32 623 Actuele situatie in Noord-Afrika en het Midden-Oosten

Nr. 226 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 september 2018

Met deze brief ontvangt uw Kamer, mede namens de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, een eerste reactie van het kabinet op de berichtgeving van Nieuwsuur en Trouw naar Nederlandse non lethal assistance (NLA) aan gematigde gewapende oppositiegroepen in Syrië, zoals verzocht in de regeling van werkzaamheden van 11 september jl. (Handelingen II 2017/18, nr. 107, Regeling van werkzaamheden) Het NLA-programma is afgelopen voorjaar beëindigd.

Het kabinet neemt de berichtgeving in Nieuwsuur en Trouw zeer serieus. De bevindingen worden door het Ministerie van Buitenlandse Zaken, in samenwerking met het Ministerie van Defensie en het Ministerie van Justitie en Veiligheid, de komende periode grondig onderzocht.

Context NLA

Bij de start van het zogeheten NLA-programma in 2015, had ISIS een steeds groter deel van Syrië onder controle en duurde het geweld van Assad tegen zijn bevolking voort. Hierdoor waren miljoenen Syriërs op de vlucht geslagen, in de regio en ook richting Europa. Er was een breed gedeeld besef onder internationale partners dat voor enig uitzicht op duurzame vrede in Syrië niet alleen ISIS moest worden bestreden, maar ook een gematigd alternatief voor Assad gesteund moest worden.

Met de uitrol van het NLA-programma heeft Nederland, samen met partners die ook steun boden aan gematigde gewapende oppositie (zoals de VS en het VK), hieraan bij willen dragen. Het programma was onderdeel van de vijf sporen van het Nederlandse Syrië-beleid (politiek, stabilisatie, humanitair, militair en accountability). In 2016 werd het programma uitgebreid, met onder meer de levering van voertuigen, als onderdeel van een pakket aan maatregelen die Nederland nam om de strijd tegen ISIS te intensiveren. Dit pakket vormde het antwoord op een formeel verzoek van Frankrijk en de VS naar aanleiding van de aanslagen in Parijs in november 2015. Over het begin en de ontwikkeling van het NLA-programma is uw Kamer op de hoogte gehouden, waaronder ook uiteindelijk de beëindiging dit voorjaar.1

Uitvoering

Het uitvoeren van stabilisatieprogramma’s in een conflictsituatie brengt risico’s met zich mee, zoals ook in debatten en Kamerbrieven is gewisseld. Om deze risico’s zoveel als mogelijk in te perken werd bij de selectie van de groepen samengewerkt met bondgenoten en organisaties die een zo goed mogelijk beeld hadden van de situatie in het veld. Alleen groepen die door partners als voldoende betrouwbaar werden beoordeeld – in een zogeheten vetting-procedure – zijn door Nederland in overweging genomen voor steun.

Monitoring vond plaats door regelmatige rapportages van uitvoerders, evenals door de frequente contacten die Nederland onderhield met partners, uitvoerders en mensen uit het veld. In deze contacten en door het inwinnen van eigenstandige informatie werd getracht berichten en signalen uit het veld steeds zo goed als mogelijk te duiden en te bepalen welke consequenties daaraan verbonden moesten worden.

In een onderzoek over de monitoring van stabilisatieprogramma’s in Syrië dat de afgelopen maanden werd uitgevoerd door de Directie Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (IOB), werd geconstateerd dat de monitoring van de NLA-programma’s in het algemeen adequaat was, gelet op de omstandigheden waaronder het programma werd uitgevoerd. Dit rapport is op 7 september jl. aan uw Kamer verstuurd (Kamerstuk 32 623, nr. 224). In het najaar van 2016 werd een onafhankelijke externe evaluatie uitgevoerd. Vanwege het benoemen van de gesteunde groepen zal het rapport vertrouwelijk met de Kamer gedeeld worden. Momenteel onderzoekt de Auditdienst Rijk (ADR) of de betalingen in het kader van het NLA-programma hebben plaatsgevonden conform de daarvoor geldende richtlijnen. De uitkomsten worden eind oktober verwacht en zullen met uw Kamer worden gedeeld.

Vanaf het begin van het programma in 2015 is informatie die herleidbaar is naar de ontvangers en locaties van NLA-steun aangemerkt als staatsgeheim. Ondanks dat het NLA-programma ten einde is gekomen, acht het kabinet het nog noodzakelijk om aan deze classificatie vast te houden. Openbare informatie of aanwijzingen dat bepaalde groepen of uitvoerders Westerse steun hebben ontvangen maakt hen en hun families potentieel een belangrijker doelwit voor extremistische groepen, het Assad-regime en/of hun bondgenoten. Ook dient Nederland te waken dat het schenden van vertrouwelijkheid geen schade berokkent aan de betrekkingen van Nederland met andere staten. Waar individuen of groepen zelf melden steun ontvangen te hebben van Nederland zijn die uitspraken voor hun rekening, inclusief de mogelijke consequenties.

Over het NLA-programma is regelmatig intern volkenrechtelijk geadviseerd en deze adviezen zijn meegewogen in de (politieke) besluitvorming. In deze interne advisering is ingegaan op de relevante volkenrechtelijk aspecten van de steun, met inbegrip van het beginsel van non-interventie en de naleving van het humanitair oorlogsrecht. Daarbij wordt gewezen op het feit dat de extern volkenrechtelijk adviseur (EVA) op 17 juni 2013 op eigen initiatief advies heeft uitgebracht over «Wapenleveranties Syrië», waarin de EVA in bredere zin zijn volkenrechtelijke visie gaf op steun aan de Syrische oppositie, waaronder in relatie tot het non-interventie beginsel. De zienswijze van de EVA op dit punt was derhalve reeds bekend bij het ministerie.

Er bestaan verschillende kaders van waaruit naar strijdende groeperingen wordt gekeken en beoordeeld wordt of een groepering als terroristisch dient te worden aangemerkt. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken kijkt primair naar internationale terrorismelijsten (VN en EU) voor de beoordeling van organisaties. Bij de beoordeling of iemand kan worden vervolgd voor deelneming aan een terroristische organisatie (art 140a Wetboek van Strafrecht) geldt een ander kader. Het Openbaar Ministerie legt gedragingen ten laste, in een omschreven periode en omschreven plaats. Van belang is voorts tot welke organisatie een verdachte behoorde. Als is vastgesteld tot welk onderdeel een verdachte behoorde, wordt aan de hand van de inhoud van het dossier en open bronnen getoetst of dát onderdeel van dié strijdende partij in dié periode was aan te merken als een organisatie met een terroristisch oogmerk. Het OM doet geen algemene uitspraken over strijdende groeperingen, ook omdat in het jihadistisch strijdgebied de samenstelling van de groepen snel veranderde en verandert. Welke organisaties door de VN, de EU of Nederland op een sanctielijst geplaatst zijn speelt bij de beoordeling door het Openbaar Ministerie geen rol.

Verdere stappen

Gelet op het vertrouwelijke karakter van delen van het programma wil het kabinet in overleg met uw Kamer bekijken welke modaliteiten gevonden kunnen worden om de verdere informatie te geven die uw Kamer wenst. Dat betreft ook informatie over de gesteunde groepen en andere vertrouwelijke informatie over de uitvoering van het programma die sinds de start van het programma is aangemerkt als staatsgeheim.

De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok


X Noot
1

– Voortgangsrapportage Nederlandse bijdrage aan de strijd tegen ISIS, 7 april 2015 (Kamerstuk 27 925, nr. 534)

– Aanvullende artikel 100-brief Nederlandse bijdrage aan de strijd tegen ISIS, 29 januari 2016 (Kamerstuk 27 925, nr. 570)

– Voortgangsrapportage Nederlandse bijdrage aan de strijd tegen ISIS, 29 april 2016 (Kamerstuk 27 925, nr. 590)

– Artikel 100-brief bestrijding internationaal terrorisme, 11 september 2017 (Kamerstuk 27 925, nr. 612)

– Vertrouwelijke Kamerbrief inzake steun aan gewapende Syrische oppositie, 23 januari 2018 (Kamerstuk 32 623, nr. 184)

– Kamerbrief inzake Nederlandse inzet in Syrië, 14 maart 2018 (Kamerstuk 32 623, nr. 200)

– Kamerbrief inzake verslag schriftelijk overleg steun Syrische oppositie, 17 mei 2018 (Kamerstuk 32 623, nr. 219)

– Beantwoording Kamervragen van de leden Van Helvert en Omtzigt over de steun van de Nederlandse regering aan de rebellen in Zuid-Syrië, 3 juli 2018 (Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 2725)

– beantwoording Kamervragen van de leden Van Helvert en Omtzigt over het steunprogramma aan de Syrische gewapende oppositie, 11 juli 2018 (Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 2726).

Naar boven