32 637 Bedrijfslevenbeleid

Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 februari 2011

Hierbij vindt u, mede namens de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de minister en staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, de minister van Infrastructuur en Milieu, de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de minister en staatssecretaris van Financiën en de minister van Defensie, «Naar de top». Deze brief beschrijft de hoofdlijnen van het nieuwe bedrijfslevenbeleid, zoals aangekondigd in het Regeerakkoord. Voor de zomer zullen wij u door middel van een nota informeren over de verdere uitwerking van dit nieuwe beleid.

De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M. J. M. Verhagen

Naar de top

Deze brief schetst de hoofdlijnen van het nieuwe bedrijvenbeleid van dit kabinet. Wij willen meer ruimte voor ondernemers om te ondernemen en te groeien. Onderscheidend zijn op de wereldmarkt. Profiteren van de aantrekkende wereldhandel. Benutten van groeikansen in opkomende markten. Duurzame economische groei bereiken en kiezen voor topsectoren. Daarom draait deze brief. Deze brief zet uiteen hoe we samen met bedrijven en wetenschappers de Nederlandse sectoren aan de wereldtop kunnen houden of brengen. Essentieel hiervoor is meer ruimte voor onze ondernemers om te doen waar ze het beste in zijn: ondernemen.

Hoofdstuk 1 Ambitie en visie

Globalisering biedt kansen aan het Nederlandse bedrijfsleven ...

Door de sterke groei van opkomende markten in Azië en Latijns-Amerika, neemt de internationale concurrentie steeds verder toe. Dit is bij uitstek van belang voor het Nederlandse bedrijfsleven, dat sterk internationaal georiënteerd is. Op zichzelf is de sterke dynamiek in de wereldeconomie geen reden voor zorg. Integendeel: de sterke groei van opkomende economieën betekent ook dat zich in de recente geschiedenis niet eerder zo’n sterke groei van potentiële Nederlandse afzetmarkten heeft voorgedaan. Dit biedt bij uitstek mogelijkheden voor het Nederlandse bedrijfsleven, universiteiten en kennisinstellingen: om marktkansen te verzilveren en bedrijven, mensen en kennis aan Nederland te binden.

Figuur 1: BBP-ontwikkeling van verschillende regio’s

Figuur 1: BBP-ontwikkeling van verschillende regio’s

... evenals een aantal maatschappelijke uitdagingen...

Ook maatschappelijke ontwikkelingen als vergrijzing, toenemende grondstoffenschaarste, klimaatverandering en teruglopende biodiversiteit worden vaak als bedreigend ervaren voor groei en welvaart. Echter, ook deze maatschappelijke uitdagingen bieden volop kansen voor vernieuwende bedrijven. Immers, alleen vernieuwing – de technologie van morgen – brengt baanbrekende, betaalbare oplossingen dichterbij. Duurzame economische groei gaat dus hand in hand met het aanpakken van deze uitdagingen. Het draait hierbij om innovatie, creativiteit en ondernemerschap.

... mits de bakens worden verzet...

Om de hierboven geschetste kansen te kunnen pakken, is wel een nieuwe aanpak nodig. Nederland blijft achter met name op het gebied van private R&D-uitgaven van het bedrijfsleven. Bedrijven, vooral in het MKB, profiteren te weinig van het onderzoek dat in publieke kennisinstellingen wordt ontwikkeld. Dit is een gemiste kans, juist omdat de Nederlandse wetenschap van wereldklasse is. Het Nederlandse subsidiebeleid heeft onvoldoende tastbare resultaten opgeleverd op het gebied van kennis en innovatie en MKB’ers hebben nog steeds moeite om financiering te vinden voor relatief risicovolle innovatieprojecten. Daar komt bij dat ondernemers niet vanwege subsidies ondernemen, maar omdat ze een goed idee hebben en kansen zien om succesvol activiteiten te ontwikkelen. Dit geldt zeker ook voor het MKB, waar subsidies gepaard gaan met relatief hoge uitvoerings- en perceptiekosten. Het Nederlandse bedrijfsleven ervaart het overheidsbeleid als onsamenhangend en ondoorzichtig. De overheid is sterk georganiseerd langs de lijnen van Haagse beleidsdossiers, in plaats van langs de (sector)structuur van het Nederlandse bedrijfsleven. De opgave is om Nederland sterk te positioneren in snelgroeiende afzetmarkten en om innovatieve oplossingen te vinden voor onze maatschappelijke vraagstukken.

... naar een nieuw bedrijfslevenbeleid

Tegen de achtergrond van bovenstaande punten, zien de hoofdlijnen van het nieuwe bedrijfslevenbeleid er als volgt uit:

  • Een sectorale aanpak ...

    Voor negen topsectoren wordt een samenhangende beleidsagenda ontwikkeld over de volle breedte van het overheidsbeleid; van buitenlandbeleid tot onderwijsbeleid, van regeldruk tot onderzoeksbeleid en van ontwikkelingssamenwerking tot infrastructuur en ICT.

  • ... met meer vraagsturing door het bedrijfsleven ...

    Deze sectorale beleidsagenda komt tot stand in nauwe samenspraak met het bedrijfsleven en kennisinstellingen; dit betekent meer vraagsturing en mede sturing van het bedrijfsleven bij het formuleren van overheidsbeleid.

  • ...met minder specifieke subsidies, meer generieke lastenverlichting ...

    Het kabinet schrapt voor € 500 mln. aan subsidies voor het bedrijfsleven en gebruikt de opbrengst voor belastingverlaging voor het bedrijfsleven; deze verschuiving van specifiek beleid naar generiek beleid betekent minder loketten, minder uitvoeringskosten, minder ambtenaren en minder administratieve lastendruk; ook worden subsidies omgezet in leningen, zodat de prikkel weer ligt waar die hoort: bij de ondernemer; de fiscale lastenverlichting voor het bedrijfsleven wordt uitgewerkt in de fiscale agenda die de staatssecretaris van Financiën voor het eind van dit kwartaal naar uw Kamer zal sturen.

  • ...en meer ruimte voor ondernemers...

    Dit kabinet gelooft in de kracht van ondernemers; ondernemers jagen innovatie aan, zorgen voor welvaart en werkgelegenheid en dragen bij aan innovatieve oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen; ondernemers krijgen daarom ruimte en vertrouwen, door belemmeringen weg te nemen en kansen te bieden.

Deze hoofdlijnen worden hieronder verder toegelicht. Met deze brief wordt de motie Verhoeven c.s. (TK 2010–2011, 32 500 XIII, nr. 100) beantwoord.1 Voor de zomer wordt deze brief uitgewerkt in de Bedrijfslevennota en worden concrete acties verder ingevuld.

Hoofdstuk 2 Sectorale agenda’s

2.1 Waarom topsectoren?

Aan onze ligging in Noordwest Europa heeft Nederland een sterke doorvoerpositie te danken. Onze speciale relatie met water heeft er voor gezorgd dat we in Nederland sterk zijn op het gebied van water. Door gerichte kennisopbouw hebben zich over de afgelopen eeuw sterke technologische clusters gevormd op terreinen zoals high tech, voedsel en chemie. Kortom de Nederlandse economie beschikt over zijn eigen unieke internationaal onderscheidende sterktes.

Om deze sterktes optimaal te benutten en uit te bouwen, is het van belang voor elke sector knelpunten en kansen te identificeren. Dit is nodig omdat algemeen overheidsbeleid, bijvoorbeeld op het gebied van milieu, ruimtelijke ordening, onderwijs of zorg, heel verschillend kan uitwerken op sectoren. Het identificeren van knelpunten en kansen per sector doet het kabinet samen met bedrijven en kennisinstellingen, omdat zij bij uitstek over de benodigde kennis beschikken. In het verleden hebben verschillende overheden vanuit hun eigen verantwoordelijkheid knelpunten aangepakt. Hierdoor is er te weinig aandacht geweest voor sectorspecifieke knelpunten. Met de topsectorenaanpak zet dit kabinet juist in op het verbeteren van de sectorale randvoorwaarden over de volle breedte van het overheidsbeleid. Het beleid gericht op topsectoren gaat daarmee over de grenzen van departementen en overheden heen. De afgelopen jaren zijn in de zogenaamde gouden driehoek in de agrarische sector goede ervaringen opgedaan met deze aanpak, zie onderstaande box. Het kabinet kiest er daarom voor deze aanpak verder uit te rollen voor negen topsectoren en hiermee voor een totaal nieuwe vorm van publiek-private samenwerking.

Box 1 Gouden driehoek

De ervaringen van het voormalig ministerie van LNV met samenwerking in de gouden driehoek van bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheid in het succesvolle agrofoodcomplex zijn een inspiratiebron voor de aanpak per topsector. Het Nederlandse agrofoodcomplex (tuinbouw, akkerbouw, veehouderij en de bijbehorende verwerkende en toeleverende bedrijven) kenmerkt zich onder meer door een hoge arbeidsproductiviteit en speelt internationaal een rol van betekenis. Zo is Nederland bijvoorbeeld wereldwijd de tweede exporteur van agrarische producten. Kritische succesfactor is het landbouwkennissysteem en de samenwerking tussen bedrijven, kennisinstellingen en de overheid. Centraal hierin staan een gezamenlijke visieontwikkeling en daaruit voorkomende langjarige afspraken, financieel commitment van alle partijen, de verbinding van onderwijs met het bedrijfsleven en de nauwe aansluiting van ondernemers met (toegepast) onderzoek. In Bleiswijk staat bijvoorbeeld een proeflocatie glastuinbouw van de Wageningen Universiteit en Research Center. Daar zijn universitaire wetenschappers en onderzoekers van toegepast onderzoeksinstituten bijeengebracht in vijf onderzoeksgroepen die veelal bij elkaar in hetzelfde gebouw zitten om kennisuitwisseling te bevorderen. Op proeflocaties kunnen ondernemers kennis opdoen van de onderzoeksresultaten van de wetenschappers. Via de productschappen dragen de individuele agrofoodbedrijven bij aan de financiering van deze proeflocaties. Een goed voorbeeld van een uitkomst van deze aanpak is het gebruik van kassen als energiebron. Belangrijke doorbraken zijn opslag van zomerzonwarmte voor gebruik in de winter, een drastisch lager energiegebruik door «het nieuwe telen», het energiezuinig toepassen van belichting en ontwikkeling van het gebruik van aardwarmte.

De topsectoren kenmerken zich door een sterke markt- en exportpositie, een stevige kennisintensiteit, intensieve samenwerking tussen ondernemers en kennisinstellingen en de potentie een innovatieve bijdrage aan maatschappelijke uitdagingen te leveren. Juist op deze kenmerken – zoals buitenlandse economische betrekkingen, kennisintensiteit – is het effect van overheidsingrijpen op de concurrentiekracht van de sector groot. Bovendien is in de topsectoren de toegevoegde waarde van kennisdeling door kennisinstellingen, bedrijven en overheid relatief hoog. Concreet betreft het de sectoren water, agro en food, tuinbouw en uitgangsmaterialen, high tech, life sciences, chemie, energie, logistiek en creatieve industrie (zie tabel 1). Het nieuwe randvoorwaardelijke sectorbeleid zal regelmatig worden geëvalueerd, waarna de gekozen prioriteiten, inclusief de keuze voor de sectoren, kunnen worden herzien. Op deze manier wordt recht gedaan aan de dynamiek van de economie.

Box 2 Hoofdkantoren en sterke financiële sector

Hoofdkantoren zijn van groot belang voor de Nederlandse economie. Hoofdkantoren versterken het economische imago van Nederland en zorgen voor hoogwaardige directe en indirecte werkgelegenheid. Bovendien vergroot de aanwezigheid van een hoofdkantoor de kans op vervolginvesteringen in bijvoorbeeld R&D of distributie. Nederland heeft een sterke positie als vestigingslocatie voor hoofdkantoren, maar deze positie is niet vanzelfsprekend. De internationale concurrentie neemt toe en het economische zwaartepunt van de wereld verschuift. Een sterke financiële sector is van oudsher één van de pijlers onder de internationalisering van het Nederlandse bedrijfsleven. Voor een sterk hoofdkantorenklimaat is het verbeteren van de condities voor de financiële sector daarmee van groot belang.

Om hoofdkantoren in Nederland te verankeren of juist naar Nederland aan te trekken is een extra inspanning nodig. De koppeling aan de topsectoren biedt kansen. Naast generieke factoren als infrastructuur (met name Schiphol), internationale oriëntatie en belastingklimaat kiezen buitenlandse bedrijven voor Nederland vanwege de specifiek in Nederland aanwezige kennis en de hoogwaardige zakelijke dienstverlening (zie ook de «Amsterdam» brief in paragraaf 3.6). Voor de zomer komen de bewindspersonen van Financiën en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie met een plan van aanpak om het klimaat voor hoofdkantoren verder te versterken.

Veel topsectoren kennen een zekere geografische concentratie. Dit kan ook grensoverschrijdend zijn. Binnen regionale clusters worden netwerkvoordelen tussen bedrijven en kennisinstellingen optimaal benut2. Denk aan de Greenports, waaronder Venlo, Westland en de Bollenstreek, Brainport Zuid-Oost Nederland, Food Valley in Wageningen, Maintenance Valley in Midden- en West Brabant, Energy Valley in Groningen, BioScience park in Leiden, Health Valley in Nijmegen, Biobased in Zuidwest Nederland, de nanotechnologie in Twente en Delft, de Zuidas in Amsterdam, Schiphol en de haven van Rotterdam. Deze clusters maken integraal onderdeel uit van de desbetreffende topsectoren.

Tabel 1 De topsectoren
 

Topsector

Kenmerkende activiteiten

% BNP1

Uitgaven R&D (mld)1

1

Agro-Food

Agrofoodsector: diverse (plantaardige en dierlijke) voedselketens, Food Valley.

4,4%

0,5 (inclusief topsector 2)

2

Tuinbouw en uitgangsmaterialen

Veredeling, groenten, fruit en bomen, bloemen en bollen, Greenports

1,4%

0,5 (inclusief topsector 1)

3

High Tech materialen en systemen

High Tech materialen en systemen, Brainport, nanotechologie Automotive, Vliegtuigbouw, Agro, veiligheid, staal

6,7%

4,2

4

Energie

verduurzaming van de energiehuishouding, internationale energiemarkt (gasrotonde) en Energy Valley

3,4%

2,1

5

Logistiek

internationale supply chains, regierol op knooppunten, servicelogistiek, innovatie luchtvaart, goederenvervoer water, mainports Rotterdam en Schiphol en achterlandverbindingen

3,4%

0,2

6

Creatieve industrie

Architectuur, mode, gaming, industrieel ontwerp, media

1,6%

0,2

7

Life-sciences

vaccins, diagnostica, farmaca, biomedische materialen, preventieve technieken en middelen t.b.v. volks- en diergezondheid en Bio Science Park Leiden, Health Valley

3,7%

2,1

8

Chemie

petrochemie, basischemie en fijn chemie, Maintenance Valley

2,2%

1,7

9

Water

water- en deltatechnologie, maritieme bouw, water als resource, waterzuivering

0,4%

0,3

XNoot
1

Cijfers over 2008, afkomstig uit Dialogic: Nederlandse clusters in kaart gebracht, 2010. Voor tuinbouw geldt een andere bron: Landbouw Economische Instituut, Het Nederlandse agrocomplex. Deze cijfers geven een indicatie van de omvang en indeling van de topsectoren. R&D uitgaven betreffen alleen de private R&D uitgaven.

2.2 Sectorale actieagenda’s

Met de aanpak werkt het Kabinet per topsector samen met bedrijven en kennisinstellingen aan het versterken van de concurrentiekracht en het oplossen van maatschappelijke uitdagingen. Om deze ambitie en visie te realiseren wordt per topsector een actieagenda opgesteld. Met deze agenda’s worden kansen en uitdagingen per topsector benoemd en sectorspecifieke knelpunten en belemmeringen aangepakt.

De agenda’s kunnen acties bevatten op het gebied van de volgende (en andere) thema’s:

• Kennis- en onderzoeksagenda

Nederlandse universiteiten en kennisinstellingen voeren op veel gebieden excellent onderzoek uit. Toch blijft de toepassing van dit onderzoek in innovatieve producten en maatschappelijke diensten door kennisinstellingen en bedrijven achter bij de mogelijkheden. Ook is meer samenwerking, bundeling en specialisatie van onderzoeksinspanningen gewenst, omdat toponderzoek vaak een zekere schaal vereist. Het kabinet zet daarom in op meer vraagsturing en het per topsector opstellen van een gezamenlijke kennis- en onderzoeksagenda door bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheid. Waar mogelijk bouwt deze agenda voort op verschillende goede vormen van samenwerking tussen kennisinstellingen, bedrijven en overheden, bijvoorbeeld in de Topinstituten en Regieorganen. NWO en KNAW zullen een substantieel deel van hun onderzoeksmiddelen inzetten op onderzoek dat voortvloeit uit de kennis- en onderzoeksagenda van de topsectoren («NWO-topsectorenluik»). In de agenda kunnen de onderzoeksthema’s worden benoemd waar de topsectoren de meeste behoefte aan hebben. Bij NWO vindt honorering van de onderzoeksvoorstellen plaats, op basis van wetenschappelijke criteria en in competitie binnen en tussen topsectoren. Naast het topsectorenluik blijven NWO en KNAW beschikken over middelen die buiten de topsectoren ingezet kunnen worden. Ook TNO en de GTI’s zullen hun onderzoek, via versterking van vraagprogrammering, meer richten op de topsectoren, zoals dat bij Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO) reeds het geval is. Om vraagsturing optimaal te verankeren, zal er bij de (fundamentele) onderzoeks- en innovatiemiddelen sprake zijn van cofinanciering vanuit het bedrijfsleven. Door voorwaarden te stellen aan cofinanciering wordt commitment van bedrijfsleven geborgd. Ook een deel van de middelen die in de fiscaliteit beschikbaar zijn voor innovatie wordt specifiek gericht op de topsectoren. Deze benadering met sectorale kennis- en onderzoeksagenda’s, stimuleert ook institutionele vernieuwing van het kennislandschap, bijvoorbeeld door strategische kennisallianties of bundeling in het institutenlandschap. Dit is in lijn met het advies van de Commissie Veerman.

• Buitenlandbeleid

Per topsector wordt, voor zover relevant, aangeven op welke manier het Nederlandse buitenlandbeleid ondersteunend kan zijn aan de sector. Er kunnen acties worden voorgesteld op het gebied van economische diplomatie, holland branding, buitenlandse missies, activiteiten van het postennetwerk en voorstellen om het bedrijfsleven sterker te betrekken bij ontwikkelingssamenwerking. Ook kan de kennisinfrastructuur van een topsector worden versterkt door actief in te zetten op het naar Nederland halen van buitenlandse bedrijven en toptalent. Gerichte strategische acquisitie van buitenlandse topbedrijven, inclusief hoofdkantoren, kan onderdeel zijn van de sectoragenda. Met input van de kennisinstellingen en het bedrijfsleven uit de topsectoren zal Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) proactief en gericht buitenlandse bedrijven benaderen die in de topsector passen om zich in Nederland te vestigen. Op dit moment loopt reeds een pilot op de topsectoren Food en Chemie. Deze kan worden uitgerold over alle topsectoren.

• Sectorale randvoorwaarden

Bedrijven in topsectoren kunnen sectorspecifieke belemmeringen ervaren op allerlei gebieden, zoals de aanbestedingsregelgeving, zorgregulering, ruimtelijke ordening en infrastructuur en de fiscaliteit. In de agenda’s kunnen concrete oplossingen worden aangedragen. Een mooi voorbeeld van een vermindering van de regeldruk is de beoogde koepelvergunning ten behoeve van de inrichting van de Tweede maasvlakte bij de Rotterdamse haven. De herziening van het stelsel voor het omgevingsrecht (in het ruimtelijke domein) is reeds onder verantwoordelijkheid van de minister van I&M opgestart.

• Onderwijs en scholing

De agenda’s per topsector kunnen ingaan op de mogelijkheden om de beschikbaarheid en kwaliteit van vakmensen en kenniswerkers te vergroten, uitwisselingsprogramma’s tussen overheid en bedrijfsleven opstellen, om- en bijscholingsmogelijkheden bevorderen, maatregelen voorstellen die het aantrekken en behouden van kennismigranten vergemakkelijken en jonge mensen faciliteren om te gaan ondernemen. Het is van belang dat het aanbod aan beroepsopleidingen is afgestemd op de behoefte van het bedrijfsleven. Daarom zullen de mbo-instellingen in samenspraak met het bedrijfsleven nadere afspraken maken over een doelmatige inrichting van het opleidingenaanbod en – indien nodig – vormen van concentratie en taakverdeling. Ook zullen vanaf 2014–2015 de kwalificaties worden vereenvoudigd en transparanter worden gemaakt, zodanig dat ze zowel tegemoet komen aan de wensen van het bedrijfsleven als beter uitvoerbaar worden voor mbo-instellingen. Verder worden de instellingen in het beroepsonderwijs uitgedaagd zich meer te specialiseren door middel van Centres of Expertise voor het Hoger onderwijs en Centra voor Innovatief Vakmanschap voor het mbo. Het Kabinet heeft onlangs een aantal voorstellen hiertoe op het gebied van water, agro, chemie en automotive gehonoreerd. Deze aanpak zal de komende jaren worden uitgerold naar andere topsectoren. In de Kabinetsreactie op de voorstellen van de Commissie Veerman inzake de inrichting van het hoger onderwijs wordt nader ingegaan op de manier waarop het hoger onderwijs door differentiatie en specialisatie een bijdrage kan leveren aan de ontwikkeling van de economische topsectoren.

• Duurzaamheid

Duurzame producten en productiewijzen bieden kansen aan bedrijven om te groeien in nieuwe markten. Daarnaast zijn voldoende grondstoffen van een goede kwaliteit cruciaal voor de concurrentiekracht van Nederland. Overheid, bedrijfsleven en kennisinstellingen zullen per topsector inventariseren hoe verdere verduurzaming kan worden bereikt, waarbij deze gebruik kunnen maken van de bevindingen van de Taskforce Biodiversiteit en Natuurlijke Hulpbronnen. Verder kunnen de inspanningen van diverse topsectoren op gebied van de biobased economy een rol spelen in de agenda’s. Met name voor de chemie, agrofoodsector en energiesector liggen er kansen door meer gebruik te maken van organische materialen. De overheid zal topsectoren ondersteunen via duurzaam inkopen, duurzame handel en aanbesteden, waarbij innovatieve oplossingen voorop staan. Ook wordt hierbij gekeken naar wet- en regelgeving, vergunningen en financiering.

2.3 Vormgeving van de nieuwe aanpak

Het kabinet en in het bijzonder alle voor een thema relevante ministeries zijn in beide fases betrokken en committeren zich, net als het bedrijfsleven en de kennisinstellingen, aan de agenda’s en de acties. Per topsector zal één ministerie als eerste aanspreekpunt fungeren en verantwoordelijkheid dragen voor de overheidsinbreng op die topsector. In tabel 2 staat aangeven om welke ministeries het gaat.

Tabel 2 Eerstverantwoordelijke minister per topsector

Topsector

Eerstverantwoordelijke minister

Agro-food

EL&I

Tuinbouw en uitgangsmaterialen

EL&I

High Tech materialen en systemen

EL&I

Energie

EL&I

Logistiek

I&M

Creatieve industrie

OCW

Life sciences

VWS

Chemie

EL&I

Water

I&M

  

Algemene coördinatie

EL&I

Fase 1 – vaststellen speerpunten agenda’s (februari–mei 2011)

Het kabinet wil voortvarend aan de slag. Voor elk van de topsectoren wordt een topteam ingesteld. Dit topteam bestaat uit een boegbeeld uit de sector, een vertegenwoordiger uit de wetenschap, een hoge ambtenaar en een innovatieve topondernemer uit het MKB. Het team heeft zijn blik op de sector gericht: alleen door echt de sector in te gaan is de aanpak effectief; een bottom-up proces dus. Het topteambrengt uiterlijk in mei advies uit aan de minister van EL&I over de ambities en speerpunten van de sector en stelt op hoofdlijnen een sectoragenda op, inclusief een plan van aanpak. Andere dan financiële instrumenten, zoals economische diplomatie, aanpak regeldruk, spelen hierin een belangrijke rol, zoals ook blijkt uit paragraaf 2.2. Verder gaat het advies in op de afbakening van de topsector, de governance van de aanpak en eventuele verbindingen met andere topsectoren. De topteams zullen ook aangeven hoe operationalisering van de agenda het beste kan plaatsvinden. Ook wordt aangegeven of en zo ja hoe voortgebouwd kan worden op reeds bestaande structuren en programma’s binnen de verschillende topsectoren, waaronder bestaande regionale samenwerkingsverbanden, de huidige technologische topinstituten (TTI’s) en bestaande Regieorganen. Bij het beoordelen van de adviezen van de topteams staan vragen centraal als: dragen de agenda’s bij aan het laten excelleren van het topsector; worden de thema’s economie, maatschappij, duurzaamheid en wetenschap voldoende geadresseerd; dragen de agenda’s bij aan vergroten van maatschappelijke welvaart; is de topsector helder afgebakend en zijn er daadwerkelijk prioriteiten benoemd; is er sprake van een integrale en samenhangende agenda en is er commitment voor de agenda bij de stakeholders (bedrijfsleven, overheid en kennisinstellingen); is er sprake van een open proces en open toetreding; past de agenda binnen het beschikbare financiële kader; en in hoeverre zijn de beoogde doelen afrekenbaar.

Het kabinet beoordeelt de voorstellen en de minister van EL&I geeft namens het kabinet één integrale reactie op de adviezen per topsector. De kabinetreactie op het advies vormt het vertrekpunt voor de fase waarin de topteams aan de slag gaan met het uitwerken van de actieagenda. In de kabinetsreactie wordt aangegeven via welke afrekenbare acties wordt bijgedragen aan de ambities van het kabinet. De adviezen van de topteams worden gebruikt bij de uitwerking van de nota bedrijfslevenbeleid die voor de zomer van 2011 naar de Tweede Kamer zal worden gestuurd.

Fase 2 – uitwerking en implementatie van integrale agenda’s (vanaf mei 2011)

Na mei zullen sleutelspelers uit bedrijfsleven, kennisinstellingen en (decentrale) overheid, en mogelijk de regionale ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s) en regionale samenwerkingsverbanden, de uitvoering van de agenda bewaken. Alle partijen dragen vanuit hun eigen verantwoordelijkheid bij aan de topsector. Met deze aanpak van de topsectoren geeft dit kabinet invulling aan de motie Verburg (TK 2010–2011, 32 500 XIII, nr. 93) over het opstellen van businessplannen door de spelers van de topsectoren.

2.4 Het effectiever inzetten van de beschikbare middelen

Op de overheidsbegroting komt ca. € 1,5 mld. beschikbaar voor de topsectoren (zie tabel 3). De topteams kunnen voor deze € 1,5 mld. voorstellen indienen om deze middelen zo effectief en doelmatig mogelijk te besteden. De timing en fasering van beschikbare middelen worden nader bezien. Voor al het in deze brief gepresenteerde beleid en voor de topsectoren zullen de hieronder gepresenteerde middelen vanuit de departementale begrotingen beschikbaar komen (totaal € 1,5 mld.) Dat is dan inclusief programmamiddelen die deels voor de komende jaren al belegd zijn of al een bestemming hebben. Naar aanleiding van de adviezen van de topteams zal het kabinet binnen de beleidsdoelen een integrale afweging maken over een nadere verdeling naar topsectoren. Hoewel de topteams dus niet beschikken over een eigen budget, hebben de topteams een sterke mate van medesturing. Betrokken departementen blijven verantwoordelijk voor de besteding van hun middelen in lijn met de beleidsdoelstellingen.

Tabel 3

Middelen voor topsectoren

Middelen beschikbaar voor topsectoren in mln. (2015)

Kennis, innovatie & financiering1

 

1. NWO/KNAW aandeel topsectoren2

350

2. Toegepast onderzoek (TNO, GTI’s, DLO)

250

3. Bevorderen innovatiekracht topsectoren

50

4. Profilering kennisinfrastructuur3

50

5. Innovatiefonds

75

6. Fiscale ondersteuning topsectoren 4

50

Totaal

825

  

Sectorale bijdragen departementen

 

7. VWS: Life sciences zorg

50

8. EL&I: Energie-innovatie

100

9. EL&I: Voeding en tuinbouw

50

10. I&M: Logistiek

25

11. I&M: Water

25

12: Defensie: High tech en water

20

Totaal

270

  

Internationaal

 

13. Internationaal ondernemen en ontwikkelingsamenwerking (Buza)5

300

14. Internationaal ondernemen (EL&I)

10

Totaal

310

  

Europese bijdrage kennis en innovatie

 

15. Kaderprogramma Europa 6

50

  

TOTAAL

1 455

  

Overige bijdragen

 

16. Co-financiering bedrijfsleven

pm

17. Regio’s

pm

  

TOTAAL

1 455 + pm

XNoot
1

Binnen deze middelen zal ook de matching voor Europese programma’s gevonden moeten worden.

XNoot
2

Dit betreft onderzoeksmiddelen die – op basis van de op te stellen kennisagenda’s en het commitment van het bedrijfsleven – door NWO/KNAW worden ingezet op basis van wetenschappelijke kwaliteit en impact.

XNoot
3

Onderdeel hiervan is het upgraden van de ICT onderzoeksinfrastructuur.

XNoot
4

Onderzocht wordt hoe de in het regeerakkoord gereserveerde lastenverlichting, bij voorkeur via bestaande instrumenten als WBSO en Innovatiebox, zodanig kan worden vormgegeven, dat een substantieel deel hiervan neerslaat bij de topsectoren. De concrete vormgeving zal mede afhankelijk zijn van de uitkomsten van de evaluatie WBSO. In de tabel is hiervoor € 50 miljoen opgenomen.

XNoot
5

Bij de uitwerking van het nieuwe beleid voor ontwikkelingssamenwerking wordt in toenemende mate met het bedrijfsleven samengewerkt, met name op de prioriteiten water en voedselzekerheid, waarbij nauwe afstemming zal plaatsvinden met de topsectoren Water en Agro-Food.

XNoot
6

Bedrag is gebaseerd op gemiddelde bijdrage vanuit kaderprogramma naar topsectoren de afgelopen jaren.

Naast de middelen specifiek voor de topsectoren, is er ook een uitgebreid generiek instrumentarium, zoals het generieke innovatie- en ondernemerschapsbeleid, de WBSO en de innovatiebox dat ten gunste komt van het gehele bedrijfsleven, inclusief de topsectoren.

Hoofdstuk 3 Meer ruimte en minder belemmeringen voor bedrijven

3.1 Meer ruimte, minder regels voor ondernemers

De administratieve lasten voor bedrijven gaan fors omlaag: in 2012 een reductie van 10% ten opzichte van 2010, en na 2012 een jaarlijkse reductie van 5%. Voorbeelden van regels die het kabinet schrapt of vereenvoudigt, staan in onderstaande box. Voor een merkbare daling van de regeldruk is het van groot belang dat aandacht wordt besteed aan de hoogte van de inhoudelijke nalevingskosten. Het kabinet wil daarom een kader voor nalevingskosten introduceren. Uitgangspunt hierbij is dat nalevingskosten van nieuwe regelgeving van dit kabinet binnen deze kabinetsperiode worden gecompenseerd met reducties in nalevingskosten van bestaande regelgeving. Het kabinet presenteert dit kader met Prinsjesdag. Bij het verminderen van de regeldruk geldt – net als bij de aanpak voor topsectoren – dat de overheid het niet alleen gaat doen. Bedrijven weten immers zelf veel beter waar belemmeringen liggen. Input van het bedrijfsleven is dus belangrijk voor de vormgeving van het regeldrukprogramma. Zo komt er meer experimenteerruimte voor (groepen) bedrijven om zelf een voorstel te doen voor het afwijken van de gestelde regels, een aanpak gebaseerd op een voorbeeld uit Denemarken.3 Het doel van de regelgeving moet voorop staan en innovatie mag niet gehinderd worden door middelvoorschriften. Bedrijven die consequent goed naleefgedrag laten zien en het vertrouwen van de overheid verdienen, krijgen bovendien minder vaak rijksinspecties over de vloer.

Box 3 Verminderen regeldruk

Lonen, Belastingen en Premies

  • Het kabinet streeft er naar om het loonstrookje voor zowel werkgever als werknemer te vereenvoudigen door invoering van één loonbegrip voor loonbelasting/premies volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet. Hierdoor wordt zowel de administratie als de aangifte veel eenvoudiger;

Starten bedrijf

  • Het wordt makkelijker om een BV te starten. Formaliteiten zoals het verplichte minimumkapitaal van € 18 000 en de verplichte bankverklaring vervallen;

  • Er wordt meer flexibiliteit geboden aan BV’s; aandeelhouders kunnen een eigen bestuurder benoemen en krijgen meer vrijheid bij het bepalen van stemverhoudingen;

  • De verplichte verklaring van geen bezwaar wordt afgeschaft.

Naast de 10% vermindering in 2012 worden vanaf 2013 de administratieve lasten voor bedrijven jaarlijks per saldo met 5% verminderd. Vooral de volgende terreinen komen daarbij in beeld:

  • verdere vereenvoudiging in het sofidomein, o.a. door in te zetten op loonsomheffing;

  • verlagen van administratieve lasten voor zzp’ers;

  • verminderen van de statistische uitvragen door het CBS;

  • schrappen van nationale koppen op Europese natuurregelgeving;

  • bundeling en vereenvoudiging wet- en regelgeving omgevingsrecht;

  • versoberen en moderniseren algemene wet bestuursrecht;

  • uitvoeren adviezen van de commissie Fundamentele Verkenning Bouw.

Actal fungeert als externe waakhond die erop toeziet dat de regeldruk daadwerkelijk wordt aangepakt. Het kabinet hecht eraan dat Actal optimaal functioneert. Daarom zal Actal worden omgevormd. Actal zal het toezicht op het voorkomen en verminderen van regeldruk (zowel voor bedrijven als voor burgers) blijven uitoefenen, maar daarnaast een organisatie worden die extern toetst op basis van concrete klachten van het bedrijfsleven. Deze nieuwe taak, die voorheen werd uitgeoefend door de commissie Wientjes, zal zodanig worden vormgegeven dat «overtredingen» kunnen worden aangepakt via «naming and shaming».

Het MKB en zzp’ers verdienen meer kansen bij aanbestedingen door de overheid. Het wetsvoorstel voor een nieuwe Aanbestedingswet, dat op dit moment bij de Tweede Kamer ligt, bevat reeds een aantal belangrijke elementen die de toegang van kleine ondernemers bij aanbestedingen verbeteren. Het kabinet ziet echter mogelijkheden het wetsvoorstel op dit punt verder te versterken. Zo zal in een nota van wijziging in ieder geval het reeds in het wetsvoorstel opgenomen proportionaliteitbeginsel zodanig worden aangepast dat bijvoorbeeld ook de contractvoorwaarden enhet clusteren van opdrachten hieronder vallen. Dit betekent dat MKB-bedrijven en zzp’ers eenvoudiger kunnen meedingen naar overheidsopdrachten.

Het kabinet gaat verder ook veel actiever dan nu haar inkoopbudget inzetten om innovaties te gebruiken voor het oplossen van haar vraagstukken en te zorgen dat het innovatieve MKB meer kans krijgt in aanbestedingen. De ontwikkeling van innovatieve oplossingen, zoals het ontwikkelen van prototypes, wordt door de overheid aanbesteed via het Small Business Innovation Programma (SBIR).

Het betaalgedrag van overheden zal ook verbeterd moeten worden, conform Europese afspraken. Nu wordt ongeveer 84% van de rekeningen van de Rijksoverheid op tijd betaald. Uiteraard zou iedere rekening op tijd moeten worden betaald, maar 100% is in de praktijk niet haalbaar, bijvoorbeeld omdat er soms discussie is over de vraag of er wel (volledig) geleverd is. Doel is daarom dat minimaal 90% op tijd betaald wordt. Daarom moeten overheden die niet binnen 30 dagen hun facturen voldoen een vertragingsrente van 8 procent gaan betalen bovenop de referentie-interestvoet. Bovendien moet de debiteur die in verzuim is, zodra de schuldeiser enige actie onderneemt om hem tot betaling te manen, een vergoeding betalen van 40 euro. Voorts zal onderzocht worden of het gebruik van elektronische facturen kan worden bevorderd door ondernemers die de overheid een elektronische factuur sturen sneller te betalen.

3.2 Ondersteuning in financiering innovatieve bedrijven via Innovatiefonds

Kansrijke innovatieprojecten met een hoog risicoprofiel hebben in sommige gevallen ondersteuning nodig bij de financiering. In Nederland is de markt van vraag en aanbod van informeel risicokapitaal minder ver ontwikkeld dan in Angelsaksische landen. Het kabinet zet een Innovatiefonds op waarmee succesvolle innovaties zich terugbetalen en middelen weer ter beschikking komen om nieuwe initiatieven te financieren. Dit betekent voor ondernemers dat ze eenvoudiger kunnen investeren in rendabele nieuwe (duurzame) producten, diensten en processen. Met innovatiekredieten, borgstellingen aan financiële intermediairs en participaties in investeringsfondsen verbetert dit Innovatiefonds de toegang tot kapitaal voor bedrijven die investeren in vernieuwingen. Het innovatiekrediet en de SEED-regeling worden hierin opgenomen. Het kabinet streeft naar een startkapitaal voor het Innovatiefonds van enkele honderden miljoenen, waarbij samenwerking wordt gezocht met de Europese Investeringsbank. De middelen worden op een dusdanige manier ingezet dat deze zoveel mogelijk terugvloeien in het fonds. Verder is het kabinet een onderzoek gestart naar de ontwikkelingen op het gebied van bedrijfsfinanciering in de nabije toekomst. Op basis hiervan, en van de aanbevelingen van de Taskforce Kredietverlening, neemt het kabinet een nader besluit over vormgeving van het huidige garantie- en kredietinstrumentarium.

Box 4 Actieplan jonge innovatieve ondernemers

Het aantal startende ondernemers en het aantal ondernemers als percentage van de beroepsbevolking ligt in Nederland boven het Europees gemiddelde. Op indicatoren als het aantal snel groeiende bedrijven, investeringen en ambitie van ondernemers, valt nog winst te behalen. Voor en met zowel jonge innovatieve ondernemers als snelle groeiers zal daarom een specifiek actieplan worden ontwikkeld. Door jonge ondernemers is inmiddels een 10-puntenplan gepresenteerd met een aantal zeer waardevolle suggesties zoals het op beter toegankelijk maken van financiering (Seed en Pre Seed fondsen), het beter toegankelijk maken van universitair onderzoek en intellectueel eigendom van kennisinstellingen voor studentondernemers en de suggestie om te komen tot een zogenaamde topondernemersregeling analoog aan die voor topsporters.

Enthousiasme voor ondernemerschap kan overigens al eerder opgewekt worden door leerlingen en studenten in het onderwijs kennis te laten maken met ondernemerschap en succesvolle ondernemers, zoals bijvoorbeeld via het actieprogramma Onderwijs en Ondernemen, de Stichting BizWorld, Jong Ondernemen en New Venture gebeurt.

3.3 Lagere lasten voor bedrijven

Van bestaande subsidies op gebied van (internationaal) ondernemerschap, innovatie en ruimtelijke economie wordt € 500 mln. omgezet in lagere lasten voor het bedrijfsleven. Voor een deel door verlaging van de vennootschapsbelasting, voor een ander deel door verruiming van de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO), een aftrekpost voor loonkosten voor onderzoek en ontwikkeling. Minder subsidies betekent bovendien minder uitvoeringskosten voor de overheid en ondernemers en daarmee ook dat er minder ambtenaren nodig zijn in de uitvoering. Het vestigingsklimaat zal verbeteren door een budgetneutrale grondslagverbreding in de vennootschapsbelasting in combinatie met generieke en specifieke tariefverlaging.

3.4 Eén loket voor bedrijven

Het huidige aanbod aan overheidsondersteuning op het gebied van (internationaal) ondernemerschap, voorlichting en innovatie is versnipperd. Dit moet efficiënter – tegen lagere kosten voor ondernemers – en effectiever gaan plaatsvinden. Ondernemers zullen voortaan in principe voor hun overheidszaken, zoals objectieve eerstelijns informatie en advies, aanvragen van subsidies, BTW-nummers en inschrijving in het handelsregister, 24 uur per dag terecht kunnen bij één digitaal loket, het Ondernemersplein. Dit Ondernemersplein zal ondersteund worden door voldoende toegankelijke fysieke ondernemersloketten. De basis voor het Ondernemersplein vormt een herijking van publieke en private taken, stroomlijning door een focus op kerntaken bij Syntens, Kamers van Koophandel en Agentschap NL en uitbreiding van digitale dienstverlening. De organisatie vormt vervolgens een wenkend perspectief voor andere publieke of private op ondernemers gerichte organisaties. In het eerste kwartaal van dit jaar zal conform toezegging een nadere uitwerking aan de Tweede Kamer worden gestuurd.

3.5 Meer kennis voor bedrijven

Het nieuwe kabinet is gelijk na het aantreden gestart met een programma om te zorgen dat de we meer kennis omzetten in nieuwe producten en diensten. Het streven is dat vanaf 2016 2,5% of meer van de publieke onderzoeksmiddelen specifiek zal worden ingezet ten behoeve van het omzetten van kennis in innovaties.4 Dit kan door starters op een universiteit te ondersteunen maar kan ook door bijvoorbeeld octrooien die op de plank liggen op no cure no pay basis te gaan laten gebruiken door (jonge) ondernemers. Het Octrooicentrum van Agentschap NL gaat deze praktijk actief promoten. In dit licht zal het kabinet vragen aan de topteams, de universiteiten, kennisinstellingen en andere stakeholders om met nadere voorstellen te komen om onderzoekers en wetenschappers meer te prikkelen tot en belonen voor hun valorisatie-inspanningen.

Innoveren in het MKB gebeurt vaak in groepen. Daarom wordt de succesvolle Innovatie Prestatie Contracten-regeling verruimd. Met deze regeling kunnen groepen MKB-ondernemers samenwerken aan innovatie. Ten opzichte van het in de begroting 2011 voorziene budget van € 9 miljoen is door toevoeging van het voucherbudget, nu € 26 miljoen voor 2011 beschikbaar. Door de groepen innoverende bedrijven compacter te maken, de verplichting tot samenwerking aan te scherpen en voorts de IPC-plannen op kwaliteit te ranken wordt ingezet op een nog effectievere IPC. De nieuwe regeling wordt in april 2011 voor bedrijven opengesteld.

Bij de inrichting van het beroepsonderwijs (mbo) komt naast de ontwikkeling van algemene vaardigheden als rekenen en taal meer ruimte voor de ontwikkeling van het vakmanschap. Het kabinet stimuleert onderwijsinstellingen zich meer van elkaar te onderscheiden, een gedifferentieerd en excellent onderwijsaanbod aan te bieden, en een meer op kwaliteit en missie gerichte bekostiging en meer ruimte voor selectie en private financiering. Er wordt in het mbo een prestatiebox vormgegeven waar onder andere de tevredenheid van het bedrijfsleven een belangrijke plek krijgt. Op deze manier wordt tevredenheid van het bedrijfsleven een van de grondslagen voor de bekostiging van het mbo. Ook wordt dit jaar – in het kader van Veerman – een onderzoek uitgevoerd naar de bekostiging van het hoger onderwijs. Op basis hiervan zal OCW de bekostigingssystematiek voor het mbo en hoger onderwijs aanpassen, zodat de maatregel nog tijdens deze kabinetsperiode effect zal hebben. Bij het opleidingenaanbod zal nadrukkelijk de arbeidsmarktvraag een rol spelen. Er stromen te weinig mensen uit kennisinstellingen naar bedrijven en vice versa. Dit moet beter om innovatie van de grond te krijgen. Het kabinet gaat op basis van de succesvolle ervaringen met de tijdelijke kenniswerkersregeling na hoe dit kan worden verbeterd en in de Bedrijfslevennota van voor de zomer wordt de aanpak voor verbetering van de mobiliteit nader uitgewerkt.

3.6 Gunstige ruimtelijke condities voor bedrijven

Voor de economische kracht van Nederland zijn de main-, brain- en greenports, en de stedelijke regio’s waarin ze liggen, van groot belang. Deze regio’s fungeren als motoren van onze welvaart. Wanneer er wordt geïnvesteerd in ruimtelijk-economische ontwikkeling, zal dat met prioriteit in deze regio’s gebeuren. Ook investeringen elders kunnen prioriteit krijgen, voor zover ze direct met deze focus samenhangen, zoals de achterlandverbindingen van onze mainports. Ook bij mogelijke rijkskeuzes op het gebied van verstedelijking zal primair op deze regio’s worden gericht. Analyses die zijn gedaan in het kader van de MIRT verkenning sleutelprojecten, de MlRT-Gebiedsagenda’s en de hoofdlijnen van de Nationale Markt- en Capaciteitsanalyse (NMCA), ondersteunen deze geografische focus. Het gaat om de regio’s:

  • Amsterdam c.a. (incl. mainport Schiphol, Zuidas, de greenports Aalsmeer en Bollenstreek en de relatie met Almere en Utrecht);

  • Rotterdam c.a. (incl. mainport Rotterdam, de greenports Westland en Boskoop en de relatie met Den Haag);

  • Eindhoven c.a. (incl. de brainport Zuidoost-Nederland en greenport Venlo).

Deze prioriteitsstelling zal tot uitdrukking komen bij het bestaande MIRT (zowel bij de projecten die gefinancierd worden uit het Infrastructuurfonds als die uit het Nota Ruimte Budget) en bij de verlenging van het Infrastructuurfonds. Uitwerking van deze lijn volgt in de actualisatie van de nota’s Mobiliteit en Ruimte, die voor de zomer van 2011 aan de Tweede Kamer wordt gestuurd. De in deze brief beschreven aanpak voor het bedrijfslevenbeleid en de actualisatie zullen goed op elkaar aansluiten. Gegeven het economische belang van de Noordvleugel van de Randstad wordt momenteel gewerkt aan een visie op de economie in dit gebied in het kader van de zogenaamde «Amsterdam»-brief, zie box 5. Hierin zal ook worden ingegaan op het belang van de financiële zakelijke diensten voor de nationale economie.

Box 5 Amsterdambrief en financieel zakelijke diensten

De Noordvleugel van de Randstad (Amsterdam, Utrecht en mainport Schiphol) heeft altijd een sterke positie gehad en gehouden op het gebied van zakelijke en financiële dienstverlening. Dit gebied heeft zich vooral gespecialiseerd in internationaal georiënteerde, kennisintensieve en hoogwaardige dienstverlening, zoals banken, verzekeringen, pensioenen, telecommunicatie, juridische dienstverlening, ICT consultancy, etc. Daarnaast is de creatieve industrie uitstekend vertegenwoordigd in de Noordvleugel en heeft dit gebied zich sterk ontwikkeld als vestigingsplaats voor hoofdkantoren van internationale bedrijven (Zuidas) en Europese Distributiecentra (Schipholregio). Met name de aanwezigheid van mainport Schiphol, waarop een netwerk van bijna 300 bestemmingen wordt aangeboden, maakt de Zuidas en andere locaties in de Noordvleugel aantrekkelijk voor internationaal opererende bedrijven.

Gegeven het economische belang van de Noordvleugel van de Randstad wordt momenteel gewerkt aan een economische visie op dit gebied in het kader van de zogenaamde «Amsterdam»-brief met een focus op financieel zakelijke diensten. Dit traject is in gang gezet naar aanleiding van een toezegging aan de Tweede Kamer (begrotingsbehandeling EZ oktober 2009).

De  beschreven focus laat onverlet dat het kabinet ook aandacht besteedt aan projecten in andere regio’s, iets waarin ook aandacht voor wordt gevraagd in de motie De Rouwe c.s. (TK 2010–2011, 32 500 XII, nr. 57) en via bijvoorbeeld het beleid voor natuur- en landschap, de gevolgen voor bevolkingsdaling, het innovatiebeleid en het Deltaprogramma. In het regeerakkoord is aangegeven dat voor een aantal economische topsectoren en clusters wordt gewerkt aan een stimulerend beleid dat zich integraal richt op alle relevante vestigings- en ondernemingscondities. Die topsectoren en clusters concentreren zich in belangrijke mate in bovengenoemde regio’s. Daarenboven gaat het om de «valleys» (food, maintenance en energy) en de nanotechnologie in Twente en Delft. Een mooi voorbeeld is de samenwerking in Oost-Nederland op het gebied van Food, Health en Technology. Hier wordt de expertise gebundeld en ingezet voor de clusters Nanotechnologie, Food Valley en RedMedTechHighway (medische technologie Nijmegen/Twente) waarbij de verbinding wordt gelegd met gerelateerde clusters binnen Nederland en daarbuiten.

3.7 Benutting van informatie en communicatie technologie (ICT)

Om lasten te verlichten en arbeidsproductiviteit te verhogen, biedt toepassing van ICT kansen. De totstandkoming van een ondernemingsdossier is zo’n kans. Bedrijven vullen dit dossier eenmalig met de door overheden gevraagde gegevens en machtigen vervolgens overheden om deze in te zien. Een vaste en mobiele telecominfrastructuur met voldoende capaciteit en een excellente ICT kennisinfrastructuur zijn van belang voor een goed vestigingsklimaat. Ter realisering van een breedbandige infrastructuur worden in 2012 meer en versneld mobiele frequenties geveild. Om exportmogelijkheden te vergroten, moeten bestaande barrières voor handel via Internet binnen de Europese Unie worden geslecht. Met het oog op versteviging van het innovatieve vermogen van de economische topsectoren is ICT als innovatie-as essentieel. Daarom wordt dit zowel in de voor 1 mei aangekondigde Digitale Agenda van EL&I als in de vormgeving van de topsectorenaanpak nader uitgewerkt.

Hoofdstuk 4 Conclusie

Dit kabinet gelooft in de kracht van ondernemers. Het wil voortbouwen op de sterktes van het Nederlandse bedrijfsleven en zodoende bijdragen aan een welvarende, duurzame samenleving. Voor ondernemers uit binnen- en buitenland moet Nederland dé plek worden om duurzaam te ondernemen en te innoveren. Het kabinet streeft naar een land waar ondernemers ruimte krijgen te groeien en vernieuwen, waar kennis stroomt en waar duurzame oplossingen worden ontwikkeld. De ambitie is om tot de top 5 van kenniseconomieën te behoren. Deze ambitie van het kabinet zal bijvoorbeeld betekenen dat ons land op de short list komt te staan van internationale bedrijven die een investeringslocatie zoeken. Het kabinet nodigt het bedrijfsleven en kennisinstellingen, regio’s en andere stakeholders uit om deze ambitie, samen met de overheid, waar te maken.


XNoot
1

De inspanningen van het kabinet om sociale innovatie te bevorderen worden voor de zomer 2011 nader uiteengezet.

XNoot
2

CPB, 2010, Stad en Land, Den Haag: De Swart.

XNoot
3

Onder de voorwaarde dat dit het algemeen belang niet schaadt, en dat het niet afwijkt van EU regelgeving.

XNoot
4

Momenteel wordt circa 1,5 tot 2% van publieke onderzoeksmiddelen aan valorisatie besteed. Dit komt neer op ongeveer 40 à 50 mln.

Naar boven