31 839 Jeugdzorg

Nr. 537 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 augustus 2016

Op 14 juni 2016 heb ik van de Tweede Kamer het verzoek gekregen om te reageren op de bevindingen van de KidsRights Index 2016. In de KidsRights Index 2016 is Nederland ten opzichte van de tweede plaats in de KidsRights Index 2015 gezakt naar de dertiende plaats. In deze brief ga ik nader in op de Kidsrightsindex en de verklaring voor deze daling.

KidsRights Index

De KidsRights Index toetst de naleving van kinderrechten in landen aan de hand van vijf domeinen, namelijk recht op leven, recht op zorg, recht op onderwijs, recht op bescherming en omgevingsfactoren. Het domein «omgevingsfactoren» bestaat uit zeven indicatoren op basis waarvan wordt bepaald in hoeverre kinderrechten zijn gewaarborgd. De KidsRights Index maakt in zijn afweging gebruik van de beoordeling van het Kinderrechtencomité van de Verenigde Naties (hierna VN-comité), waar landen eens in de vijf jaar verantwoording afleggen. Nederland heeft zich in 2015 verantwoord ten overstaan van het VN-comité. De bevindingen van het VN-comité zijn meegenomen in de KidsRights Index van 2016. Volgens het VN-comité presteert Nederland – ten opzichte van 2009 – minder goed op twee van de zeven punten waar op domein vijf beoordeeld wordt, namelijk faciliterende wetgeving en beschikbaar budget.

Decentralisatie

Het VN-comité verwijst ten aanzien van deze twee punten naar de recente decentralisatie van de jeugdzorg in Nederland wat als gevolg heeft dat er verschillen ontstaan in het aanbod en budget per gemeente. Eenzelfde argument wordt aangehaald voor het gedecentraliseerde armoedebeleid. De gedachte achter de bredere decentralisaties is om de dienstverlening binnen het sociale domein samen te brengen bij één partij. Dit draagt bij aan een efficiënte en effectieve uitvoering en maakt het voor de burger overzichtelijk en daarmee ook toegankelijker. Gemeenten kunnen – in samenhang met andere lokale voorzieningen, partijen en omstandigheden – maatwerk bieden en beleid dicht bij de burger integraal organiseren. Om deze verantwoordelijk lokaal adequaat uit te voeren waarbij het individu of gezin centraal staat, dienen gemeenten te beschikken over beleidsvrijheid. Gemeenten verschillen immers in demografische samenstelling, economische welvaart, kwetsbare groepen en beschikbare ketenpartners. Dat laat onverlet dat er vanuit het Rijk kaders zijn gesteld zoals opgenomen in de gedecentraliseerde Participatie- en Jeugdwet.

Zo hebben gemeenten op grond van de Participatiewet de bevoegdheid én verantwoordelijkheid voor de verlening van bijzondere bijstand aan burgers voor kosten die uit bijzondere individuele omstandigheden voortvloeien. Ook de Jeugdwet kent – naast de plicht voor gemeenten om de benodigde, kwalitatief verantwoorde jeugdhulp te leveren – diverse rechtswaarborgen voor de burgers. Inherent aan deze lokale bevoegd- en verantwoordelijkheden geldt dat burgers via de gemeenteraad invloed kunnen uitoefenen op het beleid. Daarnaast zijn er bezwaar- en beroepsprocedures mogelijk tegen de door de gemeente afgegeven beschikkingen. Ook is er klachtrecht en zijn er voorzieningen die de burgers daarbij ondersteunen. Bij de vormgeving van beleid blijven gemeenten dus gebonden aan de wettelijke kaders. Daarbij vormen mensenrechtenstandaarden een belangrijke ondergrens, of dit nu gaat om onderwijs, zorg of sociale bescherming.

Het Rijk heeft mogelijkheden om – indien nodig – in te grijpen. De Inspectie Jeugdzorg, de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Inspectie Veiligheid en Justitie houden toezicht op de naleving van de kwaliteiteisen in de Jeugdwet. Op nationaal niveau zijn onder andere het College voor de Rechten van de Mens, de Nationale ombudsman en de Kinderombudsman beschikbaar om te waarborgen dat de mensenrechten waar Nederland voor heeft getekend worden gehandhaafd.

Faciliterende wetgeving

Ten aanzien van faciliterende wetgeving gaat het VN-comité het hoofdzakelijk om de mogelijkheid van toepassing van het volwassenenstrafrecht op 16- en 17-jarigen. In Nederland mag dit in zeer uitzonderlijke gevallen worden gedaan, vanwege de ernst van het begane feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan (art. 77b Sr). Er zijn geen signalen dat het aantal gevallen waarin art. 77b Sr wordt toegepast toeneemt. Het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) komt na de zomer met een vroege evaluatie van het adolescentenstrafrecht, waarin ook aandacht wordt besteed aan dit onderwerp.

Het kabinet acht het van belang dat in uitzonderlijke gevallen het volwassenenstrafrecht toegepast kan worden op 16- en 17-jarigen, dat in bepaalde gevallen celmateriaal van minderjarigen kan worden opgeslagen en de PIJ-maatregel omgezet kan worden in TBS in die gevallen dat de veiligheid van de samenleving daarom vraagt.1

Beschikbaar budget

Voor wat betreft het beschikbaar budget doet het VN-comité de aanbeveling dat Nederland meer beschikbaar zou moeten stellen. De bezuinigingen op de Rijksbegroting die sinds 2009 hebben plaatsgevonden acht het VN-Comité een verslechtering voor gezinnen en kinderen die van een minimuminkomen moeten rondkomen. Echter bij het oordeel van het VN-Comité over beschikbaar budget is niet gekeken naar het daadwerkelijke effect op het welzijn van kinderen.

Nederland doet het in internationaal opzicht relatief goed op het terrein van armoedebestrijding2. Dat laat onverlet dat het kabinet de bestrijding van armoede onder kinderen hoog op de agenda heeft staan waarbij specifiek aandacht uitgaat naar gezinnen die van een minimuminkomen moeten rondkomen. Zoals toegelicht in de Kamerbrief van de Staatssecretaris van SZW over de Rijksincassovisie3, heeft het kabinet dit jaar gezorgd voor een verhoging van de zorgtoeslag, kindgebonden budget en kinderbijslag voor mensen met een laag inkomen. Voor werkenden met een laag inkomen komt hier nog de verhoging van de arbeidskorting, algemene heffingskorting, inkomensafhankelijke combinatiekorting en kinderopvangtoeslag bij. Door deze maatregelen, in combinatie met de overige maatregelen uit het Belastingplan 2016, gaat de koopkracht dit jaar omhoog met 2,3% volgens de laatste raming van het CPB. Ook stelt het kabinet extra financiële middelen voor de intensivering van het armoede- en schuldenbeleid ter beschikking, structureel jaarlijks 100 miljoen euro. Daarvan gaat 90 miljoen naar gemeenten – zij staan dicht bij de gezinnen en beschikken over de bevoegdheid en vrijheid om integraal maatwerk te verlenen, toegespitst op de specifieke individuele- en gezinssituatie.

De Staatssecretaris van SZW heeft gemeenten opgeroepen om bij de intensivering van hun armoede- en schuldenbeleid speciale aandacht te besteden aan kinderen in armoede. Uit onderzoek blijkt dat zij dat ook doen4 onder meer in de vorm van een kindpakket. Dit is een van de aanbevelingen van de Kinderombudsman voorvloeiend uit het onderzoek uit 2013 «Kinderen in armoede in Nederland». Dat gemeenten armoedebestrijding onder kinderen hoog op de agenda hebben staan en druk doende zijn hun beleid zodanig vorm te geven dat het ten goede komt aan kinderen, blijkt onder meer uit de groeiende aandacht voor het Kindpakket5. Dat laat onverlet dat er winst is te behalen als het gaat om het terugdringen van armoede onder kinderen. Het kabinet blijft zich hier dan ook voor inzetten.

In de reactie op de Kinderrechtenmonitor6, die ik u mede namens de Staatssecretaris van SZW heb doen toekomen, staat de inzet van het Rijk ten aanzien van de bestrijding van armoede onder kinderen nader toegelicht. Onze inzet vindt plaats bijvoorbeeld middels subsidie aan Stichting Leergeld, het Jeugdsportfonds en het Jeugdcultuurfonds. Ook is er een specifieke Sportimpuls voor kinderen in lage inkomensbuurten in het leven geroepen. Op verzoek van uw Kamer stelt het kabinet tevens incidenteel 5 miljoen euro beschikbaar om meer kinderen uit gezinnen met een laag inkomen de kans te geven om mee te doen aan sportactiviteiten7 en stelt de Staatssecretaris van SZW tweemaal 4 miljoen euro beschikbaar voor projecten van maatschappelijke organisaties die armoede en schulden bestrijden waarbij, op verzoek van uw kamer, speciale aandacht voor kinderen zal zijn8.

Uit bovenstaande blijkt dat het kabinet zich onverminderd inzet voor kinderen en gezinnen die moeten rondkomen van een laag inkomen. Naast bovengenoemde financiële investeringen, richt deze inzet zich ook op het vergroten van de effectiviteit van het huidige wettelijk- en beleidsinstrumentarium. Het kabinet wenst daartoe alle mogelijkheden te verkennen ten einde het instrumentarium beter toe te rusten om kinderarmoede tegen te gaan. Daarom heeft het kabinet, conform de motie van Eerste Kamerlid Van Apeldoorn c.s., recent de SER verzocht om advies te geven over hoe samenhangend beleid tot stand kan worden gebracht om armoede en sociale uitsluiting onder kinderen verregaand terug te dringen. Uw kamer heeft hier reeds een afschrift van ontvangen9. Ook heeft de Staatssecretaris van SZW de Kinderombudsman verzocht om vervolg te geven aan het eerdergenoemde onderzoek uit 2013. Dit onderzoek zal zich richten op de behoefte van het kind – beredeneerd vanuit het perspectief van vier samenhangende kinderrechten die de basis vormen van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind – en hoe gemeenten hieraan kunnen voldoen10.

Kinderrechten in Nederland

Het oordeel van het VN-comité van 2015 verklaart de daling in rang van de KidsRights Index. In de KidsRights Index valt op dat de indicatoren van de landen niet onderling met elkaar vergeleken worden. Er wordt per individueel land gekeken naar verbetering of verslechtering van de indicator en daar wordt de score op gebaseerd. Dit betekent dat landen (die hoger staan in de KidsRights Index) niet per se meer investeren in kinderrechten dan Nederland, maar bijvoorbeeld ten opzichte van hun financiële draagkracht wel worden geprezen voor hun inzet. De bevindingen van de KidsRights Index geven daarmee een vertekend beeld van de werkelijkheid.

Ten aanzien van de vier andere domeinen is de score van Nederland ten opzichte van 2015 gelijk gebleven of zelfs verbeterd. Nederland is internationaal gezien goed bezig met de uitvoering van de internationale afspraken over kinderrechten. Op verschillende lijstjes over de situatie van kinderen en het naleven van kinderrechten staan we in de top. Uit een recent rapport van Unicef blijkt dat Nederland het relatief gezien zeer goed doet op het gebied van welzijn van kinderen. Ten aanzien van het domein levensvoldoening staat Nederland zelfs op nummer één van alle 41 rijke landen.

Tot slot

Het kabinet vindt kinderrechten uitermate belangrijk. Zoals eerder aangegeven zien we de aanbevelingen van het VN-comité in 2015, waar ook nu in de KidsRights Index naar wordt verwezen, als een sterke stimulans om de positie van al onze kinderen verder te verbeteren. Deze lijn zullen we blijven voortzetten.

Mede namens de Minister van Veiligheid en Justitie en Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn


X Noot
1

Kamerstuk 26 150, nr. 147

X Noot
3

Kamerstuk 24 515, nr. 336

X Noot
4

Kamerstuk 24 515, nr. 294

X Noot
5

Kamerstuk 24 515, nr. 322

X Noot
6

Bijlage bij Kamerstuk 31 839, nr. 506

X Noot
7

Kamerstuk 34 300 XV, nr. 17

X Noot
8

Motie Yücel, Kamerstuk 34 300 XV, nr. 47

X Noot
9

Kamerstuk 24 515, nr. 357

X Noot
10

Kamerstuk 24 515, nr. 359

Naar boven