32 168 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden in verband met de introductie van DNA-verwantschapsonderzoek en DNA-onderzoek naar uiterlijk waarneembare persoonskenmerken van het onbekende slachtoffer en de regeling van enige andere onderwerpen

J VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 11 december 2013

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie1 heeft in haar vergadering van 10 september jl. kennisgenomen van de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie van 12 juli 2013, inclusief bijlagen.2 Hierin geeft hij aan op welke wijze aan toezegging T014383 (vijfjaarlijkse evaluatie terrorismewetgeving en toezenden voorstel aanpak evaluatie) zou zijn voldaan.

Naar aanleiding daarvan heeft de commissie de Minister op 29 oktober 2013 een brief gestuurd.

De Minister heeft op 10 december 2013 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, K. van Dooren

BRIEF AAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Den Haag, 29 oktober 2013

In haar vergadering van 10 september jl. heeft de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie kennisgenomen van uw brief, inclusief bijlagen, d.d. 12 juli 2013.4 Hierin geeft u aan op welke wijze aan toezegging T014385 (vijfjaarlijkse evaluatie terrorismewetgeving en toezenden voorstel aanpak evaluatie) zou zijn voldaan.

Tijdens de plenaire behandeling van 15 november 2011 inzake het wetsvoorstel DNA-verwantschapsonderzoek in het strafrecht is ingegaan op de cumulatieve effecten van wet- en regelgeving in de wetboeken van Strafrecht en Strafvordering en in dat kader is door u toegezegd over vijf jaar opnieuw terrorismewetgeving te evalueren. In het verlengde daarvan gaf u aan te komen met een voorstel waarin de wijze waarop de evaluatie zal worden uitgevoerd is verwerkt, dat ook aan deze Kamer zou worden voorgelegd. De opmerkingen van mevrouw Duthler (VVD) en de heer Engels (D66) over het inzicht in de samenhang en effectiviteit van alle wetten en regels op het terrein van terrorismebestrijding, zouden in dit voorstel worden meegenomen.

In de bijlage van uw brief, de opzet van de integrale evaluatie van het Nederlandse contraterrorismebeleid in de periode 2011–2015, licht u toe op welke wijze de evaluatie zal worden uitgevoerd. De commissie ziet hierin echter geen enkel aanknopingspunt dat de conclusie rechtvaardigt dat in het eindresultaat van genoemde evaluatie daadwerkelijk het inzicht in de samenhang en effectiviteit van wet- en regelgeving op het terrein van terrorismebestrijding wordt verkregen.

De commissie wijst in dit verband graag op het belang van kwaliteit van wetgeving. De afgelopen jaren zijn immers tal van nieuwe opsporings- en handhavingsbevoegdheden gecreëerd ter verbetering van de terrorismebestrijding. Hoewel geen van de getroffen antiterrorismemaatregelen – aldus de slotconclusie van de commissie-Suyver – als zodanig in strijd is met het EVRM, kan het cumulatieve effect van alle getroffen maatregelen – naar het oordeel van de commissie – wel de balans doen doorslaan ten detrimente van de fundamentele grondrechten. De commissie heeft behoefte aan inzicht in de cumulatieve effecten van deze veranderingen en de balans tussen het vergroten van de veiligheid van de burger enerzijds en het handhaven van de andere fundamentele grondrechten anderzijds. De integrale evaluatie van het Nederlandse contraterrorismebeleid in de periode 2011–2015, biedt bij uitstek de gelegenheid om het inzicht hierin te vergroten.

De commissie verneemt daarom graag alsnog van de regering op welke wijze bij de uitvoering van de evaluatie ook aandacht besteed zal worden aan de samenhang en het effect van terrorismewetgeving.

De leden van de vaste commissie voor Veiligheid & Justitie zien uw antwoorden met belangstelling – en bij voorkeur binnen vier weken – tegemoet.

Voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, A.W. Duthler

BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 december 2013

Naar aanleiding van uw nadere vragen bij brief d.d. 29 oktober 2013 aangaande toezegging T01438 inzake de opzet van de integrale evaluatie van het Nederlandse contraterrorismebeleid in de periode 2011–2015, informeer ik u als volgt.

Doel van de evaluatie is te komen tot een integraal beeld van de CT-maatregelen in de periode 2011–2015. Dit integrale beeld komt tot stand door te kijken naar de maatregelen zelf, hun werking in de praktijk, de resultaten ervan en de gewenste balans tussen de maatregelen en de fundamentele grondrechten, zoals verwoord in de Nationale CT-Strategie 2011–2015. Hiertoe worden de maatregelen geïnventariseerd en geanalyseerd en wordt relevante CT-wetgeving in het onderzoek betrokken.

De aan uw Kamer aangeboden onderzoeksopzet bouwt voort op het rapport «Antiterrorismemaatregelen in Nederland in het eerste decennium van de 21e eeuw», dat uitvoering geeft aan de aanbevelingen van de commissie Suyver, over de evaluatie van het Nederlandse antiterrorismebeleid. Dit rapport betrof een onderzoek naar de legitimiteit, proportionaliteit en samenhang van het CT-beleid in de periode 2001–2010. In dit rapport is, voortbouwend op de aanbevelingen van de commissie Suyver, een evaluatiekader ontwikkeld en gebruikt waarin deze samenhang, legitimiteit en proportionaliteit van antiterrorismemaatregelen inzichtelijk werden gemaakt aan de hand van 10 centrale onderzoeksvragen. Via een casusbenadering werd daarbij gericht onderzoek gedaan naar de werking van de onderzochte terrorismemaatregelen in de praktijk. De keuze voor deze casusgerichte benadering werd mede ingegeven door het feit dat de mogelijke cumulatieve effecten waar de commissie Suyver aandacht voor vroeg juist schuilen in de praktische toepassing van diverse (vaak andersoortige maatregelen) op een subject. De conclusie was overigens dat dit potentiële negatieve cumulatieve effect van maatregelen niet materialiseerde in de praktijk.

Ook de commissie Suyver stond een praktische benadering van evalueren voor en waarschuwde in zijn rapport voor het gevaar om op het gebied van antiterrorismebeleid – een zeer omvangrijk beleidsterrein – alles met alles in verband te willen brengen.

Het evaluatiekader is gebruikt om het generieke beeld van antiterrorismemaatregelen in de periode 2001–2010 te schetsen en is vervolgens toegepast op vijf specifiek door de commissie Suyver genoemde te evalueren nationale maatregelen. Dit betrof de financiële sanctieregelingen, de CT Infobox, het stelsel speciale eenheden, de persoonsgerichte aanpak en het wetsvoorstel bestuurlijke maatregelen nationale veiligheid. Reden voor de commissie om nader onderzoek naar deze maatregelen aan te bevelen was onder meer het potentieel diep in de persoonlijke levenssfeer ingrijpende karakter ervan. Het in het rapport gebruikte evaluatiekader, waarmee de Tweede Kamer destijds kon instemmen, was ook bedoeld om bruikbaar te zijn als vervolgaanpak voor toekomstige evaluaties.

De voorgestelde opzet van de integrale evaluatie van het Nederlandse contraterrorismebeleid in de periode 2011–2015 komt in grote lijnen overeen met de opzet van het eerder gedane onderzoek naar het contraterrorismebeleid in de periode 2001–2010. De belangrijkste verschillen zijn het feit dat het onderzoek, conform de wens van de Kamer wordt uitgevoerd door een onafhankelijke partij, het WODC, die het evaluatiekader uit het eerdere rapport, zal betrekken en waar nodig zal doorontwikkelen. Waar in het eerdere onderzoek de prioritaire thema’s werden bepaald door de onderwerpen die door de commissie Suyver zijn aangereikt, worden de prioritaire thema’s voor de periode 2011–2015 bepaald door de CT-strategie, die overigens ontstaan is als direct gevolg van de aanbevelingen uit het eerdere onderzoek. Dat voor de prioritaire thema’s van het huidige onderzoek wordt aangesloten bij de CT-strategie verklaart zich doordat de CT-strategie de focus van het antiterrorismebeleid voor deze periode bepaalt, wat logischerwijze een intensievere toepassing en ontwikkeling van maatregelen kan meebrengen.

De prioritaire thema’s voor de periode 2011–2015 zijn de aanpak van het internationaal jihadisme, de beperking van de risico’s van migratie en reisbewegingen, de kansen en bedreigingen die technologie en innovatie bieden en de doorontwikkeling van het stelsel van Bewaking en Beveiliging. Zoals in mijn brief over de evaluatieopzet echter was aangegeven bestaat naast de prioritaire thema’s een doorlopende beleidsinzet.

Omdat de onderzoeksopzet zich niet alleen zal richten op de prioritaire thema’s binnen de CT-strategie maar ook op de doorlopende beleidsinzet in de periode 2011–2015 zal, evenals in de eerdere beleidsevaluatie, een integraal beeld van de legitimiteit, proportionaliteit en samenhang van het antiterrorismebeleid in de periode 2011–2015 niet ontbreken. Zoals aangegeven wordt voor dit integrale beeld vanzelfsprekend ook de praktische toepassing van relevante CT-wetgeving betrokken.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Kneppers-Heijnert (VVD) (voorzitter), Terpstra (CDA), Sylvester (PvdA), Essers (CDA) Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Elzinga (SP), Huijbregts-Schiedon (VVD), Koffeman (PvdD), Reuten (SP), Schaap (VVD), Flierman (CDA), Hoekstra (CDA), Van Boxtel (D66), Backer (D66), Vos (GL), De Lange (OSF), Schrijver (PvdA), Postema (PvdA), Vlietstra (PvdA) (vice-voorzitter), Van Strien (PVV), Faber-van de Klashorst (PVV), Ester (CU), Bröcker (VVD), Beckers (VVD), Van Beek (PVV), Gerkens (SP), Koning (PvdA)

X Noot
2

Kamerstukken I 2012/13, 32 168, I.

X Noot
3

Zie toezeggingenregistratie met nummer T01438 op www.eerstekamer.nl .

X Noot
4

Kamerstukken I 2012/13, 32 168, I.

X Noot
5

Zie toezeggingenregistratie met nummer T01438 op www.eerstekamer.nl .

Naar boven