31 793 Internationale klimaatafspraken

Nr. 136 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 februari 2016

Hierbij stuur ik u namens het kabinet de toegezegde1 uitgebreidere appreciatie van het klimaatakkoord van Parijs, alsmede een vooruitblik op de benodigde vervolgstappen. Daarnaast treft u als bijlage 2 bij deze brief een overzicht aan van alle klimaat-relevante projecten die in het kader van duurzame ontwikkeling plaatsvinden in ontwikkelingslanden en die gefinancierd worden door FMO. Dit is toegezegd tijdens het plenaire debat d.d. 15 december jl. over de inzet van het kabinet bij de Europese Raad van 17 en 18 december (Handelingen II 2015/16, nr. 37, item 35).

Appreciatie Parijs-akkoord

Op 12 december 2015 hebben alle 195 landen die partij zijn bij het VN-Klimaatverdrag in Parijs met consensus ingestemd met een historisch, juridisch bindend2 klimaatakkoord. Naast een succesvol resultaat voor het klimaat kan dit akkoord ook worden beschouwd als een mooi voorbeeld van hoe het door middel van multilaterale samenwerking mogelijk is om wereldwijde uitdagingen aan te gaan en van de kracht van eensgezinde samenwerking en leiderschap in EU-verband. Het verdrag treedt in werking na ratificatie door 55 landen, die gezamenlijk meer dan 55% van de mondiale broeikasgasuitstoot vertegenwoordigen.

Alle landen verplichten zich tot het nemen van maatregelen om hun broeikasgasuitstoot te beperken (mitigatie), op een manier die hun hoogst mogelijke ambitie weerspiegelt. Ook committeren landen zich aan verdere actie op het gebied van het aanpassen aan klimaatverandering (adaptatie).

Het kabinet is verheugd dat het akkoord voorziet in een eigentijdse vorm van differentiatie tussen landen die alle in staat stelt om bij te dragen aan de reductie. Vrijwel alle landen hebben reeds een voorgenomen bijdrage voor de reductie van broeikasgassen op tafel gelegd. Dat is cruciaal op weg naar een gelijk speelveld waarin alle landen bijdragen aan het tegengaan van de opwarming van de aarde, met als doel de verandering te beperken tot ruim onder 2 graden Celsius, met het streven deze tot anderhalve graad te beperken. Het is daarnaast een toekomstbestendig akkoord dat een heldere koers uitzet voor de lange termijn, daardoor investeringszekerheid biedt en landen in staat stelt om het ambitieniveau periodiek te evalueren en indien mogelijk naar boven bij te stellen. Ook ziet het kabinet zijn sterke inzet op transparantie over klimaatmaatregelen van landen gereflecteerd in het akkoord.

Hiermee is een stevige basis gelegd voor effectieve mondiale klimaatactie in de komende decennia door alle landen gezamenlijk, waarmee we onze samenleving in de 21e eeuw toekomstbestendig maken. Het akkoord geeft bovendien een sterk signaal af richting bedrijven, burgers en maatschappelijke organisaties en biedt belangrijke kansen voor innovatie en groene groei.

Het akkoord erkent dat ontwikkelingslanden, met name de minst ontwikkelde en meest kwetsbare landen, ondersteuning nodig hebben bij hun inspanningen. Ontwikkelde landen worden opgeroepen de leiding te blijven nemen, maar ook andere – niet traditionele – donoren worden opgeroepen een bijdrage te leveren.

Ook de private sector speelt een belangrijke rol bij de verdere implementatie van het akkoord. Bij de verdere uitwerking van het akkoord willen we graag voor Nederland belangrijke economische sectoren benutten en bezien waar nieuwe verdienkansen liggen. In dat kader zal dit jaar een klimaathandelsmissie plaatsvinden. In bijlage 1 vindt u een uitgebreidere appreciatie van het akkoord per thema.

Vervolgstappen

Nu is het zaak dat we in Nederland en in de EU overgaan op de uitvoering en uitwerking van het Parijs-akkoord. Het kabinet kiest voor een 2sporenbenadering:

  • 1. Onverkort uitvoeren wat reeds is afgesproken via implementatie van de EU-klimaatdoelstelling voor 2030 in wetgeving en doorvertaling hiervan naar nationaal beleid;

  • 2. Verdere stappen zetten om de ambitie van Parijs te realiseren, door een proces waarmee door middel van het 5 jaarlijks indienen van aangepaste bijdrages de afgesproken doelstelling wordt gerealiseerd, en invulling wordt gegeven aan de afspraken rondom klimaatfinanciering.

1. Uitvoeren wat reeds is afgesproken

Europa: implementatie van de EU-bijdrage voor 2030

Voor Nederland zijn de Europese afspraken leidend en heeft het uitvoeren van de bestaande 2030 afspraken prioriteit. Deze afspraken vormen de basis voor de klimaatbijdrage van de EU aan het Parijs-akkoord. De Unie heeft zich gecommitteerd aan een broeikasgasreductie van ten minste 40% ten opzichte van 1990. Dit is wat minimaal nodig is om het oorspronkelijke «beneden twee graden doel» te halen.3

De in het klimaatakkoord aangescherpte mondiale ambitie onderstreept het belang om binnen de EU de reeds in gang gezette trajecten voortvarend te behandelen, waaronder:

  • (1) de aanpassing van het emissiehandelssysteem (EU ETS), waarvoor de Commissie al een voorstel heeft uitgebracht, en;

  • (2) de verdeling van de resterende opgave over de lidstaten. Voor de inspanningenverdeling voor de niet-ETS sectoren (landbouw, transport, gebouwen en lichte industrie) en de integratie van de landgebruiksector (LULUCF) in het 2030-raamwerk verwacht de Commissie rond de zomer één of meerdere voorstellen te kunnen presenteren.

Als voorzitter van de Raad van de Europese Unie zal Nederland het komend halfjaar de eerste stappen zetten in de Milieuraad, waarna de Europese Raad van maart aanstaande de uitkomst van Parijs bespreekt. Tijdens het Voorzitterschap organiseert Nederland tevens een high-level bijeenkomst met stakeholders en bedrijven over de uitkomsten en gevolgen van Parijs.

Verder is tijdens de Energieraad van 26 november 2015 afgesproken dat lidstaten uiterlijk eind 2019 een nationaal energie- en klimaatplan voor de periode 2021–2030 moeten opstellen gevolgd door een eerste Europese review van de ingediende plannen in 2021 (Kamerstuk 21 501- 33, nr. 572). Voor de contouren van dit plan zal onder andere gebruik worden gemaakt van de energiedialoog en het klimaatakkoord van Parijs. Nederland zal in lijn met de Europese 2030 CO2-doelstelling in dit plan ook maatregelen beschrijven.

Nationaal

Het huidige nationale klimaat- en energiebeleid richt zich op het behalen van de doelen voor 2020:

  • 16% CO2-reductie in de niet-emissiehandelsectoren;

  • 14% hernieuwbare energie (16% in 2023);

  • 1,5% energiebesparing per jaar (als bijdrage aan het Europese doel voor 2020 van 20% energiebesparing);

  • 100 PJ energiebesparing in 2020.

In de voortgangsrapportage van het SER-Energieakkoord (Kamerstuk 30 196, nr. 381) is aangegeven met welke aanvullende maatregelen het hernieuwbare-energiedoel van 14% en het energiebesparingsdoel van 100PJ zullen worden gerealiseerd.

Volledige implementatie van het Energieakkoord leidt tot een broeikasgasreductie van ca. 21% in 2020 ten opzichte van 1990. De Rechtbank Den Haag heeft in zijn uitspraak van 24 juni 2015 bepaald dat de Staat de emissies van broeikasgassen in Nederland in 2020 moet beperken tot een niveau van 25% onder de uitstoot in 1990. De Staat heeft hoger beroep aangetekend tegen het vonnis. Het is echter uitvoerbaar bij voorraad verklaard, hetgeen betekent dat de Staat, hangende het hoger beroep, het vonnis uit moet voeren. De implementatie van het Energieakkoord is daarin een eerste stap. Uw Kamer zal voor de zomer van 2016 nader worden geïnformeerd over de verdere vervolgstappen.

Voor wat betreft adaptatie zal het kabinet in de loop van 2016 de Nationale Adaptatiestrategie uitbrengen, als uitvloeisel van afspraken in Europees verband. Op deze wijze geeft het kabinet mede invulling aan de afspraken zoals deze in Parijs zijn gemaakt.

2. Verdere stappen voor realiseren van nieuwe ambitie van Parijs en invulling geven aan opschaling en transparantie van klimaatfinanciering

Europees en mondiaal

Uiterlijk in 2020 moeten landen hun definitieve klimaatbijdrage (Nationally Determined Contribution / NDC) indienen. In het besluit bij het Parijs Akkoord wordt het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) verzocht zich te buigen over de effecten van 1,5 graad opwarming en de daaraan gerelateerde mondiale emissiepaden, en hierover in 2018 een rapport uit te brengen. De uitkomst van deze analyse zal dienen als input voor de «faciliterende dialoog» die datzelfde jaar zal plaatsvinden tussen partijen (waaronder de EU) over de klimaatbijdragen, waarmee dit ook een moment is om naar de eigen inzet te kijken. Na de inwerkingtreding van het akkoord vindt vanaf 2023 vervolgens elke vijf jaar een beoordeling plaats van de collectieve voortgang, in opmaat naar nieuw in te dienen klimaatbijdragen in 2025.

Verder zal de EU na de officiële ondertekening van het akkoord in New York op 22 april a.s. de eerste voorbereidingen moeten treffen voor gezamenlijke ratificatie. Het akkoord treedt in werking wanneer ten minste 55 landen, gezamenlijk verantwoordelijk voor ten minste 55% van de mondiale broeikasgasemissies, het akkoord hebben geratificeerd. Dit kan dus ook al voor 2020 zijn.

Nederland zal zich als voorzitter van de Raad van de Europese Unie in het eerste halfjaar van 2016 inzetten voor het bereiken van een gezamenlijke EU-positie op de uitwerking van het Parijs-akkoord in aanloop naar de inwerkingtreding (o.a. op het gebied van transparantie, marktmechanismen en capaciteitsopbouw). Hierover zal verder worden gesproken bij de onderhandelingen op ambtelijk niveau in mei in Bonn en de daarop volgende klimaatconferentie (COP22), die in november 2016 zal plaatsvinden in Marrakesh.

Om de doelen uit het klimaatakkoord te bereiken dienen mondiale emissies zo snel mogelijk omgebogen te worden naar een daling. Daarbij is het van belang dat bij het vaststellen van de bijdrage ook wordt bezien welke bijdragen andere grote landen leveren. Vervolgens dient er in de tweede helft van deze eeuw mondiaal gekomen te worden tot een balans tussen de uitstoot en opname van broeikasgassen (ofwel klimaatneutraliteit).

Nationaal

De afspraak om in de tweede helft van deze eeuw te komen tot klimaatneutraliteit geeft ook voor Nederland een heldere stip op de horizon. Nu we weten waar we naar toe moeten, is het zaak om helder te krijgen wat dat betekent voor de inrichting van onze economie en samenleving en het te voeren beleid. Het IBO CO2 zal een eerste analyse bevatten van elementen die van belang zijn voor een kostenefficiënt lange termijn klimaatbeleid. Mede naar aanleiding hiervan en op basis van de uitkomsten van de «faciliterende dialoog» in 2018 kan voor de lange termijn in kaart worden gebracht wat een nog vast te stellen hogere ambitie in de EU voor 2030, 2040 of 2050 zou betekenen voor Nederland.

Ook de Energiedialoog biedt nadere mogelijkheden om van gedachten te wisselen over het pad dat Nederland moet inslaan richting een klimaatneutrale toekomst.

Klimaatfinanciering

Parijs heeft opnieuw benadrukt dat klimaatfinanciering ten goede moet komen aan de armsten. Klimaatverandering heeft nu al effect op de leefomstandigheden van met name de armste landen en bevolkingsgroepen. Om de negatieve gevolgen van klimaatverandering tegen te gaan, is er in het Parijs-akkoord meer aandacht gekomen voor het belang van adaptatie. Ook Nederland heeft hier in Parijs op aangedrongen. De Nederlandse financiering richt zich dan ook vooral op projecten en programma’s op het snijvlak van armoedebestrijding en klimaat, in het bijzonder in de sectoren water, energie en landbouw.

In Parijs werden donoren opnieuw opgeroepen de komende jaren meer financiering beschikbaar te stellen voor klimaat. Daarbij zullen donoren beter inzicht moeten geven in de opschaling van deze financiering naar USD 100 miljard in 2020. Als grote donor op het gebied van klimaatfinanciering heeft Nederland in Europees verband het streven om bij te dragen aan deze doelstelling herbevestigd. Bij de begrotingsbehandeling van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft de Kamer opgeroepen een meerjarenplan Klimaatfinanciering vast te stellen tot 20204. Het kabinet zal de Kamer hier op korte termijn over informeren.

Nederland heeft substantiële initiatieven genomen die resulteren in een toename van de nationale klimaatfinanciering. Enerzijds is er actief ingezet op mobilisering van financiering door de private sector, anderzijds vond er een versterkte inzet plaats op adaptatie binnen de speerpunten water en voedselzekerheid. De komende jaren zal deze aanpak worden voortgezet.

Tot slot zal Nederland inzetten op het vergroten van transparantie met betrekking tot klimaatfinanciering. Zo zal Nederland bijdragen aan het ontwerpen van duidelijke internationale kaders voor private financiering en de verbetering van rapportages over de resultaten van klimaatfinanciering.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, S.A.M. Dijksma

Bijlage 1 – Appreciatie Parijs-akkoord per thema

Ambitieniveau en langetermijndoel

Mede op aandringen van Nederland heeft de EU succesvol ingezet op een mondiaal langetermijndoel als gezamenlijke bestemming, gebaseerd op de klimaatwetenschap. Het ambitieniveau is verder aanscherpt ten opzichte van eerdere afspraken: de wereld richt zich met het Parijs-akkoord op het beperken van de mondiaal gemiddelde temperatuurstijging tot ruim beneden de twee graden, met het streven deze tot anderhalve graad te beperken om de risico’s en impact van klimaatverandering significant te verminderen.

Om deze doelen te bereiken dienen de mondiale emissies zo snel mogelijk omgebogen te worden naar een daling en dient er in de tweede helft van deze eeuw een balans worden bereikt tussen de uitstoot en opname van broeikasgassen. Nederland heeft zich in de onderhandelingen ingezet voor het opnemen van deze klimaatneutraliteit. Het kabinet vindt het positief dat er naast het tegengaan van klimaatverandering ook afspraken zijn gemaakt over het nemen van maatregelen voor adaptatie, die moeten leiden tot klimaatbestendigheid. Daarmee wordt gedoeld op voldoende weerbaarheid voor de gevolgen die de verandering van het klimaat met zich meebrengt.

Mitigatie, ambitiemechanisme en transparantie

Om het langetermijndoel voor mitigatie binnen bereik te brengen, verplichten landen zich om een klimaatbijdrage in te dienen. Het feit dat inmiddels 187 van de 195 landen dit hebben gedaan, ziet het kabinet als een belangrijke game changer. Deze landen zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor ruim 95% van de mondiale broeikasgasemissies, tegen ca. 12% van de werelduitstoot die gedekt wordt door het huidige Kyoto-protocol. Tegelijkertijd moet worden erkend dat de collectieve mondiale ambitie nog onvoldoende is om de doelen van het Parijs-akkoord te realiseren. Daarom is het belangrijk dat het akkoord een ambitiemechanisme bevat dat landen in staat stelt om de collectieve ambitie periodiek tegen het licht te houden en individuele bijdragen indien mogelijk aan te scherpen. Verder is het positief dat landen worden aangespoord om uiterlijk in 2020 een langetermijnstrategie voor broeikasgasarme ontwikkeling in te dienen.

Het kabinet ziet transparantie met betrekking tot inspanningen van landen als een belangrijke randvoorwaarde om inzichtelijk te kunnen maken welke vooruitgang landen hebben geboekt ten opzichte van hun nationale doelen, en stelt vast dat het akkoord hiervoor een adequaat raamwerk bevat, waarbij ontwikkelingslanden zullen worden ondersteund om monitorings- en rapportagesystemen te versterken waar nodig.

Adaptatie, verlies en schade

De Nederlandse inzet komt grotendeels terug in de afspraken die in het akkoord gemaakt zijn over adaptatie. Zo is er een mondiaal adaptatiedoel vastgelegd, gericht op klimaatweerbaarheid en de vermindering van kwetsbaarheid voor de gevolgen van klimaatverandering. Het is winst dat het belang hiervan nu op mondiaal niveau zo stevig wordt erkend. Landen gaan zich bezig houden met adaptatieplanningsprocessen die ruimte bieden voor uiteenlopende acties. In de verdere uitwerking van het akkoord zal duidelijker moeten worden hoe de communicatie en rapportage over adaptatie precies zullen verlopen, ook in relatie tot de klimaatbijdragen gericht op mitigatie (Intended Nationally Determined Contributions / INDCs).

In het akkoord wordt tevens het belang van het afwenden, minimaliseren en aanpakken van verlies en schade door klimaatverandering benadrukt. Nederland erkent de meerwaarde van verdere samenwerking op dit vlak door middel van versterking van het reeds bestaande internationale mechanisme voor verlies en schade. Belangrijk is dat het akkoord geen basis vormt voor schadevergoedingen en compensatieclaims.

Klimaatfinanciering

In het akkoord zijn afspraken voor na 2020 gemaakt die ontwikkelingslanden de zekerheid geven dat zij kunnen blijven rekenen op financiële ondersteuning bij het realiseren van hun klimaatdoelstellingen. In Parijs is afgesproken om voor de periode 2020–2025 USD 100 miljard per jaar aan klimaatfinanciering uit publieke en private middelen te mobiliseren. Ontwikkelde landen nemen het voortouw bij het mobiliseren van klimaatfinanciering. In het akkoord worden nu ook andere landen dan de «traditionele» donoren aangemoedigd om op vrijwillige basis bij te dragen. Hiermee is de strikte scheiding, de zogenaamde firewall, in de verantwoordelijkheid voor klimaatfinanciering tussen ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden minder hard geworden.

Het akkoord benadrukt verder de balans tussen financiering voor mitigatie en adaptatie, met de focus op de allerarmste en meest kwetsbare landen. Door de erkenning van de rol van financiering in een transitie naar een klimaatbestendige wereld geeft het akkoord bovendien een belangrijk signaal aan de private sector. Voor 2025 zal een nieuwe financieringsdoelstelling worden gesteld, die hoger zal moeten zijn dan de 100 miljard USD per jaar. In 2018 zullen afspraken gemaakt moeten worden over hoe er over privaat gemobiliseerde klimaatfinanciering gerapporteerd zal worden.

Nederland blijft inzetten op steun aan de minst ontwikkelde landen en kwetsbare groepen met een nadruk op het versterken van de weerbaarheid en capaciteit voor implementatie van NDCs. Daarnaast is het van belang de energiebehoefte van ontwikkelingslanden te vergroenen.

In de discussie over transparantie zal Nederland zich in blijven zetten voor het vergroten van de transparantie van klimaatfinanciering, zowel ten aanzien van het inzicht in financiële stromen als het inzicht in de resultaten van klimaatfinanciering. Er is voor zowel verstrekkende landen als ontvangende landen een rol weggelegd voor het versterken van rapportages en het inzichtelijk maken van het efficiënt gebruik van financiering om hun verplichtingen na te komen.

Klimaatactie voor 2020, statelijk en niet-statelijke actoren

In lijn met de inzet van het kabinet zijn in het akkoord afspraken gemaakt om te komen tot aanvullende klimaatactie tot 2020, onder andere door versterkte samenwerking op het gebied van de implementatie van best practices. Er is een groot aantal initiatieven gelanceerd om samen te werken aan het tegengaan van klimaatverandering, waar ook Nederland actief aan deelneemt. Hierbij zijn ook de rol van niet-statelijke actoren en het belang van effectieve prijssignalen erkend. In Parijs hebben diverse decentrale overheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties, waaronder verschillende Nederlandse actoren, aan de wereld laten zien wat er sinds de lancering van de Lima-Paris Action Agenda (LPAA) in 2014 is bereikt en zijn nieuwe acties en coalities aangekondigd. Daarnaast is afgesproken om de LPAA voort te zetten en elk jaar bij de COP een high-level event te organiseren waarbij de acties van niet-statelijke actoren centraal staan. Twee zogenaamde «high level champions» zullen door het voorzitterschap van COP21 en COP22 aangewezen worden om bij te dragen aan opschaling en ondersteuning van verdere klimaatactie. Het vastleggen van de rol van niet-statelijke actoren is een welkome steun in de rug van deze partijen om klimaatactie voort te zetten. Het langetermijndoel biedt private partijen bovendien structuur en draagt bij aan de investeringszekerheid waar zij al zo lang om vroegen.

Gender, mensenrechten

Wat betreft de verankering van genderaspecten in klimaatbeleid legt het het akkoord een goede basis. Dankzij de actiegerichte formulering over gender en mensenrechten in de preambule van het akkoord en specifieke verwijzingen naar een genderresponsieve aanpak in de artikelen over adaptatie en capaciteitsopbouw is een effectief raamwerk voor de toekomst neergezet. Het tegengaan van genderongelijkheid bij de impact van klimaatverandering en het belang van een goede vertegenwoordiging van vrouwen bij het vinden en implementeren van oplossingen blijft bij Nederland hoog op de agenda staan.

Bossen, ecosystemen en voedselzekerheid

Bossen, oceanen en andere natuurlijke ecosystemen krijgen in het akkoord specifieke aandacht vanuit het belang dat ze hebben bij de opslag en als buffer van broeikasgassen.

Het kabinet steunt de oproep in het akkoord aan landen om actie te ondernemen voor de instandhouding en bevordering daarvan. Ook is het positief dat de duurzame instandhouding van tropische bossen en het tegengaan van ontbossing en bosdegradatie in ontwikkelingslanden (o.m. via het reeds onder de UNFCCC uitgewerkte stelsel van REDD+ besluiten) hierbij specifieke aandacht krijgt. In het akkoord wordt de kwetsbaarheid van landbouwproductiegebieden als gevolg van klimaatverandering erkend en wordt aangegeven dat voedselzekerheid en het beëindigen van honger in de wereld een «fundamentele prioriteit» is.

Klimaat, conflict en migratie

Het akkoord gaat niet specifiek in op de verbanden tussen klimaatverandering, conflict en migratie. Het vraagstuk van klimaat en veiligheid speelde een centrale rol in conferentie Planetary Security die op 2 en 3 november jl. plaatsvond in het Vredespaleis in Den Haag. Een verslag van de conferentie wordt binnenkort aan uw Kamer aangeboden. Ofschoon de term «klimaatvluchteling» juridisch niet erkend wordt, is aannemelijk dat sommige migratiestromen nu en in de toekomst mede worden aangejaagd door (de effecten van) klimaatverandering. In de beantwoording van de Motie Thieme (Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 34 300, nr. 30) gaat het Kabinet nader op deze verbanden in. Het Kabinet zal het Planetary Security Initiative de komende jaren verder uitwerken.

Overige elementen

Het kabinet betreurt dat in het akkoord geen specifieke bepalingen zijn opgenomen over het aanpakken van de emissies van de internationale lucht- en zeevaart. Dit had kunnen bijdragen aan de totstandkoming van reductiemaatregelen in de mondiale sector organisaties ICAO (luchtvaart) en IMO (zeevaart). Tevens ontbreekt een expliciete verwijzing naar noodzaak tot de terugdringing van gefluoreerde koolwaterstoffen (HFKs). Het feit dat het Parijs-akkoord zich richt op mondiale, economie-brede broeikasgasemissiereducties betekent impliciet echter dat ook deze sectoren hun steentje zullen moeten bijdragen, in lijn met de overkoepelende mitigatiedoelstelling. Nederland zal zich samen met de EU sterk blijven maken voor het adresseren van deze emissies in ICAO, IMO en onder het Montreal-protocol. Met name in ICAO is er zicht op het nemen van maatregelen en onder het Montreal-protocol is in 2015 de intentie uitgesproken in 2016 te komen tot afspraken over regulering van HFKs.

Bijlage 2 – Overzicht van projecten die in het kader van duurzame ontwikkeling plaatsvinden in ontwikkelingslanden die gefinancierd worden door FMO

Als onderdeel van haar strategie die als doelstelling heeft «leading impact investor» te worden stelt FMO zich ten doel om in 2020 impact te verdubbelen en CO2 uitstoot te halveren. Het vergroten van impact wordt gemeten in de verdubbeling van het aantal banen dat FMO per jaar creëert van 500.000 naar 1 miljoen nieuwe banen in de periode 2018 – 2020 en het verdubbelen van de investeringen in activiteiten die leiden tot een halvering van CO2 uitstoot. FMO zet daarbij expliciet in op groene investeringen waaronder ook klimaatrelevante investeringen vallen.

In 2015 heeft FMO samen met het gekatalyseerde vermogen van andere partijen circa € 670 miljoen geïnvesteerd in «green investments» zoals hernieuwbare energie, energie efficiëntie, verbetering van landbouwketens en green lines voor financiële instellingen. Het betreft 83 nieuwe contracten in 2015 op een totaal van 326 nieuwe contracten die in 2015 zijn afgesloten. Zo zijn 24 nieuwe windenergie-projecten in 2015 goedgekeurd ter waarde van bijna € 166,5 miljoen, 6 waterkrachtcentrales ter waarde van € 45 miljoen en 6 zonne-energieprojecten ter waarde van € 7 miljoen. Daarmee is circa 30% van de portefeuille van FMO inmiddels «groen». Ook de fondsen die FMO beheert voor de Nederlandse overheid (Infrastructure Development Fund, Access to Energy Fund, small businesses fund «Massif», Fonds Opkomende Markten) laten een toename zien van groene investeringen.5

Naast de sterke groei van het percentage groen is FMO ook actief met een aantal innovatieve ontwikkelingen om klimaatrelevante investeringen te stimuleren.

Dit zijn bijvoorbeeld:

  • Climate Investor One: FMO heeft dit fonds opgericht met het doel investeringen in klimaatrelevante projecten te stimuleren.6 CIO helpt bij het ontwikkelen van duurzame energie projecten en zorgt voor zowel de initiële financiering, financiering tijdens de constructie fase als de herfinanciering tijdens de operationele fase. Door dat CIO zorgt voor het verstrekken van hoog risico kapitaal in de beginfase van het project en tijdens constructie, worden de investeringen aantrekkelijk voor andere (commerciële) investeerders. Investeringen zijn toegezegd door Nederland, het VK en Denemarken en FMO. Ook vanuit institutionele investeerders is interesse getoond.

  • ElectriFI: ElectriFI is een initiatief van de EU en de Europese ontwikkelingsbanken, bijeen in de European Development Finance Institutions (EDFI). Het fonds investeert in «off-grid» rurale energie projecten in ontwikkelingslanden. Veel van deze projecten worden als te risicovol gezien door reguliere investeerders. De investering door ElectriFI verlaagt het risico voor reguliere investeerders door start kapitaal te verstrekken en maakt het mogelijk deze projecten te ontwikkelen en uit te breiden onder meer door middel van technical assistance. Het fonds richt zich op de toegang tot energie voor meer dan 1 miljard individuele mensen, voor huishoudens en voor kleine bedrijven in rurale gebieden. Uitgangspunt is een duurzame oplossing, zowel ten aanzien van financiële als milieu aspecten. Daarmee worden deze projecten interessant voor commerciële banken en investeerders.

  • Sustainability Bonds: FMO heeft in 2015 een tweede Sustainability bond met een omvang van EUR 500 miljoen uitgegeven voor de financiering van groene en inclusieve projecten die passen in FMO’s Sustainability Bonds framework.

Door middel van een breed scala aan initiatieven ondersteunt FMO actief het behalen van de klimaatdoelstellingen die zijn afgesproken. De inzet van FMO is om het aantal projecten in de komende jaren verder op te voeren.


X Noot
1

Toegezegd in mijn brief van 18 december jl. over de uitkomst op hoofdlijnen van de 21e Conferentie van Partijen (COP21) bij het VN klimaatverdrag (Kamerstuk 31 793, nr. 134).

X Noot
2

Het is juridisch bindend voor alle landen die het geratificeerd hebben. Als voldoende landen het geratificeerd hebben, gelden voor hen, vanaf 2020, de regels van het Parijs akkoord. Onderdeel hiervan is de doelstelling van «well below 2 degrees». Het is verplicht elke 5 jaar een bijdrage te overleggen; landen bepalen zelf welke bijdrage ze overleggen. Bijdragen moeten in tijd wel progressief zijn en samen leiden tot de afgesproken doelstelling.

X Noot
3

Voor het halen van het tweegradendoel is volgens het IPCC in 2050 een broeikasgasreductie door ontwikkelde landen van 80–95% nodig (t.o.v. 1990). Een reductie van 40% in 2030 (t.o.v. 1990) ligt op het lineaire pad naar een reductie van 80% in 2050; het zit daarmee dus aan de onderkant van de bandbreedte van 80–95%.

X Noot
4

Motie Klaver/Vos, Kamerstuk 34 300 XVII, nr. 50

X Noot
5

Voor een overzicht van de projecten zie: https://www.fmo.nl/project-list?search=&region=&year=&sector[]=3

Naar boven