32 216
Regels voor het in rekening brengen van een gebruiksafhankelijke prijs voor het rijden met een motorrijtuig (Wet kilometerprijs)

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het voor de verbetering van de bereikbaarheid en de daarmee verband houdende kwaliteit van de leefomgeving wenselijk is een prijs voor het rijden met een motorrijtuig te introduceren die afhankelijk is van het gebruik;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

§ 1.1 Begripsbepalingen

Artikel 1.1

1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

aanhangwagen: voertuig als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Wegenverkeerswet 1994;

basistarief: tarief als bedoeld in de artikelen 3.2 tot en met 3.5;

benzine: lichte olie als bedoeld in artikel 26, tweede lid van de Wet op de accijns;

bestelauto: bestelauto als bedoeld in artikel 1.2;

beveilingsmodule: module als bedoeld in artikel 4.8, tweede lid;

bromfiets: motorrijtuig als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Wegenverkeerswet 1994;

bus: bus als bedoeld in de op artikel 21 van de Wegenverkeerswet 1994 berustende bepalingen;

Dienst Wegverkeer: dienst als bedoeld in artikel 4a van de Wegenverkeerswet 1994;

dieselolie: halfzware olie en gasolie als bedoeld in artikel 26, derde lid, onderscheidenlijk vierde lid, van de Wet op de accijns;

Euroklasse: uitstootklasse als bedoeld in bijlage 0, behorende bij richtlijn 99/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 1999 betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen (PbEG L 187);

erkende dienstverlener: rechtspersoon met een erkenning als bedoeld in artikel 4.24, eerste lid;

geaggregeerde verplaatsingsgegevens: gegevens als bedoeld artikel 4.5, derde lid, onderdeel d, die geen tijd- en plaatsgegevens bevatten;

houder: houder als bedoeld in artikel 2.2, tweede lid;

inningsbureau: dienst als bedoeld in artikel 6.1;

kentekenbewijs: kentekenbewijs als bedoeld in artikel 36 van de Wegenverkeerswet 1994 dan wel een kentekenbewijs, afgegeven ter zake van de opgave van een kenteken als bedoeld in artikel 37, derde lid, van die wet;

kentekenregister: register als bedoeld in artikel 42 van de Wegenverkeerswet 1994;

ledige massa: massa van het voertuig, in bedrijfsvaardige staat, met inbegrip van een half gevulde brandstoftank, reservedelen en gereedschappen, die tot de normale uitrusting behoren, maar zonder lading en zonder de bestuurder en andere personen, die met het voertuig worden vervoerd;

motorfiets: motorfiets als bedoeld in de op artikel 21 van de Wegenverkeerswet 1994 berustende bepalingen;

motorrijtuig: voertuig als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c van de Wegenverkeerswet 1994;

Nederland: het Rijk in Europa;

Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

personenauto: motorrijtuig niet zijnde een bestelauto, bromfiets, bus, motorfiets of vrachtwagen;

register buitenlandse kentekens: register als bedoeld in artikel 1.7;

registratievoorziening: voorziening als bedoeld in artikel 4.5, eerste lid;

rijden met een motorrijtuig: het voortbewegen van een motorrijtuig op twee of meer van zijn wielen;

spitstarief: tarief als bedoeld in artikel 3.7;

toegestane maximummassa: ledige massa van de vrachtwagen, vermeerderd met de voor de vrachtwagen toegestane maximummassa aan lading, en, indien voorzien van een koppeling, vermeerderd met de hoogst toegestane maximummassa van een aanhangwagen waarmee de vrachtwagen kan worden verbonden;

uitrustingscertificaat: certificaat als bedoeld in artikel 4.16, tweede lid;

verplaatsingsgegevens: gegevens als bedoeld artikel 4.5, derde lid, onderdeel c;

vrachtwagen: bedrijfsauto als bedoeld in de op artikel 21 van de Wegenverkeerswet 1994 berustende bepalingen met een toegestane maximummassa van meer dan 3500 kg.

2. Een wijziging van de bijlage, genoemd in de begripsomschrijving van Euroklasse, gaat voor de toepassing van deze wet gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.

Artikel 1.2

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder bestelauto verstaan: een bedrijfsauto als bedoeld in de op artikel 21 van de Wegenverkeerswet 1994 berustende bepalingen met een toegestane maximummassa van 3500 kg of minder en een laadruimte die in haar geheel is voorzien van een vlakke laadvloer en die:

a. een lengte heeft van ten minste 200 cm en over ten minste 200 cm van de lengte en over ten minste 20 cm van de breedte een hoogte heeft van ten minste 130 cm, dan wel

b. ingeval de laadruimte minder dan 25 cm hoger is dan de cabine:

1°. een lengte heeft van ten minste 125 cm en over ten minste 125 cm van de lengte en over ten minste 20 cm van de breedte een hoogte heeft van ten minste 98 cm, en

2°. van de bestuurderszitplaats is afgescheiden door een vaste wand over ten minste de gehele breedte van de cabine, welke wand direct achter de zitplaats is aangebracht en ten minste dezelfde hoogte heeft als de bestuurderscabine en

3°. niet is voorzien van zijruiten dan wel is voorzien van niet meer dan één aan de rechterzijde van de laadruimte aangebrachte zijruit; dan wel

c. ingeval de laadruimte ten minste 25 cm hoger is dan de cabine:

1°. een lengte heeft van ten minste 125 cm en over ten minste 125 cm van de lengte en over ten minste 20 cm van de breedte een hoogte heeft van ten minste 98 cm, en

2°. van de bestuurderszitplaats is afgescheiden door een vaste wand over ten minste de gehele breedte van de cabine, welke wand direct achter de bestuurderszitplaats is aangebracht en een hoogte heeft van ten minste 30 cm, en

3°. niet is voorzien van zijruiten dan wel is voorzien van niet meer dan één aan de rechterzijde van de laadruimte aangebrachte zijruit; dan wel

d. ingeval het motorrijtuig een dubbele cabine heeft met zitruimte achter de bestuurder voor één rij naast elkaar in de rijrichting zittende personen:

1°. over ten minste 150 cm van de lengte en over ten minste 20 cm van de breedte een hoogte heeft van ten minste 130 cm, en

2°. voor ten minste 40 percent van de lengte voor het hart van de achterste as is geplaatst en een lengte heeft van:

I. ten minste 150 cm, en

II. ten minste twee derde van de lengte die de laadruimte zou hebben indien de zitruimte achter de bestuurder zou ontbreken, en

III. ten minste twee maal die van de cabine, tenzij de cabine een hoogte heeft van ten minste 130 cm, en

3°. van de cabine is afgescheiden door een vaste wand over ten minste de gehele breedte van de cabine, welke wand direct achter de zitruimte is aangebracht en ten minste dezelfde hoogte heeft als de cabine, en

4°. niet is voorzien van zijruiten dan wel is voorzien van niet meer dan één aan de rechterzijde van de laadruimte aangebrachte zijruit.

§ 1.2 In het buitenland geregistreerde motorrijtuigen

Artikel 1.3

1. De in Nederland wonende of gevestigde houder van een in het buitenland geregistreerde bus, personenauto of bestelauto meldt voor aanvang van het rijden in Nederland aan Onze Minister:

a. zijn naam, adres en woon- of vestigingsplaats;

b. de hoedanigheid van het motorrijtuig;

c. het kenteken en land van registratie van het motorrijtuig;

d. de ledige massa van het motorrijtuig;

e. de brandstof of brandstoffen waaraan de kracht voor de aandrijving van het motorrijtuig wordt ontleend;

f. voor zover in de registratie opgenomen: de uitstoot van koolstofdioxide van het motorrijtuig, en

g. de termijn en periode van het voorgenomen gebruik in Nederland, indien die korter is dan vier weken.

2. Onze Minister kan bij de melding de bij ministeriële regeling aangewezen bescheiden ter inzage vorderen waaruit de identiteit van de houder dan wel het houderschap of de kenmerken van de bus, personenauto of bestelauto blijken.

3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels ter uitvoering van dit artikel gegeven, alsmede regels over beëindiging van het houderschap op verzoek dan wel ambtshalve bij ontvangst van een nieuwe melding als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 1.4

1. De houder van een in het buitenland geregistreerde vrachtwagen meldt hetzij voor aanvang van het rijden in Nederland, hetzij bij de eerste daarvoor bestemde voorziening in Nederland, na aanvang van het rijden in Nederland, aan Onze Minister:

a. zijn naam, adres en woon- of vestigingsplaats;

b. de hoedanigheid van het motorrijtuig;

c. het kenteken en land van registratie van de vrachtwagen;

d. de Euroklasse van de vrachtwagen;

e. de toegestane maximummassa van de vrachtwagen, en

f. indien artikel 1.5 van toepassing is: dat hij overeenkomstig dat artikel zekerheid stelt tot betaling van de verschuldigde kilometerprijs.

2. Op aanvraag van de houder kan Onze Minister toestaan dat de melding voor de vrachtwagen slechts eenmaal wordt gedaan. Onze Minister kan aan de toestemming voorwaarden en beperkingen verbinden.

3. Onze Minister trekt de toestemming in indien met betrekking tot het motorrijtuig niet meer voldaan wordt aan voorwaarden en beperkingen die zijn verbonden aan de toestemming.

4. Artikel 1.3, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1.5

1. De in het buitenland wonende of gevestigde houder van een in het buitenland geregistreerde vrachtwagen zonder registratievoorziening met daaraan toegevoegde beveiligingsmodule, draagt zorg voor:

a. de melding aan Onze Minister van de bij ministeriële regeling te bepalen gegevens met betrekking tot het rijden in Nederland, op de bij die regeling te bepalen wijze, hetzij voor aanvang van het rijden in Nederland, hetzij bij de eerste daarvoor bestemde voorziening in Nederland na aanvang van het rijden in Nederland;

b. het stellen van zekerheid voor de verschuldigde kilometerprijs, overeenkomstig de bij regeling van Onze Minister te stellen regels.

2. De houder van een in het buitenland geregistreerde vrachtwagen zonder registratievoorziening draagt voor het verlaten van Nederland zorg voor de melding aan Onze Minister van de bij ministeriële regeling te bepalen gegevens met betrekking tot het verlaten van Nederland.

3. De melding, bedoeld in het eerste lid, geschiedt, indien Onze Minister geen toestemming als bedoeld in artikel 1.4, tweede lid, heeft verleend, gelijktijdig met de melding, bedoeld in het eerste lid van dat artikel.

4. Bij regeling van Onze Minister worden tevens regels gesteld over:

a. de wijze van melden van de in het eerste en tweede lid bedoelde gegevens;

b. de wijziging van gemelde gegevens;

c. de gebruikmaking van de gestelde zekerheid en de teruggaaf van een resterend overschot door Onze Minister.

Artikel 1.6

Het is verboden om met een in het buitenland geregistreerde vrachtwagen waarvan de houder in het buitenland woont of is gevestigd, zonder registratievoorziening met daaraan toegevoegde beveiligingsmodule in Nederland te rijden, indien niet of niet op de juiste wijze is voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 1.5, eerste lid.

Artikel 1.7

Onze Minister houdt een register betreffende de gegevens, bedoeld in artikel 1.3 en artikel 1.4.

§ 1.3 Verdere algemene bepalingen

Artikel 1.8

1. De bekendmaking van een krachtens deze wet vastgestelde beschikking die is gericht aan een natuurlijke persoon geschiedt door toezending van die beschikking aan het adres van die persoon dat:

a. in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens is opgenomen, of

b. in het register buitenlandse kentekens is opgenomen indien hij niet in Nederland woonachtig is.

2. De bekendmaking van een krachtens deze wet vastgestelde beschikking die is gericht aan een rechtspersoon geschiedt door toezending van die beschikking aan het adres van die persoon dat:

a. in het Handelsregister is opgenomen, of

b. in het register buitenlandse kentekens is opgenomen indien hij niet in Nederland is gevestigd.

3. Indien een beschikking aan betrokkene gezonden is overeenkomstig het eerste of tweede lid, wordt de beschikking geacht aan hem bekend te zijn.

4. De bekendmaking van een beschikking aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon die niet in Nederland woont of is gevestigd en waarvan het adres niet in het register buitenlandse kentekens is opgenomen geschiedt door uitreiking aan de bestuurder van het motorrijtuig.

5. Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels gegeven over de bekendmaking, bedoeld in het vierde lid.

6. De openbare vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid en de stille vennootschap worden voor de toepassing van dit artikel gelijkgesteld met een rechtspersoon.

Artikel 1.9

Waar een houder woont of is gevestigd, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.

Artikel 1.10

1. Onze Minister vraagt ten minste eenmaal per jaar advies over de uitvoering van deze wet aan organisaties die voldoen aan bij algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarden.

2. Onze Minister kan ten behoeve van de advisering door de organisaties, bedoeld in het eerste lid, een gebruikersraad instellen.

HOOFDSTUK 2. KILOMETERPRIJS, VRIJSTELLINGEN EN ONTHEFFINGEN

§ 2.1 Kilometerprijs

Artikel 2.1

1. Onder de naam kilometerprijs is een prijs per kilometer verschuldigd voor het rijden met een motorrijtuig in Nederland.

2. De prijs per kilometer, bedoeld in het eerste lid, bestaat uit een basistarief en een spitstarief.

3. De netto-opbrengst van de kilometerprijs komt ten goede aan het Infrastructuurfonds, bedoeld in artikel 2 van de Wet Infrastructuurfonds.

Artikel 2.2

1. De kilometerprijs is verschuldigd door de houder voor de kilometers die gedurende zijn houderschap zijn geregistreerd.

2. De houder van het motorrijtuig is degene:

a. op wiens naam het voor het motorrijtuig opgegeven kenteken is gesteld in het kentekenregister;

b. die het motorrijtuig waarvoor geen Nederlands of buitenlands kenteken is opgegeven, feitelijk ter beschikking heeft;

c. die in het register buitenlandse kentekens bij het in het buitenland geregistreerde motorrijtuig is vermeld;

d. die een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig dat niet in het register buitenlandse kentekens is vermeld, in Nederland feitelijk ter beschikking heeft.

3. De aanvang van het houderschap op basis van het tweede lid, onderdelen a en c, vindt plaats op het begin van de dag.

4. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdelen b en d, wordt degene die met het motorrijtuig rijdt, beschouwd als degene die het motorrijtuig feitelijk ter beschikking heeft.

5. De Dienst Wegverkeer kan in afwijking van het tweede lid, onderdeel a, indien het motorrijtuig feitelijk en niet geheel voorbijgaand ter beschikking staat van een ander, die ander op gezamenlijk verzoek aanmerken met overeenkomstige toepassing van het derde lid, als de houder van het motorrijtuig.

6. Bij ministeriële regeling worden voorwaarden, beperkingen en nadere regels ter uitvoering van het vijfde lid gegeven.

§ 2.2 Vrijstellingen en ontheffingen

Artikel 2.3

Onder bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen voorwaarden en beperkingen is van de kilometerprijs vrijgesteld het rijden met een:

a. bromfiets;

b. motorrijtuig waarvoor ingevolge artikel 37, eerste lid, onderdeel a, ten tweede tot en met ten vierde of c, van de Wegenverkeerswet 1994, het voorzien zijn van een kenteken voor het gebruik van de weg niet is voorgeschreven;

c. motorrijtuig dat vóór 1 januari 1987 voor het eerst in gebruik genomen is;

d. in het buitenland geregistreerde bestelauto, bus of personenauto waarvan de houder niet in Nederland woont of is gevestigd;

e. motorrijtuig waarvoor door de Dienst Wegverkeer een kenteken als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 is opgegeven, of

f. motorfiets.

Artikel 2.4

1. De Dienst Wegverkeer verleent op aanvraag aan de houder onder bij regeling van Onze Minister vast te stellen voorwaarden en beperkingen ontheffing van de kilometerprijs voor het rijden met een motorrijtuig dat:

a. is ingericht en uitsluitend wordt gebruikt voor het vervoer van zieken en gewonden en als zodanig uiterlijk herkenbaar is;

b. is ingericht en uitsluitend wordt gebruikt voor het vervoer van een stoffelijk overschot;

c. is ingericht en uitsluitend wordt gebruikt voor het vervoer van zieke en gewonde dieren en als zodanig uiterlijk herkenbaar is;

d. uitsluitend wordt gebruikt voor defensie en als zodanig uiterlijk herkenbaar is;

e. uitsluitend wordt gebruikt door politie en brandweer en als zodanig uiterlijk herkenbaar is;

f. blijkens een ingevolge de Wet personenvervoer 2000 geldige vergunning, dan wel voorzover afgegeven een vergunningbewijs, is bestemd om daarmee als personenauto openbaar vervoer of taxivervoer te verrichten en daarvoor geheel of nagenoeg geheel wordt gebruikt;

g. niet zijnde een vrachtwagen, is geregistreerd in het buitenland en in Nederland ten hoogste vier weken feitelijk ter beschikking staat van een houder die in Nederland zijn hoofdverblijf heeft of is gevestigd;

h. zijnde een bus die hoofdzakelijk wordt gebruikt voor het openbaar vervoer, bedoeld in artikel 1, onderdeel h, van de Wet personenvervoer 2000;

i. uit hoofde van zijn bouw overeenkomst vertoont met een motorfiets en is uitgerust met meer dan twee wielen, of

j. om technische of financiële redenen bezwaarlijk kan worden uitgerust met een registratievoorziening.

2. De Dienst Wegverkeer trekt de ontheffing in indien het motorrijtuig niet of niet meer voldoet aan de krachtens het eerste lid voor die ontheffing vastgestelde voorwaarden en beperkingen.

HOOFDSTUK 3. TARIEVEN

§ 3.1 Algemene bepalingen

Artikel 3.1

1. Voor de toepassing van het bepaalde bij en krachtens dit hoofdstuk wordt uitgegaan van het motorrijtuig zoals dat op het einde van de dag blijkens het kentekenregister of het register buitenlandse kentekens is ingericht, met dien verstande dat een verandering van het motorrijtuig die niet overeenkomstig artikel 3.6, eerste lid, onderdeel a, aan de Dienst Wegverkeer respectievelijk Onze Minister is gemeld, met ingang van het tijdstip van die verandering in aanmerking wordt genomen.

2. De uitstoot van koolstofdioxide van een personenauto of bestelauto, in grammen per kilometer, die niet blijkt uit het kentekenregister of het register buitenlandse kentekens en niet op een bij regeling van Onze Minister voorgeschreven wijze is aangetoond, wordt, indien de aandrijving van het motorrijtuig geschiedt door een kracht die niet geheel of gedeeltelijk wordt ontleend aan dieselolie, bepaald aan de hand van de formule:

(17,993 +0,123* A)*B

waarbij

A = de ledige massa van het motorrijtuig in kilogrammen, en

B = de krachtens het vierde lid geldende bouwjaarfactor.

3. De uitstoot van koolstofdioxide van een personenauto of een bestelauto in grammen per kilometer, die niet blijkt uit het kentekenregister of het register buitenlandse kentekens en niet op een bij regeling van Onze Minister voorgeschreven wijze is aangetoond, wordt, indien de aandrijving van het motorrijtuig geschiedt door een kracht die geheel of gedeeltelijk wordt ontleend aan dieselolie, bepaald aan de hand van de formule:

(–39,828 + 0,136+*A)*B

waarbij

A = de ledige massa van het motorrijtuig in kilogrammen, en

B = de krachtens het vierde lid geldende bouwjaarfactor.

4. De bouwjaarfactor bedraagt 1 voor het bouwjaar 2008 en wordt voor andere bouwjaren vastgesteld bij regeling van Onze Minister.

5. Een uitstoot van koolstofdioxide van minder dan 80 gram per kilometer geldt als een uitstoot van 80 gram per kilometer.

6. Voor een personenauto of een bestelauto die is voorzien van een installatie voor het verplaatsen of vastzetten van een rolstoel bepaalt de Dienst Wegverkeer op aanvraag, onder bij regeling van Onze Minister te stellen voorwaarden, dat in afwijking van het eerste lid het gewicht van die installatie buiten beschouwing blijft bij het vaststellen van de ledige massa van het motorrijtuig.

7. Indien blijkens het kentekenregister of het register buitenlandse kentekens na de toelating van een motorrijtuig tot het verkeer op de weg een verandering heeft plaatsgevonden van de kracht waardoor de aandrijving van het motorrijtuig geschiedt die leidt tot een vermindering van de uitstoot van koolstofdioxide in grammen per kilometer, wordt uitgegaan van een op bij regeling van Onze Minister bepaalde wijze verminderde uitstoot van koolstofdioxide.

8. Voor de kilometers afgelegd in de bij regeling van Onze Minister aangewezen delen van het grensgebied met België en Duitsland, geldt een basistarief en een spitstarief van nihil.

9. Het tarief wordt afgerond tot de naaste 0,1 eurocent, met dien verstande dat 0,05 eurocent naar beneden wordt afgerond.

§ 3.2 Basistarief

Artikel 3.2

1. Het basistarief in eurocenten per kilometer voor een personenauto of een bestelauto bedraagt minimaal 0,4 en wordt, indien dit leidt tot een hoger bedrag, bepaald aan de hand van de formule:

0,00013775 *C + 0,00296394 *(–186,212 + D * 3,139) + 0,12269149

waarbij

C = het bij het motorrijtuig behorend bedrag, bedoeld in het tweede lid.

D = de uitstoot van koolstofdioxide van het motorrijtuig in grammen per kilometer na toepassing van het achtste lid.

2. Het bij het motorrijtuig behorend bedrag wordt bepaald aan de hand van onderstaande tabel.

Bij een uitstoot van koolstofdioxide in grammen per kilo- meter na toepassing van het achtste lid, van meer dan maar niet meer dan bedraagt het bedrag voor een motorrijtuig het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde bedrag te vermenigvuldigen met het aantal grammen uitstoot van koolstofdioxide dat de in kolom I vermelde uitstoot van koolstofdioxide te boven gaat
I II III IV
110 g/km0 0
110 g/km 180 g/km 0 €  95
180 g/km270 g/km €  6 650 € 286
270 g/km € 32 390 € 667

3. Het basistarief voor een in het vierde lid of zesde lid bedoelde personenauto of bestelauto wordt verhoogd met een brandstoftoeslag die ten minste nihil bedraagt.

4. De brandstoftoeslag in eurocenten per kilometer, wordt bij aandrijving door een kracht die geheel of gedeeltelijk wordt ontleend aan dieselolie, bepaald aan de hand van de formule:

(0,014 * D + 1,5191) * 0,44655927

waarbij

D = de uitstoot van koolstofdioxide van het motorrijtuig in grammen per kilometer na toepassing van het achtste lid.

5. De brandstoftoeslag, bedoeld in het vierde lid, wordt verhoogd met 2,5 eurocent per kilometer indien de uitstoot van zwevende stofdeeltjes met een aerodynamische diameter van maximaal 10 micrometer van het motorrijtuig meer dan 5 milligram per kilometer bedraagt.

6. De brandstoftoeslag in eurocenten per kilometer wordt bij aandrijving door een kracht die geheel of gedeeltelijk wordt ontleend aan vloeibaar gemaakt petroleumgas, bepaald aan de hand van de formule:

(0,0689 + 0,0329 * D) * 0,56

waarbij

D = de uitstoot van koolstofdioxide van het motorrijtuig in grammen per kilometer na toepassing van het achtste lid.

7. Indien voor het motorrijtuig overeenkomstig de daarvoor bij regeling van Onze Minister te stellen voorschriften in het kentekenregister dan wel het register buitenlandse kentekens de aanduiding G3 of schoner is opgenomen, wordt de brandstoftoeslag, bedoeld in het zesde lid, bepaald aan de hand van de formule:

(0,0689 + 0,0329 * D) * 0,19

waarbij

D = de uitstoot van het motorrijtuig van koolstofdioxide in grammen per kilometer na toepassing van het achtste lid.

8. Voor de toepassing van dit artikel wordt de uitstoot van koolstofdioxide van het motorrijtuig op basis van artikel 3.1 afgerond tot het naaste tiental grammen per kilometer, met dien verstande dat 5 gram per kilometer naar boven wordt afgerond, en vervolgens verminderd met 0,5 gram per kilometer.

Artikel 3.3

1. In afwijking van artikel 3.2 wordt het basistarief in eurocenten per kilometer voor een bestelauto die is ingericht en wordt gebruikt voor het vervoer van een gehandicapte persoon in de cabine en voor het gelijktijdige vervoer van een hulpmiddel als bedoeld in het tweede lid ten behoeve van die persoon, onder bij regeling van Onze Minister te stellen voorwaarden en beperkingen, op aanvraag bepaald aan de hand van de formule:

0,3877 + ((A – 750) / 100) * 0,1119 – 0,0012* ((A – 750) / 100)2

waarbij

A = de ledige massa van het motorrijtuig in kilogrammen.

2. Onder een hulpmiddel wordt voor de toepassing van dit artikel verstaan een in verband met de handicap noodzakelijk hulpmiddel van een dusdanige omvang of een dusdanig gewicht, dat de gehandicapte, rekening houdend met zijn specifieke handicap, voor zijn vervoer is aangewezen op het gebruik van een bestelauto.

3. Indien een ander dan de gehandicapte de houder is van de bestelauto, is het eerste tot en met tweede lid slechts van toepassing indien de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt gedaan door die ander en de gehandicapte gezamenlijk.

4. Bij de regeling van Onze Minister, bedoeld in het eerste lid, kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de aanvraag, bedoeld in het eerste lid.

5. In afwijking van artikel 3.2 blijft dat artikel op aanvraag voor een bestelauto buiten toepassing indien:

a. de houder door de inspecteur, bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, die inzake de omzetbelasting bevoegd is, anders dan ingevolge artikel 7, zesde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 als ondernemer in de heffing van die belasting wordt betrokken, en

b. de houder de bestelauto meer dan 10 procent bezigt in het kader van zijn onderneming.

6. Het basistarief per kilometer voor een bestelauto als bedoeld in het vijfde lid wordt bepaald volgens de formule:

0,7371 + ((A – 750) / 100) * 0,1168 – 0,0014 * ((A – 750) / 100)2

waarbij

A = de ledige massa van het motorrijtuig in kilogrammen.

7. In afwijking van het vijfde lid vindt de formule, bedoeld in het zesde lid, voor een bestelauto die door een ondernemer als bedoeld in het vijfde lid voor een langere dan bij ministeriële regeling vast te stellen periode ter beschikking wordt gesteld aan een derde, slechts toepassing indien deze derde overigens voldoet aan het gestelde in het vijfde lid.

8. Een ledige massa van minder dan 750 kg geldt als een ledige massa van 750 kg.

Artikel 3.4

1. Voor een vrachtwagen wordt het basistarief in eurocenten per kilometer bepaald aan de hand van de formule:

0,9456 – 0,0235* ((F – 12 000 kg)/1000) + ((F – 12 000 kg)/1000)2 * 0,0029

waarbij

F = toegestane maximummassa van de vrachtwagen in kilogrammen.

2. Een toegestane maximummassa van minder dan 12 000 kg geldt als een toegestane maximummassa van 12 000 kg.

3. Een toegestane maximummassa van meer dan 40 000 kg geldt als een toegestane maximummassa van 40 000 kg.

4. Het basistarief, bedoeld in het eerste lid, wordt voor vrachtwagens in de Euroklassen Euro 0-voertuig, Euro I-voertuig, Euro II-voertuig en Euro III-voertuig verhoogd met 0,3 eurocent per kilometer en voor vrachtwagens in de Euroklasse EEV-voertuig verlaagd met 0,2 cent per kilometer.

5. Een vrachtwagen waarvoor in het kentekenregister of in het register buitenlandse kentekens geen Euroklasse is vermeld, valt voor de toepassing van het vierde lid in de Euroklasse Euro 0-voertuig.

Artikel 3.5

1. Voor een bus wordt het basistarief, in eurocenten per kilometer, bepaald aan de hand van de formule:

0,5314 + ((A – 1000) / 500) * 0,0729 – 0,0006 *((A – 1000) / 500)2

waarbij

A = de ledige massa van de bus in kilogrammen.

2. Een ledige massa van minder dan 1 000 kg geldt als een ledige massa van 1 000 kg.

3. Een ledige massa van meer dan 20 000 kg geldt als een ledige massa van 20 000 kg.

Artikel 3.6

1. Een houder van het motorrijtuig meldt aan de Dienst Wegverkeer:

a. een verandering van het motorrijtuig of het gebruik van het motorrijtuig die leidt tot een ander basistarief per kilometer, binnen één week na de verandering van het motorrijtuig:

b. indien het motorrijtuig of het gebruik van het motorrijtuig niet meer voldoet aan de bij of krachtens artikel 2.3 onderscheidenlijk 2.4 vastgestelde voorwaarden en beperkingen voor vrijstelling onderscheidenlijk ontheffing, dit feit binnen één week;

c. indien het motorrijtuig of het gebruik van het motorrijtuig niet meer voldoet aan de bij of krachtens het artikel 3.3, eerste lid, vastgestelde voorwaarden en beperkingen, of aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, dit feit binnen één week.

2. De melding, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, geschiedt in afwijking van het eerste lid, aan Onze Minister indien het een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig betreft.

3. In bij ministeriële regeling aangewezen gevallen wordt, in afwijking van het eerste lid, de melding, bedoeld in onderdeel a van dat lid, gedaan door bij die regeling aangewezen instanties.

§ 3.3 Spitstarief

Artikel 3.7

Voor een motorrijtuig is naast het basistarief per kilometer, die blijkens de registratie door de registratievoorziening op een krachtens artikel 3.8, eerste lid, aangewezen weggedeelte tijdens een daartoe krachtens dat lid aangewezen periode is afgelegd, tevens het krachtens artikel 3.9, eerste lid, vastgestelde tarief verschuldigd.

Artikel 3.8

1. De weggedeelten en de één of meer rijrichtingen waarop het spitstarief van toepassing is en de perioden gedurende welke het spitstarief geldt, worden aangewezen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

2. Een weggedeelte wordt slechts voor het spitstarief aangewezen, indien dit in verband met bereikbaarheid noodzakelijk is, en:

a. daarop sprake is van structurele of te verwachten structurele congestie, of

b. is gelegen in de nabije omgeving van een weggedeelte als bedoeld onder a.

3. Er kunnen krachtens het eerste lid tevens perioden worden aangewezen gedurende welke er geen sprake is van structurele of te verwachten structurele congestie, mits die aansluiten op periodes van structurele of te verwachten structurele congestie.

4. Bij de voorbereiding van een krachtens het eerste lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur of regeling van Onze Minister, wordt nagegaan wat de te verwachten effecten zijn van toepassing van het spitstarief op de intensiteit van het verkeer op de wegen, gelegen in de nabije omgeving van de desbetreffende weggedeelten.

5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de vaststelling van structurele congestie of te verwachten structurele congestie en de intensiteit van het verkeer.

6. Onze Minister kan besluiten dat een spitstarief op een weggedeelte als bedoeld in het tweede lid, dat is aangewezen krachtens het eerste lid, niet meer van toepassing is, indien op het weggedeelte, bedoeld in onderdeel a van het tweede lid, niet langer sprake is van structurele of te verwachten structurele congestie.

Artikel 3.9

1. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, wordt tevens de hoogte van het spitstarief per kilometer vastgesteld.

2. Het spitstarief kan verschillen per weggedeelte, per rijrichting en per periode waarin gebruik wordt gemaakt van het weggedeelte.

Artikel 3.10

1. Bij de voorbereiding van het ontwerp van de algemene maatregel van bestuur, of van een krachtens die maatregel vast te stellen regeling bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, worden in elk geval de besturen van de desbetreffende provincies, gemeenten, waterschappen en regionale openbare lichamen betrokken.

2. Een weggedeelte dat bij een ander dan het Rijk in beheer is, wordt niet aangewezen dan nadat overleg heeft plaatsgevonden met het bestuur van het openbaar lichaam dat het weggedeelte in beheer heeft.

3. Op de voorbereiding van de algemene maatregel van bestuur, of van een krachtens die maatregel vast te stellen regeling, bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing, met dien verstande dat zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht door een ieder.

§ 3.4 Indexering

Artikel 3.11

1. Bij het begin van het kalenderjaar worden de op basis van de paragraaf 3.2 verkregen basistarieven aangepast, door deze te vermenigvuldigen met bij regeling van Onze Minister aan te wijzen prijsindexcijfers voor consumentenprijzen van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

2. Het basistarief na toepassing van het eerste lid wordt afgerond tot de naaste 0,1 eurocent met dien verstande dat 0,05 eurocent naar beneden wordt afgerond.

HOOFDSTUK 4. VERSCHULDIGDHEID, REGISTRATIEVOORZIENING, DIENSTVERLENERS EN BESCHERMING PERSOONSGEGEVENS

§ 4.1 Verschuldigdheid

Artikel 4.1

1. De kilometerprijs voor een kilometer of een deel van een kilometer wordt verschuldigd op het tijdstip dat de registratievoorziening voor die kilometer of dat deel registreert.

2. Het basistarief en het spitstarief wordt voor een deel van een kilometer voor een evenredig deel in aanmerking genomen.

Artikel 4.2

Het tijdvak waarover de kilometerprijs wordt betaald is de kalendermaand.

Artikel 4.3

1. De in het tijdvak verschuldigde kilometerprijs wordt bepaald volgens de formule:

kst-32216-2-1.png

waarbij

A = het totaal aantal in Nederland geregistreerde kilometers over het tijdvak verminderd met de vaste aftrek, bedoeld in het tweede lid

Bt = het voor het motorrijtuig geldend basistarief

n = de numerieke aanduiding van een spitstarief

Cn = het totaal aantal geregistreerde kilometers over het tijdvak waarvoor het Stn verschuldigd is, verminderd met de vaste aftrek, bedoeld in het tweede lid

Stn = het toepasselijke spitstarief

R = de correctiefactor.

2. De vaste aftrek bedraagt het bij regeling van Onze Minister vastgesteld aantal kilometers, met dien verstande dat A en Cn niet minder dan nihil bedragen.

3. Bij regeling van Onze Minister worden regels gegeven voor de correctiefactor, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 4.4

1. De kilometerprijs voor iedere hele kilometer of een deel van een kilometer, wordt voor een in het buitenland geregistreerde vrachtwagen zonder registratievoorziening met daaraan toegevoegde beveiligingsmodule waarvan de houder in het buitenland woont of is gevestigd, in afwijking van artikel 4.1, verschuldigd op het tijdstip waarop de melding, bedoeld in artikel 1.5, tweede lid, wordt gedaan.

2. Het aantal kilometers wordt volgens bij regeling van Onze Minister te stellen regels bepaald op basis van de gemelde gegevens, bedoeld in artikel 1.5, eerste en tweede lid.

3. Indien de melding, bedoeld in art. 1.5, eerste of tweede lid, niet of niet correct is gedaan wordt de kilometerprijs, in afwijking van het eerste lid, verschuldigd op het tijdstip waarop dat feit wordt geconstateerd.

4. Het aantal kilometers ter zake van het rijden in Nederland bedraagt bij toepassing van het derde lid, in afwijking van artikel 4.3, 500 km per verstreken periode van 24 uur na het tijdstip waarop het rijden in Nederland is geconstateerd, en per aangevangen doch niet verstreken periode van 24 uur.

5. De correctiefactor, bedoeld in artikel 4.3, bedraagt bij toepassing van dit artikel telkens nihil.

§ 4.2 Registratievoorziening en beveiligingsmodule

Artikel 4.5

1. De houder van het motorrijtuig draagt er zorg voor dat het motorrijtuig is uitgerust met een voorziening voor de registratie van gereden kilometers, van een door de Dienst Wegverkeer goedgekeurd type.

2. De registratievoorziening vervult, zolang het motorrijtuig daarmee is uitgerust, steeds de volgende functies:

a. het registreren en opslaan van de gegevens omtrent haar functioneren alsmede het functioneren van de beveiligingsmodule;

b. het kenbaar maken van de identificatie van de beveiligingsmodule bij een bevraging als bedoeld in onderdeel c en een contact als bedoeld in onderdeel d;

c. het bevraagbaar zijn, voor wat betreft de in de onderdelen a en b bedoelde gegevens, door de personen die zijn belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet, met behulp van kunstwerken onder, op, boven of in de nabije omgeving van de weg, dan wel daarvoor bestemde mobiele apparatuur;

d. het periodiek contact maken met de Dienst Wegverkeer, door middel van een draadloos overgebracht signaal, en het daarbij zenden van de gegevens, bedoeld in de onderdelen a en b en de geaggregeerde verplaatsingsgegevens, alsmede het daarbij ontvangen van gegevens, aanwijzingen en programmatuur die in het kader van de uitvoering van deze wet worden toegezonden, en

e. het op juiste wijze opslaan en toepassen van de overeenkomstig onderdeel d dan wel het vierde lid ontvangen gegevens, aanwijzingen en programmatuur.

3. De registratievoorziening vervult voorts, zolang de stroomvoorziening van het motorvoertuig is geactiveerd, de volgende functies:

a. het aan de bestuurder kenbaar maken, door een daarvoor bestemd signaal, van haar functioneren alsmede het functioneren van de beveiligingsmodule;

b. het voor de houder benaderbaar maken van bepaalde opgeslagen gegevens omtrent haar functioneren alsmede het functioneren van de beveiligingsmodule;

c. het registreren van tijd- en plaatsgegevens over het rijden met het motorrijtuig en het op zodanige wijze opslaan van die gegevens dat ze door de houder te benaderen zijn, en

d. het produceren, met behulp van de geregistreerde gegevens, bedoeld in onderdeel c, van de voor de berekening van de verschuldigde kilometerprijs van belang zijnde gegevens die geen tijd- en plaatsgegevens bevatten, uitgesplitst naar basistarief en spitstarief.

4. Indien de houder gebruik maakt van een of meer van de in artikel 4.23 genoemde diensten van een erkende dienstverlener, maakt de registratievoorziening, nadat het motorrijtuig daarmee is uitgerust, in afwijking van het tweede lid, onderdeel d, periodiek contact met die dienstverlener. Daarbij zendt de registratievoorziening de gegevens, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a en b, en de verplaatsingsgegevens of de geaggregeerde verplaatsingsgegevens, alsmede ontvangt de gegevens, aanwijzingen en programmatuur die in het kader van de uitvoering van deze wet worden toegezonden.

5. Indien de registratievoorziening overeenkomstig het vierde lid de verplaatsingsgegevens zendt, is voor die registratievoorziening:

a. het vereiste van benaderbaarheid door de houder als bedoeld in het derde lid, onderdeel c, niet van toepassing, en

b. het derde lid, onderdeel d, niet van toepassing.

6. Bij regeling van Onze Minister worden nadere technische eisen gesteld aan de registratievoorziening en eisen voor het zenden van gegevens aan de Dienst Wegverkeer of aan een erkende dienstverlener, alsmede eisen voor de bruikbaarheid van de registratievoorziening bij overgang van toepassing van het tweede lid, onderdeel d, naar het vierde lid dan wel van het vierde lid naar het tweede lid, onderdeel d.

Artikel 4.6

1. De wijze van toepassing van artikel 4.5, vierde lid, waarbij de registratievoorziening de verplaatsingsgegevens zendt, vergt de uitdrukkelijke toestemming van:

a. de houder van het motorrijtuig en

b. van de bestuurder die, zonder houder daarvan te zijn, het motorrijtuig vermoedelijk langer dan drie maanden tot zijn beschikking heeft.

2. Een toestemming als bedoeld in het eerste lid is elke specifieke en op informatie berustende wilsuiting waarmee de houder onderscheidenlijk de bestuurder de toepassing van artikel 4.5, vierde lid, waarbij de registratievoorziening de verplaatsingsgegevens zendt, aanvaardt.

Artikel 4.7

1. De typegoedkeuring, bedoeld in artikel 4.5, eerste lid, wordt op aanvraag door de Dienst Wegverkeer verleend, indien de registratievoorziening bij een door die dienst verrichte keuring heeft voldaan aan het bij en krachtens artikel 4.5 bepaalde.

2. De artikelen 22, eerste, derde en vijfde lid, 23, 24 en 25 van de Wegenverkeerswet 1994 zijn van overeenkomstige toepassing.

3. Het is verboden om een registratievoorziening anders dan van een door de Dienst Wegverkeer goedgekeurd type in te voeren, in voorraad te hebben, te koop aan te bieden, af te leveren of te vervoeren.

4. Het derde lid is niet van toepassing op registratievoorzieningen die in Nederland worden ingevoerd en waarvan door middel van handelsbescheiden wordt aangetoond dat zij aansluitend worden doorgevoerd naar een andere lidstaat van de Europese Unie.

Artikel 4.8

1. De houder van het motorrijtuig draagt er zorg voor dat het motorrijtuig is uitgerust met een aan de registratievoorziening toegevoegde beveiligingsmodule.

2. De beveiligingsmodule:

a. bevat een identificerend gegeven met behulp waarvan de registratievoorziening gekoppeld wordt aan het kenteken van het motorrijtuig dat is opgenomen in het kentekenregister dan wel het register buitenlandse kentekens;

b. waarmerkt op elektronische wijze de gegevens, bedoeld in artikel 4.5, eerste lid, onderdelen a en b, en tweede lid, onderdelen c en d.

3. Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels gesteld voor de beveiligingsmodule.

Artikel 4.9

1. De houder van het motorrijtuig meldt, indien het motorrijtuig blijkens het signaal, bedoeld in artikel 4.5, derde lid, onderdeel a, niet meer voldoet aan het bij of krachtens de artikelen 4.5 en 4.8 bepaalde of indien het signaal ontbreekt, dat feit binnen 8 uur aan de Dienst Wegverkeer.

2. Een motorrijtuig als bedoeld in het eerste lid voldoet binnen drie weken na de dag waarop melding, bedoeld in het eerste lid, is gedaan, aan het bij of krachtens de artikelen 4.5 en 4.8 bepaalde.

3. De termijn van drie weken wordt opgeschort met ingang van de dag waarop de houder die een natuurlijk persoon is, meldt dat hij zich in het buitenland bevindt, tot de dag waarop de houder meldt dat het motorrijtuig weer in Nederland wordt gebruikt.

4. Een ingevolge artikel 4.17 daartoe erkende natuurlijke persoon of rechtspersoon meldt, na de door hem uitgevoerde herstelwerkzaamheden, dat het motorrijtuig weer voldoet aan het bij of krachtens de artikelen 4.5 en 4.8 bepaalde, dat feit aan de Dienst Wegverkeer.

5. De melding, bedoeld in het eerste of derde lid, kan ook overeenkomstig de bij regeling van Onze Minister te bepalen wijze namens de houder van het motorrijtuig worden gedaan.

Artikel 4.10

1. De houder van het motorrijtuig kan de registratievoorziening met de daaraan toegevoegde beveiligingsmodule laten herkeuren door de Dienst Wegverkeer indien het signaal, bedoeld in artikel 4.5, derde lid, onderdeel a, aangeeft dat het motorrijtuig voldoet aan het bij of krachtens de artikelen 4.5 en 4.8 bepaalde, doch dit laatste naar zijn vermoeden niet het geval is.

2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels ter uitvoering van het eerste lid gegeven, die in ieder geval betrekking hebben op:

a. de wijze van herkeuring;

b. de gevallen waarin de Dienst Wegverkeer de registratievoorziening met de daaraan toegevoegde beveiligingsmodule defect verklaart, en

c. het voor de herkeuring verschuldigde tarief.

3. De Dienst Wegverkeer maakt van de herkeuring rapport op en stelt dat aan de houder ter beschikking.

4. De Dienst Wegverkeer verleent in het geval van een defectverklaring aan de houder een teruggaaf van het voor de herkeuring betaalde tarief.

5. Artikel 4.7, derde lid, en artikel 4.16, derde lid, strekken mede tot bescherming van de schade in de zin van artikel 163 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek die de Dienst Wegverkeer bij toepassing van het vierde lid lijdt.

Artikel 4.11

1. De Dienst Wegverkeer kan ambtshalve de registratievoorziening defect verklaren indien op een andere wijze dan uit het signaal, bedoeld in artikel 4.5, derde lid, onderdeel a, blijkt dat het motorrijtuig niet meer voldoet aan het bij of krachtens de artikelen 4.5 en 4.8 bepaalde.

2. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld aangaande de defectverklaring. Artikel 4.10, tweede lid, aanhef en onder b, en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4.12

1. Een motorrijtuig waarvan de registratievoorziening met de daaraan toegevoegde beveiligingsmodule overeenkomstig artikel 4.10 of 4.11 defect is verklaard, voldoet binnen drie weken en twee dagen na de dag waarop het desbetreffende rapport ingevolge artikel 4.10 of 4.11 is verzonden, aan het bij of krachtens de artikelen 4.5 en 4.8 bepaalde.

2. Artikel 4.9, derde tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4.13

1. In afwijking van artikel 4.1, eerste lid, wordt de kilometerprijs ter zake van de kilometers over:

a. de periode die aanvangt met de melding, bedoeld in artikel 4.9, eerste lid, en eindigt met de melding ingevolge artikel 4.9, vierde lid, of

b. de periode die aanvangt met de defectverklaring, bedoeld in artikel 4.10 of 4.11, en eindigt met de melding ingevolge artikel 4.12, derde lid,

verschuldigd op het tijdstip van beëindiging van de desbetreffende periode.

2. De verschuldigde kilometerprijs over de periode, bedoeld in het eerste lid, onder a of b, is in afwijking van artikel 4.3, het product van het gemiddelde bedrag per dag aan kilometerprijs voor het desbetreffende motorrijtuig, berekend over de drie tijdvakken die voorafgaan aan het tijdvak waarin de melding, bedoeld in artikel 4.9, eerste lid, onderscheidenlijk de defectverklaring, bedoeld in artikel 4.10 of 4.11, is gedaan, en het aantal dagen van die periode.

3. De verschuldigde kilometerprijs over de periode, bedoeld in het eerste lid, wordt in afwijking van artikel 4.3 en het tweede lid, indien de houder gedurende de drie tijdvakken die voorafgaan aan het tijdvak waarin de melding, bedoeld in artikel 4.9, eerste lid, onderscheidenlijk de defectverklaring, bedoeld in artikel 4.10 of 4.11, is gedaan niet de enige houder is geweest, berekend op basis van 110 kilometer per dag, waarbij het spitstarief op nihil wordt gesteld.

Artikel 4.14

Het is verboden om met een motorrijtuig in Nederland te rijden:

a. indien dit niet is uitgerust overeenkomstig het bij of krachtens de artikelen 4.5 en 4.8 bepaalde;

b. waarvan de registratievoorziening of de beveiligingsmodule blijkens het signaal, bedoeld in artikel 4.5, derde lid, onderdeel a, niet meer voldoet aan het bij of krachtens de artikelen 4.5 en 4.8 bepaalde, indien niet tijdig melding is gedaan als bedoeld in artikel 4.9, eerste lid, of

c. waarvan de registratievoorziening of de beveiligingsmodule niet meer voldoet aan het bij of krachtens de artikelen 4.5 en 4.8 bepaalde, indien meer dan drie weken na de dag van de melding, bedoeld in artikel 4.9, eerste lid, of meer dan drie weken en twee dagen na de defectverklaring, bedoeld in artikel 4.10 of 4.11, zijn verstreken, of

d. gedurende de periode van de opschorting, bedoeld in artikel 4.9, derde lid, of 4.12, tweede lid.

Artikel 4.15

Deze paragraaf is niet van toepassing op:

a. motorrijtuigen waarvoor ingevolge artikel 2.3 een vrijstelling geldt;

b. motorrijtuigen waarvoor krachtens artikel 2.4 een ontheffing is verleend, en

c. in het buitenland geregistreerde vrachtwagens waarvan de houder niet in Nederland woont of is gevestigd.

§ 4.3 Uitrusting van het motorrijtuig met registratievoorziening, beveiligingsmodule

Artikel 4.16

1. Het uitrusten van het motorrijtuig met een registratievoorziening en de toevoeging van een beveiligingsmodule geschiedt slechts door een ingevolge artikel 4.17 door de Dienst Wegverkeer daartoe erkende natuurlijke persoon of rechtspersoon.

2. De houder van een motorrijtuig bezit een door de natuurlijke persoon of rechtspersoon, bedoeld in het eerste lid, afgegeven certificaat voor de registratievoorziening van dat motorrijtuig met de daaraan toegevoegde beveiligingsmodule.

3. Een uitrustingscertificaat wordt op aanvraag en tegen betaling van de overeengekomen vergoeding afgegeven indien:

a. de registratievoorziening behoort tot een krachtens artikel 4.7, eerste lid, goedgekeurd type;

b. de registratievoorziening op de krachtens het vijfde lid, onderdeel a, vastgestelde wijze is ingebouwd;

c. de beveiligingsmodule op de krachtens het vijfde lid, onderdeel b, vastgestelde wijze aan de registratievoorziening is toegevoegd, en

d. de registratievoorziening met de daaraan toegevoegde beveiligingsmodule na activering van de stroomvoorziening van het motorrijtuig functioneert overeenkomstig het bij of krachtens de artikelen 4.5 en 4.8 bepaalde.

4. De houder stelt het betrokken motorrijtuig en de registratievoorziening ter beschikking ten behoeve van de uitrusting, bedoeld in het eerste lid.

5. Bij regeling van Onze Minister wordt vastgesteld:

a. de wijze van uitrusting van het motorrijtuig met de registratievoorziening;

b. de wijze van ter beschikkingstelling van de beveiligingsmodule alsmede van toevoeging van die module aan de registratievoorziening;

c. de vorm en uitvoering van het uitrustingscertificaat, en

d. de gevallen waarin een uitrustingscertificaat door de Dienst Wegverkeer kan worden geschorst of ingetrokken en de wijze waarop dat geschiedt.

6. De erkende natuurlijke of rechtspersoon, bedoeld in het eerste lid, doet op de bij ministeriële regeling te bepalen wijze mededeling van de afgifte van het uitrustingscertificaat aan de Dienst Wegverkeer.

Artikel 4.17

1. De Dienst Wegverkeer kan aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon een erkenning verlenen waardoor deze bevoegd is:

a. een motorrijtuig uit te rusten met een registratievoorziening;

b. de beveiligingsmodule toe te voegen;

c. het uitrustingscertificaat af te geven, en

d. de registratievoorziening en de beveiligingsmodule te repareren of te vervangen.

2. Artikel 101 van de Wegenverkeerswet 1994 is van overeenkomstige toepassing.

3. Het is een ieder aan wie niet een erkenning als bedoeld in het eerste lid is verleend, verboden zich zodanig te gedragen, dat bij het publiek de indruk kan worden gewekt, dat zodanige erkenning aan hem is verleend.

Artikel 4.18

De krachtens artikel 4.17 erkende natuurlijke personen of rechtspersonen zijn verplicht tegen betaling van de overeengekomen vergoeding het door de houder aangeboden motorrijtuig uit te rusten met de door de houder aangeboden registratievoorziening en de daaraan toe te voegen beveiligingsmodule.

Artikel 4.19

1. Met het toezicht op de naleving van de uit de erkenning voortvloeiende verplichtingen zijn belast de bij besluit van de Dienst Wegverkeer aangewezen ambtenaren.

2. Artikel 102 van de Wegenverkeerswet 1994 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4.20

1. De Dienst Wegverkeer trekt een erkenning als bedoeld in artikel 4.17 in indien degene aan wie die erkenning is verleend, daarom verzoekt.

2. De Dienst Wegverkeer kan in andere gevallen dan bedoeld in het eerste lid een erkenning intrekken en kan voorts een erkenning schorsen of wijzigen. De artikelen 103, tweede en derde lid, en 103a van de Wegenverkeerswet 1994 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4.21

1. Het is verboden om apparatuur met als functie het beïnvloeden of verstoren van de registratievoorziening of de beveiligingsmodule voorhanden te hebben.

2. Het is, onverminderd het eerste lid, verboden om apparatuur als bedoeld in het eerste lid te vervaardigen, in te voeren, in voorraad te hebben, te koop aan te bieden, af te leveren of te vervoeren.

3. Onze Minister van Economische Zaken kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste of tweede lid.

4. Het eerste en tweede lid geldt niet voor apparatuur die in Nederland wordt ingevoerd en waarvan door middel van handelsbescheiden wordt aangetoond dat die apparatuur aansluitend wordt uitgevoerd naar een andere lidstaat van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 4.22

Het is verboden om:

a. de ontvangst dan wel de verzending van signalen met de registratievoorziening of de beveiligingsmodule te verstoren of te beïnvloeden, of

b. de werking van de registratievoorziening of de beveiligingsmodule anders dan bedoeld in onderdeel a te beïnvloeden.

§ 4.4 Dienstverleners

Artikel 4.23

1. De houder neemt diensten als bedoeld in het tweede lid slechts af van een erkende dienstverlener.

2. De dienstverlening voor de toepassing van het eerste lid betreft:

a. het ontvangen van een draadloos overgebracht signaal, vanuit een daarvoor geschikte registratievoorziening, dat de gegevens bevat, bedoeld in artikel 4.5, tweede lid, onderdelen a en b, en de verplaatsingsgegevens dan wel de geaggregeerde verplaatsingsgegevens;

b. indien overeenkomstig onderdeel a de verplaatsingsgegevens worden ontvangen: het produceren van de geaggregeerde verplaatsingsgegevens, en

c. het namens de houder aan de bij regeling van Onze Minister aangewezen instantie verzenden van de gegevens, bedoeld in artikel 4.5, tweede lid, onderdelen a en b, alsmede de geaggregeerde verplaatsingsgegevens.

3. Indien de dienstverlening het vanuit de registratievoorziening ontvangen van de verplaatsingsgegevens omvat, verstrekt de erkende dienstverlener aan de houder op diens verzoek de bij de uitvoering van die dienst ontvangen verplaatsingsgegevens.

4. Het is verboden om diensten als bedoeld in het tweede lid te verlenen zonder daartoe op grond van een door Onze Minister verleende erkenning bevoegd te zijn.

5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het voortzetten van de dienstverlening, bedoeld in het tweede lid, ingeval:

a. de erkende dienstverlener surseance van betaling als bedoeld in artikel 214 van de Faillissementswet heeft aangevraagd dan wel aangifte of een verzoek voor faillietverklaring als bedoeld in artikel 1 van die wet is gedaan, of

b. Onze Minister de verleende erkenning schorst of intrekt.

Artikel 4.24

1. Onze Minister verleent op aanvraag een erkenning als bedoeld in artikel 4.23, eerste lid, indien de dienstverlener rechtspersoonlijkheid bezit en voldoet aan de daartoe bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde eisen, die in ieder geval betrekking hebben op:

a. het systeem waarmee de dienstverlener de gegevens die voor de kilometerprijs van belang zijn, produceert;

b. het systeem waarmee de dienstverlener gegevens namens de houder aan de Dienst Wegverkeer verzendt;

c. de financiële draagkracht;

d. de minimale verwerkingscapaciteit;

e. de betrouwbaarheids- en kwaliteitseisen;

f. de wijze waarop de houder met de dienstverlener kan communiceren;

g. de wijze waarop de dienstverlener voorziet in de bescherming van persoonsgegevens;

h. de inrichting van de organisatie, en

i. de inhoud van het contract met de houder.

2. Onze Minister kan aan de erkenning voorschriften en beperkingen verbinden.

3. Onze Minister kan de erkenning schorsen of intrekken indien de dienstverlener niet langer voldoet aan de eisen, bedoeld in het eerste lid, of de aan de erkenning verbonden voorschriften en beperkingen.

4. Onze Minister trekt de erkenning in:

a. op verzoek van de erkende dienstverlener;

b. bij ontbinding van de rechtspersoon, of

c. indien de rechtspersoon op de voet van artikel 2:311 van het Burgerlijk Wetboek ophoudt te bestaan.

Artikel 4.25

Aan een erkende dienstverlener kan een bijdrage aan de kosten van de in artikel 4.23, tweede lid, bedoelde dienstverlening worden toegekend, overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels.

§ 4.5 Bescherming persoonsgegevens

Artikel 4.26

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

a. persoonsgegeven: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare houder of een bestuurder van een motorrijtuig;

b. verantwoordelijke: verantwoordelijke als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet bescherming persoonsgegevens;

c. verstrekken van persoonsgegevens: het bekend maken of ter beschikking stellen van persoonsgegevens, en

d. verwerking van persoonsgegevens: verwerking als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet bescherming persoonsgegevens, met dien verstande dat de desbetreffende handelingen mede betrekking hebben op gegevens van houders die geen natuurlijke personen zijn.

Artikel 4.27

1. De Dienst Wegverkeer is de verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens:

a. die hem door middel van een registratievoorziening met daaraan toegevoegde beveiligingsmodule zijn toegezonden;

b. die hij ten behoeve van het toezicht op de naleving en de verdere handhaving verwerkt.

2. Onze Minister is de verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens die:

a. hij ten behoeve van de heffing en inning van de kilometerprijs verwerkt, en

b. hij ten behoeve van het toezicht op de naleving en de verdere handhaving verwerkt.

3. Een erkende dienstverlener is de verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens:

a. die hij ten behoeve van de verlening van diensten, bedoeld in artikel 4.23, tweede lid, of de diensten met toegevoegde waarde verwerkt;

b. die hij ten behoeve van de marktonderzoek en verkoopactiviteiten met betrekking tot de diensten, bedoeld in artikel 4.23, tweede lid, of de diensten met toegevoegde waarde verwerkt, en

c. die hij ten behoeve van de facturering voor de diensten, bedoeld in onderdeel b, en de inning van de gefactureerde bedragen verwerkt.

4. De verwerking van persoonsgegevens door de Dienst Wegverkeer en Onze Minister vindt uitsluitend plaats ten behoeve van:

a. de heffing en inning van de kilometerprijs;

b. het toezicht op de naleving en de verdere handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze wet.

5. De verwerking van persoonsgegevens door een erkende dienstverlener vindt uitsluitend plaats ten behoeve van:

a. de verlening van de diensten, bedoeld in artikel 4.23, tweede lid;

b. de facturering voor de dienstverlening, bedoeld in artikel 4.23, tweede lid en de inning van de gefactureerde bedragen;

c. de levering van diensten met toegevoegde waarde, en

d. marktonderzoek of verkoopactiviteiten met betrekking tot de diensten, bedoeld in artikel 4.23, tweede lid, of de diensten met toegevoegde waarde.

6. De verwerking van persoonsgegevens ten behoeve van de doeleinden, bedoeld in het vijfde lid, onderdelen c en d, geschiedt slechts met uitdrukkelijke toestemming van de houder of de bestuurder waarop die persoonsgegevens betrekking hebben.

7. De houder dan wel de bestuurder kan zijn toestemming, bedoeld in het zesde lid, te allen tijde intrekken.

8. Een toestemming als bedoeld in het zesde lid is elke specifieke en op informatie berustende wilsuiting waarmee de houder onderscheidenlijk de bestuurder aanvaardt dat hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt.

9. Het is de erkende dienstverlener verboden de door hem verwerkte persoonsgegevens tegen vergoeding of om niet te verstrekken aan een derde.

Artikel 4.28

1. Onze Minister en de Dienst Wegverkeer bewaren de persoonsgegevens met betrekking tot de verschuldigde kilometerprijs alsmede de betaling en invordering daarvan tot vijf jaren zijn verstreken na het einde van het kalenderjaar waarin geen te betalen bedrag meer resteert.

2. Onze Minister en de Dienst Wegverkeer bewaren de persoonsgegevens van het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet of van de handhaving van deze wet gedurende ten hoogste vijf jaren.

Artikel 4.29

1. Een erkende dienstverlener bewaart de persoonsgegevens niet langer dan nodig is voor de verlening van diensten als bedoeld in artikel 4.23, tweede lid, onverminderd het tweede en derde lid.

2. Een erkende dienstverlener kan persoonsgegevens die noodzakelijk zijn voor de facturering voor de verlening van diensten als bedoeld 4.23, tweede lid, of diensten met toegevoegde waarde, dan wel voor de inning van de gefactureerde bedragen, verwerken tot het einde van de wettelijke termijn waarbinnen de factuur in rechte kan worden betwist of de betaling in rechte kan worden afgedwongen.

3. Een erkende dienstverlener kan, zolang de betrokken houder of bestuurder zijn toestemming, bedoeld in artikel 4.27, vijfde lid, niet heeft ingetrokken, voorts de persoonsgegevens verwerken zolang dat noodzakelijk is voor:

a. de levering van diensten met toegevoegde waarde, of

b. het marktonderzoek of de verkoopactiviteiten met betrekking tot de diensten, bedoeld in artikel 4.23, tweede lid, of de diensten met toegevoegde waarde.

HOOFDSTUK 5. BETALING EN INVORDERING

Artikel 5.1

1. Onze Minister stelt de door de houder over het tijdvak ter zake van het motorrijtuig te betalen kilometerprijs vast bij een of meer facturen.

2. De houder betaalt het bedrag op de factuur binnen een maand na dagtekening daarvan aan Onze Minister.

3. Bij constatering van een feit als bedoeld in artikel 4.4, derde lid, wordt de verschuldigde kilometerprijs ter zake van het rijden in Nederland, in afwijking van het tweede lid, terstond betaald.

4. De vaststelling, bedoeld in het eerste lid, geschiedt binnen een jaar na het einde van het kalenderjaar waarin het tijdvak is gelegen.

Artikel 5.2

1. Onze Minister verklaart een bezwaar tegen een vaststelling als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, niet-ontvankelijk indien het betwiste bedrag de bij regeling van Onze Minister daartoe gestelde grenzen niet te boven gaat.

2. Een bezwaar kan niet zijn gegrond op de stelling dat de door de registratievoorziening geregistreerde gegevens of geproduceerde gegevens onjuist zijn, tenzij een rapport wordt overgelegd als bedoeld in artikel 4.10, derde lid, inhoudende een defectverklaring.

3. Onze Minister verklaart het bezwaar ongegrond indien het terug te geven bedrag de krachtens het eerste lid vastgestelde grenzen niet te boven gaat.

4. Het eerste tot en met derde lid is van overeenkomstige toepassing op het beroep en hoger beroep.

Artikel 5.3

1. Onze Minister kan nabetaling vorderen van de ter zake van het motorrijtuig verschuldigd geworden en niet krachtens artikel 5.1 vastgestelde kilometerprijs van de houder, vanwege:

a. het bij een melding als bedoeld in artikel 1.3 of 1.4 verstrekken van onjuiste gegevens;

b. het niet of niet meer voldoen aan de krachtens artikel 3.3, eerste lid, gestelde voorwaarden of beperkingen;

c. het niet of niet meer voldoen aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, of

d. een verandering van het motorrijtuig of het gebruik daarvan die niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 is gemeld.

2. De bevoegdheid tot toepassing van het eerste lid vervalt vijf jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de kilometerprijs verschuldigd is geworden.

3. De in rekening te brengen kilometerprijs wordt berekend over de kilometers met betrekking tot het motorrijtuig in de twaalf aaneensluitende tijdvakken van een maand met als laatste tijdvak dat waarin het desbetreffende feit, bedoeld in het eerste lid, is geconstateerd.

Artikel 5.4

Indien blijkt dat:

a. de houder over een gedeelte van de tijdsduur van de twaalf aaneengesloten tijdvakken geen houder was van het motorrijtuig, of

b. indien het een feit betreft als bedoeld in artikel 5.3, eerste lid, onderdeel a, en de verandering over een gedeelte van de tijdsduur van twaalf aaneensluitende tijdvakken niet was aangebracht,

vindt geen naheffing plaats over de in dat gedeelte geregistreerde kilometers.

Artikel 5.5

1. Onze Minister kan in het geval van toepassing van artikel 4.23, indien het aan schuld van de erkende dienstverlener te wijten is dat de in het tweede lid, onderdeel c, van dat artikel bedoelde verzending van gegevens namens de houder niet of niet juist is gedaan, de als gevolg van dat feit te weinig betaalde kilometerprijs van die dienstverlener naheffen.

2. Onze Minister kan bij de toepassing van het eerste lid het bedrag van de te weinig in rekening gebrachte kilometerprijs bij wijze van schatting bepalen.

3. De bevoegdheid tot toepassing van het eerste en tweede lid vervalt vijf jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de kilometerprijs verschuldigd is geworden.

Artikel 5.6

1. Het op basis van artikel 5.5, tweede lid, geschatte bedrag wordt bij de uitspraak op het bezwaarschrift gehandhaafd tenzij is gebleken dat en in hoeverre die schatting onjuist is.

2. De houder verstrekt in het geval van bezwaar door de erkende dienstverlener op diens verzoek aan hem de verplaatsingsgegevens.

3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op het beroep en het hoger beroep.

Artikel 5.7

1. Indien de houder van het motorrijtuig Onze Minister machtigt tot automatische incasso, wordt een korting verleend op het bedrag van de verschuldigde kilometerprijs.

2. De korting, bedoeld in het eerste lid, bedraagt € 0,50 per tijdvak, maar niet meer dan de in dat tijdvak verschuldigde kilometerprijs.

3. Indien de op het tijdvak betrekking hebbende factuur meer dan één motorrijtuig betreft, wordt de korting, bedoeld in het tweede lid, per motorrijtuig verleend, met dien verstande dat de korting per factuur niet meer bedraagt dan € 50,–.

Artikel 5.8

1. De betaling van het ingevolge artikel 5.3 onderscheidenlijk 5.5 nageheven bedrag geschiedt binnen een maand na de dagtekening van die beschikking.

2. De schuldenaar is in afwijking van artikel 4:98, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, geen wettelijke rente verschuldigd, indien hij in verzuim is.

Artikel 5.9

1. Onze Minister kan voor de invordering van:

a. de krachtens artikel 5.1 in rekening gebrachte kilometerprijs;

b. de krachtens artikel 5.3 of artikel 5.5 nageheven kilometerprijs, en

c. de vergoeding voor de aanmaning tot betaling van de in rekening gebrachte of nageheven kilometerprijs,

zonder dwangbevel verhaal nemen op de vermogensbestanddelen, bedoeld in het derde lid.

2. Het verhaal vindt slechts plaats wanneer één of meer geldsommen, bedoeld in het eerste lid, niet volledig binnen de overeenkomstig artikel 4:112 van de Algemene wet bestuursrecht, gestelde aanmaningstermijn zijn betaald.

3. De vermogensbestanddelen voor het verhaal zijn:

a. inkomsten in geld uit arbeid van de schuldenaar;

b. pensioenen, wachtgelden en andere periodieke uitkeringen waarop de schuldenaar aanspraak heeft;

c. het tegoed van een rekening bij een bank als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, waarover de schuldenaar te eigen bate vermag te beschikken.

4. Het verhaal geschiedt door middel van een schriftelijke kennisgeving van Onze Minister. De kennisgeving bevat een aanduiding van de houder, de nog verschuldigde geldsommen, bedoeld in het eerste lid alsmede de plaats waar de betaling moet geschieden.

5. De schriftelijke kennisgeving, bedoeld in het vierde lid, wordt verstrekt aan degene onder wie het verhaal wordt genomen, en nadien betekend aan de houder van het motorrijtuig. De artikelen 529 tot en met 532 en de artikelen 585 tot en met 588, 589 en 590 van het Wetboek van Strafvordering zijn bij de betekening van overeenkomstige toepassing.

6. Door de verstrekking van de kennisgeving is degene onder wie het verhaal wordt genomen, verplicht tot onverwijlde betaling aan Onze Minister van het in de kennisgeving bedoelde bedrag, althans tot dat deel van het bedrag waarvoor de houder van het motorrijtuig op hem een opeisbare vordering heeft of verkrijgt.

7. Onze Minister bepaalt de termijn waarbinnen de betaling, bedoeld in het zesde lid, moet geschieden. De verplichting tot betaling vervalt zodra het uit hoofde van de kennisgeving verschuldigde bedrag is betaald of verhaald en uiterlijk wanneer acht weken na de dag van verstrekking van de kennisgeving zijn verstreken.

8. Degene onder wie het verhaal wordt genomen, kan zich niet beroepen op het tenietgaan of de vermindering van zijn schuld aan de houder van het motorrijtuig door betaling of door verrekening met een tegenvordering dan in de gevallen waarin hij daartoe ook bevoegd zou zijn geweest bij een op het tijdstip van de betekening overeenkomstig het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gelegd beslag onder derden.

9. Indien een andere schuldeiser op de vordering waarop het verhaal wordt genomen, beslag heeft gelegd, is artikel 478 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing. Het verhaal wordt voor de toepassing van de artikelen 33 en 301 van de Faillissementswet met een beslag onder derden gelijkgesteld.

10. Indien verhaal is genomen op een periodieke uitkering die ingevolge enig wettelijk voorschrift niet vatbaar is voor beslag, kan telkens ten hoogste een tiende gedeelte van de uitkering tot betaling van het uit hoofde van de beschikking verschuldigde bedrag worden bestemd. Overigens strekt het verhaal zich niet uit tot gelden waarvan de wet bepaald heeft, dat zij niet voor inbeslagneming vatbaar zijn.

11. Iedere belanghebbende kan binnen een week na de betekening van de kennisgeving, bedoeld in het vierde lid, bij met redenen omkleed verzetschrift verzet doen tegen het verhaal. Artikel 26, derde tot en met negende lid, en artikel 26a van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor «de officier van justitie in het arrondissement Leeuwarden» telkens wordt gelezen: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.

12. Een ieder is verplicht desgevorderd onverwijld aan Onze Minister de inlichtingen te verstrekken welke naar het redelijk oordeel van Onze Minister noodzakelijk zijn ten behoeve van de toepassing van dit artikel.

13. Zij die uit hoofde van ambt, beroep, of wettelijk voorschrift verplicht zijn tot geheimhouding kunnen het verlenen van medewerking weigeren voorzover dit uit hun geheimhoudingsplicht voortvloeit.

14. Bij het verhaal overeenkomstig dit artikel kunnen tevens de kosten van dit verhaal worden ingevorderd. Onder de kosten van het verhaal zijn begrepen de invorderingskosten.

15. Na voltooiing van de verjaring van de rechtsvordering tot betaling van het verschuldigd bedrag kan Onze Minister zijn bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, niet meer uitoefenen.

Artikel 5.10

1. Onze Minister beschikt over de bevoegdheid tot uitvaardiging van een dwangbevel voor de invordering van:

a. de krachtens artikel 5.1 in rekening gebrachte kilometerprijs;

b. de krachtens artikel 5.3 of 5.5 nageheven kilometerprijs;

c. de vergoeding voor de aanmaning tot betaling van de in rekening gebrachte of nageheven kilometerprijs, en

d. de gemaakte kosten van het verhaal overeenkomstig artikel 5.9.

2. Onze Minister heeft voor de invordering van het bedrag waarvoor hij een dwangbevel heeft uitgevaardigd een voorrecht op alle goederen van de schuldenaar als bedoeld in artikel 21 van de Invorderingswet 1990, met dien verstande dat het voorrecht niet boven pand gaat.

Artikel 5.11

1. Indien niet of niet volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 5.9 en 5.10 heeft plaatsgevonden, kan Onze Minister het rijbewijs innemen van de schuldenaar.

2. De inneming van het rijbewijs eindigt nadat alle in artikel 5.10 bedoelde kosten, de kosten van de uitvaardiging en executie van het dwangbevel en de kosten van de inneming van het rijbewijs zijn voldaan. De inneming van het rijbewijs duurt ten hoogste vier weken.

3. Degene wiens rijbewijs kan worden ingenomen, is verplicht op eerste vordering van Onze Minister het rijbewijs in te leveren op een door Onze Minister te bepalen tijdstip en aan te wijzen plaats.

4. De termijn, bedoeld in het tweede lid, vangt aan op het tijdstip waarop de inlevering van het rijbewijs heeft plaatsgevonden.

5. Indien aan de verplichting tot inlevering van het rijbewijs niet wordt voldaan, is Onze Minister bevoegd dat rijbewijs op kosten van de in het eerste lid bedoelde persoon te doen inleveren. Afdeling 5.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

6. Onze Minister doet van het tijdstip, bedoeld in het derde lid, onverwijld mededeling aan de beheerder van het rijbewijzenregister in de zin van de Wegenverkeerswet 1994, en doet op gelijke wijze mededeling van het tijdstip waarop het rijbewijs is teruggegeven.

7. Na voltooiing van de verjaring van de rechtsvordering tot betaling van het verschuldigd bedrag kan Onze Minister zijn bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, niet meer uitoefenen.

Artikel 5.12

1. Onze Minister kan, indien niet of niet volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 5.9 en 5.10 heeft plaatsgevonden:

a. het motorrijtuig waarvoor de kilometerprijs verschuldigd is, buiten gebruik stellen of

b. een soortgelijk voertuig waarvan de schuldenaar houder is of waarover hij anders dan als houder vermag te beschikken, indien het motorrijtuig, bedoeld in onderdeel a, niet wordt aangetroffen, buiten gebruik stellen.

2. De buitengebruikstelling eindigt nadat alle in artikel 5.10 bedoelde kosten, de kosten van de uitvaardiging en executie van het dwangbevel, de kosten van de inneming van het rijbewijs en de kosten van de buitengebruikstelling zijn voldaan, doch uiterlijk na vier weken.

3. Onze Minister kan een motorrijtuig buiten gebruik stellen door het

a. naar een door hem aangewezen plaats over te brengen en in bewaring te stellen, of

b. daaraan een mechanisch hulpmiddel aan te brengen, waardoor wordt verhinderd dat het voertuig wordt weggereden.

4. Indien twaalf weken na de aanvang van de buitengebruikstelling de rechthebbende zijn motorrijtuig niet heeft afgehaald, wordt hij geacht zijn recht op de zaak te hebben opgegeven en is Onze Minister bevoegd het motorrijtuig om niet aan een derde in eigendom over te dragen, te verkopen of te vernietigen.

5. Onze Minister kan gelijke bevoegdheid als bedoeld in het vierde lidbinnen de in dat lid bedoelde termijn uitoefenen zodra de kosten van de buitengebruikstelling en de geraamde kosten voor de verkoop, de eigendomsoverdracht om niet of de vernietiging, in verhouding tot de waarde van het motorrijtuig, naar zijn oordeel onevenredig hoog zouden worden.

6. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de overbrenging, bewaring, eigendomsoverdracht om niet, verkoop, vernietiging, de berekening van de kosten van overbrenging en bewaring, alsmede omtrent hetgeen verder voor de uitvoering van dit artikel noodzakelijk is.

7. Na voltooiing van de verjaring van de rechtsvordering tot betaling van het verschuldigd bedrag kan Onze Minister zijn bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, niet meer uitoefenen.

Artikel 5.13

1. Onze Minister kan, indien niet of niet volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 5.9 en 5.10 heeft plaatsgevonden, een vordering instellen om te worden gemachtigd om per krachtens artikel 5.1, eerste lid, vastgestelde factuur of per krachtens artikel 5.3 vastgestelde naheffingsbeschikking het dwangmiddel gijzeling van de schuldenaar toe te passen, voor ten hoogste één week.

2. Onze Minister wordt slechts gemachtigd tot toepassing van het dwangmiddel gijzeling indien het bedrag aan door de schuldenaar verschuldigde en nog niet betaalde kilometerprijs € 3000,– of meer bedraagt, of indien de schuldenaar achttien of meer geldvorderingen niet heeft voldaan.

3. Onze Minister stelt een vordering als bedoeld in het eerste lid, in bij de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waar het adres is van de schuldenaar.

4. Onze Minister stelt in afwijking van het derde lid, de vordering in bij de kantonrechter van de rechtbank te Leeuwarden, indien de schuldenaar:

a. ingeschreven staat op een in de basisadministratie persoonsgegevens opgenomen adres, maar niet op dat adres woonachtig is, of

b. geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland heeft.

5. Een verleende machtiging om gijzeling toe te passen kan tot uiterlijk vijf jaar na de verlening worden uitgevoerd.

6. Op de vordering wordt niet beslist dan nadat de schuldenaar door de kantonrechter is gehoord, althans behoorlijk is opgeroepen. Tegen de beslissing staat geen rechtsmiddel open.

7. Onze Minister of de persoon die door hem is belast met de toepassing van de gijzeling heeft voor het in gijzeling stellen van de betrokkene toegang tot elke plaats.

8. De toepassing van het dwangmiddel wordt gestaakt, zodra het verschuldigde bedrag aan Onze Minister is betaald. De toepassing van het dwangmiddel heft de verschuldigdheid niet op.

9. Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld omtrent de tenuitvoerlegging van de gijzeling als bedoeld in het eerste lid.

10. Onze Minister wordt niet gemachtigd tot toepassing van het dwangmiddel gijzeling na voltooiing van de verjaring van de rechtsvordering tot betaling van het verschuldigd bedrag.

HOOFDSTUK 6. UITVOERING

Artikel 6.1

Onze Minister maakt in de Staatscourant bekend welke dienst hem ondersteunt bij de heffing en de invordering van de kilometerprijs.

Artikel 6.2

1. De Dienst Wegverkeer is, onverminderd de elders in deze wet vermelde bevoegdheden en taken, belast met:

a. de uitgifte van de beveiligingsmodule;

b. de ondersteuning van de handhaving van het bepaalde bij en krachtens deze wet en

c. het verwerken van gegevens ten behoeve van een goede uitvoering en handhaving van het bepaalde bij en krachtens deze wet.

2. Bij besluit van Onze Minister kunnen andere taken ter uitvoering van deze wet worden opgedragen aan de Dienst Wegverkeer;

3. Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de uitvoering van de taken van de Dienst Wegverkeer krachtens deze wet, het door die dienst vaststellen van kostengerelateerde tarieven voor zodanige taken alsmede ten aanzien van het door Onze Minister verstrekken van subsidie aan de Dienst Wegverkeer ter bekostiging van die taken, voor zover de opbrengst van de tarieven niet toereikend is.

Artikel 6.3

Bij regeling van Onze Minister en Onze Minister van Justitie tezamen worden regels gesteld ten aanzien van de samenwerking en gegevensuitwisseling tussen de Dienst Wegverkeer en het inningsbureau. Deze regels betreffen in elk geval de verstrekking door de Dienst Wegverkeer van de door die dienst ingevolge artikel 4.5, eerste lid, onderdeel d, en 4.9, eerste lid, ontvangen gegevens aan het inningsbureau.

Artikel 6.4

Onze ministers, openbare lichamen en rechtspersonen die bij of krachtens een bijzondere wet rechtspersoonlijkheid hebben verkregen, de onder hen ressorterende instellingen en diensten, alsmede lichamen die hoofdzakelijk uitvoering geven aan het beleid van het Rijk, verschaffen aan het inningsbureau dan wel de Dienst Wegverkeer kosteloos, op door Onze Minister aangegeven wijze, de gegevens en inlichtingen die Onze Minister ten behoeve van de heffing en invordering van de kilometerprijs onderscheidenlijk de handhaving van deze wet heeft gevraagd.

HOOFDSTUK 7. HANDHAVING EN STRAFBEPALINGEN

Artikel 7.1

1. Belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn:

a. de daartoe door de Dienst Wegverkeer aangewezen personen;

b. de daartoe door Onze Minister aangewezen personen en;

c. de bij of krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen ambtenaren.

2. Een besluit als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, bevat een aanduiding van de voorschriften op naleving waarvan toezicht wordt gehouden.

3. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 7.2

inister en de Dienst Wegverkeer beschikken over de bevoegdheid tot het opleggen van een last onder bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens de artikelen 4.5, eerste lid, 4.8, eerste lid, 4.9, eerste en tweede lid, 4.12, eerste lid, 4.16, vierde lid, van deze wet gestelde verplichtingen.

Artikel 7.3

1. Met de opsporing van de in artikel 7.5 strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de bij besluit van Onze Minister van Justitie, in overeenstemming met Onze Minister, aangewezen ambtenaren. Deze ambtenaren zijn tevens belast met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door henzelf.

2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

3. In het kader van de opsporing is artikel 160, vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7.4

1. Degene die niet voldoet aan de verplichting, hem opgelegd bij of krachtens de artikelen 1.3, 1.4, 1.5, eerste lid, 3.6, eerste lid dan wel eerste en tweede lid, 4.5, eerste of zesde lid, 4.8, 4.9, eerste lid, 4.16, tweede of vierde lid, 4.18, 5.11, derde lid, of 7.6, derde lid, in samenhang met artikel 5.11, derde lid, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de vierde categorie.

2. Met dezelfde straf wordt gestraft degene die:

a. bij het doen van een melding als bedoeld in artikel 1.3, 1.4 of 1.5, eerste lid, onjuiste gegevens verstrekt;

b. handelt in strijd met het verbod, bedoeld in artikel 1.6, 4.14, 4.17, derde lid, 4.21, eerste lid, 4.22, 4.23, vierde lid, 4.27, negende lid, dan wel met het bepaalde in artikel 4.16, derde lid.

3. De strafbare feiten, genoemd in het eerste en tweede lid, zijn overtredingen.

Artikel 7.5

1. Degene die opzettelijk handelt in strijd met het verbod, bedoeld in artikel 1.6, 4.14, 4.17, derde lid, 4.21, eerste lid, 4.23, vierde lid, 4.27, negende lid, dan wel met het bepaalde in artikel 4.16, derde lid, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vijfde categorie.

2. Degene die opzettelijk handelt in strijd met het verbod, bedoeld in artikel 4.22, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie.

3. De strafbare feiten, genoemd in het eerste en tweede lid, zijn misdrijven.

Artikel 7.6

ien niet of niet volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 574, 575 en 576 van het Wetboek van Strafvordering heeft plaatsgevonden, kan de officier van justitie het rijbewijs innemen van degene aan wie de geldboete is opgelegd.

2. De inneming van het rijbewijs wordt beëindigd zodra het bedrag van de geldboete en de daarop gevallen verhogingen in de zin van artikel 24b van het wetboek van Strafrecht zijn voldaan. De inneming van het rijbewijs duurt ten hoogste vier weken.

3. Artikel 5.11, derde tot en met zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7.7

1. In een geval als bedoeld in artikel 7.6, eerste lid, kan de officier van justitie voorts het motorrijtuig met betrekking tot hetwelk het strafbare feit is begaan of, indien dit motorrijtuig niet wordt aangetroffen, een soortgelijk voertuig waarover degene aan wie de geldboete is opgelegd vermag te beschikken, buiten gebruik stellen.

2. De artikelen 5.12, derde tot en met zesde lid, en 7.6, tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 8. WIJZIGING ANDERE WETTEN

Artikel 8.1

Aan artikel 1 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

3. In afwijking van het eerste en tweede lid wordt de belasting niet geheven indien voor het motorrijtuig ingevolge artikel 9.1 van de Wet kilometerprijs, de artikelen 4.5 en 4.8 van die wet van toepassing zijn.

Artikel 8.2

1. De Wet belasting zware motorrijtuigen wordt ingetrokken.

2. De heffing van het gemeenschappelijk gebruiksrecht, bedoeld in artikel 3 van het op 9 februari 1994 te Brussel tot stand gekomen verdrag inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens (Trb 1994, 69) wordt beëindigd.

Artikel 8.3

Artikel 49, eerste lid, onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994 komt te luiden:

b. indien blijkt dat de ter zake van het voertuig verschuldigde belastingen, kilometerprijs of rechten niet zijn voldaan,

Artikel 8.4

De Wet bereikbaarheid en mobiliteit wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1, onderdeel c, wordt in de begripsomschrijving van mobiliteitstarief «, 24 en 26» vervangen door: en 24.

B

Paragraaf 2.4 vervalt.

Artikel 8.5

Artikel 14, vijfde lid, van de Wegenwet komt als volgt te luiden:

5. Het eerste en tweede lid laten onverlet de heffing van de mobiliteitstarieven, bedoeld in de Wet bereikbaarheid en mobiliteit en de kilometerprijs.

Artikel 8.6

In de bijlage behorende bij de Algemene wet bestuursrecht wordt in het onderdeel D. Ministerie van Verkeer en Waterstaat ingevoegd:

4. De artikelen 3.8, 5.9 en 5.11 van de Wet kilometerprijs.

Artikel 8.7

Artikel 2 van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken is niet van toepassing op werken ter uitvoering van deze wet.

Artikel 8.8

De Wet Infrastructuurfonds wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 6, eerste lid, wordt, onder verlettering van de onderdelen b tot en met d tot c tot en met e, na onderdeel a een nieuw onderdeel tussengevoegd, luidende:

b. de netto-opbrengsten van de kilometerprijs, bedoeld in artikel 2.1, derde lid van de Wet kilometerprijs;.

B

Aan artikel 6 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

3. De hoogte van de bijdragen ten laste van andere begrotingen van het Rijk wordt evenredig verlaagd met de netto-opbrengsten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

Artikel 8.9

In artikel 1, onder 1°, van de Wet op de economische delicten wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd:

de Wet kilometerprijs, de artikelen 4.7, derde lid, of 4.21, tweede lid,;

Artikel 8.10

Artikel 1b, zesde lid, van de Wet Geluidhinder, wordt gewijzigd als volgt:

1. in onderdeel b vervalt «, of»;

2. onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door «, of» wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

d. een aanwijzing bij of krachtens algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, van de Wet kilometerprijs.

HOOFDSTUK 9. INVOERINGSRECHT

Artikel 9.1

Bij ministeriële regeling wordt het tijdstip bepaald waarop de artikelen 4.5 en 4.8 van toepassing zijn. Voor personenauto’s en bestelauto’s met een Nederlands kenteken wordt hierbij uitgegaan van een bepaalde combinatie van de eerste twee cijfers van het kenteken.

Artikel 9.2

De kilometerprijs voor een motorrijtuig waarop de artikelen 4.5 en 4.8 van toepassing zijn, is eerst verschuldigd voor kilometers die na het tijdstip, bedoeld in artikel 9.1, met dat motorrijtuig worden gereden.

HOOFDSTUK 10. SLOTBEPALINGEN

Artikel 10.1

1. Onze Minister zendt, in overeenstemming met Onze Ministers van Financiën en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, binnen 5 jaar na de inwerking van deze wet en vervolgens telkens na vijf jaar aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk. Daarbij wordt in elk geval aandacht besteed aan de doeltreffendheid en de effecten van het basistarief en het spitstarief alsmede van de uitvoering door de erkende dienstverleners.

2. Onze Minister vraagt bij de voorbereiding van het verslag, bedoeld in het eerste lid, advies aan de krachtens artikel 1.10, eerste lid, aangewezen organisaties en aan organisaties van beheerders van openbare wegen.

Artikel 10.2

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 10.3

Deze wet wordt aangehaald als: Wet kilometerprijs

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Naar boven