exploitatiekosten en op de posten in de acht overgangslanden. Buiten de Europese Unie zijn dat in alfabetische volgorde Accra, Addis Abeba, Ankara, Cotonou, Dhaka, Jakarta, Kampala, Maputo, Moskou, Nairobi, New Delhi, New York (PV VN), Peking, Rabat, Tokio en Washington. Ook de Nederlandse presentie in Kabul en Sana’a wordt heroverwogen vanwege de relatief hoge kosten.

Vraag 31

Wat bedoelt u met «er wordt een groter beroep gedaan op de eigen verantwoordelijkheid van de burgers»?

Antwoord 31

Dit betekent dat nog meer dan in het verleden van de Nederlandse burgers wordt verwacht dat zij zich bewust zijn van hun eigen verantwoordelijkheid, zorgen voor een goede voorbereiding wanneer zij naar het buitenland vertrekken (denk bijvoorbeeld aan verzekeringen) en zich bewust zijn van de veiligheidssituatie en de omstandigheden in het te bezoeken land. Het Ministerie staat ze hierin bij, onder meer via reisadviezen en een app met actuele informatie. Indien een Nederlandse burger in het buitenland in de problemen komt, kan de burger in eerste instantie de problemen zelf oplossen. Ook hulp van derden, zoals familie en verzekeraars, kan tot een oplossing leiden. Dit laat onverlet dat Nederlanders, zeker in noodsituaties en bij schrijnende gevallen wanneer hulp van derden niet mogelijk is, kunnen blijven rekenen op consulaire bijstand door het Ministerie en de posten in het

buitenland.

Vraag 32

Wat is de waarde van de totale vastgoedportefeuille van het ministerie van Buitenlandse Zaken, zowel in Nederland als het buitenland?

Antwoord 32

Het ministerie van Buitenlandse Zaken bezit geen vastgoed in Nederland. De waarde van het vastgoed in het buitenland fluctueert en kan alleen worden vastgesteld aan de hand van taxaties. Om de aanzienlijke kosten van taxaties te vermijden, wordt hiertoe alleen overgegaan indien er sprake is van een voornemen tot verkoop.

Vraag 33

Wat gebeurt er met de opbrengsten van de verkochte gebouwen? Hoe komen die ten gunste van het ministerie van Buitenlandse Zaken?

Antwoord 33

De opbrengst van de verkopen vloeit terug naar de begroting van Buitenlandse Zaken. Een deel wordt opnieuw geïnvesteerd in goedkopere huisvesting en co-locaties. Het overige wordt ingezet voor de bezuinigingen op het postennet.

Vraag 34

Waarom worden het ministerie van Buitenlandse Zaken en Defensie niet in één gebouw gehuisvest?

Antwoord 34

De besluitvorming over het gezamenlijk huisvesten van ministeries in één pand kende meer ijkpunten dan alleen de eventuele samenhang van beleidsvelden van de betreffende organisaties. In dat proces is besloten tot co-locatie van de ministeries van BZ en IenM.

Vraag 35

Hoeveel middelen worden vrijgemaakt binnen Homogene Groep Internationale Samenwerking voor investeren in digitale dienstverlening en hoeveel middelen worden vrijgemaakt om de diplomatieke dienst een kwaliteitsimpuls te geven?

Vraag 81

Hoeveel financiële middelen zullen er ten opzichte van eerdere jaren extra worden geïnvesteerd in economische diplomatie?

Antwoord op de vragen 35 en 81

Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft voor de periode 2014–2016 per jaar 15 miljoen euro beschikbaar voor investeringen in modernisering van de diplomatie. Hieruit worden zowel uitgaven gedaan voor digitalisering van de dienstverlening als voor modernisering van de diplomatie. Economische diplomatie bestaat uit een Rijksbrede inzet, die zich uit in verschillende instrumenten en op verschillende niveaus (zie het antwoord op vraag 71 voor de definitie van economische diplomatie). Dit betreft naast budgettaire instrumenten ook personele inzet, en is daarmee niet altijd meetbaar in geld. Bovendien gaat het om een Rijksbrede inzet, die niet gevangen is in één budget, maar verdeeld tussen de departementen en lokale overheden. Deze dragen met hun activiteiten bij aan de economische diplomatie.

Vraag 36

Welke overwegingen spelen een rol voor de vraag waar ambassades gelokaliseerd zijn en waar niet?

Vraag 41

Aan welke alternatieven moet worden gedacht worden, wanneer er gekeken wordt naar de meest doelmatige belangenbehartiging?

Vraag 51

Op welke wijze zal uitvoering worden gegeven aan de aanbeveling van de Adviescommissie Modernisering Diplomatie om te gaan denken en werken als een netwerkorganisatie: open en flexibel, breed vertegenwoordigd en grensoverschrijdend georganiseerd rondom thema's, regio's of belangen?

Vraag 58

Op welke wijze krijgt de flexibiliteit van het postennetwerk precies vorm?

Vraag 97

Kan de zin: «Dit netwerk wordt op- of afgeschaald al naar gelang de zaken die spelen» worden toegelicht? Kunnen voorbeelden (uit het verleden) worden gegeven van de wijze waarop wordt op -of afgeschaald? Wat voor «zaken» wordt bedoeld?

Antwoord op de vragen 36, 41, 51, 58 en 97

Internationale stabiliteit, veiligheid en welvaart zijn niet vanzelfsprekend. Voor het bereiken en behoud ervan is interstatelijk verkeer onmisbaar. Dat vraagt om buitenlands beleid, diplomaten en vertegenwoordigingen in het buitenland. Naar gelang de belangen van het Koninkrijk in een bepaald land zullen vorm en omvang van een post echter variëren: bewegen op de maat van het Nederlands belang.

Een netwerk waarin alle posten qua beleid, beheer en voorzieningen gelijk zijn, is achterhaald en onbetaalbaar. De differentiatie die binnen het postennet gaande is, wordt doorgezet. Vanuit deze gedachte vormt het postennet een continuüm, waarbinnen posten in de tijd kunnen variëren qua taken, omvang en status. Bepalend zijn de belangen van het Koninkrijk ter plaatse. Zo kan een Honorair Consulaat of NBSO uitgroeien tot een ambassade, maar ook andersom. Vorm volgt functie, waarbij de taakstelling noopt tot scherpe keuzes. Kleinere ambassades beschikken in de toekomst niet meer automatisch over een eigen kanselarij of ambtswoning. Co-locatie is in opkomst. Digitalisering stelt het Ministerie in staat om werkzaamheden plaats- en tijdonafhankelijk te verrichten, zoals de bedrijfsvoering in Regionale Service Organisaties (RSO).

Een voorbeeld van het opschalen van een vertegenwoordiging is het voormalige Honorair Consulaat in Panama, dat vanwege het toenemend belang van Panama voor het Nederlands bedrijfsleven in 2011 is omgezet in een ambassade. Vergelijkbaar is de vooruitgeschoven medewerker van ambassade Bangkok in Yangon, sinds medio 2013, vanwege de snelle ontwikkeling die Birma doormaakt. Een voorbeeld van afschalen is de afslanking in de afgelopen jaren van de Nederlandse ambassade in Paramaribo vanwege het aflopen van het bilaterale OS-programma.

Om in te kunnen spelen op veranderende prioriteiten van buitenlands beleid is de flexibele inzet van medewerkers een voorwaarde. Sinds enkele jaren bestaat de zogenaamde «flexpool» met medewerkers die voor korte duur, meestal een of twee jaar, ter tijdelijke versterking van een post worden ingezet. Om de personele inzet nog flexibeler te maken, worden aanvullende instrumenten overwogen: kortere of langere plaatsingstermijnen van medewerkers, de regionale inzet van beleidsmedewerkers (vanuit een regionale hoofdpost) en het loslaten van de afdelingsstructuur op posten (om de aanwezige capaciteit op dossiers optimaal te kunnen benutten).

Vraag 37

Hoeveel mensen laat u «afvloeien»?

Antwoord 37

Deze vraag is nog niet te beantwoorden. Momenteel wordt gewerkt aan het plan van aanpak voor de uitvoering van de hervormingen en bezuinigingen in de komende jaren. Naar verwachting zal de hieruit voortvloeiende formatiekrimp deels worden opgevangen door leeftijdsgebonden uitstroom. De hervormingen zullen tegelijkertijd de behoefte aan kennis, talent, competenties, ervaring en netwerken fors beïnvloeden. Een nog onbekend deel van de vaste personele bezetting zal onvoldoende in deze behoefte kunnen voorzien. Via leren en ontwikkelen zullen deze medewerkers actief aansluiting moeten vinden bij de veranderende organisatiebehoefte. Pas waar dat niet mogelijk blijkt, is «afvloeien» aan de orde waarbij BZ zich in zal spannen voor werk-naar-werk begeleiding.

Vraag 38

Hoeveel personen werken in Duitsland, Frankrijk, Groot-Brittannië en de Verenigde Staten in de desbetreffende diplomatieke diensten? Hoe verhoudt dit zich tot Nederland?

Vraag 39

Hoeveel personen per duizend inwoners werken in Duitsland, Frankrijk, Groot-Brittannië en de Verenigde Staten in de desbetreffende diplomatieke diensten? Hoe verhoudt dit zich tot Nederland?

Antwoord op de vragen 38 en 39

Het vergelijken van ons postennet met dat van andere landen is niet doenlijk vanwege de verschillende wijze waarop landen hun postennet inrichten. Nederlandse ambassades hebben ontwikkelingssamenwerking, handelsbevordering en cultuur «in huis», terwijl andere landen deze taken beleggen bij instituten of uitvoeringsorganisaties. Zo heeft Duitsland een aparte organisatie voor OS, de Gesellschaft für Internationale Zusammenarbeit (GIZ). Ook Frankrijk heeft een aparte organisatie voor OS, L'Agence Française de Développement (AFD), en een wereldwijd netwerk van culturele instituten met een eigen structuur die los staat van de diplomatieke dienst. Voorts kent Frankrijk de aparte exportorganisatie Ubifrance. De Britten hebben aparte uitvoeringsorganisaties voor OS (het Department for International Development DFID), handel (UK Trade & Investment UKTI), en cultuur (British Council). Daar komt bij dat landen met een kleine bevolking relatief meer ambtenaren in dienst hebben per duizend inwoners dan landen met een grote bevolking. De kosten van een infrastructuur per hoofd van de bevolking nemen af naarmate een land meer inwoners telt. Dat geldt ook voor het postennet.

De totale bezetting van 3.445 medewerkers op de Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland komt neer op ongeveer 0,20 medewerkers per 1000 inwoners en betreft 970 uitgezonden BZ’ers, 328 attachees van de vakdepartementen en 2147 lokale medewerkers. Ten gevolge van de taakstelling van het vorige Kabinet en het huidige Kabinet zal het aantal medewerkers op de posten de komende jaren flink afnemen.

Vraag 40

Hoeveel mensen zijn in totaal betrokken bij de uitgaven van het Nederlands ontwikkelingssamenwerkingsbudget?

Antwoord 40

In de Memorie van Toelichting 2014 is een aantal van 500 fte’s die direct werkzaam zijn binnen ontwikkelingssamenwerking als uitgangspunt opgenomen bij de verdeling van het apparaatsbudget over de verschillende beleidsterreinen. De inzet voor ontwikkelingssamenwerking vindt zowel op het Ministerie als op de posten plaats. Daarnaast zijn er ook andere ministeries die uitgaven doen op het terrein van ontwikkelingssamenwerking. Op de posten zijn de medewerkers belast met een veelvoud van taken en is sprake van geïntegreerd werken. Daarnaast werken op het Ministerie medewerkers in ondersteunende diensten. Zij voeren taken uit op tal van terreinen inclusief ontwikkelingssamenwerking. Het is daarom niet mogelijk een exacte verdeling te geven hoeveel fte’s specifiek belast zijn met de uitvoering van de taken voor ontwikkelingssamenwerking.

Vraag 42

Valt er naast het delen van huisvesting meer onder co-locatie?

Antwoord 42

Ja. Het meest voorkomend is co-locatie in de vorm van het delen van huisvesting en ondersteunende staf. Met België is op twee vertegenwoordigingen sprake van een oplopende graad van samenwerking, variërend van inhoudelijke samenwerking op incidentiele basis in Sarajevo tot volledige integratie van een diplomaat van het ene land in de werking van de post van het andere land in Tirana. Zie ook de brief «Voor Nederland, wereldwijd» (Kamerstuk 32 734, nr. 15, blz. 20 onder co-locatie).

Vraag 43

Wat betekent «het diplomatieke netwerk zal niet meer aan alle verwachtingen kunnen voldoen» precies?

Vraag 49

Aan welke verwachtingen zal het diplomatieke netwerk niet meer kunnen voldoen?

Antwoord op de vragen 43 en 49

Voor de posten is in 2018 ongeveer 20% minder budget beschikbaar dan in 2013. Voor een deel laat deze bezuiniging zich realiseren door «slimmer» werken. Voorbeelden zijn de digitalisering, co-locatie, en het centraal voeren van administraties in Regionale Service Organisaties. In het aanstaande hervormings- en bezuinigingstraject zal worden bezien welke werkzaamheden concreet zullen vervallen. Zie voorts de antwoorden op de vragen 86, 93 en 95.

Vraag 44

Kunt u uitleggen hoeveel euro er concreet bespaard kan worden door de sluiting van de Consulaten-Generaal in kwestie?

Antwoord 44

De totale kosten voor Antwerpen, Chicago, Milaan, München en Osaka zijn jaarlijks ongeveer 7,5 miljoen euro. De netto besparing bij sluiting van een post zal kleiner zijn, omdat bij sluiting niet alle uitgaven weg zullen vallen. Sommige taken zullen op een andere wijze belegd moeten worden in de regio, hetgeen kosten met zich meebrengt. Hierdoor is het nu niet mogelijk de exacte besparing op het sluiten van deze posten aan te geven.

Vraag 50

Op welke wijze zal uitvoering gegeven worden aan de aanbeveling van de Adviescommissie Modernisering Diplomatie om te investeren in professionaliteit van diplomaten? Hoe worden prestatie-eisen, permanente scholing en meer specialisatie geïntensiveerd?

Antwoord 50

Vanuit de gehele Rijksoverheid zijn ambtenaren in diplomatieke functies werkzaam. Verdere professionalisering van de internationale functie zal het ministerie van Buitenlandse Zaken daarom waar mogelijk ontwikkelen en vormgeven in samenwerking met andere departementen en relevante opleidingsinstituten. Voorbeelden van interdepartementale samenwerking op het gebied van professionalisering van de internationale functie zijn onder meer de opleiding «Ambtenaar Internationaal Beleid», «Biometrie in de Vreemdelingenketen», «Handels- en Investeringsbevordering» en de taaltrainingen. Deze samenwerking zal worden uitgebouwd.

Voorts zal het ministerie van Buitenlandse Zaken zich richten op de ontwikkeling van kwaliteitsstandaarden en functievereisten binnen de internationale functie en de vertaling daarvan naar gerichte opleidingen voor medewerkers.

Vraag 52

Op welke wijze zal uitvoering worden gegeven aan de aanbeveling van de Adviescommissie Modernisering Diplomatie om de interactie te vergroten en de onderlinge uitwisseling van informatie en contacten te verbeteren?

Antwoord 52

De inzet van het Ministerie is om de werkzaamheden van diplomaten beter te verbinden met de internationale activiteiten van onder meer Nederlandse bedrijven, maatschappelijke organisaties, onderwijsinstellingen en het grote publiek. Het gaat daarbij om het delen van kennis en informatie, het afstemmen van werkzaamheden en het toelichten van het belang van het buitenland voor Nederland. Enkele instrumenten zijn structureel overleg, onderwijs, kennisplatforms en (digitale) media. Zie verder de brief «Voor Nederland, wereldwijd» (Kamerstuk 32 734, nr. 15, blz. 21).

Vraag 53

Als het sluiten van ambassades «penny wise, pound foolish» is, waarom gaat deze beredenering dan niet op voor het sluiten van Consulaten-Generaal?

Antwoord 53

Pendant van onze internationale oriëntatie is een breed postennet. Dat koppelt Nederland aan het buitenland, en andersom. Het is dienstverlenend aan burgers, bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en de overheid. Medewerkers ter plaatse kunnen voor Nederland op cruciale momenten verschil maken, met behulp van hun kennis van de lokale situatie en hun contacten bij de overheid, organisaties en in de samenleving. Voorbeelden zijn economische diplomatie, consulaire bijstand, en de lobby voor standpunten en kandidaturen. In het licht van onze internationale oriëntatie en belangen is het sluiten van ambassades onwenselijk. Dan komen de relaties met landen op een lager pitje te staan en gaan waardevolle netwerken voor Nederland verloren. Daarom is er voor gekozen om naast onder meer het verminderen van activiteiten in Europa en OS-landen, het verkleinen van grote posten en het doorvoeren van versoberingen, de consulaten-generaal in Antwerpen, Chicago, Milaan, München en Osaka te sluiten. Voor de sluiting van deze vijf CG’s wordt gekeken naar alternatieven op de consulaire en economische functie. Zie ook het antwoord op de vragen 2, 24, 45, 46, 47, 48, 94, 98 en 100.

Vraag 54

Is er binnen de huidige budgettaire kaders wel voldoende ruimte om in te zetten op meer flexibiliteit en regionalisering en om binnen de geïdentificeerde regio's of netwerken inzet naar behoefte te kunnen verplaatsen?

Antwoord 54

Flexibiliteit is geboden om te blijven inspringen op kansen en uitdagingen voor Nederland. Dit betekent flexibiliteit in de opbouw van het postennetwerk, evenals flexibiliteit in het personeelsbeleid zodat er snel op (regionale) ontwikkelingen kan worden ingesprongen in presentie en inzet. Wanneer de presentie en inzet ter plekke moet worden uitgebreid, zal dit leiden tot tijdelijke extra kosten en zal er elders bezuinigd moeten worden. Binnen de huidige budgettaire kaders is ruimte om tijdelijk in te zetten op het ontwikkelen van flexibiliteit en regionalisering via de daarvoor in de HGIS beschikbaar gestelde investeringsmiddelen.

Vraag 55

Kunt u toelichten waarom de meeste Europese overheden vooralsnog weinig in EDEO zien als alternatief voor het eigen postennet?

Vraag 68

In welke landen of regio's functioneren EDEO en de EU-posten dermate goed dat bilaterale activiteiten afgebouwd kunnen worden? Waar is dat niet of in mindere mate het geval?

Vraag 69

Kunt u aangeven voor welke taken geldt dat het de komen jaren uitgesloten is dat EDEO die van lidstaten zal overnemen?

Vraag 70

Kunt u, daar waar u uitsluit dat EDEO op korte termijn taken overneemt van de nationale postennetwerken, een overzicht geven van Nederlandse ambassades die wel gebouwen delen met EDEO-locaties of met posten van andere EU-lidstaten, en eventueel ook van niet EU-lidstaten?

Antwoord op de vragen 55, 68, 69 en 70

Het mandaat van EDEO is beperkt tot het Gemeenschappelijke Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB) en dekt niet alle taken van diplomatieke vertegenwoordiging van de Europese lidstaten af. Bovendien identificeren de meeste – zo niet alle – Europese lidstaten, naast gemeenschappelijke belangen die het meest krachtig en efficiënt door EDEO kunnen worden behartigd, specifieke taakgebieden en verantwoordelijkheden die zij in eigen hand willen houden. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om nationale belangen die niet één op één gelijk lopen met die van andere EU-landen, of om terreinen waarop de capaciteit van EDEO beperkt is. Zo heeft EDEO geen rol in handelsbevordering ten behoeve van individuele lidstaten en een beperkt mandaat op consulair terrein dat nog nauwelijks invulling heeft gekregen. Een eigen diplomatieke presentie is tegen die achtergrond onvervangbaar, ongeacht het functioneren van de EDEO-vertegenwoordiging ter plaatse.

Deze opvatting wordt gedeeld door de Adviescommissie Modernisering Diplomatie en toegelicht in de Kamerbrief «Voor Nederland, wereldwijd» van 28 juni jl.

Het is al met al niet de verwachting dat EDEO de komende jaren veel taken van lidstaten gaat overnemen, maar het Kabinet wil op voorhand geen terreinen uitsluiten. Waar het mogelijk is bilaterale activiteiten te laten aansluiten op, of te integreren in bredere EU-inspanningen gebeurt dit reeds of wordt daaraan gewerkt. Een voorbeeld is het streven naar gezamenlijke programmering van ontwikkelingsssamenwerking tussen de EU en lidstaten in een groot aantal partnerlanden van de EU. Het Kabinet vindt dit een goede ontwikkeling.

Nederland deelt vooralsnog geen gebouwen met EDEO. Nederland deelt thans gebouwen met EU-lidstaten en andere landen in: Harare (Denemarken), Nicosia (Denemarken), Vilnius (Denemarken), Sofia (Litouwen), Tirana (België), Astana (België), Sarajevo (België), Caracas (België) en Yangon (Nieuw-Zeeland). Het aantal co-locaties zal toenemen. Zie ook de brief «Voor Nederland, wereldwijd» (Kamerstuk 32 734, nr. 15, blz. 20 onder co-locatie).

Vraag 56

Ziet u gevaren in het actief zijn van ambassadepersoneel op sociale media als twitter en discussiefora, zoals het beticht worden van inmenging in binnenlandse aangelegenheden van het ontvangende land? Kunt u in percentages uitdrukken hoeveel tijd naar uw mening idealiter aan social media besteed zou moeten worden?

Antwoord 56

Sociale media bieden ook voor de diplomatieke dienst een uitgelezen kans om grote groepen mensen te bereiken en om informatie te verkrijgen over ontwikkelingen en meningsvorming. We kunnen de snelle ontwikkelingen en onvoorspelbare dynamiek beter begrijpen als er ruimte wordt gegeven deze nieuwe instrumenten uit te proberen, ermee te experimenteren en grenzen op te zoeken. Uiteraard bestaat daarbij de kans dat deze activiteit als een inmenging in de binnenlandse aangelegenheden wordt gezien. Dat geldt overigens ook voor de meer traditionele communicatie-instrumenten. Ik realiseer mij dat daarbij soms ook fouten zullen worden gemaakt.

Er is geen «idealiter percentage» voor het gebruik van sociale media te geven. Het gebruik van sociale media heeft diverse aspecten. Er zijn diplomaten die niet zelf actief zijn op sociale media, maar het wel benutten voor meningsvorming, om te luisteren en voor informatievergaring. In sommige regio’s zijn sociale media minder gangbaar dan in andere, met minder «buzz» en dynamiek. Deze discussies volgen kost soms veel tijd, soms minder. Diplomaten en posten die wel online actief zijn, zetten sociale media om uiteenlopende redenen en op verschillende manieren in.

Vraag 57

In hoeverre is de identificering door Goldman Sachs in 2005 van elf kanshebbers («next 11») om ’s werelds grootste economieën van de 21ste eeuw te worden nog up-to-date, gezien de recente ontwikkelingen in onder andere Iran, Turkije en Egypte? Welke invloed heeft dit «next 11-concept» op de keuzes voor economische diplomatie?

Antwoord 57

Goldman Sachs heeft «The Next Eleven» (Bangladesh, Egypte, Indonesië, Iran, Mexico, Nigeria, Pakistan, Filippijnen, Turkije, Zuid-Korea en Vietnam) geïdentificeerd als landen die samen met de BRICS (Brazilië, Rusland, India, China en Zuid-Afrika) kunnen gaan behoren tot de groep van grootste economieën ter wereld in de 21<sup>ste</sup> eeuw. De recente ontwikkelingen in enkele van deze landen doen niet af aan hun economische potentieel op langere termijn. Dat kan van invloed zijn op de economische diplomatie in de toekomst.

Vraag 59

Is er beleid ontwikkeld om er voor te zorgen dat sociale media gangbare platforms worden voor beleidsbepaling en publieke diplomatie in het buitenland. Zo nee, zal dit wel gebeuren en wanneer? Zo ja, kan de Kamer hierover geïnformeerd worden?

Antwoord 59

In mei 2012 zijn interne regels vastgesteld houdende «Uitgangspunten voor de online aanwezigheid van BZ». Deze uitgangspunten geven handvatten voor organisatie-onderdelen en diplomaten in hun omgang op en met sociale media. Daarnaast krijgen diplomaten training in het gebruik van sociale media, en wordt online bewustwording gestimuleerd door onder andere handleidingen en een interne «toolkit». Meer dan de helft van de diplomatieke posten heeft een Facebookpagina (88). Zo ook 15 directies. Er zijn momenteel 80 twitteraccounts van diplomatieke posten en ambassadeurs. Dit aantal groeit snel. Het ministerie van Buitenlandse Zaken stimuleert medewerkers en organisatie-onderdelen optimaal gebruik te maken van sociale media, ten behoeve van de verschillende facetten van het werk(terrein) van BZ.

Vraag 60

Welke maatregelen worden genomen om een moderniseringsslag op het terrein van de digitale dienstverlening te bewerkstelligen? Wat waren de effecten van deze maatregelen? Welke maatregelen zullen hiertoe in de toekomst worden genomen?

Antwoord 60

Dit voorjaar is het traject «elektronische dienstverlening» gestart, dat voorziet in het op termijn online en digitaal aanvragen van consulaire producten en diensten zoals visa en reisdocumenten. Momenteel wordt een pilot voorbereid voor het online indienen van een Schengen-visumaanvraag, het online boeken van een afspraak daarvoor en het online betalen daarvan. De resultaten van de pilot worden in de eerste helft van 2014 verwacht. Eind dit jaar wordt bepaald welke andere producten en diensten in 2014 worden gedigitaliseerd. Dit is afhankelijk van de afspraken die in dat kader kunnen worden gemaakt met andere betrokken departementen.

Vraag 61

Welke maatregelen zullen worden genomen – aanvullend op het onderbrengen van ondersteuning binnen het postennet in een shared service organisatie – om de beleidsuitvoering en de bedrijfsvoering samen te voegen?

Antwoord 61

Op dit moment worden de plannen, zoals opgenomen in de Kamerbrief «Voor Nederland, wereldwijd», nader uitgewerkt. Het ministerie van Buitenlandse Zaken wil in dat kader delen van de bedrijfsvoering als onderdeel van het internationaal werk binnen de Compacte Rijksdienst samenvoegen. Daarbij wordt gekeken naar interdepartementale samenwerking op het gebied van inkoop, ICT dienstverlening, en bestuursondersteuning. Een voorbeeld hier van is de shared service organisatie 3W.

Vraag 62

Wat wordt verstaan onder de groeipolen van Latijns-Amerika en kunt u de Koninkrijksbrede aandacht hiervoor toelichten?

Antwoord 62

Latijns-Amerika ontwikkelt zich voortvarend. Vrijwel alle landen vertonen een, vaak indrukwekkende, economische groei. De politieke stabiliteit in de regio en de onderlinge samenwerking tussen de landen versterkt de geopolitieke invloed van het continent in de wereld. Het Koninkrijk past zijn diplomatieke inspanningen hierop aan, waarbij politieke samenwerking en economische diplomatie elkaar wederzijds versterkende instrumenten zijn. Groeipolen zijn landen die de laatste jaren een structureel hoge economische groei vertonen. Zij zijn te vinden binnen de lidstaten en waarnemers van de Pacific Alliance en van de Mercosur. Deze landen genieten Koninkrijksbrede aandacht, omdat zij belangrijke (handels)partners zijn van zowel Nederland als van de Caribische landen van het Koninkrijk.

Vraag 63

Hoe zorgt Nederland voor een gedegen eigen Nederlandse kennispositie over internationale ontwikkelingen, gezien de enorme bezuinigingen op zowel de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, als het postennetwerk? Kunt u aangeven of het effect van de bezuinigingen al zichtbaar is op deze kennispositie en, zo ja, in hoeverre?

Antwoord 63

Voor wat betreft de inlichtingendiensten is aan uw Kamer gemeld in de brief over de bezuinigingen op de AIVD van 3 juni jl. dat de invulling van de eerste tranche van de bezuinigingen op de AIVD (23 miljoen euro) inmiddels heeft geleid tot een beperking van de reikwijdte van het onderzoek van de AIVD onder de zogenoemde buitenlandtaak. Nadere details hierover kunnen, vanwege het gerubriceerde karakter van de buitenlandtaak, niet in de openbaarheid worden gedeeld. Voor de gevolgen van de verdere bezuinigingen verwijs ik naar de verantwoordelijke ministers van BZK en Defensie. De minister van BZK laat momenteel verschillende scenario’s uitwerken. Zoals toegezegd door de minister van BZK tijdens het AO van 5 juni jl., wordt de Tweede Kamer voor het eind van 2014 nader geïnformeerd over de tijdslijn en de invulling van de tweede tranche bezuinigingen bij de AIVD van 45 miljoen euro, zodat er nog ruim de tijd is om voordat de bezuiniging moet ingaan (2016) met de Kamer de voorstellen te bespreken (Kamerstuk 30 977, nr. 60).

Vraag 64

Kunt u aangeven wat voor activiteiten de Defensie attaché van Iran in Nederland ontplooit? Kunt u aangeven waarom wij omgekeerd geen Defensie attaché in Iran hebben?

Antwoord 64

De Iraanse defensieattaché is de formele vertegenwoordiger in Nederland van het Iraanse ministerie van Defensie. Hij is het aanspreekpunt voor Nederlandse defensieautoriteiten voor alle zaken die het Iraanse Ministerie van Defensie en haar krijgsmacht betreffen. Nederland heeft een defensieattaché voor Iran. Het betreft de defensieattaché die tot voor kort was geplaatst in Damascus en na de evacuatie van de ambassade aldaar tijdelijk is geplaatst in Beiroet. Hij is mede geaccrediteerd in Teheran.

Vraag 65

Kunt u aangeven welke kosten verbonden zijn aan het actief gastlandbeleid van internationale organisaties over de periode 2012–2016?

Antwoord 65

Het ministerie van Buitenlandse Zaken draagt in de periode 2013–2015 voor 3 miljoen euro per jaar bij aan de huur van het Internationaal Strafhof. In 2012 zijn extra uitgaven hiervoor geweest in verband met brandveiligheidsaanpassingen. In 2015 en 2016 is een extra bijdrage van 6 miljoen euro voorzien om de huidige huurlocatie op te leveren in de oude staat nadat het ICC verhuist naar haar nieuwe onderkomen. Ook wordt een bijdrage gegeven aan het Speciaal Tribunaal Libanon. Deze bijdrage voor 2012 en 2013 was 3,6 miljoen euro, voor 2014 1,9 miljoen euro en 0,5 miljoen euro voor 2015. Jaarlijks wordt een bedrag van 0,2 miljoen euro gebudgetteerd voor gastlandbeleid. Het betreft uitgaven voor ondersteuning aan diverse organisaties en voorlichting en praktische ondersteuning aan de in Nederland gevestigde organisaties.

Vraag 66

Wat wordt bedoeld met de zinsnede: «Het is dan ook van het grootste belang dat wij ons Europees huis op orde krijgen»? Wat wordt bedoeld met «Europees Huis»? Wat is er niet op orde en hoe gaat hiervoor gezorgd worden?

Antwoord 66

De formulering «ons Europees huis op orde krijgen» doelt op het geheel van inspanningen dat is gericht op het efficiënter, robuuster en slagvaardiger maken van de EU. Hierbij moet onder meer gedacht worden aan de maatregelen om het financiële en economische bestuur van de Unie te versterken, inclusief de totstandkoming van een bankenunie, het verder vorm geven aan het extern optreden van de EU, initiatieven om de democratische legitimiteit van de EU te vergroten en discussies over subsidiariteit waarin Nederland een actieve rol speelt.

Vraag 67

Op welke wijze streeft Nederland naar het bewerkstelligen van meer synergie tussen de activiteiten van de EDEO en de lidstaten? Welke voorstellen heeft Nederland hiertoe gedaan?

Antwoord 67

Nederland zet zich samen met gelijkgestemde lidstaten – zowel in het frequente reguliere contact met EDEO in Brussel en in derde landen, als in het kader van de evaluatie van EDEO – in voor het vergroten van de synergie tussen de activiteiten van EDEO en die van lidstaten. Voorstellen zijn o.a. gericht op het beter gebruik maken van elkaars kennis en expertise, het waar mogelijk samen optrekken bij externe contacten, consulaire samenwerking en co-locatie. De verbeterde gang van zaken rond demarches, vertegenwoordiging in multilaterale fora en de gezamenlijke politieke analyses en mensenrechtenstrategieën zijn voorbeelden van terreinen waarop reeds succes is geboekt.

Vraag 71

Welke definitie hanteert u precies ten aanzien van economische diplomatie?

Antwoord 71

Economische diplomatie is een activiteit waarbij de Nederlandse overheid voor een economisch doel (specifieke probleemoplossing, markttoegang of marktordening) onderhandelt met een buitenlandse (semi)publieke partij ten behoeve van het bevorderen van handel, samenwerking op het gebied van onderzoek, technologie en innovatie en het aantrekken van buitenlandse investeringen, vooral daar waar buitenlandse overheden een grote rol spelen in economische sectoren. Het gaat dus altijd om: 1) bevordering van het nationaal-economisch belang door de inzet van het diplomatieke instrument, hetzij direct via handels- en investeringsbevordering hetzij indirect door het aanwenden van invloed om een stabiele internationale omgeving en gelijk speelveld voor ondernemen te bevorderen; 2) maatwerk en een slimme combinatie van verschillende instrumenten en actoren. U kunt hierbij denken aan het vergroten van markttoegang door bijvoorbeeld zakenpartnerscans en het leggen van contacten met lokale overheden en bedrijfsleven ten behoeve van Nederlandse bedrijven. Ook kunt u denken aan internationale publiek-private partnerschappen op het gebied van onderzoek, technologie en innovatie, «troubleshooting», economische missies en matchmaking via bijvoorbeeld seminars of netwerklunches.

Vraag 72

Kunt u aangeven wanneer de evaluatie van EDEO afgerond zal zijn en de Kamer toe zal komen?

Antwoord 72

Op 29 juli jl. is de Review gepubliceerd waarin Hoge Vertegenwoordiger Ashton verslag doet van de ontwikkeling en het functioneren van EDEO sinds de dienst op 1 januari 2011 van start ging. Het document is integraal beschikbaar op http://eeas.europa.eu/top_stories/2013/29072013_eeas_review_en.htm . De komende periode zullen de bevindingen en aanbevelingen besproken worden in diverse EU-fora om afspraken te maken over het vervolgtraject. Het is de inzet van de Hoge Vertegenwoordiger dit proces af te ronden met aanname van raadsconclusies tijdens de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) van januari 2014.

Vraag 73

Kunt u gedetailleerd toelichten wat voor grotere buitenlandpolitieke rol van EDEO het Kabinet voor ogen heeft?

Vraag 75

Kunt u toelichten wat precies de grotere consulaire rol is die u wenst voor de EDEO?

Antwoord op de vragen 73 en 75

Het Kabinet beschouwt EDEO als een belangrijk instrument om de Nederlandse en Europese buitenlandse belangen te bevorderen. Dit instrument dient zeker in tijden van veranderende geopolitieke verhoudingen en krimpende nationale diplomatieke netwerken optimaal te worden benut, indachtig de beperkingen gesteld in het antwoord op vraag 55. Hierbij heeft de EU meer gewicht door te spreken met één stem. De belangrijkste aandachtspunten zijn in de visie van het Kabinet de stabiliteit en veiligheid van de EU, het bevorderen van de internationale rechtsorde en mensenrechten. Veel gaat al goed, maar om een krachtigere rol te spelen in mondiale kwesties en snel, effectief en geïntegreerd te kunnen handelen zullen lidstaten de Hoge Vertegenwoordiger meer ruimte en vertrouwen moeten geven. Dit uiteraard zonder het uiteindelijke zeggenschap en de mogelijkheid om nationaal verantwoording af te leggen uit handen te geven.

De grotere rol die het Kabinet voor EDEO wenst op consulair vlak moet vooral worden gezien in het licht van het streven naar synergie. De grootste «efficiency»-winst is te behalen wanneer EDEO rechtstreeks ondersteuning zou kunnen bieden aan EU-burgers, binnen de mogelijkheden die het Verdrag van Lissabon biedt. Het draagvlak hiervoor is onder de overige lidstaten echter beperkt. Daarom ziet Nederland uit naar mogelijkheden om kleine praktische stappen voorwaarts te zetten op terreinen waarop meer ruimte voor samenwerking bestaat. Hierbij kan worden gedacht aan een ondersteunende coördinerende rol van EDEO bij consulair crisismanagement en samenwerking op visumgebied. Nederland heeft bovendien enkele eigen diplomaten beschikbaar gesteld aan de EDEO (als Experts National Détachés) om de mogelijkheden van deze rol in kaart en in de praktijk te brengen.

Vraag 74

Welke landen vindt Nederland momenteel aan zijn zijde voor wat betreft groene groei en hoe wordt het concurrentievermogen vergroot, als er geen gelijk speelveld ontstaat door de aandacht voor groene groei?

Antwoord 74

Het Kabinet stuurde op 28 maart jl. zijn brief over de inzet voor groene groei naar Uw Kamer. Daarin geeft het Kabinet aan dat kansen om te groeien, te innoveren en te concurreren hand in hand moeten gaan met een verduurzaming van de economie. Dat vergt een forse inspanning maar biedt ook kansen. Wat die kansen betreft, wordt gewezen op technologieën voor het aanwenden van nieuwe energiebronnen zoals zon, wind, biomassa en geothermie en de wereldwijde benutting van de Nederlandse hoogwaardige kennis op het gebied van water en voedsel. Andere landen kozen voor eenzelfde strategie. In Europa zijn landen als Duitsland, Zweden, Finland, Oostenrijk, het Verenigd Koninkrijk en Denemarken hier zichtbaar actief. Deze landen vergroten hun concurrentievermogen door op verschillende terreinen innovatieve technologieën die groene groei bevorderen te ontwikkelen en te exporteren. Het gaat dan ook vaak om technologie voor de productie van hernieuwbare energie. Andere aandachtsvelden zijn watertechnologie, energie-efficiëntie, biobased economy en technologie op het gebied van afvalzuivering en afvalverwerking. Juist in de grote opkomende economieën zoals China en Brazilië, maar ook in de VS, is veel vraag naar dit type technologie. De productie en export hiervan zorgt voor aanzienlijke inkomsten en werkgelegenheid. Een goed beeld van het profijt dat een land van een groene groei-inspanning kan hebben, biedt het rapport «Green production in Denmark – and its significance for the Danish economy» van november 2012. De toename van export van groene technologie naar de BRIC- en NEXT11-landen nam meer toe dan de totale goederenexport. In 2010 maakte de export van groene technologie 10,4% uit van de totale export en verdienden 8,5% van de mensen, die in bedrijven werkten, hier hun boterham mee. Nederland kan met zijn open economie sterk profiteren van kansen op het terrein van groene groei. Dit neemt niet weg dat tegelijkertijd een internationale aanpak nodig is om te zorgen dat we opereren binnen een zo gelijk mogelijk speelveld.

Vraag 76

Zal de ondersteuning van het Nederlandse Midden- en Klein Bedrijf (MKB) door het ministerie van Buitenlandse Zaken in het algemeen, en de ambassades in het bijzonder worden geïntensiveerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn?

Vraag 78

Kunt u aangeven wat de reden is dat het Nederlandse MKB vergeleken met andere landen nog weinig exporteert? De overige landen lopen immers toch tegen dezelfde barrières aan?

Antwoord op de vragen 76 en 78

De ondersteuning van het Nederlandse MKB naar en op buitenlandse markten is voortdurend een belangrijke doelstelling van de economische diplomatie die het Kabinet voert. Het Nederlandse MKB exporteert steeds meer. Uit cijfers van het CBS blijkt dat Nederland in 2012 10.000 meer exporteurs kende dan het jaar ervoor (zie link hieronder). Nederland doet het in vergelijking met haar buurlanden juist beter qua aandeel van MKB’ers in de export, zo blijkt uit onderzoek van de ING (zie link hieronder). Uit eerder onderzoek bleek wel dat het Nederlandse MKB achterblijft in de export naar de BRIC-landen. Er zijn nog steeds groeimogelijkheden in het buitenland voor het Nederlandse MKB. Internationaal zakendoen is voor Nederland de kans om uit de crisis te komen. Naast de al bestaande inspanningen om het bedrijfsleven te ondersteunen bij hun internationale activiteiten werkt het Kabinet samen met private partners aan een actieplan voor (verdere) internationalisering van het MKB. Ook introduceert het Kabinet enkele specifieke initiatieven ter verdere stimulering van MKB-internationalisering. Dit pakket bestaat uit: 1) maatregelen om de internationale oriëntatie van het MKB, waaronder start-ups, te stimuleren; 2) versterken van de samenwerking en het internationale profiel van ketens; 3) publiek/private partnerschappen op het gebied van duurzaam ondernemen, en 4) organiseren van meer strategische inkomende missies. Zo biedt het Kabinet bedrijven een extra steun in de rug in deze moeilijke economische omstandigheden.

Bronnen:

http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/internationale-handel/publicaties/artikelen/archief/2013/2013–3885-wm.htm

http://www.mijngeld.nl/in-het-nieuws/cijfer-van-de-week-67

Vraag 77

Kunt u aangeven op welke prioriteitslanden wordt gedoeld (waar de overheid een actieve rol speelt met missies en actieve inzet van instrumenten)?

Antwoord 77

Het handelsbeleid concentreert zich op de zogeheten handelsrelatie focuslanden uit de beleidsnota van de minister voor BHOS, «Wat de wereld verdient». Dit zijn: Australië, België, Brazilië, Canada, China, Colombia, Duitsland, Frankrijk, Golfstaten, India, Irak, Japan, Maleisië, Mexico, Nigeria, Oekraïne, Polen, Roemenië, Rusland, Singapore, Turkije, Vietnam, VK, VS, Zuid-Afrika en Zuid-Korea. Daarnaast is een categorie van (acht) overgangslanden aangewezen (Bangladesh, Benin, Ethiopië, Ghana, Indonesië, Kenia, Mozambique en Uganda). Het betreft hier landen waarmee de betrekkingen een transitie door (gaan) maken van hulp naar handel. In het beleid betekent dit een combinatie van ontwikkelingssamenwerking en internationale economische betrekkingen met als oogmerk wederzijds profijt. De twee categorieën zijn onder andere richtinggevend bij de economische missies. Er is voor gekozen om het instrumentarium op het terrein van handels- en investeringsbevordering breder open te stellen. Hierover zal de minister voor BHOS nader ingaan in de aan uw Kamer toegezegde brief over instrumenten voor exportbevordering.

Vraag 82

Hoeveel capaciteitskosten en overige kosten zijn gemoeid met de uitvoering van de Nederlandse sociale wetgeving in Marokko?

Antwoord 82

Op de Nederlandse Ambassade in Rabat is het Bureau van de Sociaal Attaché belast met de uitvoering van de Nederlandse socialezekerheidswetgeving in Marokko. De kosten van dit Bureau komen ten laste van de Sociale Verzekeringsbank, het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, het College voor Zorgverzekeringen en de Belastingdienst. Ze bedroegen in 2012 510.000 euro.

Vraag 83

Wanneer verwacht u één telefoonnummer, waar Nederlanders in het buitenland terecht kunnen voor consulaire bijstand, te realiseren?

Antwoord 83

In december 2013 start een pilotproject. Naar verwachting zal in 2014 één nummer beschikbaar zijn waar Nederlanders wereldwijd 24/7 terecht kunnen voor consulaire hulp en advies in het buitenland. Daarnaast blijven de posten op hun lokale telefoonnummers bereikbaar.

Vraag 84

Kunt u toelichten waar de basisdienstverlening van de Nederlandse overheid of van Europese partners, waar de Nederlandse burger in crises in ieder land op moet kunnen blijven rekenen, precies bestaat? Wijkt dit af van de basisdienstverlening, zoals die vijf jaar geleden bestond?

Antwoord 84

Nederlanders die terecht komen in een crisissituatie in het buitenland kunnen rekenen op consulaire hulp en advies van het ministerie van Buitenlandse Zaken. De aard en omvang van de geboden hulp zijn afhankelijk van de veiligheidssituatie en personele capaciteit ter plaatse. De Nederlandse overheid beschikt niet in alle crisislanden over medewerkers ter plaatse. Waar mogelijk wordt met snelle consulaire ondersteuningsteams vanuit Den Haag bijstand geboden en wordt samengewerkt met EU-lidstaten die wel personeel ter plaatse hebben.

Vraag 87

Wat zijn de organisatorische gevolgen van de opname van het Directoraat-Generaal Buitenlandse Economische Betrekkingen binnen het ministerie van Buitenlandse Zaken? Hoeveel overlap in bijvoorbeeld regiodirecties bestaat/bestond er? Hoeveel «winst» is met het schrappen van eventuele overlap te boeken/geboekt?

Antwoord 87

Het Directoraat-Generaal Buitenlandse Economische Betrekkingen en de regiodirecties hebben onderscheiden taken. Dat neemt niet weg dat zowel de BEB als de regiodirecties elk zullen bijdragen aan de taakstelling.

Vraag 88

Zet dit Kabinet ook in op het realiseren van digitale aanvragen en betalen van visa voor Nederlanders die naar het buitenland willen?

Antwoord 88

Het ministerie van Buitenlandse Zaken behartigt de belangen van Nederlanders in het buitenland, die daar tijdelijk of permanent verblijven, en is verantwoordelijk voor visumverlening aan visumplichtige vreemdelingen die naar Nederland (Schengen) willen reizen.

De visumverlening voor Nederlanders die naar het buitenland reizen, hoort daar niet bij. Dit is een competentie van de individuele landen waarvoor Nederlanders visumplichtig zijn. Meerdere Schengenlanden onderzoeken de mogelijkheid om online visa aan te vragen. Nederland kijkt nadrukkelijk ook naar de oplossingen en ervaringen van die landen.

Vraag 91

Zijn er nog altijd zelfstandige landbouw attachés (met of zonder eigen staf) werkzaam op posten? Zo ja, bestaan er voornemens om hun taken onder te brengen bij de (algemene) economische afdelingen? Hoe staat het met andere attachés van vakdepartementen.

Antwoord 91

Op diverse posten zijn attachés voor landbouw, innovatie en buitenlandse investeringen werkzaam die een eigenstandige taak vervullen. Net als alle andere medewerkers op de economische afdelingen zoeken deze attachés zo veel mogelijk synergiën om gezamenlijke doelen te bereiken. Dit geldt in het bijzonder voor activiteiten ten behoeve van het topsectorenbeleid. De afgelopen jaren is veel geïnvesteerd in deze verdergaande samenwerking, onder andere door het instellen van een geïntegreerde jaarplancyclus waarmee de ministeries van Economische Zaken en Buitenlandse Zaken gezamenlijk de prioriteiten voor de buitenlandse dienstverlening aan het bedrijfsleven bepalen. Op posten waar geen specifieke attachés voor landbouw, innovatie of buitenlandse investeringen geaccrediteerd zijn, worden deze dossiers door de medewerkers van de economische afdelingen opgepakt. Wat betreft attachés van andere departementen, bijvoorbeeld defensieattachés, geldt ook dat zij een eigenstandige taak op de post vervullen. Met deze attachés zijn werkafspraken gemaakt in het kader van de zogenaamde attachénotitie.

Vraag 92

Hoeveel geld is er gereserveerd voor diplomatie middels kunst, cultuur en sport voor de periode tot en met 2016? Hoeveel geld is er in die periode beschikbaar voor «bescheiden financiële steun van culturele attachés?

Antwoord 92

Jaarlijks is er ruim 13,5 miljoen euro gereserveerd voor Cultuur, Sport en Ontwikkeling. Dit is inclusief de bijdragen aan de culturele instituten en inclusief 3,4 miljoen euro voor de 14 prioriteitslanden.

Vraag 93

Wordt er ook bezuinigd op de capaciteit op de posten voor culturele diplomatie? Indien ja, hoeveel? Indien neen, waarom niet?

Antwoord 93

De bezuinigingen op het postennetwerk raken alle onderdelen van het takenpakket op de posten. Op dit moment worden de specifieke plannen uitgewerkt. Daardoor is het nu nog niet mogelijk om precies aan te geven hoeveel, op welke onderdelen, en op welke capaciteit ingeleverd dient te worden.

Vraag 95

Hoeveel levert de afbouw van de posten in landen waar Nederland een kleinere OS-relatie mee krijgt, per genoemd land op? Waren deze besparingen al meegenomen in het basispad, of gaat het om nieuwe bezuinigingen?

Antwoord 95

In de overgangslanden Bangladesh, Benin, Ethiopië, Ghana, Indonesië, Kenia, Mozambique en Oeganda gaan we de hulp geleidelijk afbouwen en een handelsrelatie opbouwen. Met het opbouwen of uitbreiden van de handels- en investeringsrelatie neemt de noodzaak voor directe armoedebestrijding af. Het tempo waarin dit gebeurt, zal per land verschillen. De exacte gevolgen voor de posten in deze landen werken wij de komende periode verder uit.

Vraag 96

Hoeveel geld wordt er bespaard door de presentie in Sana’a en Kabul af te bouwen en hoeveel geld kosten deze posten nu inclusief beveiliging, huisvesting, personeel en alle andere kosten?

Antwoord 96

De exacte gevolgen per post worden de komende periode verder uitwerkt. De totale kosten zijn jaarlijks ongeveer 5,2 miljoen euro voor Sana’a en 25,5 miljoen euro voor Kabul. Een deel van deze kosten zal worden betaald uit het Budget Internationale Veiligheid (BIV). Zie ook antwoord op vraag 101.

Vraag 99

Zal de Kamer worden geïnformeerd over de «nadere integrale rijksbrede afweging» die wordt gemaakt ten aanzien van de overgangslanden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer?

Antwoord 99

De «integrale rijksbrede afweging» impliceert dat de belangen van alle betrokken departementen meewegen bij de besluitvorming over de capaciteit van posten in overgangslanden. Indien zich veranderingen voordoen in de status van overgangslanden zal de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking de Tweede Kamer daarover informeren. Zie verder de notitie «Wat de wereld verdient» (Kamerstuk 33 625, nr. 1).

Vraag 101

Welke stappen zijn inmiddels ondernomen om te onderzoeken of er goedkopere manieren zijn voor een presentie in Kabul en Sana'a? Wat zijn daarvan de voorlopige bevindingen?

Antwoord 101

Onderzoek is gaande naar alternatieve vormen van presentie in Kabul en Sana’a. Co-locatie en inkrimping van de formatie zijn enkele opties. Het onderzoek zal in de loop van dit jaar worden afgerond. Zie ook antwoord op vraag 96.

Vraag 102

Kunt u een inschatting geven van de haalbaarheid van uw ambitie om het netwerk van diplomatieke vertegenwoordigers in het buitenland te handhaven?

Antwoord 102

Deze ambitie is haalbaar als de maatregelen in de brief «Voor Nederland, wereldwijd» worden uitgevoerd (Kamerstuk 32 734, nr. 15).

Vraag 103

Wat zijn de totale kosten van de gebouwen ten behoeve van het postennetwerk? Hoeveel is dat per jaar?

Antwoord 103

De jaarlijkse kosten voor gebouwen op de posten zijn ongeveer 56 miljoen euro. Dat betreft de kosten voor onderhoud en het huren van kanselarijen, ambtswoningen en dienstwoningen. Daarnaast is er een budget voor investeringen: 22 miljoen euro in 2013.

Vraag 104

Hoeveel zal worden bezuinigd door het afstoten en versoberen van gebouwen in het buitenland?

Vraag 105

Hoeveel zal worden bezuinigd door in te zetten op meer co-locatie met (Europese) partners?

Antwoord op de vragen 104 en 105

De inzet is om de komende jaren structureel 20 miljoen euro te besparen door het afstoten en versoberen van gebouwen in het buitenland. De rationalisering van de vastgoedportefeuille bestaat o.a. uit het inzetten op meer co-locatie met partners. Per land worden de mogelijkheden voor besparingen en eventuele co-locatie geanalyseerd. Op voorhand is daarom niet te zeggen welk deel het inzetten van co-locaties zal hebben in de bezuinigingsopgave.

Vraag 106

Wat zijn de (verwachte) financiële gevolgen voor burgers van het gegeven dat diensten in hoge mate kostendekkend worden? Hoeveel zijn zij gemiddeld kwijt voor consulaire diensten?

Antwoord 106

De consulaire dienstverlening door het ministerie van Buitenlandse Zaken sluit sinds jaar en dag aan op het Rijksbreed gehanteerde profijtbeginsel. Dat betekent dat klanten in de regel betalen voor diensten die aan hen worden verleend. In het geval van paspoortverstrekking betaalt de aanvrager nu nog leges die ver beneden de kostprijs liggen. In het najaar 2012 is in de Ministerraad besloten de prijs voor afgifte van paspoorten in het buitenland in twee stappen te verhogen naar een kostendekkend tarief. Een eerste prijsverhoging is ingevoerd op 1 januari 2013. De volgende prijsverhoging, richting een kostendekkende prijs, wordt van kracht zodra de geldigheidsduur van de paspoorten is verlengd van 5 naar 10 jaar. Zie ook mijn brief aan de Tweede Kamer van 30 oktober 2012 (Kamerstuk 25 764, nr. 69).

Vraag 107

Hoeveel kleiner wordt het kerndepartement in euro’s en fte?

Antwoord 107

Bij de start van het Kabinet Rutte/Asscher is overeengekomen om voor 60 miljoen euro te bezuinigen als onderdeel van een kleinere Rijksoverheid. Daarnaast wordt 40 miljoen euro specifiek op het postennet bezuinigd. Op dit moment worden de plannen hiervoor nader uitgewerkt en is het nu niet mogelijk specifiek aan te geven hoeveel kleiner het kerndepartement in fte en euro’s wordt.

Vraag 108

Kunt u concretiseren wat het kleiner maken van het departement van Buitenlandse Zaken en het terugbrengen van de controletoren voor de personele bezetting in zal houden?

Antwoord 108

De exacte gevolgen voor de personele bezetting worden in een later stadium duidelijk. De brief «Voor Nederland, wereldwijd» bevat maatregelen om de bezuinigingen in te vullen. De controletoren wordt teruggebracht en de beheerlast verminderd door uit te gaan van verdiend vertrouwen.

Waar mogelijk worden regels verminderd en processen vereenvoudigd. Er valt tevens te denken aan acties op het gebied van instructies en beheerlast om te garanderen dat medewerkers zich bezig kunnen houden met beleidsprioriteiten.

Vraag 109

Hoe wordt het concept «verdiend vertrouwen» concreet vormgegeven?

Antwoord 109

Posten moeten relatief zelfstandig kunnen opereren, met zo min mogelijk beheerlast. Dit kan door de administratie van posten te centraliseren in Regionale Service Organisaties. Voorts is het noodzakelijk dat chefs de poste voldoende kennis hebben van bedrijfsvoering vóórdat zij worden uitgezonden en dat zij op dit punt heldere kaders meekrijgen in hun aanstellingsbrief. Dit is onderdeel van het personeelsbeleid.

Vraag 110

Hoeveel kan bespaard worden met het experiment met satellietposten en welke ambassade zal de kern van de satelliet worden?

Antwoord 110

Niet zozeer verdere besparing is hier het doel, als wel het doen functioneren van een reeds sterk ingekrompen netwerk waarin veel posten worden bemand met slechts één of twee uitgezonden medewerkers. Het experiment met satellietposten wordt de komende tijd ingezet en zal daarna in beleid worden vertaald. Zie ook het antwoord op vraag 12.

Vraag 111

Voor welke diensten hoeven burgers straks niet langer naar een post, maar kan dit via internet worden afgehandeld?

Antwoord 111

Zoals reeds aangegeven in het antwoord op vraag 60 gaat het ministerie van Buitenlandse Zaken consulaire producten en diensten digitaal aanbieden en verwerken. Daarbij is het uitgangspunt dat afnemers van diensten zo min mogelijk naar een post hoeven af te reizen en zoveel mogelijk zelf online kunnen doen. Ook zal meer gebruik worden gemaakt van apps en widgets om de consulaire diensten dichter bij de burgers te brengen. Afspraken in Schengen-verband en vigerende nationale wetgeving verplichten ertoe dat de aanvrager van een visum op enig moment in het proces persoonlijk verschijnt op de post. Ten aanzien van het aanvragen van reisdocumenten schrijft de paspoortwet voor dat de aanvrager in persoon moet verschijnen.

Vraag 112

Wordt met de beoogde samenwerking met de Algemene Bestuursdienst (ABD) om het vak van ambassadeur te professionaliseren het straks mogelijk voor een ambtenaar die niet het klasje van Buitenlandse Zaken heeft gedaan om ambassadeur te worden, gezien het advies van de commissie van Arthur Docters van Leeuwen om de titel ambassadeur makkelijker te vergeven als dit effectief is?

Antwoord 112

Ook op dit moment zijn er reeds meerdere ambassadeurs werkzaam die niet het zogenaamde «Klasje» hebben doorlopen, maar op andere wijze de voor de functie benodigde kennis en ervaring hebben verkregen. De opmerking van de heer Docters van Leeuwen betrof overigens de suggestie in algemene zin dat, daar waar het voor de invulling van een functie relevant is, de titel ambassadeur gebruikt zou kunnen worden. Zie ook het antwoord op vraag 16.

Vraag 113

Waar worden beveiligingskosten nu uit betaald, gelet op het feit dat hier twintig miljoen euro voor wordt gereserveerd in het Budget Internationale Veiligheid (BIV)? Welke tien ambassades zijn qua beveiliging het duurst en hoeveel geld is hier per post mee gemoeid? Waarom komt de beveiliging ten laste van het BIV?

Vraag 114

Hoe werden de extra beveiligingskosten voor de diplomatieke activiteiten in hoog-risicolanden die zich bezighouden met conflictpreventie, gefinancierd voordat dit ten laste werd gebracht van het Budget Internationale Veiligheid? Welke landen worden hier bedoeld met hoog-risicolanden die zich bezighouden met conflictpreventie?

Antwoord op de vragen 113 en 114

Nederland acht het van belang om in enkele hoog-risico landen een diplomatieke vertegenwoordiging te hebben om zodoende mede uitvoering te kunnen geven aan het beleid om vrede en veiligheid in crisisgebieden te bewerkstelligen. In een aantal specifieke landen is, gezien de instabiele situatie, extra inzet op veiligheidsgebied noodzakelijk. Hiertoe worden medewerkers van Defensie ingezet (Brigade Speciale Beveiligingsopdrachten, BSB). De extra kosten voor beveiliging van personeel in hoog-risico landen is direct gekoppeld aan het Nederlands belang om in die landen aan vrede en veiligheid te werken. Daarom worden deze middelen voortaan uit het BIV betaald in plaats van uit het budget voor apparaatsuitgaven. Dit geldt bijvoorbeeld in Afghanistan, Libië, Irak en Jemen. Zo nodig kan BSB ook in andere landen worden ingezet. Reguliere uitgaven voor veiligheid worden nog steeds uit het apparaatsbudget betaald.

Vraag 115

Wat doet de Permanente Vertegenwoordiging bij United Nations Relief and Works Agency (UNRWA)? Wat is de meerwaarde van een Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging bij UNRWA?

Antwoord 115

De Chef de Poste van de Nederlandse Vertegenwoordiging bij de Palestijnse Autoriteit is tevens geaccrediteerd als Permanent Vertegenwoordiger bij UNRWA. Er is geen sprake van een separate PV UNRWA met een eigen kantoor. Deze dubbelrol bevordert de samenhang in humanitaire activiteiten van Nederland in de regio. Nederland is een substantiële donor van UNRWA. Het Agentschap is een belangrijke speler op het terrein van humanitaire hulp aan Palestijnse vluchtelingen. UNRWA opereert in vijf gebieden: Gaza, Westelijke Jordaanoever, Jordanië, Syrië en Libanon. Permanente Vertegenwoordiging bij UNWRA heeft het voordeel dat op basis van actieve betrokkenheid en aanwezigheid in de regio, zonder bijkomende hoge reis- en verblijfskosten, efficiënt en effectief kan worden deelgenomen aan de beleidsdialoog met en over UNRWA. Dit overleg wordt hoofdzakelijk in Jeruzalem en Amman gevoerd.

Naar boven