32 432 Onderzoek DSB Bank

Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 juni 2010

Hierbij bied ik u het rapport van de Commissie DSB Bank (hierna: de commissie) aan zoals dat mij heden morgen is aangeboden door de voorzitter van de commissie, prof. mr. M. Scheltema1.

1. Inleidende opmerkingen

Allereerst wil ik mijn waardering laten blijken voor het vele en gedetailleerde werk dat de commissie de afgelopen maanden heeft verricht. De gebeurtenissen rond DSB Bank in het najaar van 2009 hebben veel impact gehad, zowel binnen de financiële sector als in de gehele samenleving. Een volwaardig en onafhankelijk onderzoek naar deze complexe materie was dan ook gerechtvaardigd. De commissie heeft een gedegen rapport opgeleverd. Een woord van dank aan de leden van de commissie, prof. mr. Michiel Scheltema, Leo Graafsma RA, prof. dr. Kees Koedijk en prof. mr. Edgar du Perron is dan ook zeer op zijn plaats. Ik spreek de verwachting uit dat dit rapport tegemoet komt aan de vele vragen die in uw Kamer en daarbuiten leven.

Het overgrote deel van het rapport van de commissie heeft betrekking op het functioneren van DSB en het toezicht van de toezichthouders daarop. De toezichthandelingen van de financiële toezichthouders staan met opzet op afstand van zowel het ministerie als van de Tweede Kamer. Ik meng mij niet in het toezicht op individuele instellingen. Daarnaast is het uiteraard wel zo dat de minister van Financiën verantwoordelijk is voor het functioneren van het systeem en het vertrouwen van politiek en maatschappij in het toezicht. Daarom is er «toezicht op toezicht». Het is tegen die achtergrond dat mijn ambtsvoorganger dit onderzoek heeft laten uitvoeren en ik nu hierover aan u rapporteer. Het is ook vanuit die verantwoordelijkheid dat ik constateer dat het wenselijk is om stappen te nemen om het vertrouwen in het toezicht te versterken en in de toekomst te waarborgen. Vandaar dat ik in deze brief daartoe een pakket aan maatregelen zal presenteren.

Deze brief is als volgt opgebouwd. Na een paragraaf (2) over de beoordeling van de vertrouwelijkheid van het rapport, volgt een paragraaf (3) over de meest in het oog springende conclusies van het rapport en mijn reactie daarop. Vervolgens treft u in paragraaf 4 het pakket aan voorziene maatregelen aan dat ik naar aanleiding van dit rapport heb opgesteld. Ten slotte volgt in paragraaf 5, in navolging van mijn toezegging gedaan tijdens het Algemeen Overleg op 14 april 2010 het antwoord van DNB op de vraag waarom er dit voorjaar geen bestuurlijke herbeoordeling van de heren Scheringa en Van Goor heeft plaatsgevonden.

In de bijlage wordt nader ingegaan op de aanbevelingen van de commissie en de wijze waarop ik voornemens ben daaraan invulling te geven. De aanbevelingen zijn divers van aard en zullen om die reden dan ook een verschillend tijdsbeslag vergen. Over zowel het pakket aan voorziene maatregelen als de invulling van de aanbevelingen ben ik in overleg getreden met beide toezichthouders.

2. Beoordeling vertrouwelijkheid

Uw Kamer heeft de wens geuit dat het rapport integraal door middel van toezending openbaar wordt gemaakt. Hoewel ik het grote belang bij openbaarmaking van het rapport onderschrijf, moet wel de vraag worden beantwoord in hoeverre de geheimhoudingsbepalingen van de Wet op het financieel toezicht (Wft) zich tegen openbaarmaking verzetten. Dat is de vraag naar toezichtvertrouwelijke informatie. Grote delen van het rapport bevatten geen toezichtvertrouwelijke informatie. Voor delen van de door de beide toezichthouders verstrekte informatie zou dat wel kunnen gelden. Daarbij is van belang dat de commissie door beide toezichthouders ruimschoots van informatie is voorzien. Dit was mogelijk omdat de wet daartoe aanknopingspunten biedt in geval van failliete instellingen.

Door mij en mijn ambtsvoorganger is herhaaldelijk aangegeven dat wij bij dit onderzoek en bij het (door)verstrekken van informatie aan het parlement zo ver als mogelijk zouden willen gaan. Gegeven dat kader is het rapport beoordeeld op de aanwezigheid van vertrouwelijke informatie over andere instellingen dan DSB, privacygevoelige gegevens en monetair vertrouwelijke informatie. Informatie over de wijze waarop de toezichthouders het toezicht hebben uitgevoerd, is niet onder de noemer van toezichtvertrouwelijk geschaard, gegeven het karakter van dit onderzoek en de toezeggingen die aan uw Kamer zijn gedaan. 

Na een zorgvuldige afweging van belangen heb ik besloten om op DSB betrekking hebbende informatie uit het rapport, die mogelijk als toezichtvertrouwelijk zou kunnen worden aangemerkt, ook openbaar te maken. In de eerste plaats is daarbij van belang dat DSB nu eenmaal het object van het onderzoek van de commissie was. Verder heeft in mijn afweging uiteraard een belangrijke rol gespeeld dat het hier gaat om gegevens over een onderneming die in staat van faillissement verkeert en waarvan vast staat dat deze geen doorstart meer zal maken. Tevens gaat het om een faillissement met veel gedupeerden, hetgeen tot grote maatschappelijke beroering aanleiding heeft gegeven. Daarnaast richt het onderzoek zich ook op de conformiteit van de door DSB verkochte financiële producten met wet- en regelgeving. Verder is ook het beoordelen van de rol van de toezichthouders zonder informatie over DSB moeilijk, zo niet onmogelijk. Ten slotte heb ik in mijn afweging betrokken dat van overwegende bezwaren van alle betrokkenen aan DSB-zijde niet is gebleken.

Al het bovenstaande in overweging nemende maakt dat naar mijn oordeel een ruimhartige openbaarmaking van het eindrapport van de commissie gerechtvaardigd is. 

Naar aanleiding van bovenstaande beoordeling van toezichtvertrouwelijkheid heb ik geconcludeerd dat het geheimhoudingsregime van de Wet op het financieel toezicht ten aanzien van de mogelijkheden van de minister om het parlement te informeren over inmiddels gefailleerde financiële ondernemingen, verduidelijking behoeft. Ruime verstrekking van de zijde van toezichthouders aan mij of aan in opdracht van mij werkende derden is al goed mogelijk. Deze ruime informatieverstrekkingmogelijkheden zijn in het vigerend wettelijk kader echter niet voldoende doorvertaald naar de volgende fase, namelijk het informeren van het parlement. Artikel 1:42, zesde lid, van de Wft behoeft derhalve verduidelijking. Ik acht het wenselijk deze aanpassing op korte termijn door te voeren. Een wetsvoorstel hierover heb ik dan ook in voorbereiding.

Ook bestaat reden voor agendering op EU-niveau. De Wft en de Europese richtlijnen die voor de hier relevante bepalingen immers de basis vormen, dateren uit de tijd dat er algemene consensus bestond dat het toezicht op banken en verzekeraars in strikte vertrouwelijkheid moest plaatsvinden en er ook geen aanleiding leek dat toezicht teveel aan een nader oordeel te onderwerpen. Dat de krediet- en bankencrisis die absolute terughoudendheid in discussie heeft gebracht en meer transparantie geboden is, behoeft wellicht geen toelichting. Het streven naar herbezinning op dit regime op Europees niveau is naar mijn mening dan ook wenselijk.

3. Conclusies rapport

De commissie geeft in het rapport een helder overzicht van de conclusies. Ik zal die hier niet herhalen. Ik ben van mening dat de commissie een grondige en overtuigende analyse heeft gemaakt van de omstandigheden die hebben geleid tot de ondergang van DSB bank. Ik onderschrijf op hoofdlijnen de analyse, de conclusies en de aanbevelingen van de commissie, uiteraard ook daar waar het gaat om de punten die het ministerie van Financiën rechtstreeks betreffen of daar waar het gaat om mijn systeemverantwoordelijkheid. Ik wil op twee punten van de commissie nader ingaan: de rol van DSB zélf en het toezicht daarop.

Allereerst de rol van DSB zelf. De commissie komt tot het oordeel dat de eenzijdige – vooral commercieel gedreven – en weinig professionele wijze waarop DSB werd geleid, alsmede de gebrekkige governance van die bank de kern van de problematiek is geweest. Het is het beleid van DSB geweest dat DSB in moeilijkheden heeft gebracht. Daarbij heeft de aanhoudend gebrekkige governance – gekenmerkt door een dominante positie van de directeur-grootaandeelhouder, een daartegen te weinig tegenwicht biedende bestuursstructuur en een raad van commissarissen die geen gezag liet gelden – in belangrijke mate bijgedragen aan de ondergang van de DSB Bank. Daarmee ontbreken immers de checks and balances die de leiding en het beleid hadden kunnen corrigeren. Dit impliceert dat de volle verantwoordelijkheid daarvoor, en voor de gevolgen die dit heeft gehad, bij DSB berust. Ik heb geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan de commissie.

Dan de rol van het toezicht. De kwetsbaarheid van hierboven genoemde omstandigheden werd weliswaar onderkend door de toezichthouder, DNB, maar deze heeft daaruit naar het oordeel van de commissie onvoldoende consequenties getrokken. De commissie meent dat op het tijdstip van de beoordeling van de aanvraag onvoldoende was voldaan aan de eisen die voor vergunningverlening gelden. DNB had zich op het standpunt moeten stellen dat fundamentele verbeteringen nodig waren voordat daarover een positieve beslissing zou kunnen worden genomen.

In de loop van de daaropvolgende jaren heeft DNB bij herhaling de juiste analyse gemaakt en DSB daarop consequent aangesproken, maar zij had die situatie naar het oordeel van de commissie voor kunnen zijn geweest en zij had ook nadien effectiever en indringender moeten optreden. De commissie stelt dat de AFM in het algemeen adequaat heeft toegezien op DSB, maar ook de AFM had in veel gevallen slagvaardiger en in sommige gevallen sneller moeten optreden.

Om deze conclusies in het juiste perspectief te kunnen plaatsen is het beoordelingskader van de commissie bij haar onderzoek relevant. De commissie heeft zich in haar beoordeling niet beperkt tot de criteria die worden aangehouden in een rechterlijke toets. Het doel van het onderzoek is immers mede om lessen voor de toekomst te kunnen trekken. De commissie heeft aangegeven dat bij haar beoordelingskader de vraag «kon het beter?» centraal staat. Dat is ook de vraag die ik mij nu heb te stellen, om daaruit lessen te kunnen trekken.

Ik ben met de commissie van mening dat het antwoord op die vraagzowel ten aanzien van de vergunningverlening in 2005 als ten aanzien van het doorlopende toezicht bevestigendmoet luiden. DNB beoogde met de vergunningverlening de hele DSB-groep inclusief leiding onder het toezicht te krijgen. In de wetenschap van nu had de vergunning in 2005 niettemin niet zo verleend moeten worden. Maar ook in de wetenschap van toen had het beter gemoeten. Zo ware het beter geweest als aan de verlening van de vergunning – vooral met betrekking tot de governance van DSB – striktevoorwaarden waren gesteld.

Ten aanzien van het doorlopende toezicht kan worden geconstateerd dat het toezicht door DNB op DSB verscherpt en intensief is geweest. Dit is de juiste toezichtattitude indien op het moment van vergunningverlening nog een aantal onzekerheden bestaat. In de loop van de daaropvolgende jaren heeft DNB bij herhaling de juiste analyse gemaakt en DSB daarop consequent aangesproken. DNB had naar mijn mening echter tevens effectiever en indringender moeten optreden, gelet ook op de onzekerheden die bij de vergunningverlening bestonden. Dat de noodzakelijke verbeteringen niet tot stand kwamen, is niettemin de eerste verantwoordelijkheid van DSB die onvoldoende meewerkte aan de inspanningen die de toezichthouder zich getroostte.

De directie van DNB kan zich in deze conclusie vinden. Ik zal in overleg treden met DNB om de lessen die in dit opzicht kunnen worden getrokken, te effectueren. In het bijzonder zal ik met DNB nagaan hoe zij in dit soort omstandigheden effectiever kan optreden en welke eventuele maatregelen daartoe in de sfeer van beleid, wetgeving of capaciteit nodig zijn. Het feit dat DNB evenzeer tot de conclusie komt dat een effectiever toezicht in dergelijke omstandigheden nodig is en uit de geschiedenis met DSB de in dit opzicht vereiste lessen wil trekken, maakt dat ik het volle vertrouwen kan hebben in de directie van DNB.

4. Pakket van maatregelen naar aanleiding van rapport commissie Scheltema

Uit het rapport blijkt dat een cultuurverandering binnen DNB als toezichthouder op de financiële instellingen wenselijk is. Dit is overigens een conclusie die in algemenere zin ook internationaal is getrokken. Een dergelijke cultuurverandering vereist duidelijke maatregelen, in eerste instantie te treffen door DNB zelf. Aan DNB heb ik dan ook gevraagd hiervooreen plan van aanpak op te stellen en mij daarover op korte termijn te informeren. Waar nodig zal ik ook de relatie van DNB tot de minister en de onderlinge werkrelatie tussen de toezichthouders daarbij betrekken.

Ik zie in deze conclusies bovendien aanleiding na te gaan hoe het interne toezicht binnen DNB zélf kan worden versterkt. Ook op dit vlak dienenmaatregelen te worden doorgevoerd. Te denken valt hierbij onder meer aan het verbreden van de taak van de raad van commissarissen van alleen de bedrijfs- en beheersmatige aspecten van het opereren van DNB naar ook (de waarborgen voor de)beleidsmatige aspecten, zoals de uitvoering van het toezicht in algemene zin en de borging van de kwaliteit en effectiviteit van dat beleid. Ik zal wetgeving te dien aanzien voorbereiden en bovendien met de President van de Bank en de voorzitter van de raad van commissarissen nagaan hoe een verbreding van de taken van de raad zo goed en zo snel mogelijk effectief te maken is en wat zulks van de raad vraagt.

De commissie toont zich daarnaast terecht voorstander van periodieke evaluatie van het gevoerde toezichtbeleid omdat dit essentieel is om voldoende lering te kunnen trekken uit het verleden. Ook in het rapport «Verloren krediet» van de tijdelijke Commissie onderzoek financieel stelsel is een aanbeveling gedaan om bij de toezichthouders aan kritische introspectie te doen en wordt een onderzoek dat de Algemene Rekenkamer voornemens is te verrichten ondersteund. De Wft voorziet reeds in een evaluatie van de doeltreffendheid en doelmatigheid van de toezichthouders drie jaar na inwerkingtreding en vervolgens elke vijf jaar. De voorkeur gaat evenwel uit naar periodieke visitaties, bij voorkeur uitgevoerd door collega-toezichthouders binnen de Europese Unie. Met zowel de AFM als DNB zal ik op korte termijn de mogelijkheden daarvoor bezien. Tot slot zij vermeld dat voor 2011 een visitatie door het IMF op de agenda staat.

Er zijn daarnaast nog andere maatregelen denkbaar om het toezicht effectiever te doen zijn en bovendien de transparantie van het toezicht te vergroten.Hierbij denk ik onder meer aan een uitbreiding en een wettelijke verankeringvan de ministeriële interventiemogelijkheden, bijvoorbeeld door het creëren van een bevoegdheid voor de minister om nadere regels te stellen inzake de taakuitoefening van de financiële toezichthouders. Dit evenwel met de belangrijke kanttekening dat de minister zich niet mengt in het toezicht op individuele instellingen.

Naar aanleiding van een eerder rapport van de Algemene Rekenkamer is uw Kamer een visie toegezegd op hoe de minister van Financiën toezicht uitoefent op de financiële toezichthouders (visie toezicht op toezicht). Deze visie zal bovengenoemde thema’s behandelen, en tevens een toezichtarrangement bevatten, waarin de wettelijke bevoegdheden richting de financiële toezichthouders nader worden geduid. Dit najaar zal ik uw Kamer de visie toezenden.

De commissie plaatst ook enkele kritische opmerkingen bij de wetgeving op het terrein van de financiële markten. Om de transparantie van het wetgevingsproces te vergroten en het risico dat hiaten in toezichtwetgeving onopgemerkt blijven, te verkleinen, heb ik de toezichthouders gevraagd mij jaarlijks te rapporteren over geconstateerde knelpunten in de toezichtregelgeving. Mede op basis van die rapportages zal ik mijn voornemens ten aanzien van wet- en regelgeving bepalen. De rapportages en mijn voornemens zal ik uw Kamer jaarlijks in september doen toekomen.

In de bijlage ga ik nader in op de concrete aanbevelingen van de commissie en de acties die ik te dienaangaande zal ondernemen. Deze acties zien onder meer op een verbreding en verankering van de deskundigheidstoets voor commissarissen van financiële instellingen, het expliciet in de wet vastleggen dat DNB de bevoegdheid heeft om een evenwichtige corporate governance af te dwingen en daarmee als nodig kan ingrijpen in een DGA-structuur, en nadere Europese regelgeving over de governance van financiële instellingen. In onderstaande tabel zijn de verschillende voorziene maatregelen en de wettelijke verankering daarvan opgenomen.

Overzicht maatregelen

Cultuur toezichthouder: Plan van aanpak DNB

juli 2010

Versterken toezicht op toezicht:

 

– visie

– uitwerking daarvan in wetgeving

– visitatie toezichthouders

– november 2010 naar TK

– in de loop van 2011

– opzet gereed najaar 2010

Versterken governance toezichthouder

verankeren in wetgeving in 2011

Wetgevingbrieven

september 2010; jaarlijks terugkerend

Versterken governance financiële instellingen (o.a. verbreding deskundigheid; dga-structuur)

september 2010 wetsvoorstel inz. deskundigheid RvC naar TK; overige wijzigingen: uitwerking dit najaar.

Crisismanagement: introduceren interventieladder

2010–2011

Overige aanbevelingen:

 

– strafbaar stellen oproep tot bankrun

– rol AFM afhandeling klachten

– zomer 2010 TK informeren over mogelijkheden

– najaar 2010 TK informeren over opties

5. Bestuurlijke herbeoordeling

Ten slotte informeer ik uw Kamer via deze brief eveneens over het niet-toetsen van de deskundigheid en betrouwbaarheid van de heren Scheringa en Van Goor in het kader van de bestuurlijke herbeoordeling van voormalig leden van de raad van bestuur en raad van commissarissen bij DSB Bank. DNB heeft mij laten weten dat de beide personen thans geen functies meer vervullen op grond waarvan DNB bevoegd is hun betrouwbaarheid en/of deskundigheid te beoordelen. Indien de heer Scheringa en/of de heer Van Goor op enig moment (weer) een toetsbare hoedanigheid verkrijgt, zal DNB zich op dat moment een oordeel vormen over de betrouwbaarheid en, waar van toepassing, deskundigheid van beide personen. Daarbij zullen dan alle relevante feiten en omstandigheden worden betrokken waaronder de nu opgetreden noodzaak van het inroepen van de noodregeling en het faillissement vanDSB Bank.

De minister van Financiën,

J. C. de Jager

Bijlage Reactie op aanbevelingen van de Commissie DSB Bank

Governance van financiële instellingen

De commissie concludeert dat de governance van DSB de kern van de problematiek betreft die tot haar ondergang heeft geleid. De commissie beveelt daarom aan de (i) deskundigheid en betrouwbaarheid van bestuurders en commissarissen beter te verankeren in de wetgeving, (ii) maatregelen te nemen ten aanzien van de checks and balances in het bestuur en (iii) de governance onderdeel te laten zijn van het toezicht.

(i) Deskundigheid en betrouwbaarheid

Een van de in het rapport gesignaleerde knelpunten betreft de toetsing van bestuurders en commissarissen. Dat knelpunt ziet enerzijds op de wijze waarop en de mate waarin de AFM en DNB samen optrekken bij de toetsing van bestuurders en commissarissen en anderzijds op de invulling door beide toezichthouders van de begrippen deskundigheid en betrouwbaarheid.

Dit knelpunt werd al eerder onderkend en er zijn al stappen genomen om het knelpunt te adresseren. Er ligt een wetsvoorstel ter behandeling bij de Raad van State waarin de deskundigheidstoets voor commissarissen wettelijk wordt verankerd. De verankering van deze deskundigheidstoets voor commissarissen is reeds in de winter geconsulteerd*. Hiermee wordt aan bezwaren uit de praktijk tegemoetgekomen.

De AFM en DNB werken op dit moment aan een gezamenlijke beleidsregel over deskundigheid, gebaseerd op een breed deskundigheidsbegrip (deskundigheid omvat kennis, vaardigheden en professioneel gedrag). Dit brede deskundigheidsbegrip omvat diverse aspecten van deskundigheid waarover in het rapport zorgen worden geuit (zoals samenstelling van de raad van bestuur, professioneel gedrag en klantbelang). Door deze nadere invulling wordt tevens een betere afbakening met het begrip betrouwbaarheid bereikt. Door de hiervoor geschetste maatregelen is er sprake van een duidelijk en gemeenschappelijk toetsingskader voor bestuurders en commissarissen.

Daarmee worden de voornaamste punten van de commissie geadresseerd. In overleg met AFM en DNB wordt nog bezien of het rapport nog aanleiding geeft tot aanvullende stappen. Ik zal u uiterlijk over de uitkomst van het overleg rapporteren bij de toezending aan uw Kamer van bovengenoemd wetsvoorstel.

(ii) Checks and balances

De commissie constateert dat de raad van commissarissen voldoende tegenwicht moet kunnen bieden tegen het bestuur. Bij DSB is dat volgens de commissie, mede door de constructie van directeur-grootaandeelhouder (DGA), niet het geval geweest. De commissie heeft, evenals DNB dat eerder al deed, de vraag opgeworpen of een verbod zou moeten gelden voor een DGA-structuur bij een bank. De commissie is van oordeel dat het in ieder geval niet aanvaardbaar is dat bij de statutaire vormgeving van de bank een goed tegenwicht tegen de inbreng van de DGA ontbreekt. Ik onderschrijf dit laatste oordeel van de commissie volledig.

(iii) Governance

Er is, vooral ook naar aanleiding van de kredietcrisis, in toenemende mate aandacht voor adequate corporate governance verhoudingen bij banken en andere financiële ondernemingen. Het rapport van de commissie onderstreept dat dit niet alleen wenselijk, maar ook noodzakelijk is. De Commissie De Wit heeft het belang van goede corporate governance andermaal benadrukt. In de code banken zijn specifieke bepalingen over corporate governance opgenomen, onder meer ten aanzien van de positie en samenstelling van de raad van commissarissen. Voorts heeft de Europese Commissie recentelijk het groenboek Corporate governance in financial institutions and remuneration policies gepubliceerd en het ligt in de rede dat dit groenboek zal leiden tot Europese regelgeving op het vlak van de governance van financiële ondernemingen.

Vooruitlopend hierop zal ik op korte termijn regels voorstellen die DNB een explicieter handvat bieden om, in ieder geval bij vergunningverlening en bij de verlening van een verklaring van bezwaar, erop toe te zien dat ten aanzien van banken sprake is van evenwichtige en verantwoorde corporate governance verhoudingen. Het handvat zal niet louter betrekking hebben op DGA-structuren, maar zich tevens uitstrekken tot andere governance-structuren.Dit neemt niet weg dat de bedoelde voorstellen zullen expliciteren dat DNB de bevoegdheid heeft om een DGA-structuur niet te accepteren. Ik zal onderzoeken of het wenselijk is dat dergelijke regels zich ook zullen uitstrekken tot andere financiële ondernemingen dan banken.

Het crisismanagement

Ten aanzien van het crisismanagement doet de commissie aanbevelingen die de huidige praktijk van crisismanagement dienen te verbeteren en aanbevelingen die erop gericht zijn om het wettelijk instrumentarium in crisistijd uit te breiden.

Wettelijk instrumentarium

De commissie wijst de wetgever op de relevantie van de huidige discussie over verbetering van de mogelijkheden om een bank in nood te redden of tot een ordelijke afwikkeling te komen, waarbij de Commissie expliciet op de Amerikaanse prompt corrective action wijst. Ik ben het eens met de commissie dat wet- en regelgeving moeten worden versterkt om tot een ordelijke afwikkeling van in onomkeerbare nood verkerende banken te komen, waarbij de belangen van financiële stabiliteit, belastingbetalers en depositohouders in ogenschouw worden genomen.

Deze ordelijke afwikkeling zal onderdeel uitmaken van de laatste fasen van de zogenaamde interventieladder. De gehele interventieladder ziet op het instrumentarium dat de autoriteiten ter beschikking staat in opeenvolgende fasen van verslechtering van de conditie van een instelling. Hierbij is aangesloten bij de Canadese variant van de interventieladder in plaats van de Amerikaanse prompt corrective action, omdat de Canadese variant de juiste balans vindt tussen rechtszekerheid en flexibiliteit, terwijl de Amerikaanse prompt corrective action door ingrepen ingegeven door onderschrijding van bepaalde kwantitatieve drempels meer rigide is.

Met het oog op de ontwikkeling van een mechanisme gelijk aan de Amerikaanse prompt corrective action, geeft de commissie in overweging om, kort gezegd, de verhouding tussen de AFM en DNB goed te regelen.

In algemene zin is het van groot belang dat de AFM en DNB elkaar goed op de hoogte houden van elkaars toezichtactiviteiten ten aanzien van de instellingen die zowel onder gedragstoezicht van de AFM als onder prudentieel toezicht van DNB staan. Dit geldt echter des te meer wanneer het vergaand ingrijpen bij of ordelijke afwikkeling van een instelling betreft. De werkrelatie tussen de AFM en DNB zal dan ook expliciet in overweging worden genomen.

Daarnaast wijst de commissie op de inrichting van het DGS. Zoals de commissie ook constateert is de discussie hierover gaande en van de voortgang daarvan houd ik uw Kamer ook voortdurend op de hoogte.

De huidige praktijk van crisismanagement

De commissie geeft ten aanzien van de gang van zaken bij DSB aan dat het juist was dat er na de oproep van Lakeman bij DSB een uiterste poging is gedaan om de aanvraag tot de noodregeling te voorkomen. De commissie constateert dat DNB een duidelijke taak zou moeten hebben en dat DNB nadrukkelijker de regie zou moeten nemen. Ik onderschrijf dat DNB de meest logische partij is om in noodsituaties de regierol op zich te nemen. Ik heb hierover ook afspraken gemaakt met de toezichthouder zodat daarover helderheid bestaat.

Overige aanbevelingen

Informatie door DNB over een bank in de problemen

De commissie geeft aan dat DNB niet kan waarschuwen dat een bank in de problemen verkeert omdat een dergelijke waarschuwing kan leiden tot een bank run. De commissie beveelt aan om vast te leggen dat DNB geen uitlatingen mag doen over individuele instellingen. Ik ben – alles afwegende – van oordeel dat uitlatingen niet dan na ampele overweging met de grootst mogelijke zorgvuldigheid en alleen in uitzonderlijke omstandigheden mogen worden gedaan. Zo dient DNB onder omstandigheden in staat te zijn om resultaten van stress testen over individuele financiële instellingen te publiceren, zoals nu reeds is voorzien.

Het strafbaar stellen van het oproepen tot een bankrun

Ik onderschrijf de wenselijkheid van strafbaar stellen van een oproep tot een bankrun en ben dan ook reeds in overleg getreden het ministerie van Justitie om de mogelijkheden hiertoe te bezien. Naast een strafrechtelijke aanpak zal ook een mogelijke civielrechtelijke benadering worden bezien.

Het openbaarmaken van toezichthandelingen

De Commissie vindt dat onderzocht moet worden hoe gewenste handhavingsmaatregelen worden belemmerd door zogenoemde disclosure of notification clausules. Ook wij onderkennen dit probleem. Het is onwenselijk dat de effectiviteit van handhavingsmaatregelen kan worden doorkruist door de verplichting tot openbaarmaking (of zelfs de mogelijkheid tot bëëindiging) in private contracten.

Gezien het grote gebruik van private contracten naar ander recht dan Nederlands recht in de financiële sector en het belang van het behoud van het internationale gelijke speelveld, geniet een internationale oplossing de voorkeur. Dit neemt echter niet weg dat wij momenteel tezamen met DNB bekijken hoe dit negatieve effect op het gebruik van handhavingsmaatregelen ook nationaal kan worden weggenomen.

Klachten en de media

De commissie vraagt terecht aandacht voor de rol van DNB en de AFM bij de behandeling van klachten door een financiële onderneming en het optreden daarover door financiële instellingen gelet op de impact die de klachten en de media-aandacht kunnen hebben op het overleven van een financiële onderneming. Daarnaast moet volgens de commissie worden bezien of de AFM geen bevoegdheden moet hebben om, niet in individuele gevallen maar bij klachten van groepen klanten, een dwingender invloed uit te oefenen op het compensatieproces.

De AFM houdt nu al toezicht uit hoofde van de Wft op de afhandeling van klachten van instellingen door er op toe te zien dat financiële ondernemingen beschikken over een interne klachtenprocedure gericht op spoedige en zorgvuldige handeling van klachten en de controle of de financiële ondernemingen zijn aangesloten bij een geschilleninstantie. Daarnaast houdt de AFM op grond van de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc) toezicht op de naleving van consumentenrecht door financiële ondernemingen, voor zover er collectieve belangen aanwezig zijn.

Net als de commissie vind ik het een relevante vraag of – naast bovengenoemde bestaande instrumenten – additionele instrumenten nodig zijn om bij klachten van groepen klanten het compensatieproces soepeler te laten verlopen. Dat wil ik graag nader verkennen. Daarbij wil ik verschillende opties bezien, waaronder die van een mogelijke rol voor de AFM.


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
*

Zie http://www.internetconsultatie.nl/wijzigingswetfm2011.

Naar boven