32 467 Oprichting van het College voor de rechten van de mens (Wet College voor de rechten van de mens)

Nr. 8 TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 10 maart 2011

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vijfde lid vervalt.

2. Het zesde lid wordt vernummerd tot vijfde lid.

B

In hoofdstuk 5 wordt vóór artikel 24 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 23a

Artikel 3 van hoofdstuk 15 van de Aanpassingswet modernisering rechterlijke organisatie wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a komt te luiden:

a. het College, genoemd in artikel 1 van de Wet College voor de rechten van de mens;

2. In onderdeel 1° wordt «de onder a genoemde Commissie» vervangen door «het onder a genoemde College» en «die Commissie» door: dat College.

C

In artikel 24a wordt de tekst vóór «Artikel 17a» vervangen door:

Indien het bij Koninklijke boodschap van 18 juli 2009 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Wet op de rechterlijke indeling, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enkele andere wetten naar aanleiding van de evaluatie van de modernisering van de rechterlijke organisatie en in verband met de regeling van het klachtrecht inzake gedragingen van rechterlijke ambtenaren (Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie, 32 021) tot wet is of wordt verheven:

a. en artikel I, onderdeel H, van die wet in werking treedt of is getreden, wordt in artikel 26, zevende lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie «artikel 1a, vierde lid» vervangen door: artikel 1a, tweede lid;

b. en artikel XII van die wet in werking treedt of is getreden, wordt in het opschrift van hoofdstuk 5 van deze wet «Wijziging van andere wetten» vervangen door «Wijziging van deze wet en andere wetten» en wordt na artikel 17 een artikel ingevoegd, luidende:

D

Na artikel 24a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 24b

1. Indien het in artikel 24a genoemde voorstel van wet tot wet is of wordt verheven en artikel XVI van die wet eerder in werking treedt dan artikel 23a van deze wet, vervalt laatstgenoemd artikel.

2. Indien het in artikel 24a genoemde voorstel van wet tot wet is of wordt verheven en artikel 23a eerder in werking treedt dan artikel XVI van die wet, vervalt laatstgenoemd artikel.

E

Artikel 33 komt te luiden:

Artikel 33

Artikel 1a van de Wet Nationale ombudsman wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid komt te luiden:

3. Op een gedraging van het College, genoemd in artikel 1 van de Wet College voor de rechten van de mens, is deze wet slechts van toepassing voor zover het gaat om een gedraging van een ambtenaar die behoort tot het in artikel 18 van die wet bedoelde bureau.

2. Het vierde lid wordt vernummerd tot tweede lid.

F

Artikel 39 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Voor zover de artikelen 15 en 16 eerder in werking treden dan artikel 1, neemt de Commissie gelijke behandeling voor de toepassing van de artikelen 15, derde lid, en 16, tweede en derde lid, de plaats in van het College tot het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 1.

Toelichting

A (artikel 15)

Het vijfde lid is overbodig, omdat artikel 2, eerste lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies al een grondslag biedt om een vergoeding toe te kennen aan de leden van de raad van advies. De raad van advies is geen adviescollege in de zin van de Kaderwet adviescolleges, maar valt wel onder de definitie van commissie als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies.

B, C, D en E (artikelen 23a, 24a, 24b en 33)

De Nationale ombudsman (No) is de externe klachtinstantie voor gedragingen van medewerkers van het bureau van de Commissie gelijke behandeling (Cgb). Voor gedragingen van een lid of plaatsvervangend lid van de Cgb is de Hoge Raad de externe klachtinstantie. Artikel 33 van het wetsvoorstel handhaaft deze verdeling van bevoegdheden voor klachten over het College voor de rechten van de mens. Naar aanleiding van vragen van de PvdA-fractie in de Eerste Kamer bij de behandeling van het wetsvoorstel Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie (32 021) heb ik echter bezien of de bevoegdheid van de No duidelijker kan worden geformuleerd. Dat blijkt het geval. Onderdeel E strekt tot die verduidelijking.

Het aangevulde artikel 24a en de nieuwe artikelen 23a en 24b regelen de wetstechnische samenloop van artikel 33 met wetsvoorstel 32 021.

F (artikel 39)

Ingevolge artikel 35 van het wetsvoorstel worden de benoemingen van de huidige negen leden en van de huidige plaatsvervangende leden van de Commissie gelijke behandeling van rechtswege gewijzigd in een benoeming tot lid, respectievelijk plaatsvervangend lid van het College voor de rechten van de mens. Artikel 14 staat de benoeming toe van drie nieuwe collegeleden. Het wetsvoorstel bevat geen beperking van het aantal plaatsvervangende collegeleden.

Bij de werving en selectie ten behoeve van de benoeming van nieuwe collegeleden en nieuwe plaatsvervangende collegeleden krijgt de in artikel 15 van het wetsvoorstel voorziene raad van advies een belangrijke rol. De Nationale ombudsman, de voorzitter van het College bescherming persoonsgegevens en de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak zijn uit hoofde van hun functie lid van de raad van advies. Naast deze drie vaste leden heeft de raad minimaal vier en maximaal acht andere leden. Ook deze leden van de raad moeten nog worden geworven en benoemd.

De drie nieuwe collegeleden zullen niet eerder worden geworven dan nadat de Eerste Kamer het wetsvoorstel heeft aanvaard én de raad van advies in zijn geheel is benoemd. Bij voorkeur gaat het College voor de rechten van de mens pas van start («open») als de drie nieuwe collegeleden zijn geworven en benoemd. Op die manier kan het college vanaf het begin zijn taken op volle sterkte uitvoeren.

Om het bovenstaande mogelijk te maken, zullen de artikelen 15 en 16, tweede en derde lid, eerder in werking treden dan de overige artikelen. Dit maakt het mogelijk om de leden van de raad van advies te benoemen en te laten adviseren over voorgenomen benoemingen van leden van het college.

Het wetsvoorstel voorziet al in de mogelijkheid om de bepalingen van de wet gefaseerd in werking te laten treden. In aanvulling daarop regelt deze nota van wijziging dat in de periode tussen de benoeming van de leden van de raad van advies en de start van het college, de Commissie gelijke behandeling het college tijdelijk en op bepaalde punten vervangt. Het gaat dan om het horen van het college bij de benoeming van leden van de raad van advies (artikel 15, derde lid) en om de betrokkenheid van het college bij de werving en selectie van nieuwe leden van het college (artikel 16, tweede en derde lid).

Deze nota van wijziging met toelichting is mede namens mijn ambtgenoot van Veiligheid en Justitie opgesteld.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. P. H. Donner

Naar boven