31 409 Zee- en binnenvaart

Nr. 72 BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 februari 2015

Tijdens het Algemeen Overleg Scheepvaart van 21 januari 2015 heeft het lid De Boer een vraag gesteld over de toerekening aan Nederland van de externe kosten van scheepvaart. Hierbij ontvangt u overeenkomstig mijn toezegging aan uw Kamer tijdens het voornoemde overleg het antwoord op deze vraag.

Op verzoek van de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu heeft de Kamer bij brief van 13 oktober 2014 (Kamerstuk 34 000 A, nr. 7) een reactie op het rapport «Externe en infrastructuurkosten van verkeer een overzicht voor Nederland in 2010» ontvangen. In aanvulling hierop is op de specifieke vraag over de toerekening aan Nederland van CO2 emissies van internationaal vervoer per zee en per lucht van en naar Nederland het volgende antwoord te geven.

Internationaal vervoer via zee- en luchtvaart vindt vaak plaats buiten de territoriale gebieden en de daar uitgestoten broeikasgasemissies hebben een mondiaal effect. Voor zee- en luchtvaart is de afbakening «vervoer op Nederlands grondgebied» problematisch omdat de mondiale externe effecten dan grotendeels buiten beschouwing blijven, waardoor de totale kosten worden onderschat. Om een eerlijk beeld te geven van de daadwerkelijke kosten is het dus noodzakelijk om ook de mondiale externe effecten die plaatsvinden in de niet-territoriale gebieden toe te wijzen aan landen. In het rapport «Externe en infrastructuurkosten van verkeer» wordt 50% van de effecten met een mondiaal karakter (voornamelijk broeikasgasemissies) van al de zee- en luchtvaart van en naar de Nederlandse (lucht)havens meegerekend.

Deze toewijzingsmethodiek wordt vaker toegepast bij onderzoek naar mondiale effecten van internationaal vervoer. Zo geldt er bij het EU ETS voor de luchtvaart bijvoorbeeld dat bij intra-EU-vluchten enkel de CO2-emissies van uitgaande vluchten worden meegenomen, wat (nagenoeg) hetzelfde is als 50% van de uitgaande en binnenkomende vluchten. Ook in studies naar de klimaateffecten van de zeevaart wordt vaak de methodiek gehanteerd dat 50% van het verkeer van en naar een land wordt toegerekend aan dat land. Dit is bijvoorbeeld het geval in het EXTREMIS-model (TRT, 2008). Ook Entec (2005) maakt gebruik van deze toewijzingsmethodiek.

Los daarvan, het bedoelde rapport is een technisch-wetenschappelijk onderzoek, waarin aannames transparant zijn gemaakt. Het bevat geen politieke of beleidsmatige conclusies.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

Naar boven