32 043 Toekomst pensioenstelsel

Nr. 129 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 september 2012

Met deze brief informeer ik u over de overgang naar het nieuwe financiële toetsingskader (ftk) voor pensioenen, in relatie tot de actuele situatie van pensioenfondsen, het zogenoemde septemberpakket. Samen met De Nederlandsche Bank (DNB) heb ik overleg gevoerd met de Stichting van de Arbeid en de Pensioenfederatie. Na dit overleg heb ik de vormgeving van dit pakket vastgesteld. Het startpunt voor het septemberpakket is de vraag hoe het beoogde nieuwe ftk kan worden betrokken bij de vaststelling van de premies voor 2013 en de in dat jaar door te voeren kortingen. Tijdens het algemeen overleg over de Hoofdlijnennota ftk1 op 4 juli jl. heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid toegezegd dat de uitkomsten in september aan uw Kamer worden voorgelegd.

De verdere verslechtering van de financiële positie van veel pensioenfondsen in de loop van 2012 heeft de urgentie van de maatregelen vergroot. Mede met het oog op de economie, de werkgelegenheid en de koopkracht acht ik het van belang te voorkomen dat pensioenen in 2013 ingrijpender worden gekort dan noodzakelijk is en dat zoveel mogelijk wordt voorkomen dat pensioenpremies opnieuw moeten stijgen. Tegelijkertijd is een verlaging van pensioenpremies, gegeven de financiële situatie van de pensioenfondsen, ongewenst. Toetspunt bij de maatregelen is dat problemen niet worden doorgeschoven naar jongeren of toekomstige generaties. Het behoud van het vertrouwen in het pensioenstelsel is een belangrijke doelstelling van het pakket maatregelen.

Het septemberpakket richt zich primair op het overgangsjaar 2013, in de overgang naar een nieuwe Pensioenwet en een nieuw financieel toetsingskader, waarvan voorzien is dat die per 2014 in werking treden. Het pakket leidt er toe dat de kortingen in 2013 beperkt kunnen blijven tot wat begin dit jaar reeds is aangekondigd en dat premiestijgingen zoveel mogelijk worden voorkomen, terwijl tegelijkertijd de pensioenfondsen eind 2013 (als de hersteltermijn afloopt) weer beschikken over het minimaal benodigde vermogen en de pensioenregelingen reeds volgend jaar toekomstbestendiger worden gemaakt. Dit is het gevolg van een gebalanceerd pakket, dat bestaat uit een adempauze voor premiestijgingen, een voorwaardelijke spreiding van kortingen, de introductie van een ultimate forward rate (UFR) voor de rekenrente overeenkomstig de benadering voor verzekeraars, en een stimulans voor enkele structurele verbeteringen van pensioenregelingen. De maatregelen en de daaraan verbonden voorwaarden worden in paragraaf 2 nader uiteengezet.

Het pakket is als geheel evenwichtig. Het leidt niet tot een onevenredige bevoordeling of benadeling van groepen belanghebbenden. De effecten op de pensioenpremies in 2013, de dekkingsgraden en de pensioenkortingen zijn doorgerekend door DNB. Het Centraal Planbureau (CPB) heeft de generatie-effecten van het pakket in beeld te gebracht. De uitkomsten van deze berekeningen zijn opgenomen in paragraaf 3.

De komende periode zal ik in overleg met de sociale partners en de Pensioenfederatie het nieuwe ftk, dat naar verwachting zal gelden vanaf 2014, samen met DNB verder uitwerken. Daarbij wordt ook de structurele vormgeving van de UFR bezien; de minister heeft al aangekondigd dat hij een externe commissie zal vragen hierover advies uit te brengen. De ontwikkelingen op de financiële markten, het beleid van de pensioenfondsen en het nieuwe ftk beïnvloeden de financiële positie van de fondsen. Op basis van die positie zullen eventuele kortingen voor 2014 en 2015 definitief worden vastgesteld. Sociale partners kunnen werken aan de totstandkoming van nieuwe reële pensioencontracten, waarvan de uitwerking is opgenomen in de Hoofdlijnennota ftk; deze contracten zullen pas na 2013, naar verwachting vanaf 2014, worden ingevoerd.

1. Uitgangspunten

Een centraal uitgangspunt voor het septemberpakket is dat dit als geheel evenwichtig is, dat wil zeggen niet leidt tot een onevenredige bevoordeling of benadeling van bepaalde groepen belanghebbenden. De rekening mag niet worden doorgeschoven naar jongeren of toekomstige generaties.

Het is daarbij van belang dat de pensioenfondsen en de sociale partners zelf verantwoordelijkheid nemen voor het oplossen van de financiële problematiek. De huidige pensioenen en opgebouwde pensioenaanspraken zijn door de voortdurende stijging van de levensverwachting en de aanhoudend lage rente op de financiële markten onvoldoende gefinancierd. Bij veel fondsen met een dekkingstekort is het herstel in 2012 gestagneerd of zelfs geheel verdampt. De overheid kan deze problemen niet oplossen. De meeste fondsen moeten hun dekkingstekorten uiterlijk eind 2013 weggewerkt hebben, ook om het vertrouwen – van oud en jong – in het pensioenstelsel te behouden. Daarbij zijn kortingen niet te vermijden. Het is wel zaak te voorkomen dat meer wordt gekort dan nodig is.

Een stijgende levensverwachting en een aanhoudend lage rente leiden bij ongewijzigde pensioencontracten eveneens tot steeds hogere pensioenpremies. Sociale partners kunnen premiestijgingen in 2013 tegengaan door de contracten toekomstbestendiger te maken. Het is onder het huidige ftk niet mogelijk om over te stappen op het nieuwe reële pensioencontract, maar niets belemmert sociale partners om in 2013 – vooruitlopend op wijzigingen in het ftk en het Witteveenkader – de pensioenrichtleeftijd te verhogen naar 67 jaar, de stijging van de levensverwachting in (toekomstige) indexaties te verwerken en het indexatiebeleid meer te richten op nominale zekerheid op langere termijn, met het oog op de belangen van jongere generaties. Het septemberpakket stimuleert pensioenfondsen om hun regeling langs deze weg al in 2013 toekomstbestendiger te maken en hun kosten te verlagen. Deze aanpassingen verlagen de opwaartse druk op de pensioenpremies in 2013 substantieel en maken de pensioenregeling beter beheersbaar en meer evenwichtig. Dit draagt bij aan het vertrouwen onder jong en oud dat nodig is voor het behoud van collectief en solidair pensioenstelsel, ook voor toekomstige generaties.

2. Maatregelen

Het septemberpakket bestaat uit een viertal maatregelen.

1. Aanpassing van de rentecurve voor pensioenfondsen

In overleg met mij heeft DNB – mede tegen de achtergrond van het voorliggende pakket – besloten de rentecurve voor zeer lang lopende verplichtingen aan te passen en in lijn te brengen met de rentecurve die vanaf 30 juni 2012 voor verzekeraars geldt. Deze aanpassing maakt de rentecurve minder gevoelig voor verstoringen op de financiële markten en daarmee minder volatiel. De aanpassing, die al is aangekondigd in de Hoofdlijnennota ftk, past bij het voorgenomen beleid in het kader van Solvency II voor verzekeraars. De aanpassing van de rentecurve verandert niets voor verplichtingen met een looptijd tot 20 jaar (het zogenaamde laatste liquide punt). Voor langere looptijden worden de marktrentes geleidelijk, over een periode van 40 jaar, aangepast met behulp van deze UFR 20–60. Overigens blijft driemaandsrentemiddeling hierbij gehandhaafd. De effecten van de UFR op de dekkingsgraden, de benodigde kortingen en de pensioenpremies voor 2013 komen in de volgende paragraaf aan de orde.

Bij de vormgeving van de UFR houdt DNB rekening met de praktische problemen die pensioenfondsen kunnen ondervinden in het afdekken van het renterisico vanwege verstoringen rond het laatste liquide punt. De uitvoeringskosten en de administratieve lasten van de fondsen voor de renteafdekking worden beperkt doordat de betreffende aanpassing plaats vindt op basis van vaste (looptijdafhankelijke) wegingsfactoren. Hiermee wordt niet beoogd de hoogte van de dekkingsgraden te beïnvloeden. De meer technische aspecten van de UFR worden (uiterlijk) bij de publicatie van de aangepaste rentecurve op de website van DNB nader uiteengezet.

Het Actuarieel Genootschap (AG) heeft de voor- en nadelen van de UFR recent op een rij gezet2. De door het AG genoemde nadelen zijn reëel, maar worden in de voorgestelde toepassing grotendeels ondervangen. Zoals eerder aangegeven is 2013 – ook in dit verband – te beschouwen als een overgangsjaar. Voor de uiteindelijke vormgeving in het nieuwe ftk is de besluitvorming in het kader van Solvency II mede van belang. Voorts zal ik in 2013 advies inwinnen van een externe commissie over de wijze waarop kan worden verzekerd dat de UFR onder het nieuwe ftk realistisch is en in de toekomst ook blijft.

2. Een adempauze voor de eis dat de premie moet bijdragen aan herstel

Pensioenfondsen met een dekkingstekort moeten een premie hanteren die bijdraagt aan herstel: hun premiedekkingsgraad moet ten minste 105 procent zijn. DNB heeft in 2011 en 2012 een adempauze van één jaar toegestaan aan fondsen die hun premie moesten verhogen om te voldoen aan de eis «bijdrage aan herstel». Alleen fondsen die niet eerder gebruik hadden gemaakt van de adempauze en in het betreffende jaar geen pensioenkorting hoefden door te voeren, kwamen voor de adempauze in aanmerking, op voorwaarde dat ze het jaar zouden benutten om de financiële opzet op orde te brengen.

In overleg met mij heeft DNB besloten in 2013 opnieuw een adempauze toe te staan. De fondsen die gebruik willen maken van de adempauze, moeten in 2013 hun financiële opzet structureel verbeteren, bij voorkeur door de regeling toekomstbestendiger te maken. Een nieuwe adempauze wordt niet toegestaan aan fondsen die al in 2011 of 2012 gebruik hebben gemaakt van de toen geldende adempauze en ook niet aan fondsen die de pensioenen in 2013 moeten korten. Deze fondsen kunnen een premiestijging in 2013 beperken door hun regeling aan te passen bijvoorbeeld door de pensioenrichtleeftijd te verhogen, vooruitlopend op de aanpassing van het Witteveenkader in 2014.

Fondsen die niet aan de voorwaarden voor de adempauze in 2013 voldoen, kunnen DNB bovendien verzoeken om maatwerk toe te passen bij de beoordeling van de bijdrage-aan-herstel-eis, onder de voorwaarde dat zij hun pensioenregeling uiterlijk per 2013 aanpassen overeenkomstig de hieronder genoemde voorwaarden voor spreiding van de kortingen. Bij de beoordeling van deze verzoeken zal DNB tevens de premiedekkingsgraad betrekken. Indien deze erg laag is, is er sprake van een structureel probleem met de financiële opzet. Een adempauze is dan niet op zijn plaats. De premiestabilisatie moet er immers niet toe leiden dat op termijn weer nieuwe dekkingstekorten ontstaan. DNB zal het te hanteren beoordelingskader op de website van DNB bekendmaken. Overigens is een verlaging van pensioenpremies – waar het gebruik van de UFR mogelijk ruimte voor creëert – onwenselijk gegeven de financiële situatie van de pensioenfondsen.

3. Een voorwaardelijke mogelijkheid om noodzakelijke kortingen te spreiden

Pensioenfondsen met een dekkingstekort moeten aan het einde van hun hersteltermijn voldoen aan de wettelijk minimaal vereiste dekkingsgraad van 105 procent. Het overgrote deel van de huidige dekkingstekorten is al eind 2008 ontstaan. De hersteltermijn van de betrokken fondsen is in 2009 verlengd van drie tot vijf jaar en loopt eind 2013 af. Als op dat moment nog een dekkingstekort bestaat, moet het fonds de pensioenen en de opgebouwde aanspraken korten. Dit kan tot gevolg hebben dat eind 2013 – op basis van de stand per 31 december 2012 – opnieuw een ingrijpende korting nodig is. DNB heeft begin dit jaar al besloten dat de fondsen hun kortingen in april 2013 mogen beperken tot 7 procent, onder de voorwaarde dat zij de resterende korting vóór eind 2013 doorvoeren.

In overleg met DNB heb ik nu besloten de betrokken fondsen de mogelijkheid te geven om de kortingen over geheel 2013 te maximeren op 7 procent. De kortingen kunnen hierdoor in 2013 beperkt blijven tot de kortingen in april 2013, die de fondsen dit voorjaar al hebben aangekondigd. De hoogte van deze kortingen wordt definitief vastgesteld op basis van de stand per 31 december 2012, maar hoeft niet meer te bedragen dan de al aangekondigde korting.

De kortingen die bij de afloop van de hersteltermijn nodig zijn om aan de minimaal vereiste dekkingsgraad te voldoen, worden op dat moment onvoorwaardelijk ingeboekt, maar later geëffectueerd, te weten in april 2014 en – indien die korting meer dan 7 procent bedraagt – in april 2015. De fondsen mogen de kortingen in 2014 dus eveneens beperken tot 7 procent. Als een korting van 7 procent in 2014 niet voldoende is om aan de minimaal vereiste dekkingsgraad te voldoen, moet het fonds de resterende korting uiterlijk in april 2015 doorvoeren. De kortingen hebben betrekking op de pensioenaanspraken die tot en met eind 2013 zijn opgebouwd. De nieuwe opbouw in 2014 en 2015 blijft hierbij buiten beschouwing. De kortingen die bij de afloop van de hersteltermijn nodig zijn, worden ook geëffectueerd als de financiële positie van het fonds na 2013 verbetert.

De spreiding van de kortingen wordt vastgelegd via een wijziging van de herstelregeling in de Regeling Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling. Hierbij wordt tevens verduidelijkt hoe pensioenfondsen moeten voldoen aan de voorwaarde dat zij aan het eind van de hersteltermijn over het minimaal vereiste eigen vermogen beschikken. Deze gewijzigde regeling zal op 1 januari 2013 in werking treden.

4. Een stimulans om pensioenregelingen per 2013 al toekomstbestendiger te maken

Aan de hierboven, onder 3 genoemde mogelijkheid om kortingen te spreiden wordt de voorwaarde verbonden dat het pensioenfonds per 1 januari 2013 zijn pensioenregeling aanpast. Deze voorwaarde geldt tevens voor de toepassing van het onder 2 genoemde maatwerk door DNB bij het beoordelen van de bijdrage-aan-herstel-eis bij pensioenpremies. Het gaat om de volgende aanpassingen:

  • a. De in de regeling opgenomen pensioenrichtleeftijd wordt verhoogd naar 67 jaar. De fondsen kunnen ook kiezen voor een aanpassing van de pensioenopbouw die materieel hetzelfde effect heeft.

  • b. Stijgingen van de levensverwachting worden ten laste gebracht van de pensioenen en de opgebouwde aanspraken. Bij fondsen die toch al moeten korten, wordt de toename van de levensverwachting direct in de kortingen doorberekend, net als nu het geval is. Bij andere fondsen wordt een toename van de levensverwachting verrekend met (toekomstige) indexatie. Hiermee wordt – binnen de huidige wettelijke kaders en zonder invaren – een levensverwachtingsaanpassingsmechanisme geïntroduceerd. Dit komt tegemoet aan de wens van de Tweede Kamer om te bevorderen dat dit mechanisme ook in nominale contracten wordt verwerkt. Het Actuarieel Genootschap heeft recent opnieuw een toename van de levensverwachting bekend gemaakt. Door deze toename daalt de gemiddelde dekkingsgraad van de fondsen met circa 1 procent. Dit effect wordt opgevangen via dit levensverwachtingsaanpassingsmechanisme.

  • c. Bij het indexatiebeleid wordt vooruitgelopen op het nieuwe ftk. Dit krijgt in 2013 vorm door de ondergrens waarbij fondsen kunnen beginnen met indexeren, te verhogen naar 110 procent. Deze aanpassing voorkomt dat een geringe verhoging van de dekkingsgraden (boven de 105 procent) te snel wordt aangegrepen om de pensioenen en de opgebouwde aanspraken te indexeren. In het nieuwe ftk, vanaf 2014, zal indexatie via een staffel op kunnen lopen tot volledige indexatie als de normdekkingsgraad is bereikt.

De genoemde maatregelen vergen geen wijziging van de Pensioenwet, noch het treffen van een algemene maatregel van bestuur. Hierdoor kunnen de fondsen de maatregelen al betrekken bij de vaststelling van de pensioenpremies voor 2013.

De meeste fondsen doen dit vanaf oktober 2012.

Het feit dat de maatregelen binnen het huidige wettelijke kader moeten passen, beperkt de mogelijkheid om op alle punten vooruit te lopen op het ftk. Zo is het niet mogelijk om al in 2013 te gaan werken met de in het nieuwe ftk beoogde dekkingsgraadmiddeling. De vaststelling van de dekkingsgraad op basis van een voortschrijdend gemiddelde over 12 maanden vergt een wijziging van de Pensioenwet. Daar komt bij dat dekkingsgraadmiddeling in technische zin lastig te combineren is met de strekking van de lopende herstelplannen. Deze plannen zijn gericht op herstel naar een minimaal vereiste (actuele) dekkingsgraad.

Het doel van dekkingsgraadmiddeling is het beperken van de volatiliteit van de dekkingsgraad, waardoor deze een betere graadmeter wordt voor het handelen van de pensioenfondsen. Bij de wijziging van de Pensioenwet zal dekkingsgraadmiddeling verder worden uitgewerkt. Tot 2014 wordt de volatiliteit van de dekkingsgraad gedempt door voortzetting van de middeling van de rentetermijnstructuur over drie maanden.

3. Effecten

De maatregelen in het septemberpakket hebben effect op de pensioenpremies, de dekkingsgraden en op de hoogte van de pensioenkortingen. De omvang van deze effecten hangt af van de ontwikkeling van de marktrente en fluctueert daarmee in de tijd. De in deze brief gepresenteerde effecten zijn gebaseerd op de rentecurve per 30 juni jl. De uiteindelijke effecten hangen onder andere af van de financiële positie van pensioenfondsen per ultimo 2012 en ultimo 2013, die zich uiteraard niet op voorhand laat voorspellen.

a. Effect op pensioenpremies in 2013

Op basis van de stand per 30 juni jl. zijn er 144 pensioenfondsen met een dekkingstekort en een pensioenpremie die niet bijdraagt aan herstel (een te lage premiedekkingsgraad). Het tekort in de premie voor deze 144 fondsen bedraagt 3,8 miljard. Van deze fondsen hebben er 96 reeds een adempauze benut en/of moeten in 2013 naar verwachting een korting doorvoeren. De overige 48 fondsen komen in beginsel in aanmerking voor de adempauze in 2013, tenzij zij de pensioenen in dat jaar moeten korten.

Het septemberpakket beperkt het aantal fondsen dat als gevolg van genoemde eis met een premiestijging te maken krijgt, tot ongeveer 30. De premiestijging bedraagt in totaal naar schatting € 0,2 miljard. De geringere premiestijging is het gecumuleerde effect van de UFR, de adempauze in 2013 en de verhoging van de pensioenleeftijd naar 67 jaar.

Overigens kunnen de pensioenpremies in 2013 ook om andere redenen worden verhoogd, bijvoorbeeld vanwege bijstortingen of afgesproken herstelpremies.

b. Effect op de dekkingsgraden en de kortingen in 2013 tot en met 2015

Het septemberpakket reduceert de dekkingstekorten en beperkt de kortingen, maar neemt de noodzaak tot korten niet weg. Fondsen die er heel slecht voor staan, zullen naar verwachting ook na 2013 nog kortingen moeten doorvoeren. De omvang daarvan verschilt van fonds tot fonds en kan op dit moment nog niet worden aangegeven. Bepalend daarvoor is de stand van de dekkingsgraden per eind december 2013. De fondsen van wie de hersteltermijn op die datum afloopt, moeten op dat moment voldoen aan de minimaal vereiste dekkingsgraad (105 procent). Deze wettelijke eis kan tot gevolg hebben dat de betrokken fondsen bij afloop van de hersteltermijn aanvullend moeten korten. Fondsen die hun pensioenregeling (uiterlijk) per 2013 hebben aangepast zoals aangegeven in paragraaf 2, moeten deze korting onvoorwaardelijk inboeken, opdat per ultimo 2013 een dekkingsgraad van 105 procent wordt bereikt, maar mogen de effectuering daarvan spreiden over 2014 en 2015.

Uit onderstaande tabel blijkt dat het effect van het septemberpakket is dat naar huidige inzichten (stand 30 juni 2012) de kortingen in 2013 circa 0,8 procent van de totale pensioenverplichtingen bedragen; dat is lager dan wat begin dit jaar reeds is aangekondigd, terwijl voor 2014 een vergelijkbare korting resulteert. De kortingen hebben bovendien betrekking op minder fondsen dan eerder was voorzien. Ook het aantal fondsen met kortingen hoger dan 7 procent komt lager uit. Hogere kortingen dan aangekondigd zijn voor 2013 in beginsel niet vereist, maar bij grote dekkingstekorten wel toegestaan. Zonder het septemberpakket zouden de kortingen in 2013 naar verwachting circa 4,9 procent bedragen.

Tabel 1. Effect op pensioenkortingen
 

2013

2014

2015

 

Stand dec 2011

Op basis van stand juni 2012

 

Begin 2012 aangekondigde kortingen (april + eind 2013)

Bij ongewijzigd beleid (april+eind 2013)

Na september-pakket

(april

2013)

Na septemberpakket

(april

2014)

Na septemberpakket

(april

2015)

Aantal fondsen met korting

103

154

81*

61*

7*

w.v. 0–3%

30

29

21

43

4

w.v. 3–5%

14

20

17

7

2

w.v. 5–7%

25

24

36

11

1

w.v. > 7%

34

81

7**

0

0

Kortingen als % van de totale pensioen-verplichtingen ***

1,1%

4,9%

0,8%

0,7%

0,0%

* Deze aantallen kunnen niet worden opgeteld. Na het septemberpakket moeten in totaal 97 fondsen een korting doorvoeren.

** Deze fondsen hebben aangegeven geen gebruik te maken van de maximering op 7%.

*** Kortingen uitgedrukt als percentage van de totale pensioenverplichting van alle fondsen. Dit maakt het mogelijk de cijfers na het septemberpakket te vergelijken met de cijfers bij ongewijzigd beleid.

c. Generatie-effecten

De generatie-effecten van het septemberpakket zijn het gevolg van enerzijds het naar voren halen van de aangekondigde maatregelen uit de Hoofdlijnennota ftk, zoals een aanpassing van de rentecurve voor pensioenfondsen en spreiding van kortingen, en anderzijds maatregelen om pensioenregelingen per 2013 toekomstbestendiger te maken. Op mijn verzoek heeft het CPB een appreciatie gegeven van de generatie-effecten. Deze appreciatie is bij deze brief gevoegd.*)

De voornaamste conclusie van het CPB is dat het totaalpakket leidt tot beperkte positieve herverdelingseffecten ten gunste van de huidige oudere generaties, maar ook dat de individuele maatregelen afzonderlijk bezien in het ene geval ten gunste zijn van oudere generaties en in het andere geval ten gunste van jongere generaties. Beperking en spreiding van de kortingen bevordert volgens het CPB de macro-economische stabiliteit. Het septemberpakket beperkt de stijging van

de pensioenpremies. Het CPB acht dit gewenst gezien de huidige zwakke conjunctuur.

4. Communicatie

De kortingen in april 2013 worden definitief vastgesteld op basis van de evaluatie van de herstelplannen per 31 december 2012. De fondsen zullen hun deelnemers hierover vóór 1 maart 2013 informeren. Ik ben er voorstander van dat de fondsen hun deelnemers ook tijdig informeren over voorgenomen kortingen. Over de wijze en het moment waarop dat gebeurt ben ik in overleg met de pensioensector, de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en DNB. Ik zal u informeren over de uitkomsten van dit overleg. Bij de voorgenomen wijziging van de Pensioenwet in 2014 zullen de informatieverplichtingen worden aangescherpt. De verplichting om deelnemers ook over voorgenomen kortingen te informeren, wordt hierbij meegenomen.

5. Conclusie

Het septemberpakket stelt pensioenfondsen en sociale partners in staat op een verstandige en verantwoorde wijze vooruit te lopen op de beoogde wijziging van het ftk en stimuleert hen de pensioenregelingen toekomstbestendiger te maken. De stabilisatie van de pensioenpremies en het spreiden van de kortingen beperken de effecten van de pensioenproblematiek op de economie en op de koopkracht van gepensioneerden. Dat kan niet zonder dat oudere generaties op korte termijn in beperkte mate worden ontzien.

Tegelijkertijd wordt door de voorwaarden die het septemberpakket stelt, bereikt dat de kosten niet eenzijdig voor rekening van jongeren of ouderen komen.

Tegenover de aanpassing van de rentecurve met een UFR en de spreiding van de kortingen, die gunstig zijn voor ouderen, staan maatregelen die gunstig zijn voor jongeren én die het stelsel toekomstbestendiger maken: de beperking van de premiestijging door UFR en adempauze, de verhoging van de pensioenrichtleeftijd, de invoering van een levensverwachtingsaanpassingsmechanisme en de aanscherping van het indexatiebeleid. Daarmee worden de lusten en lasten op een zo evenwichtig mogelijke wijze verdeeld.

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, P. de Krom

*) Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer


X Noot
1

Kamerstukken II 2011–2012, 32 043, nr. 113

X Noot
2

De Ultimate Forward Rate Methodiek, Utrecht, 23 augustus 2012

Naar boven