31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 553 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 september 2016

Tijdens het mondelinge vragenuur op 24 mei jongstleden naar aanleiding van vragen van het lid Mohandis (PvdA) (Handelingen II 2015/16, nr. 86, item 3), heb ik toegezegd uw Kamer nader te informeren over hoe het gaat met het bindend studieadvies in het eerste jaar in algemene zin, nadat ik daartoe over de voor mij benodigde gegevens zou beschikken. Aanleiding voor de mondelinge vragen waren berichten in de pers1 dat instellingen massaal het bindend studieadvies onjuist toepassen, ondanks bindende uitspraken van het College van beroep voor het hoger onderwijs (CBHO). Daarbij gaat het om het moment waarop een bindend studieadvies mag worden gegeven. Met deze brief wil ik op grond van de WHW en uitspraken van het CBHO daarover duidelijkheid scheppen, zodat het voor zowel instelling als student helder is hoe het BSA moet worden toegepast.

Doel van het studieadvies zoals neergelegd in artikel 7.8b van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) is om in een vroeg stadium vast te stellen dat een student niet geschikt is voor de opleiding, zodat hij zich eventueel kan oriënteren op een andere studie. Bekostigde instellingen zijn verplicht om elke student een studieadvies te geven. Hoofdregel is dat de instelling aan de voltijdse en duale student aan het eind van het eerste jaar van inschrijving voor een opleiding het studieadvies geeft. In het wetenschappelijk onderwijs kan, en in het hoger beroepsonderwijs moet het eerste studiejaar van een opleiding de propedeutische fase zijn.

Naast deze adviesplicht hebben de instellingen de bevoegdheid – en dus geen plicht – om aan het studieadvies een afwijzing te verbinden. Dit is het bindend studieadvies (BSA). Een afwijzing betekent dat de student de opleiding niet kan vervolgen. Als een instelling gebruik maakt van deze bevoegdheid om een student af te wijzen, dan moet zij dit altijd doen tegelijk met het studieadvies. Het CBHO heeft een aantal uitspraken gedaan over het moment waarop een bindend studieadvies kan worden afgegeven.2 Het betrof studenten die aan het eind van het eerste studiejaar een positief studieadvies kregen, omdat zij aan de door de instelling vastgestelde norm voldeden. Zij konden de opleiding vervolgen, maar aan het eind van het tweede studiejaar kregen de studenten alsnog een afwijzing, omdat de instellingen de regel hadden dat in het tweede studiejaar de propedeuse met succes moet worden afgerond. Het CBHO oordeelde dat deze toepassing van het BSA in strijd is met de wet. Dit is niet anders als het eerste studieadvies een «voorwaardelijk of aangehouden studieadvies» wordt genoemd. Er kan maar éénmaal een studieadvies worden uitgebracht, waaraan een afwijzing kan worden verbonden. Het is in strijd met de wet als aan een tweede studieadvies een afwijzing wordt verbonden, behoudens gevallen waarin bijzondere omstandigheden een rol spelen.

Het voorgaande betreft de hoofdregel. De wet biedt de mogelijkheid om het studieadvies op een later tijdstip dan aan het eind van het eerste studiejaar te verstrekken. Dat kan zolang het eerste studiejaar c.q. de propedeutische fase nog niet met succes is afgerond en alleen in de volgende gevallen:

  • Persoonlijke omstandigheden

    Een instelling kan alleen een afwijzing geven als rekening is gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de student. Het gaat om persoonlijke omstandigheden die worden genoemd in het Uitvoeringsbesluit WHW 2008. Als in verband met persoonlijke omstandigheden die in het eerste studiejaar zijn opgetreden geen oordeel kan worden gegeven over de ongeschiktheid van de student, dan kan dat oordeel tot een later moment worden uitgesteld. De instelling kan voor de betreffende studenten een aangepaste norm hanteren of nadere voorwaarden stellen.

  • Deeltijdstudenten

    Een instelling kan de jaarlijkse studielast van deeltijdopleidingen vaststellen op minder dan 60 studiepunten. In verband daarmee kan de instelling ook besluiten om op een later moment dan aan het eind van het eerste studiejaar een (bindend) studieadvies te geven.

  • Latere instromers

    Instellingen kunnen studenten na de start van een studiejaar toelaten. Tussentijdse instroom kan als consequentie hebben dat de studienorm niet voor de start van het tweede studiejaar kan worden behaald. In verband daarmee kan de instelling besluiten aan die categorie studenten op een later tijdstip dan aan het eind van het eerste studiejaar een (bindend) studieadvies te geven.

In de beschreven gevallen dat een oordeel over de ongeschiktheid van de student kan worden uitgesteld, kunnen bij de latere beoordeling van de student alle tot dan door hem behaalde resultaten worden betrokken. Dat kunnen studieresultaten uit het tweede studiejaar zijn.

Uit het bovenstaande en gelet op de overige wettelijke waarborgen vloeien de volgende aandachtspunten voort voor de omgang met het BSA binnen instellingen:

  • Opleidingen mogen aan iedere student maximaal één maal een bindend studieadvies geven.

  • Instellingen mogen het bindend studieadvies niet uitstellen door aan het einde van het eerste jaar «voorwaardelijke» adviezen et cetera te geven.

  • Instellingen mogen naast de in de WHW toegestane voorwaarden die zij stellen aan studenten voor het BSA in het eerste jaar geen aanvullende eisen stellen aan studenten die uitstrekken in het tweede jaar van inschrijving. Zo kan er geen combinatie worden gemaakt van een minimaal aantal studiepunten te behalen in het eerste jaar, plus de eis dat de volledige propedeuse in het tweede jaar wordt afgerond.

  • Voor studenten met bijzondere persoonlijke omstandigheden, deeltijd studenten en studenten die later in het studiejaar zijn ingestroomd zijn er uitzonderingen op bovenstaande voorwaarden, zoals hierboven beschreven. Ook in deze gevallen mag aan studenten altijd maximaal één keer een bindend studieadvies worden gegeven in de propedeutische fase.

  • Wanneer een instelling ervoor kiest studenten een bindend studieadvies te geven, is de instelling verplicht voorafgaand aan een afwijzing een waarschuwing te geven, waarbij de student een redelijke termijn wordt gesteld om zijn studieresultaten te verbeteren en om de student de gelegenheid te bieden te worden gehoord.

  • De eisen waaraan studenten moeten voldoen, dienen vooraf kenbaar te worden gemaakt en neergelegd in de onderwijs- en examenregeling.

  • Studenten worden in alle gevallen in de gelegenheid gesteld om beroep in te stellen bij het College van Beroep voor de Examens tegen een bindend negatief studieadvies. Instellingen moeten studenten bij een bindend negatief studieadvies actief informeren over de beroepsprocedure.

Ik zal alle instellingen individueel informeren over de juiste toepassing van het BSA en roep hen op om de eigen regelingen te controleren en waar nodig aan te passen. In de Wet versterking bestuurskracht heb ik opgenomen dat vanaf september volgend jaar de opleidingscommissie adviesrecht krijgt over het BSA. Ik vertrouw erop dat instellingen vooruitlopend hierop ook nu al hun medezeggenschap zoveel mogelijk betrekken bij het opstellen van de BSA-regeling. Daarnaast heb ik deze kwestie onder de aandacht gebracht bij de Vereniging Hogescholen (VH) en de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (VSNU).

Ten slotte wil ik erop wijzen dat de uitspraken van het CBHO voor instellingen bindend zijn. Dat wil zeggen dat instellingen die regels hanteren waarvan het CBHO in het geval van individuele studenten (van de eigen of een andere instelling voor hoger onderwijs) heeft geoordeeld dat die in strijd zijn met de wet, die niet meer jegens studenten mogen hanteren. Vervolgens zullen instellingen hun regels in lijn met de uitspraken van het CBHO moeten aanpassen.

Ik wil er duidelijk over zijn dat studenten onder geen beding de dupe mogen worden van regelingen binnen de instelling die niet conform de wet zijn vormgegeven. Instellingen moeten, ook wanneer de BSA-regeling in de instelling nog aangepast moet worden aan de eisen van de wet, conform de wet handelen richting studenten.

Ik vertrouw erop dat onduidelijkheden over het BSA hiermee zijn opgelost en dat de toepassing van het BSA voor zowel instellingen als studenten helder is.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

Hoger Onderwijs Persbureau Nieuwsbrief, Maandag 20 juni 2016

X Noot
2

www.cbho.nl: 2014/022, 2015/003, 2015/269, 2015/288, 2015/298

Naar boven