31 841 Wijziging van de Wet bescherming persoonsgegevens in verband met de vermindering van administratieve lasten en nalevingskosten, wijzigingen teneinde wetstechnische gebreken te herstellen en enige andere wijzigingen

Nr. 21 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 juni 2011

Bij de openbare behandeling van het voorstel van wet wijziging van de Wet bescherming persoonsgegevens in verband met de vermindering van administratieve lasten en nalevingskosten, wijzigingen teinde wetstechnische gebreken te herstellen en enige andere wijzigingen (Kamerstukken II 31 841) op 15 juni 2011 heb ik de Kamer toegezegd schriftelijk een nadere beoordeling te geven van de ingediende amendementen. Met deze brief doe ik die toezegging, gestand.

Amendement-Schouten c.s. (Kamerstukken II 2010/11, 31 841, nr. 17)

De strekking van dit amendement is duidelijk: het beoogt de bestaande tekst artikel 41, vierde lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) in stand te laten.

Tijdens de behandeling heb ik uiteengezet wat mijn zienswijze op het amendement is. Allereerst laat het wetsvoorstel de kern van het recht van verzet, en de mededelingsplicht van de verantwoordelijke onverlet. Verder strekt de schrapping van artikel 41, vierde lid, Wbp ertoe om op een onderdeel van de wet waar sprake is van enige overregulering de wettekst meer in lijn te brengen met de tekst van de privacyrichtlijn. Daarnaast zou aanvaarding van het amendement leiden tot het niet realiseren van een reductie van ongeveer € 0,5 mln aan nalevingskosten. Verder is artikel 41 Wbp in zijn huidige redactie een niet eenvoudig handhaafbare bepaling. Tenslotte heb ik aangegeven dat er echt wel enige verschillen zijn tussen telefonische en schriftelijke vormen van directmarketing die de verschillen in de regelgeving voor beide vormen rechtvaardigen.

Van de zijde van diverse leden van de Kamer is daar tegenover gesteld dat het belang van de betrokkene, vooral in zijn hoedanigheid van consument, vergt dat deze eerder meer dan minder zou moeten worden beschermd tegen de diverse vormen van directmarketing. Met name is door verschillende leden van de Kamer de mogelijkheid onder ogen gebracht dat een elektronische notificatiemogelijkheid van het recht van verzet een zinvolle invulling zou kunnen zijn van bestaande verplichting de betrokkene telkens wanneer hem een boodschap wordt toegezonden over dat recht te informeren.

Gehoord de discussie in de Kamer, denk ik dat dit laatste argument stof tot verder nadenken over de tekst van artikel 41, vierde lid, Wbp geeft. Ik zal het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) advies vragen over de wijze waarop verantwoordelijken het best inhoud kunnen geven aan hun verplichtingen op grond van het vierde lid, en of artikel 41 Wbp met de tekst, zoals die luidt na wijziging van het derde lid – waarover Kamer en regering het eens zijn – voldoende toekomstbestendig is. Het advies van het Cbp zal ik te zijner tijd graag ter kennisneming aan de Kamer zenden. Ik zal advies het betrekken bij een nieuwe wijziging van de Wbp, waaraan thans wordt gewerkt.

Zo bezien kan ik het oordeel over het amendement aan de Kamer overlaten.

Amendement-Van Haersma Buma (Kamerstukken II 2009/10, 31 841, nr. 13)

Dit amendement strekt ertoe om af te zien van invoeren van een reactietermijn van vier weken bij een verzoek om inlichtingen over van de meldplicht vrijgestelde verwerkingen van persoonsgegevens en een verzoek om correctie.

Ik heb uiteengezet dat de voorziening die in het wetsvoorstel is opgenomen ertoe dient om de positie van de betrokkene te verstevigen, de handhaafbaarheid van de Wbp te versterken en de bepalingen van de Wbp verder te harmoniseren.

Door de verdediger van het amendement is naar voren gebracht dat de voorziening leidt tot lastenverzwaring en dat het daarom eerst door Actal zou moeten worden getoetst.

Gehoord de beraadslaging, blijf ik van mening dat in dit geval de voordelen van het amendement voor de bescherming van persoonsgegevens duidelijk opwegen tegen een lastenverzwaring. Ik acht het bovendien aannemelijk dat die lastenverzwaring beperkt blijft. Ik wijs erop dat het wetsvoorstel met deze vooorziening erin aan Actal is voorgelegd, en dat Actal ervan heeft afgezien hierover opmerkingen te maken.

Ik ontraad de Kamer dit amendement.

Amendement-Van Haersma Buma (Kamerstukken II 2009/10, 31 841, nr. 14)

Dit amendement strekt ertoe om alle toezichthouders en alle accountants categorisch een rechtvaardigingsgrond te verschaffen voor het verwerken van alle categorieën bijzondere persoonsgegevens.

Ik erken dat de positie van toezichthouders bij het verwerken van persoonsgegevens – vanuit het belang van de rechtshandhaving – aparte aandacht verdient. Ik ben het met de indiener van het amendement eens dat elke toezichthouder moet kunnen beschikken over alle gegevens die hij voor zijn taak nodig heeft, ook als dat persoonsgegevens of bijzondere persoonsgegevens zijn. Maar niet iedere toezichthouder heeft dezelfde taak, en niet iedere taak rechtvaardigt een algemeen recht op toegang tot alle persoonsgegevens. Verder meen ik dat in de afgelopen jaren al veel is gedaan om de positie van toezichthouders te ondersteunen. In het reeds in 2009 in de Kamer besproken rapport van de Werkgroep herijking toezichtsregelgeving (Kamerstukken 2008/09, 31 700 VI, nr. 70) is aangegeven dat het geldende recht het mogelijk maakt dat toezichthouders elkaar in concrete gevallen kunnen informeren. Wanneer de samenwerking tussen toezichthouders een structureel karakter krijgt, kan met een bijzondere wettelijke regeling maatwerk worden geleverd. Daarvoor zijn modellen opgesteld. Die worden in de wetgevingspraktijk inmiddels gebruikt. Tenslotte doen wij nog wetenschappelijk onderzoek naar de mogelijkheid om in de Algemene wet bestuursrecht een meer omvattende regeling van de informatiepositie van toezichthouders op te nemen.

Wat accountants betreft, heb ik aangegeven dat ik het met de Raad van State eens ben dat hetgeen het amendement beoogt, beter in de accountantswetgeving kan worden geregeld.

Ik ontraad de Kamer dit amendement.

Amendement-Çörüz (Kamerstukken II 2010/11, 31 841, nr. 20)

Het lid Çörüz heeft tijdens de behandeling aangekondigd een amendement in te dienen met de strekking om de verplichting van de functionaris voor de gegevensbescherming om jaarlijks een verslag over de uitoefening van zijn functie vast te stellen te schrappen. Het amendement beoogt de daaruit voortvloeiende lasten en bureaucratisering terug te dringen en de tekst van artikel 63 van de Wbp meer in lijn met de privacyrichtlijn te brengen. Ik heb het inmiddels ingediende amendement bezien. Ik heb begrip voor de door de indiener ter ondersteuning daarvan aangevoerde argumenten. Ik laat het oordeel over het amendement dan ook graag aan de Kamer over.

Bij de openbare behandeling van het voorstel van wet wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met de aanpassing van de bewaartermijn voor telecommunicatiegegevens met betrekking tot internettoegang, e-mail over het internet en internettelefonie (Kamerstukken II 32 185) op 15 juni 2011 heb ik de Kamer toegezegd een vraag van het lid Braakhuis nog schriftelijk te beantwoorden. Dit betreft de vraag wat er nu wordt vastgelegd van het gewone surfgedrag op internet, dus niet op het mobiele, maar op het vaste net.

De door de aanbieders te bewaren telecommunicatiegegevens zijn opgesomd in de bijlage bij artikel 13.2a van de Telecommunicatiewet. Deze bijlage is bijgevoegd.1 De bij internettoegang, e-mail over het internet en internettelefonie te bewaren gegevens zijn opgesomd onder punt B van de bijlage. Voor wat betreft websurfen worden alleen de datum en het tijdstip van de log-in en log-off van een internetsessie bewaard, samen met het IP-adres en de gebruikersidentificatie van de abonnee of geregistreerde gebruiker (punt B, onderdeel d). Aldus moeten worden vastgelegd de log-on en log-off van internettoegang en de soort dienst (dial-up, DSL, Wifi, BWA, UMTS, GPRS, GSM-data, etc.). Inlogsessies op webpagina's en/of applicaties behoeven niet te worden vastgelegd. Nadere informatie over de bewaarplicht is te vinden op de webbsite van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/telecomwet-en-regelgeving/bewaarplicht-gegevens-telecommunicatie).

Zoals door mij tijdens de mondelinge behandeling is aangegeven, worden de modems bij vast internet doorgaans permanent op het internet aangesloten. De datum en en het tijdstip van de log-in en log-off hebben dan betrekking op de activatie van de breedbandverbinding. De informatie over de log-in/log-off vormt dan een doublure ten opzichte van de gegevens die bij de klantadministratie van de aanbieder reeds beschikbaar zijn. Met de aanbieders is afgesproken dat voor breedbandverbindingen in het vaste net geen log-in/log-off wordt bewaard, omdat dit hetzeolfde zou zijn als het (statische) IP-adres in de klantenadministratie.

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

F. Teeven


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven