Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2009-2010
KST138543
2009-2010
31 780
Wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten
in verband met het bevorderen van de participatie van jonggehandicapten door
werk en arbeidsondersteuning
Nr.
47
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG
Vastgesteld 11 december 2009
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 18 november 2009 overleg gevoerd met minister Donner
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over:
– de brief van de minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid d.d. 15 juli 2009 betreffende de aanpak werk voor
Wajong’ers (31 780, nr. 45);
– de brief van de minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid d.d. 15 juli 2009 naar aanleiding van de vraag van
het lid Koşer Kaya (2009Z07920) met betrekking tot het Botsboek (31 224,
nr. 34);
– de brief van de minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid d.d. 13 oktober 2009 met de stand van zaken rond de
aangenomen moties en de toezeggingen gedaan tijdens de plenaire behandeling
van het wetsvoorstel Wajong op 7 en 16 april 2009 (31 780, nr. 46).
Van het overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Jonker
De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Esmeijer
Voorzitter: Jonker Griffier: Van de Wiel
Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Van Hijum, Jonker, Ortega-Martijn,
Spekman, Blok en Lempens,
en minister Donner van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die vergezeld
is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.
De voorzitter: Goedemorgen. Welkom aan de
leden van de Kamer, de minister en zijn ambtenaren.
De heer Van Hijum (CDA): Voorzitter. We spreken
vandaag over de Wajong. We hebben een intensieve discussie achter de rug naar
aanleiding van het wetsvoorstel dat in behandeling is genomen en nu bij de
Eerste Kamer ligt. Met ingang van 1 januari aanstaande zullen wij onze
inspanningen om meer jongeren met een beperking aan de slag te helpen ook
op een andere manier vormgeven. Die wet is wat onze fractie betreft daar een
heel belangrijke stap in. De minister liet net trots een foldertje zien waarin
hij werd geprezen voor zijn inzet om Wajong’ers aan het werk te helpen.
Ik kan dat waarderen, want het is in deze tijd van crisis en oplopende werkloosheid
bepaald geen vanzelfsprekendheid dat deze groep een kans krijgt. Juist dan
is het goed om als kabinet en als Kamer te laten zien dat we daar volop op
inzetten. Maar uiteindelijk telt het resultaat. We zullen echt successen moeten
boeken, meer jongeren aan de slag moeten helpen. Daarvoor is het nodig dat
er een veel betere aansluiting komt tussen onderwijs en arbeidsmarkt, dat
onderwijs niet automatisch een glijbaan is naar de Wajong en dat er veel meer
werkgevers over de streep getrokken worden. Ook is het nodig dat we erin slagen
om niet alleen op het terrein van arbeid, maar ook op het terrein van wonen,
zorg en vervoer veel meer samenhang aan te brengen in maatregelen en voorzieningen
die mensen in staat stellen om volwaardig mee te doen. Die problemen hebben
we met dat wetsvoorstel niet allemaal opgelost en daarom is het ook goed om
af en toe de vinger aan de pols te houden in overleggen zoals deze. Want heel
veel werkgevers verzanden in bureaucratie als ze jongeren aan de slag willen
helpen, hoewel de brieven van het kabinet best goede voorbeelden laten zien.
We hebben hier onlangs ook schriftelijke vragen over gesteld, maar vorige
week liep ik er weer tegenaan in een gesprek met een ondernemer in Dalfsen.
Een zeer betrokken ondernemer, een supermarkteigenaar, die heel tevreden was
over de inzet van de Wajong’ers die hij in dienst had, maar zich bijvoorbeeld
de vraag stelde waarom hij elk jaar een formulier moet invullen voor loondispensatie
en daarvoor een aparte aanvraag moet doen. Die aanvraagformulieren komen niet
alleen op zijn bureau terecht, maar er worden ook kennisgevingen verstuurd
aan het gezin waar de Wajong’ers in woont en aan die jongere zelf, wat
een heleboel onrust veroorzaakt. Kan dat nou niet minder? Een heel concrete
vraag aan de minister is: hoe lossen we zoiets op? Wij zijn blij met de werkgeversservicepunten
die ons beloofd worden en daar een belangrijke bijdrage in moeten gaan leveren,
maar kan de minister aangeven hoe die straks gaan werken? Hoe kunnen we ervoor
zorgen dat we van de werkgevers die willen ontzorgen – en dat zijn er
gelukkig nog veel – de administratieve last overnemen? Doet het UWV
of het re-integratiebedrijf dat en hoe gaat dat precies lopen?
Hoopgevend vinden wij dat het plaatsingspercentage van 44 lijkt te stijgen.
Mijn vraag daarbij is of het klopt dat dat gebaseerd is op een participatieduur
van twee maanden of dat het om duurzame plaatsingen gaat. Hoe dat wordt gemeten?
Maar op zichzelf genomen lijkt dat een goede ontwikkeling te zijn.
Waar wij ook veel van verwachten is het instrument «jobcarving».
Dit komt erop neer dat je bedrijven stimuleert om hun organisatie te screenen op werkplekken voor Wajong’ers. Wij hopen en verwachten dat meer
bedrijven gebruik zullen maken van dat instrument om jongeren aan de slag
te helpen. Ik las over een aantal succesvolle voorbeelden en ook dat de regering
voornemens is om het via SenterNovem en de infrastructuur van de innovatievoucher
verder uit te rollen. Ik zou er graag meer over willen horen hoe de aanvraag
precies kan plaatsvinden, wat het beschikbare budget is voor die vouchers,
wie dat kunnen aanvragen, wie de aanbieders van die vouchers worden. Wie gaat
de screening in de bedrijven uitvoeren en hoe is de garantie dat er kwaliteit
geleverd wordt? Wij verwachten veel van het instrument, maar ik zou graag
meer horen over de uitrol ervan, omdat het belangrijk is dat dat zo breed
mogelijk wordt ingezet.
Ook zou ik graag van de minister horen welke maatregelen hij gaat nemen
om het sociaal ondernemerschap te stimuleren. Het gaat dan om ondernemingen
die hun winstdoelstelling voor het grootste deel inzetten om zo veel mogelijk
mensen met een beperking aan de slag te helpen. De minister heeft aangegeven
dat hij overweegt om vergoedingsregelingen te creëren voor voorzieningen
die uitstijgen boven de individuele voorzieningen en ik wil graag weten hoe
het daarmee staat.
Dat geldt ook voor de mogelijkheden voor Wajong’ers, zeker voor
de hoger opgeleiden, om te starten als ondernemer. We hebben daar onlangs
een wetsvoorstel voor aangenomen, mede naar aanleiding van een motie van onze
kant, die de ondersteuning regelt. Mijn vraag is of ook Wajong’ers in
aanmerking kunnen komen voor microfinanciering, volgens de regeling die daarvoor
bij EZ is uitgerold, en of er daarbij bijzondere aandacht is voor jongeren
die vanuit de Wajong naar het ondernemerschap willen.
Dan heb ik een aantal vragen over de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt.
Wij zijn teleurgesteld dat onze motie over de studiefinanciering voor gehandicapte
jongeren om een studie te kunnen volgen aan de Open Universiteit niet wordt
uitgevoerd. Dat wordt gedaan onder de verwijzing dat er al aanpassingen mogelijk
zijn op reguliere universiteiten en opleidingsprogramma’s. Er wordt
ook verwezen naar de stichting Handicap + Studie, waar geen behoefte zou bestaan
aan deze regeling. Ik heb daar contact mee gezocht en de werkelijkheid ligt
toch iets anders. Men geeft aan dat – als je kijkt hoeveel aanpassingen
op de universiteiten en hogescholen worden gepleegd – de mate waarin
jonggehandicapten in staat worden gesteld om die opleiding te volgen, heel
erg verschilt. En men geeft aan dat er wel degelijk heel veel sprake is van
uitval, waardoor er een grote behoefte bestaat aan die studies bij de Open
Universiteit, die in deeltijd te volgen zijn. Dus het beeld dat wij op dit
moment iedereen in staat te stellen op maat een opleiding te volgen, is op
zijn minst niet helemaal in overeenstemming met de werkelijkheid. Wij leggen
ons daar niet bij neer. Ik vind dat er op dat punt meer moet gebeuren en ik
zou graag van de minister horen of hij dat met mij eens is en of hij bereid
is om naar een oplossing te zoeken. Dat geldt niet alleen voor hogescholen
en universiteiten, want dan hebben we het over de hoger opgeleide Wajong’ers,
maar ook voor de jongeren die een beroepsopleiding volgen. Ik ben benieuwd
hoe het met de discussie rond de REA-instituten staat en of wij nog dit jaar
daarop voorstellen mogen verwachten.
Tot slot de samenhang tussen de voorzieningen op het terrein van arbeid
en andere terreinen die mensen in staat stellen om volwaardig mee te doen,
zoals wonen, zorg en vervoer. Dat zijn allerlei regelingen waar je mee te
maken krijgt als je een beperking hebt en die op elkaar moeten aansluiten
om iemand in staat te stellen echt mee te doen. Dat dat niet het geval is,
is bekend. We hebben allemaal het Botsboek gekregen van CrossOver, waarin
een heleboel fricties worden beschreven. We hebben al eerder aangegeven dat
je toe zou moeten naar integrale indicatiestelling, in ieder geval voor deze
groep. Maar ook dat lijkt een heel lange weg, want er zijn al verschillende
malen moties over aangenomen. Ik zou graag willen horen wat de
stand van zaken is. Ik ben ooit op werkbezoek in Frankrijk geweest. Daar had
je het «huis van de gehandicapten». Afgezien van de vraag of dat
een goede term is, had je één loket waar geïnventariseerd
kon worden wat je nodig hebt om volwaardig te kunnen meedoen. Dat hebben we
in Nederland niet. Ik wil dat perspectief aan de minister voorhouden en graag
vragen welke stappen hij in die richting gaat zetten.
De heer Lempens (SP): Voorzitter. De SP was
en is tegen verslechteringen in de Wajong. We hoeven de discussie van april
niet over te doen. Er zijn verbeteringen en die hebben we ook benoemd. Er
wordt naar de mogelijkheden gekeken en er wordt gezocht naar concreet werk
voor Wajong’ers. Maar onder andere over zaken als de beloning, de verslechtering
voor studenten en het terugvalrecht verschilden wij van mening.
Jarenlang zijn de Wajong’ers aan hun lot overgelaten en onvoldoende
begeleid naar werk. Daar moet verandering in komen en wij hopen oprecht dat
dat met deze wet gaat gebeuren. We weten dat deze mensen zeer gemotiveerd
zijn om te werken naar vermogen en wij zijn van mening dat het goed is dat
in de brieven blijkt dat dat niet ligt aan de mensen zelf, want in die brieven
gaat het vooral over de inspanningen richting instanties en instituties.
Onduidelijkheid is voor Wajong’ers funest als ze willen gaan werken.
Wat levert het op, hoe gaat het als het misgaat, wie helpt mij? Vaak krijgen
ze geen of een tegenstrijdig antwoord. Mijn concrete vraag aan de minister
is of dat onderhand verbeterd is. Welke stappen zijn gezet? Zeker als op 1 januari
die wet ingaat en we dat een succes willen laten zijn, dan moet dat kristalhelder
zijn, anders schieten we er weinig mee op. Onduidelijkheid en onzekerheid
is een grote drempel als je vooruit wilt.
De minister heeft over pensioenopbouw bij loondispensatie een adviesaanvraag
in voorbereiding bij de Stichting van de Arbeid. Kan dat niet wat sneller?
De SP zou graag dat advies willen ontvangen voor de behandeling van de tijdelijke
wet pilot loondispensatie in de WSW. Daar is dit ook een belangrijk punt,
waarbij onder andere het CDA steeds de pensioenopbouw bij loondispensatie
naar voren brengt. Graag een reactie daarop.
Het Botsboek beschrijft heel veel problemen die in de praktijk ontstaan,
voor een deel herkenbaar vanuit e-mails die je als Kamerlid krijgt, vanuit
verschillende regelingen. Het is een geweldig initiatief, maar toch vraag
je je af waarom dit niet bij het UWV zelf boven komt drijven en vervolgens
wordt opgelost met het ministerie. Hoe komt dat, minister?
Uit werkbezoeken en brieven van organisaties blijkt dat heel vaak zaken
als wonen, vervoer, onderwijs, maar ook de thuissituatie van jongeren, problemen
oplevert, vooral voor het behoud van werk. Erkent de minister dat en wat doe
hij om deze integrale zorg rondom de Wajong’ers te bereiken? Dat is
immers een voorwaarde voor succes en duurzaam werk. Zijn er pogingen om niet
alleen de Wajong’er zelf, maar ook zijn persoonlijk netwerk, te re-integreren?
Wat ook vaak misgaat is het verdwijnen van goede begeleiding na verloop van
tijd. Hoe garandeert de minister dat die begeleiding blijft als het nodig
is?
Dan een rapport dat aangehaald wordt in een brief van de MEE-organisatie,
het RWI-onderzoek Kansrijker werken met Wajong’ers. Daaruit blijkt dat
slechts 17% van de Wajong’ers na vier jaar zijn baan nog heeft
en dat 60% geen gebruik maakt van ondersteuning. Wat is de analyse
van de minister op dit punt? Als hij die nu niet kan geven, zou ik dat graag
schriftelijk willen ontvangen in reactie op dat rapport.
De SP is voor een recht op werk voor jonggehandicapten, die dat willen
en kunnen. Maar dan moet je wel je mensen kennen. De vraag aan de minister
is of het UWV zijn mensen inmiddels kent. Weet het UWV wie er wil en kan werken?
Hoeveel procent is er nu in kaart en wat is de ambitie? Op 1 januari
start de wet en als de werkgever dan zegt: ik wil graag iemand die dit of
dat kan doen onder begeleiding, kan het UWV dan leveren? Er staat in de brief
wel iets over, maar ik wil daar een ambitie in horen. Maar ook
andersom, als een Wajong’er weet wat hij wil en kan, gaat het UWV dan
actief voor hem op zoek?
Veel mensen willen graag aan het werk, maar er zijn te weinig werkgevers
die hen willen opnemen. De SP vindt dat werkgevers ruimte moeten maken voor
deze jonggehandicapten en dat zij hulp moeten krijgen bij het creëren
van deze banen, de bureaucratie en de administratie. Hoe staat het daarmee?
In de notitie Aanpak werk voor Wajongers, waarin wordt verteld over de inspanningen,
vindt de SP veel vrijblijvendheid, geïllustreerd door vele convenanten.
Dat vinden we niet erg sterk. De cao’s die worden genoemd zijn op zich
positief, maar ook hier ontbreken procesafspraken, harde afspraken en aantallen.
Als je jonggehandicapten serieus neemt, geef je ze recht op werk en zorg je
dat werkgevers werk geven. Helaas blijkt dat vandaag nog ver weg.
De minister lost een toezegging aan mij in, dat hij het quotum zou onderzoeken,
met name in Duitsland en Oostenrijk, maar volgens mij is er vooral een bestaand
rapport gelezen. De conclusie wordt getrokken dat het discriminerend is als
je registreert dat iemand gehandicapt is. Dat lijkt me – met alle respect –
onzin. Het is toch ook niet discriminerend als je iemand met een Wajong-uitkering
als zodanig registreert? Ik wil graag dat de minister hierop reageert. Een
andere conclusie is dat een quotum meer zou kosten dan het oplevert. Hoe komt
de minister daarbij? Als je wilt, moet er een systeem te bedenken zijn dat
wel werkt. Sommige overheden doen dat al, bijvoorbeeld de gemeentes. Dat heet
dan social return en betekent dat je bij aanbestedingen voorrang krijgt bij
werk van de gemeente, als je een percentage van 5 arbeidsgehandicapten of
langdurig werklozen in dienst neemt. Wat vindt de minister daarvan? Dat is
een prima zaak en volgens ons is dat ook een quotum. Wat dat betreft lijkt
het dat we meer aan de gemeentes hebben dan de rijksoverheid.
Ik vind ook dat de reactie op de motie van de heer Van Hijum wel erg lang
duurt.
De heer Blok (VVD): Voorzitter. Ik heb een
hoop goede bedoelingen gelezen in de brief die wij vandaag hebben gekregen
en ook concrete voorstellen die ik van harte steun. Bijvoorbeeld de ruimere
mogelijkheid om als zelfstandige te starten en het weghalen van de drempel
van €6000 in de subsidieregeling voor aanpassen van de werkplek.
Toch heb ik wel een fundamenteel probleem met de aanpak die nu voor ons
ligt, want er wordt met de Wajong maar één kant van het probleem
aangepakt, namelijk het uitstroomprobleem. Dat is al ernstig genoeg, maar
de omvang van het Wajong-probleem is zo groot geworden omdat de instroom is
geëxplodeerd. Tot 2002 was de instroom zo’n 7000 per jaar en sindsdien
is het opeens verdubbeld. We waren allemaal bij de hoorzittingen en we weten
dat het niet is omdat we zieker zijn geworden maar door het samenvallen van
een aantal regelingen. De nieuwe Wet werk en bijstand, die een prikkel aan
gemeentes gaf, de ruimere toegankelijkheid van rugzakjes en onvoldoende gespitstheid –
de goede niet te na gesproken – van het praktijkonderwijs. Als wij niet
bereid zijn om ook die instroom bij de kop te nemen dan zullen al deze goede
maatregelen, ook die welke de VVD van harte steunt, er niet toe bijdragen
dat het lukt om het aantal jongeren in de Wajong dat levenslang langs de kant
staat, terug te dringen. Ik blijf het illustratief vinden dat er iedere dag,
ook vandaag weer, 60 jongeren levenslang worden afgekeurd.
Wij hebben bij de behandeling van de wet van de minister de aantallen
gekregen, die hij verwachtte die in de Wajong zouden instromen, en de invloed
die de wetwijziging daarop zou hebben. Het beeld was dat tot 2016, dus dat
is ten minste twee kabinetten verder, er niks verandert aan de uitstroom,
maar dat in 2050 het Wajong-bestand een beetje zou afnemen dankzij het wetsvoorstel
van de minister. Dat was overigens geen CPB-doorrekening, maar een eigen raming.
In 2050 is de minister de 100 en ikzelf de 80 ruimschoots gepasseerd en ik
vind het erg dapper omeffecten in 2050 te gaan ramen. Waar ik
bij lezing van dit alles benieuwd naar ben, is welk effect de minister verwacht
van de maatregelen die hier voorgesteld worden. Zit dat al in die 2050-raming
die wij toen bij het wetsvoorstel kregen of verwacht hij eerder een effect?
Ik vind dat de VVD hier ook enig recht van spreken heeft. Wij hebben met het
voorstel van de participatiewet, mét CPB-doorrekening, aangegeven hoe
wij dit vraagstuk zouden aanpakken en ook wat dat zou opleveren. Ik beveel
de minister en de ambtelijke werkgroepen dat voorstel nog steeds van harte
aan.
De heer Van Hijum (CDA): Dat we op dit moment
op grote schaal jongeren 100% arbeidsongeschikt verklaren is een volstrekt
pervers element in het systeem, dat zo snel mogelijk moet verdwijnen en waarom
we de wet hebben aangepast. Het criterium op grond waarvan je in de Wajong
komt, is dat je niet zelfstandig 70% van het minimumloon kunt verdienen
en dat naar verwachting ook nooit zult kunnen doen. En dat je daarbij loondispensatie
en misschien begeleiding nodig hebt. Dat is iets wat uitgezocht wordt in de
eerste fase van de nieuwe wet. Mijn vraag aan de heer Blok is of hij duidelijk
kan aangeven, wat bij het wetsvoorstel niet helemaal lukte, welke groepen
hij uit de Wajong wil gooien.
De heer Blok (VVD): Zoals u weet doet de VVD
regelmatig concreet uitgewerkte voorstellen. Ik weet ook dat ze na een tijdje
meestal door het CDA worden overgenomen, dus ik zal dit graag nog een keer
toelichten. In de participatiewet onderscheiden wij een groep waarvan je op
achttienjarige leeftijd al kunt vaststellen dat ze duurzaam en volledig arbeidsongeschikt
is. Uit beschikbaar onderzoek blijkt dat dat ongeveer 30% is. Die groep
heeft vanaf dat moment recht op een uitkering van 75% WML en begeleiding
uit de AWBZ, de Wmo en andere noodzakelijke voorzieningen. Voor de resterende
groep is het, zoals deskundigen ook aangeven, op die leeftijd vaak moeilijk
te beoordelen of iemand levenslang en volledig arbeidsongeschikt is. We gaan
die mensen dus geen volledige uitkering geven, zoals nu het geval is en ook
in het wetsvoorstel van de minister staat, maar wel recht op begeleiding bij
studie of werk. Zij krijgen, net als alle andere jongeren in Nederland, tot
de leeftijd van 27 jaar geen uitkering. Gelijke behandeling! Met 27 jaar is
het beter mogelijk om die diagnose te stellen, want dan is er over het algemeen
een arbeidsverleden. Het zal dan vaak zo zijn dat er gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid
wordt geconstateerd. Voor dat deel zal een uitkering beschikbaar zijn en nog
steeds begeleiding naar werk. Dit is doorgerekend door het Centraal Planbureau
en dat geeft aan dat er een toets op uitvoerbaarheid op zit. Het levert een
besparing op van 1,2 mld.
De heer Van Hijum (CDA): Dan komen we langzaam
waar we moeten zijn. Want dat betekent dat, als je niet volledig arbeidsongeschikt
bent, bijvoorbeeld als je van het speciaal onderwijs komt of een lichamelijke
beperking hebt, je in het VVD-voorstel dus nooit tot 27 jaar loondispensatie
kunt krijgen op grond van wat je niet kunt verdienen.
De heer Blok (VVD): Ik heb een mooie herinnering
aan ons verkiezingsprogramma. Daar stond in dat onder de 27 jaar mensen geen
uitkering zouden krijgen. Ik werd daarvoor verwenst. Daarna kwam er een regeerakkoord
en daar stond eigenlijk hetzelfde in! Vandaar dat ik nu met zoveel vertrouwen
dit voorstel naar voren breng.
De heer Van Hijum (CDA): Ik kan de heer Blok
verzekeren dat, als wij hier jongeren alle rechten op inkomensondersteuning
gaan ontzeggen op grond van wat ze niet kunnen, we dan verschrikkelijk asociaal
bezig zijn. Ik begrijp niet waar dat vandaan komt.
De heer Blok (VVD): Ik zou nooit jongeren
alle recht op inkomensondersteuning willen ontzeggen, maar ik zit wel in de
politiek om problemen aan te pakken en niet om weg te kijken.
Wat mij ook nog bezighoudt, is de duurzaamheid van de plaatsing in de
Wajong. De heer Lempens vroeg naar een analyse van de minister. Ik heb de
vragen zelf bij werkbezoeken ook vaak voorgelegd. Werkgevers zijn er vrij
open in dat ze over het algemeen geen aanstelling voor onbepaalde tijd durven
te geven. Je ziet in de praktijk hoe vervelend het is dat na drie jaar de
bijl valt, omdat dat het einde is van de mogelijkheid om aanstelling voor
bepaalde tijd te geven. Ik zou daar graag een reactie van de minister op willen
hebben. Het Nederlandse ontslagrecht, waar de minister ook niet zo gelukkig
mee is, treft deze groep extra hard.
Ten slotte is in de toelichting bij het wetsvoorstel gezegd dat, als het
wetsvoorstel onvoldoende effect zou hebben, er eventueel aanvullende maatregelen
genomen zouden worden. Ik ben benieuwd op welk moment dat wordt bepaald en
wat het criterium voor het kabinet is dat het wetsvoorstel onvoldoende effect
heeft.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Voorzitter.
In een tijd van neergaande economie en oplopende werkloosheid maakt de ChristenUnie
zich zorgen over de arbeidsmarkt van Wajong’ers. Op 1 januari 2010
gaat de nieuwe regeling in die de arbeidsparticipatie en de ontwikkeling van
het arbeidsvermogen van jongeren met een beperking regelt. De Eerste Kamer
moet zich daar nog over buigen. Zal de regeling nog per 1 januari 2010
kunnen ingaan? Graag een reactie van de minister hierop.
De minister stelt dat twee derde van de nieuwe instroom in aanmerking
komt voor de nieuwe werkregeling. Het gaat de komende jaren om ongeveer 10 000
jongeren per jaar. Hiermee neemt dus ook de vraag naar werkplekken voor hen
toe. De minister stelt dat er juist nu geïnvesteerd moet worden in de
actieve vraaggerichte werkaanpak, waarin werkgevers gestimuleerd worden jongeren
met een beperking in dienst te nemen. Graag verneem ik van de minister hoeveel
werkplekken er het komend jaar op de ministeries gereserveerd zullen worden
voor Wajong’ers. Heeft de minister met gemeentes reeds bestuurlijke
afspraken gemaakt over het beschikbaar stellen van werkplekken voor Wajong’ers?
Ik weet dat er allerlei maatregelen in gang zijn gezet – en dat vind
ik goed – en ook dat het UWV druk doende is om de Wajong’ers optimaal
te begeleiden. Het werkboek voor Wajong’ers Op weg naar werk is daar
een voorbeeld van. Maar willen wij ernst maken met de benutting van de mogelijkheden
van deze doelgroep, dan moeten we mogelijke belemmeringen wegnemen. Daarom
ben ik blij met het Botsboek en blij dat de minister heeft aangegeven een
panel te gaan instellen voor nieuwe instromers.
Ik vind het plezierig om te zien dat dingen in gang zijn gezet en dat
het gaat lopen. Ik juich het toe dat Wajong’ers als startende ondernemers
in aanmerking blijven komen voor bepaalde voorzieningen en dat zij voor een
nader te bepalen periode gecoacht zullen worden. Gaat het hierbij om gespecialiseerde
Wajong-ondernemerscoaches?
Het urencriterium is afgeschaft. Dat is winst voor deze doelgroep. Hiermee
worden de mogelijkheden van deze groep verruimd. Hoeveel mensen met een beperking
zijn het afgelopen jaar gestart met een onderneming?
Op welke manier wil de minister garanderen dat Wajong’ers ook in
aanmerking komen voor een microkrediet en voor kredietverstrekking, juist
in deze tijd waarin banken angstvallig de hand op de knip houden?
Momenteel is het zo dat de hogescholen en universiteiten de mogelijkheid
hebben van een minor ondernemerschap voor Wajong’ers. Vaak gaat het
om projectmatig onderwijs in groepen en dat is vaak fysiek belastend voor
de Wajong’er. Is het een idee om een speciale minor ondernemerschap
in het leven te roepen, waarbij zo veel mogelijk gebruik wordt gemaakt van
leren op afstand, dus van inzet van hulpmiddelen? Er kan bijvoorbeeld gebruik
worden gemaakt van de kennis van een special interest-beroep,
dat gespecialiseerd is in digitale toegankelijkheid en ICT-hulpmiddelen. Alle
facetten moeten aan bod komen om specifiek vanuit de Wajong-situatie als ondernemer
te starten. Is de minister bereid om te bevorderen dat er een speciale minor
ondernemerschap wordt ontwikkeld voor deze doelgroep?
Dan de promotiemogelijkheden voor Wajong’ers. Een onderzoeksbaan
is heel aantrekkelijk voor de doelgroep Wajong’ers, omdat zij dan de
mogelijkheid hebben om hun tijd flexibel in te delen. Maar een aio wordt voor
minimaal 32 uren aangesteld en voor de gemiddelde Wajong’er, die ik
heb gesproken, is dat te veel. Het zou rechtvaardig zijn om voor deze groep
de mogelijkheid van een speciaal aio-traject in deeltijd, bijvoorbeeld twee
dagen in de week, te creëren. Voordelen zijn dat er banen worden gecreëerd
voor die groep op dat niveau, dat de empowerment van de groep zou worden bevorderd,
dat er sterke rolmodellen te voorschijn zouden komen die weer andere Wajong’ers
kunnen begeleiden, en dat de toegankelijkheid van het wetenschappelijk onderwijs
vergroot wordt. Een andere belemmering is dat bij de selectie voor onderzoeksmasters
die voorbereiden op een aio een eis is het hebben van hoge punten –
dat is geen probleem voor Wajong’ers –, maar ook een eis van de
nominale studietijd. Daar kunnen ze niet aan voldoen, omdat Wajong’ers
door hun functiebeperking altijd in een langzamer tempo studeren. Is de minister
bereid om samen met zijn collega van OCW de mogelijkheid te bevorderen dat
meer Wajong’ers kunnen promoveren?
In antwoord op mijn motie op stuk nr. 33 over het inzetten van interne
jobcoaches zegt de minister dat het van belang is dat het gebruik van interne
jobcoaches niet ten koste gaat van de kwaliteitseisen die worden gesteld aan
de dienstverlening van de jobcoach. Wat bedoelt de minister daar precies mee?
Er zijn nog steeds geen erkenningscriteria voor jobcoaches.
Ik vraag aandacht voor de Wajong’er die zeer goed in staat is zelfstandige
beslissingen te nemen en juist op zijn autonomie aangesproken zou willen worden.
Zij hebben meer behoefte aan – letterlijk – een helpende hand
op de werkvloer alleen voor het opvangen van de fysieke beperkingen, dus niet
aan een jobcoach die allerlei dingen organiseert en regelt. De nieuwe AWBZ-grondslagen
lijken ruimte te geven om deze nieuwe functiebegeleiding voor Wajong’ers
met een lichamelijke beperking op de arbeidsmarkt in te zetten. De toepassing
van deze functiebegeleiding kan via een persoonsgebonden budget ingezet worden,
voor onder andere praktische hulp op de werkvloer. Is de minister bereid om
in overleg met de staatssecretaris van VWS deze mogelijkheid te onderzoeken
en de Kamer hierover te informeren?
Op de motie over contact tussen verzekeringsarts en huisarts op verzoek
van de Wajong’er antwoordt de minister dat er nu al rekening wordt gehouden
met wat een Wajong’er graag wil. Als dat inderdaad zo is, had ik nooit
zo’n motie opgesteld. Ik krijg nog steeds signalen dat een keuringsarts
nog steeds zegt dat dat niet nodig is. Graag daar een reactie op.
De heer Spekman (PvdA): Voorzitter. Allereerst
complimenten aan de minister, omdat we de indruk hebben dat hij voortvarend
aan de slag is gegaan. Ook complimenten aan een aantal bedrijven dat op dit
moment het voortouw neemt, zoals Philips, Albert Heijn en Nuon. Er zijn tal
van bedrijven, die het goede voorbeeld geven, hun nek uitsteken en mensen
die heel lang geen kansen hebben gekregen in onze samenleving, kansen geven.
Mensen die eigenlijk opzij werden gezet. Maar er valt nog voldoende te verbeteren.
Ten eerste de positie van Wajong’ers zelf. Er wordt veel over ze gesproken,
zoals nu, maar we moeten ook met ze praten. Er is een Amsterdamse initiatiefgroep,
Wajong’ers Centraal, die een boekje heeft uitgebracht. Deze initiatiefgroep
heeft ondertussen ook vertakkingen in Zeeland, Brabant, Friesland, Utrecht
enz. Op zich hebben zij goede aanbevelingen, zoals de overheid
als het goede voorbeeld, banenmarkten, voorbeelden van tevreden werkgevers,
maar de slechte organisatie van het UWV is zeker nog een zorgpunt bij deze
groep, en ook een terechte zorg bij ons. Een tweede belangrijk punt is de
indicatie. Ik sluit mij kortheidshalve voor dit debat aan bij de woorden van
mijn collega Van Hijum. Het is ook bij de behandeling van de begroting van
VWS aan de orde gekomen en wat mij betreft gaan we er ook op door bij de behandeling
van de begroting van SZW. Het moet echt beter, simpeler, klantvriendelijker
en daarmee ook goedkoper.
In de bespreking van de stand van zaken van die moties, daar zit de samenhang
der dingen. Ik zie dat bij de moties over onderwijs, zoals de motie over de
Open Universiteit maar ook de motie op stuk nr. 37 over kinderen die thuiszitten.
Deze minister wordt ermee geconfronteerd dat ze uiteindelijk in de Wajong
komen, wat zonde is voor die jongeren en niet goed is. Er is te vaak een neiging
bij het kabinet om de lieve vrede te bewaren en er niks over te zeggen. Maar
dan verandert er ook niks. Maar ik vind dat de verantwoordelijkheid bij het
kabinet als geheel ligt en vind het zeer belangrijk dat het niet versnipperd
wordt per ministerie, maar dat de samenhang iedere keer wordt gezocht en gevonden.
Als in het bijzonder onderwijs kinderen geen goede kansen krijgen en er te
weinig wordt gedaan om die jongeren gelijk naar een baan te helpen, komen
ze automatisch in de Wajong in een uitkeringspositie terecht en zijn ze te
lang afhankelijk van de samenleving. Dat vinden ze zelf ook niet prettig,
want Wajong’ers willen dolgraag die kans krijgen om te werken; dat is
wel aangetoond.
De afspraak is gemaakt om 250 extra Wajong’ers en WSW’ers
te plaatsen. Het enige bij mij bekende harde resultaat is dat het ministerie
van SZW acht Wajong’ers in dienst heeft en twee plaatsingen in voorbereiding.
Ik heb gehoord van andere ministeries daar ze daar ook bezig zijn, maar ik
heb geen harde cijfers. Ik wil graag weten hoeveel plaatsen er nu in totaal
gerealiseerd zijn voor die Wajong’ers.
Vervolgens heb ik de vraag of er al goede, concrete afspraken met de gemeentes
zijn gemaakt over de jeugdwerkloosheid, met name over de inzet van de groep
Wajong’ers. Ik snap dat dit niet voor iedere gemeente topprioriteit
heeft, omdat ze bij het UWV zitten, maar we hebben bij de plannen voor de
jeugdwerkloosheid afgesproken dat de gemeentes ook geld ter beschikking zouden
stellen voor deze moeilijkste, maar belangrijke groep.
Het gaat om het aanbod voor een groep mensen in de Wajong die graag wil
werken, maar waar weinig mensen in geloven. Ik vind dat een belangrijke groep,
want als mensen in zichzelf geloven is er altijd een kans. Ik heb heel slechte
ervaringen met het überhaupt afschrijven van mensen. In Amsterdam is
naar boven gekomen dat er een vrij grote groep is die een oggz-indicatie heeft.
Het is een moeilijke groep, want ze hebben een psychische stoornis en problemen
op allerlei leefgebieden, maar ze willen dolgraag de kans krijgen om te werken.
Op dit moment krijgen zij geen enkel aanbod van het UWV, dat het eigenlijk
een beetje afhoudt. Dat vind ik een verkeerde zaak, net zoals dat de gemeente
oordeelt dat een bepaalde groep helemaal geen kans heeft en het er bij laat
zitten. Ik snap dat iedereen prioriteiten moet stellen, maar als iemand zelf
aangeeft gemotiveerd te zijn dan moeten we die kans geven.
Ik denk dat het verschil met de stellingname over de Wajong en mensen
met een arbeidshandicap van de heer Blok van de VVD het volgende is. De VVD
wil verlaging van de uitkering, verklaart iedereen gezond, haalt vervolgens
de ontslagbescherming weg en denkt dat mensen dan vanzelf meer gemotiveerd
raken om aan de slag te gaan, omdat ze geen stempel meer hebben. Ik geloof
niet in die ideologie, maar ik geloof dat we mensen altijd een fatsoenlijk
bestaan moeten bieden en dus niet door de bodem moeten laten zakken. Dat we
er altijd vanuit moeten gaan dat die mensen gemotiveerd zijn – en dat
zijn ze – en dat we vervolgens goedeondersteuning moeten
organiseren en een prikkel moeten geven om een stap vooruit te willen maken.
Het begint uiteindelijk bij het besef dat die Wajong’ers op en top gemotiveerd
zijn en dat de samenleving, inclusief de overheid, ze tot nu toe geen kansen
wilde bieden.
De heer Blok (VVD): Volgens de prognose die
de minister bij het wetsvoorstel gedaan heeft, zullen er uiteindelijk meer
dan 400 000 mensen in de Wajong terechtkomen. Dat is qua omvang de hele
stad Den Haag. Op dat moment gaf de minister ook aan dat ten gevolge van dit
wetsvoorstel het er nog steeds meer dan 400 000 zouden blijven. Begrijp
ik goed dat de heer Spekman dat gewoon accepteert, want ik heb van hem geen
voorstellen gehoord om daar iets aan te doen?
De heer Spekman (PvdA): Het gaat mij er niet
om, om mensen met een arbeidshandicap weg te redeneren en dan vervolgens te
doen alsof ze die handicap niet hebben. Ik sluit mij volledig aan bij de woorden
van mijn collega Van Hijum. Mensen hebben een arbeidshandicap en dat vraagt
iets van de ondersteuning die ze nodig hebben om een kans te krijgen in de
samenleving. Dat is ons uitgangspunt en dat betekent dat je moet weten wat
iemand mankeert, om te weten welke ondersteuning hij nodig heeft. Dat staat
bij mij centraal en dat is ook de kern van het wetsvoorstel: geen mensen wegredenen,
maar ze de goede ondersteuning geven en ook een prikkel, want ze moeten natuurlijk
niet de kont tegen de krib gooien. Dat accepteren we geen van allen.
De heer Blok (VVD): Over die ondersteuning
zijn we het eens, want in mijn voorstel is er zelfs meer geld voor ondersteuning
dan bij de minister. Maar mijn vraag was of de PvdA de lijn van de minister
accepteert, die impliceert dat straks de hele stad Den Haag een Wajong-uitkering
krijgt.
De heer Spekman (PvdA): Het gaat mij er primair
niet om hoe de uitkering heet, maar dat wij niemand afschrijven, zelfs niet
de moeilijkste groep, en dat wij die mensen kansen bieden om mee te tellen
en mee te doen in de samenleving. Dat is fundamenteel anders dan de keuzes
die de VVD maakt in haar alternatieve plan. De VVD zet mensen er daadwerkelijk
naast en haalt geld weg van de arbeidsondersteuning en van de hoogte van de
uitkering, met het idee dat mensen dan meer gemotiveerd zijn om aan het werk
te gaan. Dat is volgens mij nu net niet het dilemma.
Minister Donner: Voorzitter. Dank voor de
waarderende woorden die gesproken zijn over de inzet die gepleegd wordt. Ik
denk inderdaad dat er in de afgelopen tijd veel is veranderd. Er is gewezen
op de behandeling van het wetsvoorstel Wajong. Dat zal volgende week, naar
het zich laat aanzien, worden behandeld in de Eerste Kamer. Wij gaan er in
de voorbereidingen vanuit dat het per 1 januari aanstaande in werking
zal treden. Effecten van de wet zijn er nog niet, want de wet is nog niet
in werking getreden.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Moet
het niet een aantal maanden van tevoren in het Staatsblad gepubliceerd worden,
voordat het kan ingaan?
Minister Donner: Volgens de wet moet het twee
dagen voor het in werking treden in het Staatsblad staan, tenzij er wordt
bepaald dat het eerder in werking treedt. In dezen zijn er geen voorhangprocedures
en we zijn bezig om uitvoeringsmaatregelen te treffen, zodat we gewoon per
1 januari kunnen beginnen. De voorbereidingen zijn dus volop in gang.
Ik constateer dat de aandacht voor de problematiek en de bereidheid bij
werkgevers en andere organisaties om mee te werken en mee te gaan in de ontwikkeling
om zo veel mogelijk van deze jongeren op een plaats in de samenleving
te krijgen, groot is. Ook op dit terrein zullen we geleidelijk aan de gevolgen
ondervinden van de economische en financiële crisis en dit zal zonder
meer een gegeven blijven waar we de komende tijd mee moeten werken. Het is
niet eenduidig dat er per definitie minder plaatsen zijn, maar bij werkgevers
loopt de discussie over plaatsen wel moeilijker. Maar voor een deel zie je
ook dat er bij sommige bedrijven juist belangstelling ontstaat voor de mogelijkheden
tot plaatsing. Vooruitlopend op de nieuwe wet is er fors geïnvesteerd
in het aan het werk helpen van Wajong’ers. Vooral Wajong’ers onder
het huidige wettelijk bestel, waarvoor je in wezen heel andere instrumenten
hebt en waarvoor een heel andere situatie geldt. Desondanks beginnen die inspanningen
vruchten af te werpen. De afgelopen twee tot drie jaar is er een geleidelijke
toename zichtbaar van het aantal werkende Wajong’ers. Op dit moment
is dat zo’n 10 000 meer dan eind 2006. Er vindt ook een verschuiving
plaats in de verhouding tussen werken in WSW-verband en werken bij reguliere
werkgevers, ten gunste van het deel dat bij reguliere werkgevers werkt. Daarnaast
is het aantal Wajong’ers dat op weg is naar regulier werk stijgende.
Alleen al dit jaar leiden zo’n 2000 re-integratietrajecten tot plaatsing
bij reguliere werkgevers. Dat is een forse toename, mede dankzij de extra
inzet die het UWV pleegt op het zittend verband. Dat hangt weer samen met
projecten, zoals de pilot met de G-groep en het convenant met Atlant Partnership,
en met het screenen van zo’n 10 000 extra dossiers van Wajong’ers
onder de 45 jaar. Er is gescreend op hun perspectieven op werk en daardoor
neemt het aantal trajecten toe.
Ik wil benadrukken dat er in de re-ingratiebranche, in samenhang met het
UWV maar ook zelfstandig, extra inspanningen worden geleverd en dat ook gekeken
wordt naar de synergie van de partijen. Het plaatsingspercentage van de re-integratiebranche
was in 2007 nog 36 en is inmiddels gestegen naar 44. Die resultaten zijn alleen
mogelijk als er ook werkgevers zijn die de bereidheid hebben tot inzet. Ik
moet constateren dat dat loopt. Daarbij wil ik vaststellen dat ook andere
maatschappelijke organisaties zich daarmee bezighouden. Het aantal cao’s
waarin plaatsen worden gezocht voor Wajong’ers neemt toe. Ik heb recent
met CNV Jongeren afspraken gemaakt over de ondersteuning van een project waarin
zij 100 plaatsen proberen te vinden. En er zijn tal van andere organisaties
die zich evenzeer hiermee bezighouden. Wij noteren dat er een algemene toename
van aandacht is voor de problematiek en van de bereidheid om daar een antwoord
op te vinden.
In het verlengde daarvan zijn er in de afgelopen periode, naast de nieuwe
Wajong, diverse acties in gang gezet om de kansen van Wajong’ers op
werk te vergroten. Vaak blijkt dat Wajong’ers bestaande vacatures minder
goed kunnen vervullen. Er is gewezen op het project over jobcarving, in het
Nederlands is dat: arbeidsdifferentiatie, werkplekdifferentiatie. Er zijn
regiopilots gedaan die het succes van deze aanpak aangeven en ook de behoefte
eraan. Tegelijkertijd heeft het geleid tot het niet alleen kiezen voor de
vouchers, maar ook tot het zelf adviseren door het UWV via de Werkpleinen
over het aanpassen van de functies voor deze doelgroep. In het licht van de
ervaringen is er een tweede ingang gecreëerd voor deze aanvragen. Er
is een verkenning gestart naar de mogelijkheden om in Nederland, voor werkgevers
die openstaan voor mensen met een arbeidsbeperking, een apart symbool te maken.
Dit kan in advertenties worden aangegeven en in andere bedrijfspresentaties.
Daarnaast is, om de samenwerking tussen partijen rondom jongeren met een beperking
te verbeteren, een experimentenregeling in werking getreden, die het mogelijk
maakt om ook de meer onorthodoxe vormen van samenwerking te stimuleren. Dat
allemaal naast de geleidelijke omvorming bij het UWV naar een andere werkwijze.
Er is in de loop van vorig jaar al gekomen tot één punt bij
het UWV. Dat wordt nu geleidelijk uiteengezet op de 30 Werkplein-plus-vestigingen
naar de werkgeversservicepunten. Daar kunnen alle vormen van ondersteuning
plaatsvinden. Een ander initiatief van het UWV is de Wajong werkmarkt.
Gisteren heeft de eerste plaatsgevonden in Amsterdam, waarbij werkgevers en
Wajong’ers rechtstreeks met elkaar in contact worden gebracht. Tot dusver
heeft dat 275 gesprekken tussen werkgevers en Wajong’ers opgeleverd,
die een vervolg zullen krijgen. Ook vanuit de werkgeversservicepunten vindt
advisering plaats over de mogelijkheden voor plaatsing binnen bedrijven en
de mogelijkheid van het uit handen nemen van de administratieve lasten en
de matching.
Daarnaast is het inkoopkader van het UWV aangepast, in die zin dat re-integratiebedrijven
vacatures en kandidaten zullen moeten uitwisselen. Dat wordt wel apart betaald,
omdat de kennis van relaties een van de kapitalen van re-integratiebedrijven
is. Op die wijze wordt het probleem, dat de informatie maar bij één
bedrijf zit, opgeheven. Als het ene re-integratiebedrijf een Wajong’er
heeft en het andere een vacature, kan op die wijze de matching verbeterd worden.
Vanaf eind 2009 worden met werkgevers afspraken gemaakt over het openhouden
van werkplekken bij bedrijven voor Wajong’ers. Ik wijs in dat verband
ook op de campagne ikkan, die aandacht vraagt voor de problematiek door middel
van een zeer succesvol reclamefilmpje.
Naast afspraken met het CNV zijn er ook afspraken met het Slotervaartziekenhuis
gemaakt. Kortom, ook dat ontwikkelt zich, maar ik geef toe dat we op dit terrein
in een transitiefase zitten, waarin we vooral zo veel mogelijk nieuwe initiatieven
oppakken om in het licht daarvan te kijken wat er wel en niet werkt. De komende
tijd zullen we zeker constateren dat sommige dingen die opgepakt zijn minder
goed lopen.
De heer Spekman (PvdA): Mijn waardering voor
de woorden van de minister en voor de inzet en de inspanning. Ik had een vraag
gesteld over de positie van de Wajong’er zelf, omdat ik de indruk heb
dat daar nog wel wat te winnen valt. Ik noemde onder andere de initiatiefgroep
Amsterdam, die ondertussen over heel Nederland verspreid is, om daar ook het
gesprek mee aan te gaan en op die manier de vinger aan de pols te houden.
Minister Donner: Ik geef eerst het totale
beeld. De afgelopen tijd is er gewerkt aan de coördinatie tussen de verschillende
departementen, in de eerste plaats aan het versterken van een permanente coördinatie.
Dat zal plaatsvinden in de omvorming van het project uit het coalitieakkoord,
waarin iedereen meedoet. Dit is vanwege de crisis op dit moment minder gericht
op de werkgelegenheid in het algemeen, maar heel specifiek op de coördinatie
van de verschillende departementen met betrekking tot knelpunten die er zijn
voor de Wajong’ers in de verschillende sectoren en hoe we daar synergie
kunnen realiseren. Ik wijs erop dat in de operatie met betrekking tot de heroverweging
van overheidsuitgaven juist ook op dit aspect gewezen is. Het gaat niet om
het afzonderlijk heroverwegen van AWBZ, Wajong en speciaal onderwijs, maar
om verbetering aan te brengen in de onderlinge samenhang.
Ik ga niet in op het project Passend Onderwijs, want daar is laatstelijk
nog uitvoerig over gesproken met de staatssecretaris van OCW.
Van de zijde van het UWV is begonnen met de pilot over jobcoaches in het
onderwijs om te kijken of op die wijze beter voldaan kan worden aan de wens
om greep op de instroom in de Wajong te krijgen. Dat is ook de omvorming die
plaatsvindt bij de praktijkscholen, waar het profiel uitstroom naar de arbeidsmarkt
sterker de aandacht krijgt.
Op het punt van de regelgeving hebben we het Botsboek, dat ter hand genomen
is. Het project over de cultuuromslag Wajong begint zijn effect te krijgen.
Ik wees al op de film voor de actie ikkan.
Er zijn nog tal van zaken die ook zouden kunnen gebeuren, maar we hebben
er op dit moment groot belang bij dat wat we doen op gang komt, in plaats
van een heleboel dingen tegelijkertijd te doen. Suggesties die hier
gedaan worden noteren we om, als het nu niet kan, deze in het vervolg op te
nemen.
Dan kom ik op de vraag hoe Wajong’ers zelf kunnen weten of ze worden
geholpen en waar. Onder andere het filmpje in het kader van de ikkan-campagne
was bedoeld om voorlichting te geven, maar ook om erop te wijzen op welke
wijze we aan de kant van de personen zelf kijken. We benadrukken het zelfvertrouwen,
de mogelijkheden die er zijn en de kennis over die mogelijkheden. Onderdeel
van de nieuwe werkwijze is ook dat de voorlichting bij het UWV nu sterk gericht
is op de verschillende mogelijkheden die aan het ontstaan zijn, via de website,
via de jobcoaches en via andere middelen. En tevens hoe die kennis bij werkgevers
te krijgen via de werkgeversservicepunten en bij de betrokken jongeren zelf.
Die campagne is afgelopen maandag van start gegaan met het tv-spotje.
Met betrekking tot de werkgeversservicepunten en de dienstverlening: dit
is de afgelopen tijd gericht op de 30 werkgeversservicepunten, waar advies
aan werkgevers gegeven kan worden en waar de administratieve lasten waar mogelijk
uit handen genomen kunnen worden. Naar aspecten als het genoemde formulier
voor loondispensatie wordt gekeken. Veel van dit soort formulieren worden
doorgaans op aandringen van de Kamer ingesteld als blijkt dat er misbruik
van een regeling wordt gemaakt, zodat het aspect van controle en toezicht
weer de aandacht krijgt.
De heer Van Hijum (CDA): We hebben met elkaar
geconstateerd dat dit een al lang lopend probleem is en ik heb een heel concrete
vraag gesteld over die ondernemer in Dalfsen die dat formulier jaarlijks moet
invullen. U zegt dat u administratieve lasten uit handen gaat nemen met die
servicepunten. Gaat u dit probleem voor hem oplossen?
Minister Donner: Werkgevers die Wajong’ers
in dienst nemen kunnen vanaf 1 januari 2010 hun administratie rond
die werknemers bij het werkbedrijf dat onderdeel is van de werkgeversservicepunten,
kwijt. Dat betekent niet dat iedere handeling ze uit handen genomen zal worden,
omdat het niet helemaal volautomatisch kan, maar waar mogelijk en waar er
behoefte aan bestaat zal dat langs die weg uit handen genomen kunnen worden.
Wat ook steeds speelt, is de matching van vraag en aanbod. Ik wees al
op de wijziging van aankoopkader, waardoor er veel beter zicht gekregen wordt
op wat er nu bij de verschillende re-integratiebedrijven zit.
Op dit moment vindt de omvorming bij het UWV plaats, om voor iedere Wajong’er
het profiel vast te stellen en te beschrijven en toegankelijk te maken voor
werkgevers, zodat er langs die lijn ook zicht ontstaat. Primair zal daar het
aanknopingspunt zijn het regionale werkgeversservicepunt, omdat het minder
interessant voor een bedrijf in Groningen is om te weten dat er iemand met
het gezochte profiel in Maastricht zit. Dit zal ook toegankelijk worden voor
werkgevers zelf, zodat ze niet uitsluitend aangewezen zijn op bemiddeling
door het UWV, maar zelf ook kunnen zoeken.
Ik wees al op de Wajong werkmarkten en daarnaast wordt ook door het UWV
op gang gebracht de nazorg bij niet-succesvolle plaatsingen bij werkgevers,
om te voorkomen dat gebrek aan succes leidt tot weerstand om verder te gaan.
Ook noemde ik de prikkels die ingebouwd zijn om de kennis transparanter te
maken over wie er zijn en waar ze zitten.
Het aantal plaatsingen stijgt geleidelijk aan en dan heb ik het over plaatsingen
in de normale definitie, namelijk tenminste voor zes maanden. Dat criterium
hanteren we ook bij andere registraties.
Over de initiatieven van sociale ondernemingen kan ik melden dat we brede
bereidheid ontmoeten bij een groot aantal werkgevers om te kijken naar de
mogelijkheden. Dat laat onverlet dat bij bedrijven die op meer regelmatige
en systematische wijze deze jongeren in dienst nemen, knelpunten ontstaan.
Dat is een van de redenen waarom we ook het instrument convenanten met werkgevers
gebruiken, in het kader waarvan je gewoon afspraken kunt maken
over het aantal plaatsingen en het oplossen van de knelpunten. Dat is een
beter instrument dan allerlei regels die je oplegt en vervolgens gaat handhaven,
want het berust op de tweezijdigheid van de betrokkenheid bij deze hele ontwikkeling.
Dat is de essentie voor het succes in deze groeiontwikkeling.
Quota die bedrijven zouden moeten opnemen, is een instrument dat je kunt
overwegen als het grootste deel van de werkgevers uit zichzelf daaraan voldoet,
want anders creëer je alleen maar een instrument dat leidt tot weerstand
tegen de behoefte, waar je nu vooral kunt werken met een gunstige dynamiek
van medewerking, belangstelling etc. Op het moment dat wij hier zouden vaststellen
dat alle bedrijven moeten, dan horen we alleen nog maar over de onredelijkheid
van dat soort eisen. Kortom, het is een proces, we zitten in een verandering,
en daarin hecht ik meer waarde aan de wederkerigheid van de bereidheid, die
we zo goed mogelijk proberen te stimuleren en faciliteren. Wat ook goed werkt
zijn ambassadeursnetwerken, die ook bij werkgevers stimuleren en kijken wat
er nog mogelijk is.
De heer Van Hijum (CDA): Mijn specifieke vraag
was dat er in een aantal brieven en ook in de memorie van toelichting bij
het wetsvoorstel Wajong is toegezegd dat er nog zou worden bezien of er voor
deze groep ondernemers, die expliciet als doelstelling heeft om zo veel mogelijk
mensen met een beperking aan het werk te helpen, aanvullende regelingen getroffen
zouden moeten worden. Ik zou daar graag een keer een brief of iets dergelijks
over ontvangen. Wordt die noodzaak ingezien?
Minister Donner: Dat is toegezegd en die brief
komt er ook.
We hebben twee ingangen gecreëerd, enerzijds de adviesvoucher, anderzijds
het UWV. Voor de adviesvoucher hebben we het zo geregeld dat deze wordt aangevraagd
bij SenterNovem, zuiver en alleen om aan te sluiten bij de succesvolle innovatievoucher.
Dat is een ingang die bekend is bij bedrijven. Voor het bevorderen van eenduidigheid,
dat men op één locatie terechtkan, hebben we als het gaat om
de voucher daar die ingang gecreëerd. Uiteraard is er daarnaast een ingang
bij de bedrijfsservicepunten als het gaat om de invalshoek bij het UWV. Er
is gekozen voor een pilot van één jaar en er zijn 1000 vouchers
beschikbaar. De adviezen worden gegeven door re-integratiebedrijven.
De heer Van Hijum (CDA): Ik wil graag weten
of ieder bedrijf dat zo’n voucher wil aanvragen en Wajong’ers
in dienst wil nemen, naar SenterNovem kan stappen. Per wanneer kan dat en
wanneer is het budget op?
Minister Donner: Wij zijn dus gestart met
een pilot waarin voor zo’n 1000 vouchers € 2 500 beschikbaar
is. We zijn nu met een proces bezig om die pilot te evalueren en te verbreden
tot een algemeen systeem.
De stand van zaken over die indicatiestelling is dat de Kamer is toegezegd
dat er vóór de behandeling van de begroting van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid nog een brief komt over de stroomlijning en de verschillende
stappen die op dat terrein genomen zijn. Daarom wil ik dit punt verder laten
rusten.
Verder ben ik ingegaan op het punt dat het van belang is dat ook de betrokken
jongeren zelf duidelijkheid en inzicht in de mogelijkheden hebben. Dat zal
in de loop van het komend jaar, als we met de nieuwe werkwijze beginnen, meegenomen
moeten worden. De essentie daarvan is dat met iedere individuele jongere die
aanmerking komt voor de Wajong, heel specifiek een plan wordt gemaakt over
wat de mogelijkheden zijn, hoe het aangepakt wordt en wat de kansen zijn.
Dat is een totaal andere werkwijze dan op dit moment.
De heer Lempens (SP): De minister gaat met
name in op wat nieuw is aan de Wajong, zoals de werkregeling, waar je begeleiding
kunt krijgen, waar je hulp kunt krijgen. Dat dat een proces is, snap ik. Wanneer
er een concrete vacature of plek voor een Wajong’er is, moet dan niet
duidelijk zijn wat de beloning is en wat de consequenties zijn? Men krijgt
nog steeds tegenstrijdige antwoorden. Die onduidelijkheid bedoel ik met name.
Wat is daaraan verbeterd en wat gaat de minister eraan doen, zodat die drempel
en onzekerheid weg is?
Minister Donner: Zoals gezegd denk ik dat
als er op dat terrein nog gebreken zijn, dat door die concentratie van kennis
op de 30 werkpleinen geleidelijk verandert. Maar in alle gevallen zal in de
nieuwe wet de regeling eenduidig zijn, namelijk tot 20% word je geacht
te kunnen verdienen en daarna hou je van iedere euro daarboven 50 cent zelf.
Maar nogmaals, we hebben het nog steeds over een wet die in werking moet treden
en over nieuwe gevallen. Voor alle activiteiten en veranderingen die we nu
plegen, geldt het bestaande bestand. Ik zal het met het UWV opnemen als er
signalen van onduidelijkheid op dit punt zijn. Er is op internet een rekentool
beschikbaar, ontwikkeld door het UWV, waar men zelf kan constateren wat de
mogelijkheden zijn en wat men kan verdienen.
Ik zal zorgen dat de adviesaanvraag van de Stichting van de Arbeid zo
snel mogelijk de deur uitgaat.
De heer Lempens (SP): Dat stond in uw brief
van een tijdje terug. Ik had daaraan gekoppeld dat er een ingediend wetsvoorstel
tijdelijke wet pilot loondispensatie ligt, over met name de pilots naar aanleiding
van staatssecretaris De Vries. Daar is ook sprake van pensioenopbouw. Het
zou fijn zijn als we voor de behandeling van die wet het advies binnen hebben.
Kan de minister dat toezeggen?
Minister Donner: Ik heb u aangegeven dat ik
zal bevorderen dat de adviesaanvraag zo snel mogelijk de deur uitgaat. Ik
hoop dat de behandeling van het wetsvoorstel gewoon voortgezet kan worden.
Uiteraard is er op dit terrein een samenhang. In ieder geval krijgt u het
advies zodra wij dat hebben, met het eventuele commentaar.
De heer Lempens (SP): Kunt u vragen bij de
Stichting van de Arbeid wanneer het gereed zou kunnen zijn?
Minister Donner: Ik moet eerst die adviesaanvraag
naar de stichting sturen voordat zij kan aangeven hoe lang ze ervoor nodig
heeft. Daarvan ben ik afhankelijk.
Dan het Botsboek, waarvan gevraagd werd waarom deze dingen niet in het
UWV naar boven komen. Ik constateer dat de punten die betrekking hebben op
het UWV wel degelijk daar bekend waren, maar dat het Botsboek met name ging
om knelpunten die elders ontstaan. Je krijgt nu juist – en dat is de
waarde daar ook van – dat betrokkenen zelf zeggen waar ze tegen aanlopen.
Over de integrale aanpak van de thuissituatie zijn wij het eens dat dat
van belang is. Vandaar ook dat een van de eerste stappen zal zijn om de Wajong-netwerken
die al bestaan in de verschillende regio’s rond het UWV, ook te gaan
gebruiken voor de andere departementen. Die netwerken zullen meer informatie
over de mogelijkheden van aansluiting gaan geven. Enerzijds is dat het kanaal
waarlangs we in de regio’s de samenwerking kunnen versterken tussen
het UWV, de scholen, de gemeente en andere instanties. En anderzijds is dat
het kader waarin we de informatie krijgen dat de regelgeving niet goed op
elkaar is aangepast en waar we de regelgeving moeten veranderen. Er is door
OCW en Jeugd en Gezin ook gekeken hoe je de bestaande netwerken kunt aanpassen
aan hun behoefte. Dus ook op dat terrein vindt kanalisering van de verschillende activiteiten plaats. Op de werkpleinen bestaat op dit moment al samenwerking
tussen het UWV en de gemeenten. Ook dat is een proces in ontwikkeling, maar
ik heb goede hoop dat we dat kunnen realiseren.
Ondersteuning bieden op alle levensgebieden wordt in verschillende kaders
geregeld. Een van de punten van de lopende heroverwegingsoperatie is of we
het beter kunnen integreren, omdat het nu wel erg verdeeld is over de verschillende
levensgebieden. Dat is om historische redenen zo ontstaan en ook voor de hanteerbaarheid
op een aantal terreinen is dat nodig, maar in ieder geval is het een punt
van aandacht.
Er is op gewezen dat er alleen wordt gewerkt aan de uitstroom en niet
aan de instroom. Aan dat punt wordt wel degelijk gewerkt. Als ik de beschrijving
van de heer Blok van het VVD-voorstel zo hoor, heb ik zelfs de indruk dat
er minder verschil bestaat tussen de Wajong-regeling zoals die aanvaard is,
en het voorstel van de VVD. Want inderdaad gaat het erom dat in de nieuwe
Wajong-regeling een onderscheid wordt gemaakt tussen mensen die duurzaam geen
perspectief hebben en alle andere gevallen. Bij die andere gevallen wordt
ingezet op de arbeidsondersteuning. De heer Blok suggereert dat wie wel perspectief
heeft, wel wordt begeleid maar verder geen inkomensondersteuning krijgt. Zelfs
dat is in het kader van de wet niet mogelijk gebleken, als we niet in de eerste
plaats de Grondwet zouden wijzigen, waarin we bepaald hebben dat iedereen
die hier verblijft uiteindelijk op de bijstand kan terugvallen voor zijn middelen
van bestaan. Voor jongeren is dat aangepast. Op het punt van de Wajong is
nu net de constatering – want dat is de voorwaarde om in de Wajong te
komen – dat men wel perspectief heeft maar het niet op eigen kracht
kan. Daarom staat in de nieuwe Wajong-regeling arbeidsondersteuning voorop,
maar dat betekent niet dat daarom geen ondersteuning hoeft te worden geboden.
Derhalve neem ik aan dat alle effecten die de heer Blok van het eigen wetsvoorstel,
althans het eigen idee, verwacht, ook het gevolg zullen zijn van het voorstel
zoals dat nu bij de Eerste Kamer ligt, want op dat punt zijn ze gelijk.
De heer Blok (VVD): Een cruciaal verschil
is dat mijn voorstel een CPB-doorrekening heeft. Waar is de CPB-doorrekening
van dit wetsvoorstel?
Minister Donner: Dat is de fallacy of misplaced
concreteness. Bij dit soort wijzigingen gaat het niet om het precieze aantal,
maar om het effect. Als het CPB bij uw wetsvoorstel deze effecten verwacht,
dan verwacht ik die minstens bij het voorstel dat nu bij de Eerste Kamer ligt.
Want op dat punt zit er geen verschil, tenzij u inderdaad zou voorstellen
om voor iedere Wajong’er die wel perspectief heeft en dus ondersteuning
nodig heeft, elke vorm van inkomensondersteuning te schrappen.
De heer Blok (VVD): Jammer dat u de CPB-doorrekening
niet aandurft, maar ik verwees al naar de cijfers die wel geleverd zijn bij
de behandeling van de wet. Tegen de tijd dat de minister zijn 105de verjaardag
viert, zal het aantal mensen in de Wajong op ruim 400 000 staan. Verwacht
de minister naar aanleiding van het pakket dat we nu behandelen dat het minder
zal worden?
Minister Donner: Dit is nu net het verschil
tussen u en mij. Ik doe de voorstellen omdat ik er van uitga dat die verbetering
brengen in de wijze waarop we deze jongeren een plaats geven in de samenleving.
Ik ga ervan uit dat dat ook een effect zal hebben op het aantal dat behoefte
heeft aan ondersteuning. Maar het gaat mij niet primair om de ondersteuning,
maar om het vinden van een plaats voor deze jongeren. Ik heb de indruk dat
uw benadering en mijn benadering – althans die van kabinet en Kamer –
precies dezelfde zijn, alleen ga ik er niet primair vanuit dat dat gerechtvaardigd
is over de verwachting van de uitstroom, maar wel over de verbetering
die we kunnen brengen in het vinden van een plaats voor deze jongere op de
arbeidsmarkt.
De heer Blok (VVD): We hebben allebei goede
bedoelingen, maar daarvoor zitten we niet in de politiek. Dit is een van de
grootste maatschappelijke vraagstukken die er spelen. De weigert minister –
om voor mij ondoorgrondelijke redenen – antwoord te geven op mijn vraag
welk effect hij verwacht, bovenop de cijfers die gegeven zijn bij de wetsbehandeling,
van de voorstellen die we vandaag bespreken.
Minister Donner: Ik heb u aangegeven de effecten
die het nu al heeft op de toegenomen plaatsing, op de toegenomen uitstroom,
onder de bestaande wet. U vraagt mij nu naar effecten van een wet die nog
door de Eerste Kamer moet worden aanvaard. Ik zal zien wat die effecten zijn,
maar ik hoef niet zo nodig te pronken met effecten op papier of die mij door
een model van het CPB worden voorspeld. Het gaat mij erom waar de knelpunten
zitten, waar ik verbetering kan brengen. Daar constateer ik dat uw en mijn
benadering niet zoveel verschillen. Het enige verschil is dat u het door een
model heeft laten narekenen. Als iemand nog betere ideeën heeft, zal
ik die graag realiseren.
Over het Nederlands ontslagrecht dat deze groep extra hard zou treffen,
kan gezegd worden dat de algemene stelling is dat iedere bescherming vervolgens
ook zekere belemmeringen in de arbeidsmarkt creëert. Ik wil niet opnieuw
discussiëren over het ontslagrecht. Ook als het waar zou zijn, weet ik
niet of je het ontslagrecht moet veranderen omdat een bepaalde groep daarin
bijzonder getroffen wordt. Dan zal ik het toch moeten beoordelen op het algemene
effect in de arbeidsmarkt. Die discussie hebben we gevoerd en zullen we ongetwijfeld
nog een aantal keren voeren, maar dat moet niet op ieder specifiek onderdeel
opnieuw beargumenteerd worden.
Als de wet onvoldoende effect heeft, dan wil de heer Blok hem bijstellen.
Maar hij doelt op de bepaling dat, als de wet wel voldoende effect heeft,
de uitkeringen zullen worden aangepast aan dat effect, met onderscheid in
een uitkering van 75% voor mensen zonder perspectief en van 70%
voor mensen met perspectief. Maar we zullen eerst de wet de gelegenheid moeten
geven om effect te krijgen. Dus de aanpassing vindt niet plaats als de wet
onvoldoende effect heeft, maar als de wet voldoende effect heeft.
De heer Blok (VVD): Dan blijft de vraag wanneer
deze wet naar de inschatting van de minister voldoende effect heeft.
Minister Donner: Als die het effect heeft
dat we, zoals beoogd, grotere aantallen plaatsen kunnen vinden voor deze jongeren
op de arbeidsmarkt. Dan speelt ook de uitkeringshoogte veel minder, omdat
we ze in grote aantallen een plaats op de arbeidsmarkt hebben gegeven. Laten
we eerst die wet in werking zien te krijgen. Dan zullen we zien wat het effect
is.
De heer Blok (VVD): We hebben hier als wetgever
gewoon een reële vraag voor ons. Trouwens, voor de groep waar het om
gaat, lijkt me dit ook van groot belang. Bij welke aantallen en op welk moment
zal het kabinet beslissen om de uitkeringen aan te passen? Dat is een volstrekt
normale vraag.
Minister Donner: Ik zal die vraag, als die
volgende week gesteld wordt in de Eerste Kamer, gaarne antwoorden, maar deze
Kamer heeft als wetgever al besloten dat zij het eens is met de voorstellen
zoals die er liggen. De heer Blok niet, maar dat doet er niet toe, want de
Kamer heeft besloten en staat er als wetgever niet meer voor.
De heer Van Hijum (CDA): Omdat het over de
inschatting gaat van plannen die tegenover elkaar worden gezet, wil ik vragen
of de minister van mening is dat, als je voor de hele groep jongeren die niet
volledig arbeidsongeschikt wordt verklaard, dus gedeeltelijk arbeidsgeschikt
is met een loonwaarde tussen de 20% en 70%, de loondispensatie
schrapt, er dan nog één werkgever geïnteresseerd is en
bereid zal zijn om die jongeren een kans te geven.
Minister Donner: Nee, want dan ben je bezig
met een Catch 22-situatie. Eerst stel je vast dat ze ervoor in aanmerking
komen omdat ze niet zonder ondersteuning een plaats op de arbeidsmarkt zullen
vinden en vervolgens, omdat ze het perspectief hebben dat ze het met ondersteuning
wel kunnen halen, schrap je de ondersteuning.
Ik heb al aangeven op welke wijze we thans via het inkoopkader de duurzaamheid
en uitwisseling van informatie versterken.
Voor de keuringseisen voor jonggehandicapten heb ik, ook in de discussie
over het wetsvoorstel, toegezegd om binnen de bestaande beoordelingssystematiek
ook te kijken naar de problematiek van de lichte aandoeningen. Om te kijken
of we daar niet te lichtvaardig en te snel tot instroom overgaan. Mijn inzet
is, gegeven die criteria voor instroom in de Wajong, er primair op gericht
om de uitstroom te bevorderen. Het is niet zo dat, als ik de instroom halveer,
ik een oplossing voor het probleem heb. Dat zou zo zijn als die instroom op
eigen kracht wel een plaats op de arbeidsmarkt vindt, maar dat is nu net het
criterium voor de toelating. Ik heb geen enkel succes als ik de instroom in
de Wajong verminder, maar de instroom in de bijstand vergroot.
Op de algemene vraag over de werkplekken die nodig zijn, heb ik –
dacht ik – duidelijk aangegeven dat dat zeker ten goede gekeerd is.
Een startende ondernemer kan in aanmerking komen voor begeleiding bij
en na de start, tot maximaal een jaar. Het UWV zal die begeleiding blijven
afstemmen op de behoefte van de individuele Wajong’er. Dat is dus niet
specifiek een coach op het terrein van ondernemen, maar het gaat er met name
om wat er wel en niet kan. Dat blijft maatwerk. Als daar meer gespecialiseerde
coaches voor nodig zijn, zal gekeken worden in hoeverre die er zijn.
Voor het aantal mensen dat is gestart als zelfstandig ondernemer vanuit
de Wajong is in het wetsvoorstel – maar zoals gezegd zal dat nog in
werking moeten treden – rekening gehouden met circa 300 personen. Daaronder
valt ook het verstrekken van een starterskrediet, een microkrediet. Het gaat
daarbij niet alleen om mensen in de Wajong, maar om alle mensen met een structurele
beperkingen, dus ook de WIA-gerechtigde.
De noodzaak van een minor ondernemerschap bij universiteiten en hogescholen
is niet gebleken. In de eerste plaats biedt het UWV zo goed mogelijk ondersteuning
aan de startende ondernemer, en de Kamers van Koophandel geven doorgaans de
algemene informatie. Ik neem aan dat als blijkt dat er vraag naar is, er op
een of meerdere universiteiten of hogescholen een minor georganiseerd zal
worden. Maar een aanwijzing geven om een minor te organiseren, zonder dat
die behoefte gebleken is, vind ik niet bevorderlijk.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Nu
is het zo dat studenten gebruik kunnen maken van zo’n minor. Die is
er gewoon. Alleen Wajong’ers op die hogescholen en universiteiten kunnen
dat niet. Wat ik vraag is een mogelijkheid om zich voor te bereiden op ondernemerschap
op het moment dat ze afgestudeerd zijn. Ik vind het niet rechtvaardig dat
ze, omdat ze een bepaalde beperking hebben, daar geen gebruik van mogen maken
en anderen wel. Daarom vraag ik, eventueel in overleg met de Kamer van Koophandel,
om een mogelijkheid voor zo’n minor, bijvoorbeeld via internet.
Minister Donner: Het is niet een kwestie van
niet mogen. Waar u op doelt, is dat er bepaalde knelpunten en beperkingen
zijn, waardoor ze niet in staat zijn om dat te volgen. Het is op dit moment
buiten mijn zicht voor welke aantallen zich dat probleem voordoet. Als er
een duidelijke behoefte is, dan mag je verwachten dat het georganiseerd wordt.
Maar ik zal gaarne dit punt opnemen met de minister van OCW en hem vragen
of hij er eens naar kan kijken.
Dat geldt ook voor de vragen over de promotiemogelijkheden, in hoeverre
dat eventueel aansluit. Daar kan ik op dit moment geen antwoord op geven.
Over de mogelijkheden die er zijn om, als de cliënt daar behoefte
aan heeft, de keuringsarts ook de informatie van de huisarts te laten meenemen,
wil ik voorstellen dat, als mevrouw Ortega daar concrete signalen over heeft,
met mijn medewerkers te bekijken. Dan weet ik gericht waar ik moet kijken.
Dan het punt van de erkenningsmogelijkheden van jobcoaches, de kwaliteitseisen.
Op dit moment wordt bij het UWV gekeken naar de inzet van interne jobcoaches
en wat de kwaliteitseisen zijn die hieraan gesteld moeten worden. Ook daar
geldt uiteraard voor dat het een kwestie zal zijn van maatwerk, differentiatie
en specialistische kennis. Uit de eerste ervaringen is gebleken dat, als een
onderneming verschillende mensen met verschillende beperkingen in dienst heeft,
er behoefte bestaat aan verschillende jobcoaches. Dan kun je het niet oplossen
met één jobcoach in het bedrijf. Daar moet en zal naar gekeken
worden.
Verder was er een verzoek of ik in overleg zal treden met de staatssecretaris
van VWS over de functiebegeleiding van de AWBZ. Ik heb erop gewezen dat we
tegenwoordig een meer algemeen kader hebben in het project. Iedereen doet
mee om tot een afstemming te komen op dit soort knelpunten.
Op de vraag of er ook met de jongeren zelf wordt gesproken, is het antwoord
ja. Ten eerste wordt er, zoals ook al ter sprake gekomen bij het Botsboek,
op dit moment gewerkt aan wat ik een Wajong-panel heb genoemd, samengesteld
uit jonggehandicapten die instromen in de nieuwe Wajong. Dat zal op of na
1 januari aanstaande tot stand komen om te kijken wat de ervaringen zijn,
om zo snel mogelijk terugkoppeling te krijgen over de behoeften. Ten tweede
worden de werkbezoeken en gesprekken met Wajong’ers zelf ook georganiseerd
door het Kenniscentrum CrossOver. Het Botsboek was daar een van de resultaten
van. Een ander aspect is bijvoorbeeld het project van het CNV dat via de eigen
Wajong-ambassadeurs ook spreekt met Wajong’ers over hun ervaringen en
de geconstateerde knelpunten. We proberen op dat terrein het netwerk breder
te spreiden.
Er is gevraagd om informatie over het aantal Wajong’ers in dienst
bij het Rijk, naar aanleiding van de 250 extra Wajong’ers bij de rijksoverheid.
Op dit moment ontbreekt mij nog het beeld hoe het zit bij de andere departementen,
maar de informatie met betrekking tot mijn departement is al weer gedateerd.
Op dit moment zijn er bij Sociale Zaken en Werkgelegenheid vijftien Wajong’ers
in dienst en acht mensen die in de WSW zitten en is er voor zeven mensen een
plaatsing in voorbereiding, voor zowel de Wajong als de WSW. Daarnaast heeft
het UWV 125 werkervaringsplaatsen voor mensen uit de Wajong en de WSW. Over
de realisatie van de bredere afspraken voor de rijksoverheid moet ik de Kamer
verwijzen naar het Sociaal Jaarverslag Rijk, dat in mei 2010 uitkomt, waarin
de minister van Binnenlandse Zaken verslag zal doen over de plaatsing bij
de andere departementen. De realisatie van de projecten ligt op schema en
dat geldt ook voor de verschillende departementen. Naast die 250 Wajong’ers
specifiek, worden er tijdens deze kabinetsperiode ook 1000 werkervaringsplaatsen
beschikbaar gesteld voor personen met grote afstand tot de arbeidsmarkt, waaronder
ook mensen uit de Wajong. Uiteindelijk zal vanaf 2011 bij het Rijk structureel
1% van de fte’s worden gereserveerd voor deze doelgroep.
Maar ik verwijs naar het verslag van de minister van Binnenlandse Zaken over
de realisatie van het geheel.
De heer Spekman (PvdA): Nog even over de betrokkenheid
van de Wajong’ers zelf. Er zit veel kracht en slimheid in die groep
en zo nu en dan presenteren zij zaken. De Amsterdamse initiatiefgroep heeft
een serieus rapport gepresenteerd, waarvan al heel veel is gebeurd. Als het
echter gaat om de slechte organisatie bij het UWV – zonder iemand opzij
te zetten – vind ik het belangrijk dat ook dit soort groepen naar binnen
wordt gehaald bij het UWV en dat er over die kritiek wordt gesproken. Omdat
dat uiteindelijk iedere organisatie beter en scherper maakt. Ik zou graag
zien dat dat met deze groep ook gebeurt.
Minister Donner: Ik zal dit opnemen met het
UWV.
Voor de samenhang met de aanpak van de jeugdwerkloosheid wijs ik erop
dat het convenant jeugdwerkloosheid zich ook richt op de kwetsbare jongere.
Ik meen dat de verschillende convenanten nu gesloten zijn met alle regio’s.
Onder andere vallen daar ook onder jongeren op het VSO en het praktijkonderwijs.
Vaak hebben die ook een Wajong-uitkering en in die zin is de samenhang dus
niet beperkt, maar wordt geprobeerd die twee gelijktijdig mee te nemen.
De heer Spekman (PvdA): We nemen altijd alles
mee, maar er zijn afspraken gemaakt. Zelfs zover dat we als Kamer hebben gezegd
dat de gemeente afgerekend moet worden op het resultaat. En dan hebben we
als Kamer ook nog gewild dat ze zouden inzoomen op de moeilijke doelgroepen,
waar het allemaal niet vanzelf gaat. Ik zou graag willen weten hoe het ervoor
staat, iets specifieker dan wat u nu zegt. Het mag ook later, maar liefst
wel voor de behandeling van de begroting.
Minister Donner: De convenanten zijn in de
afgelopen maanden gesloten. Specifiek is daar ook aandacht voor kwetsbare
jongeren in opgenomen. Maar om nu al resultaten te vragen, gaat men dan niet
erg hard?
De heer Spekman (PvdA): Ik dacht dat dat de
doelstelling was van het vrijmaken van 250 mln. voor de jeugdwerkloosheid.
Dat we wilden dat mensen niet op straat kwamen te staan. We doen het relatief
goed, maar – in september zijn de meeste afgesloten – de behandeling
van de begroting is begin december. Als de eerste resultaten er dan niet zijn,
dan wordt er ook niet goed gewerkt.
Minister Donner: Wij proberen te werken aan
het resultaat, niet primair aan het scheppen van cijfers. Als iets in september
tot stand komt, dan hebben we niet in december een cijfermatig overzicht over
de resultaten. Dat betekent niet dat er niet gewerkt wordt en dat er geen
inzet is, maar het is wel first things first, en dat is hoe de zaak op gang
te krijgen in de gemeente met iedereen die erbij betrokken is. Natuurlijk
zul je op een gegeven overzicht over de resultaten krijgen, maar we gaan niet
van week tot week of van dag tot dag bijhouden wat de resultaten zijn. Dan
ben je bovendien op een zodanig detailniveau aan het focussen, dat je waarschijnlijk
het totale plaatje mist. Er zal zonder meer bij de begrotingsbehandeling gediscussieerd
worden met de staatssecretaris over wat er wel en niet bereikt is, maar de
concrete resultaten zullen er niet zijn.
De heer Spekman (PvdA): Ik vraag nog niet
eens op persoonsniveau, maar bij de gemeentes moet wel degelijk duidelijk
zijn, en ook bij het UWV, of er een extra grote instroom is en of die groep
onderdeel is van de doelgroep Wajong. We weten toch wel wie zich aanmelden
voor een uitkering? Als zelfs een aantal maatschappelijke instellingen, zoals
die zich bezighouden met dak- en thuisloze jongeren, cijfers
kunnen leveren waarom kunnen wij dat dan niet?
De voorzitter: De staatssecretaris heeft een
toezegging gedaan, dat zij per kwartaal een evaluatie aanbiedt van de ontwikkelingen
rondom de jeugdwerkloosheid. We zullen begin volgend jaar de eerste terugblik
hebben vanaf september.
De heer Spekman (PvdA): Dat realiseer ik mij.
Ik zie alleen dat wij één keer in de week op dinsdag bij de
Kamer staan om iedere keer te signaleren dat het ergens misgaat. Dat geeft
niet, maar het gaat erom welke les we eruit trekken en hoe snel we inspringen
op het moment dat het ergens dreigt niet goed te gaan. Waar ik naar zoek en
waar ik naar vraag bij de minister, is de vinger aan de pols te houden en
te kijken of het ergens toeneemt. Dat bijvoorbeeld van een bepaalde school
voor speciaal onderwijs ineens iedereen in deze moeilijke tijd aan de kant
komt te staan. Daar kan op ingesprongen worden op basis van de actualiteit.
Dat kunnen de minister en het UWV samen veel beter, dan dat wij het vanuit
de Kamer iedere keer bij vragenuurtjes aan de orde moeten stellen. Ik zoek
naar een manier om te proeven dat de minister de vinger aan de pols houdt
bij de ontwikkelingen die op dit moment plaatsvinden.
Minister Donner: Zoals aangegeven, probeert
de staatssecretaris zo goed mogelijk de vinger aan de pols te houden, maar
het zit er niet in dat ze steeds op ieder moment en op ieder individueel niveau
ziet dat er een knelpunt is. Dat is nou net de essentie van het regionaal
organiseren hiervan. Wat dat betreft wordt de evaluatie, zowel kwantitatief
als kwalitatief, eens per vier maanden gegeven. Als er signalen zijn, wordt
daarop gereageerd – als er in Amsterdam zo’n rapport wordt opgesteld
is er ook alle aanleiding voor het UWV – maar de essentie is dat vooral
gemeentes worden ingeschakeld. Dus daar zal de informatie in eerste instantie
liggen. Het feit dat wij niet op ieder moment weten of er een probleem is,
wijst er niet op dat wij niet de vinger aan de pols houden.
De heer Spekman (PvdA): Wij hebben de onderkant
van de arbeidsmarkt gepresenteerd. Wij denken er net anders over dan de minister
en het kabinet: het langetermijnperspectief is zowel voor ons als de gemeente.
Vooralsnog is het nog niet zover en meldt een deel van de jongeren zich als
eerste bij het UWV aan en niet bij de gemeente. Dus het UWV heeft er uiteindelijk
eerder zicht op als er iets dreigt mis te gaan en als een bepaalde groep,
waar de Kamer uitdrukkelijk op heeft aangedrongen dat die niet vergeten wordt
in de regionale plannen, wél vergeten wordt. Dat is waar ik mij zorgen
over maak.
Minister Donner: Juist vanaf 1 januari
krijgt het UWV dat inzicht vrij direct, doordat onmiddellijk gezien kan worden
of de verschillende plannen stokken of niet. Dan heb je zelfs beelden vanuit
de jongeren zelf. Maar ik kan die exercitie niet nog weer een keer voor specifiek
de Wajong-instroom gaan herhalen in het kader van de jeugdwerkloosheid. Waar
gaat het nou om? Dat we resultaten hebben en niet dat we ze geboekstaafd hebben.
Dat komt daarna wel. Vanaf 1 januari heb ik voor de instroom van
de Wajong een veel directer middel met betrekking tot de plannen die voor
ieder opgesteld zullen moeten worden, waarbij je ook een beeld krijgt van
de realisatie. We hebben beschreven hoe we dat zullen bewaken, maar we moeten
oppassen dat we niet ten onder gaan aan controles. Het gaat uiteindelijk om
de resultaten en langs verschillende kanten wordt daarop ingezet.
Over de oggz-groep, dat daar geen aanbod aan wordt gedaan, kan ik melden
dat het UWV geen enkele groep categoraal uitsluit. Er is altijd een individuele
beoordeling, waarbij wordt gekeken of een traject moet worden
ingezet. Het UWV heeft in de aanbestedingsgroep psychiatrische aandoeningen
opgenomen als hoofdgroep en heeft er dus zeker aandacht voor. Dus als er specifieke
signalen zijn, dan hoor ik die graag, want dan kan ik die opnemen met het
UWV. Maar het is niet zo dat een bepaalde groep categoraal wordt uitgesloten.
De heer Van Hijum (CDA): Voorzitter. Als het
gaat om de bureaucratie die werkgevers ervaren, zal ik mijn ondernemer uit
Dalfsen melden dat hij per 1 januari aanstaande alle ellende kwijt kan
bij het UWV in de regio Zwolle. Ik zal controleren of het klopt, dus daar
komen we vast nog een keer verder over te spreken.
Het verhaal over jobcarving, het voucher dat je kunt krijgen om je organisatie
te laten doorlichten, is mij niet helemaal helder. Ik vraag de minister om
helderder neer te zetten, eventueel schriftelijk, wat er precies op welke
manier wordt uitgerold en vanaf welk moment ondernemers daarbij kunnen en
op welke schaal.
Op het punt dat ik heb aangedragen over het onderwijs is de minister niet
uitgebreid ingegaan. Wat ik constateer, is dat er in het reguliere onderwijs
veel jongeren met beperkingen uitvallen en dat er allerlei organisaties zijn
die een soort vangnet vormen. Het zijn de REA-colleges als het om beroepsonderwijs
gaat en de Open Universiteit als het om jongeren met een hogere opleiding
gaat die het niet kunnen volhouden, die dat lapwerk verrichten. Ik vind dat
een zwakke plek in het beleid. Het blijft een belangrijk aandachtspunt en
we vragen er vanuit de Kamer herhaaldelijk aandacht voor. Misschien dat we
er bij de behandeling van de begroting ook weer op terug moeten komen. Graag
nog een reactie daarop.
Tot slot toch nog even een opmerking over de participatiewet. Ik ben een
beetje geschrokken van de toelichting die de heer Blok hier geeft op het voorstel.
Als hij zegt dat niet iedere ADHD’er per definitie gebaat is bij het
stempel Wajong, dan kan ik een heel eind met hem meegaan. Maar als je daaraan
de conclusie verbindt dat je alle jongeren met een beperking en met een loonwaarde
tussen 20% en 70% het recht ontzegt op loondispensatie, dan
is dat niet alleen asociaal voor die jongere, maar frustreert ook nog eens
de bereidheid van werkgevers om de jongere aan de slag te helpen. Ik geef
de heer Blok nog een kans om dit recht te trekken.
De heer Lempens (SP): Voorzitter Ik ben blij
om te horen dat de adviesaanvraag bij de Stichting van de Arbeid over de loondispensatie
weggaat. Ik zou de minister willen vragen om daaraan te koppelen de vraag
wanneer dat advies beschikbaar zou kunnen zijn en de Kamer daarover te informeren.
Op het RWI-onderzoek Kansrijker werken met Wajong’ers, waaruit onder
andere blijkt dat maar 17% van de Wajong’ers na vier jaar nog
zijn baan heeft, wil ik graag een reactie. Als het nu niet kan, dan graag
schriftelijk.
Over het punt van het quotum heeft de minister in de inleiding in algemene
zin gezegd dat hij daar niet voor is, maar hij schrijft in zijn brief, in
reactie op de toezegging dat hij ons zou informeren over quotasystemen in
het buitenland, dat het discriminerend zou zijn en dat de kosten niet boven
de baten zouden uitgaan. Dat kan ik zo weinig mee, ook omdat ik het er niet
mee eens ben.
Op het punt van de social return, dat de gemeentes zelf aan de slag gaan
met een soort quotum, een aanbesteding van 5% arbeidsgehandicapten
bijvoorbeeld, heb ik geen reactie van de minister gehoord.
De heer Blok (VVD): Voorzitter. Ik moet constateren
dat we nog verder van huis zijn. Waar bij de wet nog een poging werd gedaan
om een inschatting van de effecten te maken, durft de minister dat nu niet
aan. De sneer die hij aan het CPB geeft, verbaast mij. Minder dan een week
geleden hadden we hier een debat over de AOW en werd het CPB links en rechts
uit de kast getrokken om – overigens met verkeerde berekeningen –
een ander voorstel van mij de maat te nemen. Wat de minister
wel durft, is stoere uitspraken doen over de Grondwet. Jammer dat het inhoudelijk
niet juist is. Het is natuurlijk artikel 1 dat weer in stelling wordt gebracht.
Minister Donner: Nee, artikel 27.
De heer Blok (VVD): In ieder geval, zolang
er recht is op studiefinanciering komen we niet in strijd met het gelijkebehandelingsprincipe.
Het is trouwens juridisch ook kletskoek: Nederland kent helemaal geen toetsing
aan de Grondwet, dus de wetgever – dat zijn de minister en wij samen –
bepaalt of een wet wel of niet in strijd is met de Grondwet. De minister het
natuurlijk in tweede termijn nog een keer in de strijd gooien, via een handvest
of zo.
Ik heb nog de concrete vraag aan de minister of de Wajong uitgesloten
wordt van de heroverwegingen van de 21 werkgroepen.
De heer Van Hijum (CDA): Het is een CPB-doorberekening,
waarin je aangeeft dat je een bezuiniging realiseert. Overigens kost die in
de eerste jaren meer. Die bezuiniging kunt je natuurlijk inboeken, maar kunt
u aangeven welk effect u verwacht op de arbeidsparticipatie van jongeren en
de bereidheid van werkgevers om jongeren in dienst te nemen naar aanleiding
van uw voorstel?
De heer Blok (VVD): Zo ken ik het CDA weer.
Ik zit nu sinds 1998 in de Kamer en ik heb inderdaad wel eens een voorstel
van het CDA langs zien komen – de levensloopregeling, de maatschappelijke
onderneming, de maatschappelijk stage – maar een voorstel op het gebied
van grote maatschappelijke problemen heb ik nog nooit gezien. Ik zie wel iedere
keer de rol van commentator op partijen die wel met voorstellen komen ...
De voorzitter: Zou u tot uw punt willen komen?
De heer Blok (VVD): Op de vraag wat dit voor
gevolgen heeft voor de arbeidsparticipatie: er wordt in ons model betaald
voor werkelijk gewerkte uren. Dus als iemand niet in staat is om volledig
te werken, wordt hij betaald voor de gewerkte uren en op die manier zal hij
ook aantrekkelijk blijven voor werkgevers. Nou gaat de heer Van Hijum weer
roepen dat dat schandalig is.
De heer Van Hijum (CDA): Ja, dat klopt. Ik
constateer tot mijn verbijstering dat de heer Blok dus niet de kans aangrijpt
om nog iets te repareren van zijn voorstel, maar hij zegt het acceptabel te
vinden dat een grote groep mensen met een beperking die niet zelfstandig het
minimumloon kan verdienen, onder het bestaansminimum zakt. Ik verdedig voluit
het wetsvoorstel, dat wij hier met elkaar hebben vastgesteld en behandeld
als oplossing voor het grote maatschappelijke probleem waar de heer Blok het
over heeft.
De heer Blok (VVD): Ik constateer dat het
CDA toekijkt terwijl de hele stad Den Haag in de Wajong afdrijft en dat het
CDA niet de moed heeft om zelf concrete andere voorstellen te doen. Maar ik
voorspel u nogmaals dat het volgende kabinet hier alsnog zal gaan ingrijpen,
met of zonder het CDA.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Voorzitter.
Ik bedank de minister voor de toezegging dat er inderdaad afgestemd gaat worden
met de minister van OCW en de staatssecretaris van VWS. Ik wil graag dat de
minister de resultaten schriftelijk opstelt en de toezegging doet dat de Kamer
dat tegemoet kan zien.
Daarnaast heeft overheid een voorbeeldfunctie, waar het gaat om het creëren
of beschikbaar stellen van werkplekken. Op de vraag hoeveel werkplekken
de ministeries het komend jaar gaan reserveren voor de Wajong’ers heb
ik nog geen antwoord gekregen.
Vervolgens hebben we het even gehad over de jobcoaches. Het is inderdaad
zo dat er bij jobcoaching sprake moet zijn van maatwerk. Op dit moment krijgt
iedereen die zich aanmeldt als jobcoach een licentie. Mijn vraag is wie toetst
of de jobcoachorganisaties die licentie kunnen behouden.
De concrete signalen met betrekking tot specialisten en huisartsen om
informatie in te winnen zal ik gaan inventariseren voor de minister.
De heer Spekman (PvdA): Voorzitter. Ik zal
de minister informatie geven over de oggz-groepen op individueel niveau.
Er zijn nog een aantal zaken waar ik me echt zorgen over maak. Wij hebben
het wetsvoorstel volmondig gesteund – daarin verschillen we van de heer
Blok, die daar steeds meer afstand van neemt – maar we maken ons nog
steeds wel zorgen over de uitwerking. Een aantal zorgen zijn aan bod gekomen,
bijvoorbeeld of we de boot niet missen bij een aantal jongeren en of we niet
te laat reageren. Daar zal ik bij de behandeling van de begroting op terugkomen
en anders bij de staatssecretaris als het over de jeugdwerkloosheid gaat.
Wat voor ons een belangrijk punt was, is de pensioenvoorziening voor mensen
in de loondispensatie. Daar hangt voor ons heel veel van af, maar daar is
de minister al op in gegaan.
Minister Donner: Voorzitter. In de eerste
plaats hoop ik dat de heer Van Hijum mij kan aangeven welk bedrijf in Dalfsen
hij op het oog heeft. Dan kunnen we zorgen dat dat geregeld wordt. Nogmaals,
ik geef aan dat het kan, maar het zal niet zo zijn dat alle administratieve
... Er worden hier vrij fundamentele, belangrijke bedragen gewisseld. Ook
loondispensatie is iets wat zeer gevoelig ligt, ook in de verhouding met de
sociale partners, en wat toch wel enige controle vergt. Maar zoals gezegd
is de inzet om zo veel mogelijk de zaak uit handen te nemen.
Bij functiedifferentiatie ofwel jobcarving is de volgende stap dat er
begin 2010 een regeling zal worden gepubliceerd. Op die basis zullen mkb-bedrijven
een voucher kunnen aanvragen bij SenterNovem. Dit kan ingeleverd worden bij
voorgeselecteerde re-integratiebedrijven, die specifiek op die plaats gespecialiseerd
zijn. De selectie daarvan vindt begin januari plaats. Gedurende 2010 kunnen
de vouchers wordt ingeleverd en zullen de adviezen worden opgesteld, wat dan
weer een opmaat tot plaatsing is. Dat zijn de stappen die ons voor ogen staan.
Het punt van jongeren die uitvallen in het onderwijs is mij bekend. In
de eerste plaats is de motie uitgewerkt en is de scholingsprikkel verhoogd.
Er vindt intensief overleg plaats met het departement van OCW over de vraag
wat wenselijk is met betrekking tot plaats voor het onderwijs. Dat is het
probleem bij de uitval in het onderwijs en dat onttrekt zich enigszins aan
mijn waarneming. Voor deze specifieke problematiek wordt door de staatssecretaris
van OCW gekeken hoe dat opgepakt kan worden. De REA-instituten zijn primair
vanuit de re-integratie op de arbeidsmarkt gestructureerd. In hoeverre ze
ook op het terrein van onderwijs opereren, is iets anders. De geuite zorgen
over de schooluitval in het reguliere onderwijs, om reden van bepaalde beperkingen,
zal ik voorleggen aan de staatssecretaris van OCW, die in het bijzonder met
die uitval bezig is. Het is wel de reden waarom wij zelf het project zijn
begonnen met de jobcoaches die in het onderwijs ingezet kunnen worden om te
kijken wat daar mogelijk is.
Verder zal ik bij de adviesaanvraag kijken op welke termijn dat kan. Dit
kan vermoedelijk het best in het kader van de pilot beantwoord worden.
Het RWI-onderzoek waaruit blijkt dat men vaak maar vier jaar participeert,
is een van de problemen die gesignaleerd zijn in het kader van de wijziging
van de Wajong. Dat probleem is vaak niet gelegen in de eerste plaatsing,
maar in de ondersteuning: hoe maken we het mensen mogelijk om te wisselen
van baan? Dat is een van de achtergronden waarom gekozen is voor die instroomtermijn
van 18 tot 27 jaar, zodat je dat in de gehele fase veel beter kunt volgen.
Bij 27 jaar kun je pas een stabiel beeld krijgen van de duurzame beperkingen.
Dat punt zal meegenomen moeten worden bij de ervaringen met het functioneren
van de nieuwe wet.
Betreffende de social return had ik de Kamer toegezegd om voor de behandeling
van de begroting een brief te sturen, maar omdat deze zaak tijdens de algemene
politieke beschouwingen vermengd is met andere departementen, moet het nu
gecoördineerd worden. Ik zal mijn best doen om de Kamer nog voor de behandeling
van de begroting daarover een brief te sturen, maar grote zaken vergen meer
tijd.
De heer Blok hamert de hele tijd op berekeningen van het CPB in het licht
van de verwachtingen die ik gevoegd heb bij het wetsvoorstel en bij de toelichting
van het wetsvoorstel over de Wajong. Ik heb een inschatting gegeven van de
effecten van het wetsvoorstel op de korte en lange termijn. Ik heb geen behoefte,
zolang die wet niet in werking is getreden – de wet moet zelfs nog door
de Eerste Kamer – om opnieuw berekeningen te maken, want dat biedt geen
enkele toegevoegde waarde. Dat is mijn bezwaar tegen nieuwe berekeningen.
Ik heb niet voor iedere wet een CPB-berekening nodig om te kijken wat de effecten
ervan zijn. Als men vindt dat de effecten mager zijn: ze zijn inderdaad ook
bedoeld om niet primair te beginnen met hooggespannen verwachtingen op het
punt van de effecten. Ze kunnen meevallen, maar dat zullen we wel zien. Ik
constateer dat op basis van deze verwachtingen ook de Kamer ermee heeft ingestemd.
Inzake de Grondwet wees ik niet op artikel 1, maar op bepalingen inzake
de bijstand, dat iedereen – en niet alleen iedere Nederlander –
die zich op Nederlands grondgebied bevindt terug moet kunnen vallen op voorzieningen.
Dat geldt ook voor jongeren beneden de 27 jaar. Dit punt is uitvoerig bediscussieerd
in het kader van de Wet investeren in jongeren (WIJ) en ik verwijs naar die
discussies. Want ook daar heeft de Kamer uiteindelijk geconstateerd –
en inderdaad interpreteert de wetgever in ons systeem de Grondwet –
dat het niet mogelijk is om jongeren in het geheel geen uitkering te geven.
Waar dat voor jongeren die zelfstandig een plaats op de arbeidsmarkt kunnen
vinden al niet kan, kan het zeker niet als ze ondersteuning nodig hebben.
Dat is de discussie die ons verdeeld houdt.
Ik zou niet ingegaan zijn op het aantal werkplekken, maar ik dacht dat
ik dat vrij uitvoerig had gedaan door erop te wijzen dat bij het departement
van SZW vijftien Wajong’ers in dienst zijn en acht mensen uit de WSW
en dat er nog zeven plaatsingen in voorbereiding zijn. Voorts dat er bij het
UWV 125 werkervaringsplekken en bij de hele rijksoverheid 1000 werkervaringsplekken
worden voorbereid, zodat uiteindelijk structureel 1% van de fte’s
gereserveerd zal worden voor deze doelgroep. Voor de verslaglegging en de
cijfers moet ik verwijzen naar het Sociaal Jaarverslag Rijk van de minister
van Binnenlandse Zaken, dat in mei 2010 uitkomt.
De jobcoaching vergt speciale kennis, ook van de ziektebeelden, en speciale
vaardigheden. Daarom stelt het UWV bepaalde eisen aan de jobcoaches. De jobcoach
heeft ook een intermediaire functie tussen de werknemer en de werkgever, wat
onafhankelijkheid vereist. Dat zijn de kwaliteitseisen waaraan gewerkt wordt.
Wie de licenties van de organisaties zelf organiseert, onttrekt zich op dit
moment aan mijn waarneming. Dit zijn de eisen die het UWV stelt om iemand
als jobcoach te betalen.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Wat
bedoelt de minister als hij zegt dat het zich aan zijn waarneming onttrekt?
Bepaalde jobcoachorganisaties krijgen een licentie en mogen dan jobcoaches
leveren en mijn vraag is hoe getoetst wordt dat ze hun licentie mogen behouden
of juist kwijtraken. Wordt dat periodiek getoetst?
Minister Donner: Er is geen sprake van een
licentie. Het UWV huurt volgens het aanbestedingskader eventueel re-integratiebedrijven
in die jobcoaches kunnen leveren. De kwaliteitseisen zitten in dat aankoopkader
en zoals aangegeven hebben we dat onlangs weer verder aangescherpt. Dat zijn
de kwaliteitseisen zoals ik u die noemde. Als blijkt dat jobcoaches daar niet
aan voldoen, dat een bedrijf niet-adequate jobcoaches verstrekt, dan zullen
er geen diensten meer worden aangekocht.
De heer Spekman zal nader aangeven wat de eventuele punten betreffende
de oggz-groepen zijn. Ik kan alleen maar herhalen dat we in deze fase –
en ik heb dat uitvoerig beschreven ter inleiding – op een heel breed
terrein bezig zijn met een transformatie die, zelfs voordat de wet in werking
treedt, al uit zekere resultaten blijkt. Maar dat laat onverlet dat dit een
kwestie is van een lange adem. Dus ik houd mij aanbevolen om erop gewezen
te worden waar ik de aandacht op moet richten. Rapporten, zoals die uit Amsterdam,
zal ik gaarne onder de aandacht brengen van het UWV om te kijken wat er verder
gedaan kan worden.
De heer Blok (VVD): De minister is niet ingegaan
op mijn vraag of de Wajong is uitgesloten bij de 21 heroverwegingen.
Minister Donner: Zoals de heer Blok uit de
omschrijving van de heroverwegingen kan lezen, is dat niet het geval. Ik heb
er juist op gewezen dat de Wajong in het bijzonder genoemd wordt, gelet op
de synergie met andere terreinen.
Toezeggingen
De voorzitter: Ik wil graag de toezeggingen
memoreren.
– De minister stuurt een brief naar de Kamer met betrekking
tot het onderwerp sociaal ondernemerschap. De vraag is wanneer.
Minister Donner: Ik heb net met de heer Lempens
afgesproken dat dit waarschijnlijk in reactie op een vraag van hem bij de
pilot WSW aangegeven zal worden.
De voorzitter: Ik vervolg met de toezeggingen:
– De minister zal per omgaande de adviesaanvraag aan de Stichting
van de Arbeid uit doen gaan. Hij zal de Kamer zo spoedig mogelijk aansluitend
laten weten wanneer dat advies zal worden uitgebracht.
– De minister zal rondom de promotiemogelijkheden en het volgen
van een minor voor Wajong’ers overleg hebben met de minister van OCW.
Wanneer kan de Kamer de reactie daarop tegemoet zien?
Minister Donner: Ik heb toegezegd dat ik deze
punten onder de aandacht van de minister van OCW zal brengen. Ik ga ervan
uit dat hij daarop zal reageren, maar zolang ik het niet eens bij hem aangekaart
heb, kan ik niet aangeven wanneer hij reageert. Mag ik voorstellen dat ik
hier bij de behandeling van de begroting op terugkom?
De voorzitter: Dat lijkt me een voldoende
toezegging. Ik ga verder:
– De minister treedt in contact met het UWV over de wenselijkheid
van een gesprek tussen het UWV en de Amsterdamse initiatiefgroep.
– De minister zal een extra inspanning leveren om de brief inzake
de social return voor de behandeling van de begroting naar de Kamer te laten
komen, ondanks de noodzakelijke interdepartementale afstemming.
Minister Donner: Ik heb aangegeven dat interdepartementale
afstemming betekent dat u het niet voor de behandeling van de begroting krijgt,
maar ik zal kijken of ik misschien een eigen ontboezeming naar de Kamer kan
sturen.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Naast
afstemming met de minister van OCW zou er ook afstemming moeten plaatsvinden
met de staatssecretaris van VWS.
Minister Donner: Ik heb aangegeven dat dat
zal gebeuren.
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Van Gent (GroenLinks), Blok (VVD), Jan Jacob
van Dijk (CDA), Smeets (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Omtzigt
(CDA), Van Hijum (CDA), Timmer (PvdA), Koşer Kaya (D66), Jonker (CDA),
voorzitter, Luijben (SP), Ulenbelt (SP), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Blanksma-van
den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Koppejan (CDA), Tony van Dijck (PVV),
Spekman (PvdA), Vermeij (PvdA), Thieme (PvdD), Lempens (SP), Karabulut (SP),
Vos (PvdA) en Meeuwis (VVD).
Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Sap (GroenLinks), De Krom (VVD), Smilde
(CDA), Depla (PvdA), Aptroot (VVD), Pieper (CDA), Willemse-van der Ploeg (CDA),
Linhard (PvdA), Pechtold (D66), Spies (CDA), Irrgang (SP), De Wit (SP), Cramer
(ChristenUnie), Biskop (CDA), Elias (VVD), Joldersma (CDA), Bosma (PVV), Tang
(PvdA), Heerts (PvdA), Ouwehand (PvdD), Gerkens (SP), Gesthuizen (SP), Heijnen
(PvdA) en Weekers (VVD).